DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 205. Honderd en dertiende Jaargang. 1911 DONDERDAG 31 AUGUSTUS. De drie Musketiers. BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzondei lijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Telefoonnummer 3. FEUILIjESTO]^ AL&MAARSCHE COURANT. vi POSTKANTOOR TE ALKMAAR. Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt. 2e helft der maand Augustus. Brieven. ,T. B. Kramer, Amsterdam. ■T. Bakker, Helder. Mej. Clara de Boer, Voorschoten. Briefkaarten. B. van Heckers, Amsterdam. A. Zwart, Amsterdam. J. Heine, Uitgeest. W. J. Ropche, Valkenburg. J. Bekelaar, Zaandam. Buitenland. Mej. A. Hendriks, Alberta-Canada. W. II. Reigenger, Hartley TT. S. A. ALKMAAR, 31 Augustus. De politieke ziekte, die spionitis heet heerscht weer in Engeland en Duitschland en heeft in beide landen reeds verschillende slachtoffers geëischt. Deze spion- nenvrees leidt tot allerlei dwaze vergissingen en ver moedens, welke echter soms hoogst onaangename ge volgen hebben. Zoo bezocht in Juli een eerzaam spoor wegsecretaris tijdens zijn vacantie de artillerie-schiet- terreinen bij Grafenwöhr en verzocht aan een paar on derofficieren, welke bij in een bierbuis ontmoette, hem een stuk van een granaat te willen geven, dat hij als herinnering wilde bewaren. De onderofficieren zagen alleen door dit onschuldige, feit een spion in hem, hij werd te Neurenberg gearresteerd, met de gevangenis wagen naar een vunzigen kerker gebracht. Vier we ken beeft hij onder de lastige en schadelijke verden king gestaan. En dat alleen omdat eenige onderoffi- i eieren door spionitis waren aangetastline slecht deze ziekte overigens op de geestelijke vermogens van de patiënten werkt, kan hieruit blijken, dat een der onderofficieren een electriseh zaklantaarntje voor een fotogrnfietoestel had gehouden, waarmede hoogstbe- langrijke opnamen zouden zijn gedaan! .Gemakkelijker dan deze Duitscke spoorwegssecreta ris kwamen een paar Engelsche heeren er af, die te Kiel aan boord van de Deensclie motorvisschersboat Delphin waren gearresteerd. De heeren maakten een zomerreisje en hadden van de droogdokken voor de aardigheid een paar kiekjes gemaakt. Toen bleek, dat het geval onschuldig was, werden ze weer vrijgela ten en later werd er officieel een onschuldig berichtje over hun arrestatie de wereld ingezonden. Intusschen het schijnt gevaarlijk reizen te wor den in Duitschland. Wje er voor zijn pleizier naar toe gaat, mag wel heel voorzichtig wezen en zich bij al zijn doen en laten wel angstvallig afvragen, of hij mogelijk ook den schijn op zich laadt van voor een spion te kunnen doorgaan. Iedere tourist loopt op zijn beurt gevaar slachtoffer van de spionitis te worden. au; ALEXANDRE DUMAS. 87) o— „Wel neen," zeide d'Artagnan, „en indien ik mij wél herinner, „hebt gij niets dun over gewone zaken ge sproken." „Wel, gij verbaast mij, ik meende u een allerakelig ste geschiedenis te hebben verhaald." En hij beschouwde den jongeling, alsof hij in het diepste zijner ziel had willen lezen. „Waarachtig! zeide d'Artagfian, ,,'t schijnt, dat ik nog erger beschonken ben geweest dan gij, dewijl ik mij volstrekt niets herinner." Athos rekende zich niet voldaan door dat antwoord en hernam„Het kan niet anders, of gij moet hebben opgemerkt, mijn waarde vriend, dat iedereen een eigen aardige dronkenschap bezit: treurig of blijde. Ik heb een droefgeestige dronkenschap over mij en eenmaal te veel gedronken hebbende, voel ik mij gedreven al de akelige histories te verhalen, die mijn zotte voedster mij in de hersens heeft geprent. Dat gebrek heb ik waarlijk een groot gebrek, dat beken ik; maar overi gens ben ik een goed drinker." Athos zeide dit op een zoo natuurlijken toon, dat d'Artagnan in zijn overtuiging wankelde. „Ei, is het dan dat, wat ik mij herinner," hernam de jongeling, trachtende