DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Groote Paardenmarkt m M 1911 ZATERDAG 2 SEPTEMBER. op Maandag 4 September 1911. SPROKKELINGEN. w se sua No. 207 Honderd en dertiende Jaargang, te ALKMAAR. De drie musketiers* Schaakrubriek. 'wé.tiü Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. DE KLEED1FG IF DE ACHTTIEFDE EEUW. FSSTHXiIjESTOlNr l WM M mm pip m. m DE BALAFS VAF DEF KOOPMAN VAX VENETIë. i i tüfifevs*-: ju na evenzeer de verzen als het Latijn verfoeide; „voeg bij dc moeilijkheid nog de verdienste der kortheid en gij zijt tenminste zeker, dat uw dichtstuk twee ver diensten zal hebben." ALKMAARSCHE COURANT. ■ritfaiUam Wie deze week een der opvoeringen v£fn Saartje Burgerhart heeft bijgewoond, welk stuk door de Fed. Tooneelvereeniging zoo aardig was aangekleed, heeft gelegenheid gehad kennis te maken met de eigenaardi ge kleeding van dien tijd. Hoe vreemd deze menigeen zal hebben geleken, toch was er niets overdrevens in de costumes. Veeleer kwamen er nog vee). grooter bui tensporigheden voor, dan welke op de planken op de Laat te aanschouwen waren. Ten bewijze hiervan ont- leenen we het volgende aan het bekende werk van dr. Hartog, bijdrage tot de kennis van het huiselijk, maat schappelijk en kerkelijk leven onder ons volk in de (weede helft der achttiende eeuw: Het artikel hoeden was toen al even weinig besten dig als nu. De zeekapers, de flodderhoeden, de prin- sessenkappen en de spanen hoedjes werden nu gedra gen door oude vrouwen en dienstboden, welke toen nog een mode ten achter schenen te zijn. De dame van fatsoen droeg tegen het jaar 1760 een hoed, van voren en van achter op gelijke breedte en hoogte omgeslagen, een vorm die wel weinig voldeed aan heb doel van een hoofddeksel, bescherming tegen te sterk licht, steken de zonnestralen en guur weder, maar die aan de da mes een air van stoutheid en onbeschaamdheid gaf, bij velen meer dan schijn. En veertien jaar later geeft „de Koopman" deze beschrijving' vnn de kleeding eener Dame, die naar den laatsten smaak is uitgedoscht: „Vooreerst draagen zij meest zogenaamde Engelse of Franse schoenen, met Engelse of Franse steenen ges pen versierd, en witte zijde Franse kousen, en geheel geen of extra wijde Engelse of Eranse hoepelrokken; sakken en rokken van Eranse of Italiaansche stoffen, en des zomers wel principaal gestreepte, geruite of gevlamde Franse taffen." Wat de manchetten be treft, zegt hij„daar zijn diverse soorten, Brusselse of andere kanten (doch echter weinige) maar meeren- deels gebloemd, geruit of gestreept neteldoek met- An- toilage of Blonde, of geschulpt ook wel van gebloemd, gestreept of effen gaas met een blondetje, dat zeer net staat, en weinig kost. Op de Concerten, Assem blees, Saletten en andere groote partijen ziet men de Dames meest verschijnen met bonte Pelissen van di- verse soorten, die zij dan afdoende, meerendeels een open of ontblooten boezem hebben, enkel met een toer de gorge van kant of antoilagie aan haare sakken ge- reegen, en somwijlen met levendige Italiaanse bloemen in 't midden doorwerkt." Eu wat de kapsel aangaat, „Miju Heer," zegt hij, „die zijn diverse en in menigte soorten van smaak; veele der Dames kappen haar en kel in 't hai r, met barbers, antoilag'ies en geboullon- neerde linten versierd, of met- een tulle of zijde of gnaze kap daarover. Ook draagen veele Dames thans Hornetten, Fegligées, Dormeusen enz". En wat de hoedjes betreft mag' hij dit verzekeren: „Deeze be staan in I' ranse hoeden van diverse kouleuren met ge- boullonneerde boomen, ook eenige soorten van Engelse hoederen, en des zomers meerendeels Bergeres van di verse soorten en stoffen, ook Pane, alle zeer sierlijk met Eranse linten gegarneert en met Italiaanse of le vendige bloemen versierd, dat zeer charmant en galant staat. Enfin in één woord de tegenwoordige kleeding, naae ALEXANDRE DOT AS. 89) ---o „Aramis! Perthesriep Athos uit en hij begon te lachen. „Wat?" vroeg