achter de waarheid te komen „maar ik herinner het mij trouwens als een droom, dat wij over gehangenen hebben gesproken." „Ha, ziet gij- wel," zeide Athos verbleekende, doch trachtende te glimlachen; „ik was er zeker van; ge hangenen zijn voor mij als de nachtmerrie." „Ja, ja," hernam d'Artagnan, „en ziedaar, ik begin het mij te herinneren; het betrof. wacht eens, het betrof een vrouw." „Ziet gij wel," antwoordde Athos, bijna lijkkleurig wordende, „dat is mijn stokpaardje, de geschiedenis Het laat zich denken, dat zulk onhebbelijk optreden niet strekt tot bevordering van het vreemdelingenver keer in Duitschland en evenmin tot vermeerdering van de sympathie voor het Duitsche volk. Trouwens ook iiii Engeland heerscht de ziekte. Niet onaardig vroeg enkele dagen geleden een E11- gelsch blad, of de geheime politiedienst van liet- ver- eenigde koninkrijk soms steeds een paar spionneeren- de Duitschers in het vizier hield, die eventueel als te genwichten kunnen dienen, wanneer Engelsche spion nen in Duitschland worden gepakt. Telkens toch als er Engelschen in Duitschland worden gearresteerd, volgt er^mmiddellijk inhechtenisneming van Duitschers in Engeland. Zoo werd onlangs na de arrestatie van een Engelschen spion in Bremen een Duitschen bespieder n Plymouth ingerekend. De man staat thans terecht. De Engelsche bladen geven lange verslagen van het proces het is in deze dagen van spanning mooie co- pie! De beschuldigde heet dir. Schultz en is officier bij de huzaren. Hij vertoefde te PlymQutli, waar hij trachtte een en ander te weten te komen omtrent En- gelands leger en vloot, naar hij zeide voor een Duit sche courant, die de inlichtingen goed zou betalen. Aan een tweetal Engelsche officieren stelde hij nota bene door bemiddeling van een zaakwaarnemer de vraag wat zij dachten van een oorlog tusschen Enge land en Frankrijk tegen Duitschland en van de waar schijnlijkheid eener oorlogsverklaring ter wille van. Marokko; hoeveel schepen der binnenlandsche vloot sinds einde Juli buiten dienst waren gesteld en waar om of er toebereidselen tot een oorlog waren gemaakt en welke geheime bevelen voor leger en vloot waren ge geven. Ziedaar de geheele spionnage! Maar liet geval is rijkelijk interessant gemaakt. Zoo is er bijv. een ze kere Neumann geboord, een Duitscher, die kelner is te Londen. Wel' is waar had deze getuige nimmer den beklaagde gezien, maar de geldzendingen, welke dr. Schultz ontving waren wel eens gezonden aan liet adres van den getuige, die van 's morgens zes tot 's avonds elf uur uit huis is en wiens vrouw zijn ge heele correspondentie voert! Maar de overal vrees vöïmoedende Engelschen zijn overtuigd dat hier wat anders achter zit, dan men voor de hand weg vermoedt. Het oude sprookje van een op ruime schaal opg-ezette spionnage duikt weer in de kolommen der Engelsche couranten op. Alle Duit schers te Londen 1 en dat zijn vele, vele duizenden! zouden een wel georganiseerd spionnage- en inva siecorps vormen. Voor het geval er een Engelscli- Duitsche oorlog mocht uitbreken, zijn de Duitschers zoo ongeveer al zeker van de spoedige inneming van de Engelsche hoofdstad. En al die angst en beving enkel omdat een buiten lander eenige onnoozele vragen heeft gesteld, voor welker beantwoording wel geen enkele regeering eenig geld over zou hebben. Allemaal spionitis dier blonde vrouw en wanneer ik die herhaal, ben ik smoordronken." „Ja, dat is zoo", zeide d'Artagnan, „de geschiedenis der groote, schoone blonde vrouw met blauwe oogen. „Ja en gehangen." „Door haren man, die een groot heer, een uwer vrienden was", ging d'Artagnan voort, Athos scherp aanziende. „Zie nu eens hoe men iemand zou kunnen benadee- len, wanneer men niet weet wat inen zegt", hernam Athos, de schouders ophalende, alsof hij over zichzelf medelijden gevoelde. „Het is uit, ik wil mij geen roes meer drinken, d'Artag'nanhet is een al te slechte ge woonte. A propos!" ging hij voort, „ik bedank u voor bet paard, dat gij voor mij hebt meegebracht." „Is het naar uw zin?" „Ja, maar het is geen paard, dat veel vermoeienis sen kan doorstaan." „Dat hebt ge mis, ik heb er tien mijlen in anderhalf uur mede afgelegd en men werd biervan evenmin iets gewaar, alsof het één plein maar had omgereden." „Zoo, zoo! maar gij zult maken, dat ik berouw zal krijgen." „Berouw?" „Ja, ik heb er mij van ontdaan." „Hoedat „Ziehier de toedracht der zaak: hedenochtend ont waakte ik te zes uur. Gij sliept als een roos; ik wist niet waarmede den tijd te verdrijven en was nog ge heel bedwelmd tengevolge onzer drinkpartij van giste ren. Ik begaf mij in de gelagkamer, waar ik een van onze Engelschen aantrof, die met een paardenkooper in onderhandeling was wegens den aankoop van een paard, daar het zijne gisteren door een bloedstorting gestorven was. Ik naderde en hem honderd pistolen len hoorende bieden voor een rosachtig paard, zei ik hem: „Pardieu, edele heer, ik heb ook een paard te koop." „En zelfs een zeer fraai", zei deze, „ik heb het gis teren gezien, toen de knecht van uw vriend bet bij den toom hield." „Vindt gij, dat het honderd' pistolen waard is?" KONINGIN EN VOLK. De Nieuwe Courant schrijft: Bij de viering van Koningin Wilhelmina's verjaar dag op heden herdenken wij allereerst de staatkundige gebeurtenissen in het verloopen jaar, waarbij Hare Majesteit persoonlijk een belangrijke rol vervuld heeft. Wij bedoelen de bezoeken aan ons land van Koning Albert en Koningin Elisabeth in September 1910, van President Fallières in Juli j.l., en het bezoek dat. de Koningin en Prins Hendrik onlangs brachten aan Brussel. De staatkundige verantwoordelijkheid voor het ini tiatief tot en de voorbereiding van die bezoeken ligt uiet bij de Koningin. Niettemin is het welslagen en zijn derhalve ook voor een groot deel de gevolgen daar van in hooge mate van haai' afhankelijk. Meer dan bij eenige andere staatkundige daad de oplossing van een kabinetscrisis uitgezonderd wordt van haar- zelve in zulke gevallen actieve en persoonlijke instem ming en medewerking vereisebt. Het Nederlandsche volk heeft' alle reden om Hare Majesteit erkentelijk te zijn voor de wijze, waarop zij zich in bet afgeloopen jaatr van die taak heeft gekwe ten. Er zijn verschillende omstandigheden die het ontvangen van bezoeken van staatshoofden voor onze Koningin niet doen behooren tot de aangename plich ten van het koningschap. Onze paleizen zijn gebrek kig; in schittering* en praal kan het Nederlandsche Hof bijna met geen enkel in Europa wedijveren. His torische en familie-traditie geeft aan een intieme toe nadering tot België voor een Oranje ondanks de bests persoonlijke gezindheid' toch altijd nog een ietwat wrangen bijsmaak. Bovendien is de voorkeur voor een rustig gezinsleven bij Hare Majesteit sinds1 de geboor te van prinses Juliana blijkbaar versterkt. Het spreekt wel vanzelf dat bij de Koningin al der gelijke overwegingen naar den achtergrond geschoven worden door het duidelijk sprekende landsbelang. Maar daarom behoeft toch niet te worden verzwegen, dat het publiek, voorzoover het er getuige van heeft kun nen zijn, zich heeft verheugd over de wijze waarop lands gastvrouw de vertegehwoordigers der vreemde natiën ten onzent heeft ontvangen. Vooral bij bet bezoek van den President der Eransche Republiek is er maar één roep geweest over de beminnelijkheid en de opgewektheid van onze Koningin en ook de konink lijke reis naar Brussel, al werd de „toenadering" er nog niet door beklonken, laat beiderzijds goede herin neringen achter. Dit jaar heeft dan ook wederom bevestigd wat na de twaalf voorafgaande jaren haver regeering' boven alle bedenking staat, dat er aan de politieke positie van onze Koningin in het land niets