d'Artagnan, die van den lachlust zijns vriends niets begreep. „Fiets, niets!" zeide Athos. „Dus gij raadt mij „De honderd pistolen te negien, d'Artagnan. Met die honderd: pistolen kunnen wij tot aan het einde der maand goeden sier maken; wij hebben vermoeienissen ondergaan, ziet gij, en het is goed', dat wij een weinig uitrusten." „Ik rusten? O, neen, Athos; zoodra ik te Parijs kom, ga ik die arme vrouw zoeken." „Welnu, gelooft gij, dat uw paard' hiertoe van meer dienst zal zijn dan goede louis d'or? Feem ck honderd pistolen, mijn vriend; neem de honderd pisto len!" D'Artagnan behoefde slechts een reden om zich over te geven, en deze scheen hem voortreffelijk. Daarenboven, door langer tegen te streven, vreesde hij in de oogen van Athos een baatzuchtige te schijnen. Hij nam dan aan en verkoos de honderd pistolen, die ide. Engelschman hein oogenblikkelijk voortelde. Ver volgens dacht men aan niets anders meer dan aan het vertrek. De vrede met den herbergier kostte, behalve het oude paard van Athos, zes pistolen. D'Artagnan en Athos namen de paarden van Planchet en Gri- maud; de twee knechts gingen te voet op weg, de za dels op het hoofd dragende. Hoe slecht ook van paar den voorzien, waren beide vrienden spoedig' hun la keien vóór. en kwamen te Crèvecoeur. Van verre bespeurden zij Aramis, treurig' uit het venster liggende en zooals zuster Anna, zag' hij de .Stofwolken in de- verte opgaan. coeffuren en optooisels, benevens de aangenaamheid van de lugt der parfumen, daar zij zig meede parfu- meeren, doet haar Edle bijna de Engeltjes egalisee- ren." De Denker, die lang had nagelaten over kleeding en dergelijke artikelen te spreken, kon zich in 1764 niet langer bedwingen, toen de dames bonnets a la Ram- ponneau, a la Baraquette en Dormeuses begonnen te dragen, waaraan geen zweem van sierlijkheid te zien was. De eerste zag er uit óf men twee mutsen op el kander had, de andere scheen een mengsel van een oude Hollandsche trekmuts en een nachtkapertje van een Brabantsche kantenkoopster. De laatste had veel van een ronde slaapmuts, zoo als dé dienstmeiden toen gebruikten, met ooglappen van een paardenhoofdstel. In 1799 sierden de dames zich op met pruiken, niet alleen van een andere kleur dan haar eigen haar, maar nu eens b. v. met een bruine en dan weder met een zwarte. Eene nicht van D. J. van Lennep, die eene be koorlijke blondine was en zich <tp deze wijze had mis maakt, werd door hem overr deze dwaasheid bespot. Daarop ziet ook-wat dezelfde schrijver, die in de Arke Foach's onder den naam van Zwaaneveder optreedt, in de Geschiedenis van de Paruik zegt: „Zij geeven nu de zwarte pruik De blonde schoone ten gebruik." Werden vroeger juweelen en edele steenen alleen ge dragen door menschen van aanzien, en heugde 't nog enkelen ouden van dagen, dat burgervrouwen zich ver genoegden met zoogenaamde Amertsfoortsche steen tjes en koralen, nu meende ook de vrouw van een een voudig koopman recht te hebben op juweelen hangers, een diamanten cóllier met zoogenaamde ësclavage die cr onder aanhing, aigretten, portretten en miniature, met diamanten omzet en als bracelet gedragen, mits gaders op eene vergadering duim- en vingerringen, soms zes, zéven boven elkander, waarin de vingers „volkomen vastgekramd" waren. Op het Museum Boy mans hangt een schilderij, voorstellende een man en eene vrouw, ten voeten uit, een leelijk paar maar prachtig geschild, waarvan de dame zulk een duimring draagt. Tot den opschik behoorde natuurlijk de kostbare waaier, maar niet minder de snuifdoos, een noodzake lijk bestanddeel van het toilet eener jonge dame, die zoo goed als de eerste fat haar Rappé violet de Stras bourg uit eene echte Parijsche doos a la silhouette ge noot, of scheen te genieten, wat wij hopen. Iets later, omstreeks 1770, werd het gewoonte, dat de dames zich van oogg-laasjes (oeuillettes) bedienden, zonder ze noo- dig te hebben; en met eerie parapluie te loopen, al was er geen