ontbreekt. Haar strikt constitutioneele zin gaat gepaard met een in zicht in staatszaken, waarvan een ieder die in ambte lijke hoedanigheid haar nadert, met. eerbied gewaagt. Heeft, naast dien toegenomen eerbied en de onver zwakte nationale trouw aan het Huis van Oranje, de verhouding tusschen onze Koningin en haar volk de warmte en de hartelijkheid ten volle behouden, die haar komst op den troon, haar huwelijk en de geboor te van het koninklijke kind zoo blijde omgaven? Wij zijn er niet zeker van. Het wil ons wel eens voorkomen, dat onze Koningin den weg naar het hart van haar volk te zelden weet te vinden. Ver reweg het grootste gedeelte van het jaar verneemt men van ons Hof niet meer dan dat de ministers, elk op hun beurt, zich ter conferentie naar het Loo hebben begeveu en dat de eer van aan de koninklijke „Ja, wilt gij het mij voor dien prijs geven?" „Neen; maar ik wil er om spelen." „Waarmede?" „Met dobbelsteenen." „Zoo gezegd, zoo gedaan en ik verloor liet paard; maar het is waar", ging Athos voort, „ik heb het dek kleed teruggewonnen." D'Artagnan maakte een tamelijk onvriendelijk ge baar. „Is u dat onaangenaam?" vroeg Athos. „Ja, ik beken het", hernam d'Artagnan, „dat paard moest dienen, ons op het slagveld te doen herkennen het was een onderpand, een gedachtenis. Athos, gij hebt niet wel gedaan." „Wel, mijn beste vriend, ik stel u in mijn plaats", hernam de musketier; „ik verveelde mij doodelijk, en dan, op mijn eer, ik houd van geen Engelsche paarden. En daarbij, wanneer bet. alleen moest dienen om ous te doen herkennen, dan is.bet dekkleed hiertoe voldoen de; bet is merkwaardig genoeg. Wat het paard' be treft, wij zullen wel een of andere verontschuldiging vinden, om van deszelfs verdwijning reden te geven Wat duivel! een paard is sterfelijk; stellen wij, dat het mijne een ziekte heeft gehad." D'Artagnan keek er niet vroolijker om. „Het spijt mij, dat gij aan die dieren zoo gehecht schijnt t-e zijn", vervolgde Athos, „want mijn geschie denis is nog niet ten einde." „Wat hebt gij dan nog verder uitgevoerd?" „Na mijn paard te hebben verloren, negen tegen tien, zie eens wat worp, kwam het denkbeeld' in mij op het uwe te wagen." „Zoo, maar ik hoop, dat- gij het bij het denlAeeld hebt gelaten." „In het geheel niet, ik voerde het dadelijk uit." „Wat!" riep d'Artagnan angstig. „Ik speelde en verloor." „Mijn paard?" „Uw paard, zeven tegen acht; slecht3 één punt. Gij kent het spreekwoord?" „Athos! waarachtig, gij zijt niet bij u w verstand dat zeg ik u!" tafel aan te zitten is te beurt gevallen aan eenige aan zienlijke personen uit een beperkten, o wel zéér beperk ten kring. De officieele, min of meer reglementaire bezoeken aan enkele steden des lands daargelaten, be hoort de persoonlijke aanraking, ja zelfs aanschouwing van onze Koningin, ook in de Residentie, tot de zoo booge zeldzaamheden, dat bet gevoel van vertrouwe lijkheid hetwelk in sommige monarchieën de loyauteit en den traditioneelen eerbied der onderdanen onschat baar versterkt, hier allengs aan het verdwijnen is. O waarlijk, het kleine Prinsesje, zoo lang in zorg ver wacht, en de ernstige zaken van het staatsbestuur het- is genoeg om een menschenbestaan te vervullen. Maar toch mist een volk, boog en laag, zoo noode de teekenen, dat- het hart van zijn Vorstin gelijk klopt met het zijne: dat wat bet aan eer en glorie aan de wereld te vertoonen heeft, wat het aan kracht van le ven, geest en daad uitstraalt, wat het aan echt natio- nale-n zin bezit en uit, vóór alles weerklank en medege voel vindt in de levende draagster der Kroon, symbool van de nationale eenheid. Een goed en gelukkig jaar breke heden aan voor on ze geliefde Koningin. Een jaar van internationalen vrede, niet verstoord door de gevaren die dreigen van Oost en West. Een jaar van blijvend huiselijk geluk en gezinsvoorspoed. Een jaar van hartelijke verstand houding met dat groote gezin van het Nederlandsche volk, waarvan het overgroote deel niets liever wenscht dan nu eu dan de eigen lieve stem, den hartelach, het levende woord van lof ja zelfs van blaam, van zijn Oranjevorstin te hooren dringen door den vergulden muur vau het in dienst van 't koningschap onmisbare «Protocol. STAATSCOMMISSIE OVER DE WERKLOOS HEID. De Staatscommissie over de Werkloosheid is thans nagenoeg gereed met haar rapport. Naast haar algemeen onderzoek in den lande heeft de Commissie nog een meer uitgebreide enquête noo- dig geoordeeld voor sommige als typen te beschouwen gemeenten, voor welk onderzoek afzonderlijke enquê teurs werden aangezocht, In tegenstelling met degenen, die der Staatscommis sie voor den middenstand hunne medewerking' verlee- nen, ontvangen de bovenbedoelde assistenten van de Werkloosheidcommissie geen honorarium, hetgeen, weliswaar niet op de betrouwbaarheid, doch op de- uit gebreidheid van het onderzoek waarschijnlijk ni^t zon der invloed zal zijn, TREKHONDENWET. Onlangs deelden wij mede, schrijft de T e 1., dat een burgemeester, naar aanleiding van de beslissing van den minister van Financiën, dat de nummerbewij- zen voor houders van hondenkarren op zegel moesten zijn, en wegens de bepaling, dat deze nummerbewij zen aan belanghebbenden kosteloos moeten worden afgege ven, de vraag aan den minister had voorgelegd voor wiens rekening deze zegelkosten moesten komen. Thans heeft de minister in antwoord hierop bericht, dat eene nadere overweging van de desbetreffende wetsbepalingen hem in strijd met zijne aanvankelijke zienswijze tot het besluit heeft gebracht, dat de num- m-erbewijzen geacht mogen worden van zegelrecht ta zijn vrijgesteld. Waar toch schrijft de minister bij art. 5 der wet is bepaald, dat o.a. de aangifte van de nummerbewijzeni bij algemeenen maatregel van be stuur zal worden geregeld, kan worden aangenomen, dat in gevolge deze delegatie bij dien maatregel ook „Mijn waarde, gij liadt mij dit gisteren moeten zeg gen, toen ik u mijn zotte sprookjes verhaalde, doch heden niet. Ik verloor ze dan met al het mogelijk tuig." „Maar dat is allerberoerdst!" „Wacht toch, gij zijt er nog niet. Ik zou een voor treffelijk speler zijn, indien ik niet koppig ware, maar ik ben koppig; het is even als wanneer ik drink. Ik bleef dus halsstarrig voortspelen." „Maar hoe kondet gij nog spelen Er bleef u niets meer over." „Ja wel, ja wel, mijn vriend, gij hadt nog dien dia mant, die aan uw vinger schittert en dien ik gisteren had opgemerkt." „Die diamant!" riep d'Artagnan, haastig zijn hand op den ring leggende. „En als kenner en d'-e bezitter van eenige geweest zijnde, had ik dien op duizend pistolen geschat." „Ik hoop", zeide d'Artagnan ernstig en half dood van angst, „dat gij volstrekt: geen melding van mijn diamant hebt gemaakt?" „Integendeel, waarde vriend; gij begrijpt wel, dat deze diamant ons eenig redmiddel werd; daarmede kon ik onze paarden terugwinnen en zelfs onze reiskos ten." „Athos, gij doet mij beven!" riep d'Artagnan uit. „Ik sprak dus over uw diamant met mijn tegenpar tij, die hem ook had' opgemerkt. Wat duivel, mijn vriend; gij draagt aan uw vinger een ster des hemels en gij wilt niet, dat die in het oog valle. onmo gelijk „Zeg maar alles tegelijk, mijn vriend!" zeide d'Ar tagnan, „want op mijn eer, uwe koelbloedigheid doet mij den dood 'aan." „Wij deelden dus dien diamant in tien deelen, elk van honderd pistolen." „O, gij schertst en wilt mij beproeven", zei d'Artag nan, wien de toonr bij de haren greep. „Neen, ik scherts niet. Ik had u wel eens willen zien. Het was veertien dagen geleden, dat ik een menschelijk wezen had gezien en dien tijd had ik mij daar beneden verstompt in het gezelschap van wijn- flesschen." (Wordt vervelgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1