wolkje aan den hemel, was de laatste smaak. Ook de 18de eeuw had reedvS hare Bloomers. Het was ten jare 1770 en daarna niets ongewoons, dames in nmazonekleeren op de straat te zien wandelen, met manshoeden en staarten in 't haar, soms zelfs naar het schijnt met. een degen op zij. komt men tot de slotsom dat dat eene werk van Sha kespeare reeds 90 millioen gulden heeft opgebracht. Gean slechte balans! Faar deze schatting kan men zich eenigernrate een denkbeeld vormen van het enorme bedrag dat alle Shakespeare-werken hebben opgeleverd en van de ko lossale sommen die door de opvoering' dezer werken zijn uitgegeven en ontvangen. sr®. 310. (Eerste Publicatie). J. VAF DIJK Azn. te de Lier. (I.) wvvh. H In een Amerikaansch blad wordt de vraag geopperd: Is Shakespeare als auteur loonend geweest of niet. Bij de beantwoording wordt aangenomen dat „de Koopman van Venetië" in zijn ruim 300-jarig bestaan zeker meer dan honderdduizend malen is opgevoerd. Dit is gemiddeld 333 per jaar, en dit- is zeker niet te hoog geschat, immers alle theaters van eenigen naam over de heele wereld hebben het stuk op hun re pertoire. Wanneer men nu verder aanneemt dat voor iedere uitvoering gemiddeld 900 gulden wordt betaald, dan „Hola 1 heiAramiswat duivel, doet gij toch daar riepen beide vrienden. „Ha, zijt gij het, d'Artagnan en gij, Athos!" zeide de jongeling. „Ik overwoog, hoe spoedig de wereld- sche goederen een einde nemen; mijn Engelsch paard, dat zich verwijdert en te midden van een stofwolk ver dwijnt, is voor mij een levend beeld der nietigheid van het aardsche. Als een dwaas heb ik koophandel ge dreven. Zestig louis d'or voor een paard> dat, naar de wijze op welke het loopt., zeker vijf mijlen in één uur, al dravende, kan afleggen." D'Artagnan en Athos schaterden het uit van lachen. „Mijn waarde d'Artagnan!" zeide Aramis, „gij moet op mij niet al te boos zijn, bid ik u; nood breekt wet ten. Bovendien, ik ben het meeste er door gestraft, dewijl die schandelijke paardenkooper mij tenminste vijftig Louis d'or bestolen heeft. Ha! wat zuinige hee- ren zijt gij lieden! Op de paarden van uw lakeien te reizen, terwijl gij uw prachtige rijpaarden door uw knechts aan de hand laat leiden, zachtjes en in kleine dagreizen." Tezelfdertijd hield eeij vrachtwagen, dien men se dert eenige oogenblikken op den weg van Amiens had zien naderen, stil en men zag er Grimaud en Planchet uitkomen, met de zadels op hun hoofd. De vrachtwa gen keerde ledig terug en beide lakeien hadden zich verbonden, voor hun vervoer, den voerman den gehee- len weg langs van drinken te voorzien. „Wat is dat?" vroeg Aramis, die niet wist, wat het beteekende. „Niets dan de zadels?" „Begrijpt gij thans?" vroeg Athos. ..Vrienden, het is volkomen zooals met mij. ITet tuig heb ik als bij ingeving behouden. Hier, Zazijn, breng- mijn nieuw zadel bij die van de heeren." „En wat hebt ge al dien tijd uitgevoerd?" vroeg d'Artagnan. „Ik heb een dichtstuk begonnen, van één lettergre- pige verzen; dat is vrij moeilijk. Het onderwerp is van verliefden aard; ik zal u den eersten zang voorle zen, die uit vier honderd verzen bestaat en één minuut duurt," „Waarachtig! Aramis!" zeide d'Artagnan, dia bij- Mat in 2 zetten. j Bovenstaande opgave is de eerste der vijf plaats- baar geachte tweezetten uit onzen Invitatie-Wedstrijd (zie de rubriek van 22 Juli j.l.) i Ad. No. 309. j De lezer zal al wel begrepen hebben, dat de koning op bö w i t moet zijn. G. R. Neumann, Handleiding tot het Schaak spel. Zevende druk, bewerkt door II. J. den Hertog 0.(50). (II.) Bovendien, altijd, indien wij een dergelijk boekje als dit, bewerkt door den Hertog, doorbladeren, altijd treft ons dan wéder de waarheid van het woord, inder tijd in een onzer schaakrubrieken1) naar aanleiding van „Praktische Schaaklessen" gesproken. „Den Her tog", zoo luidde het daar, „den Hertog is vóór alles paedagoog." Zie, lezer, het is yooral omdat wij dit laatste wen- schen te releveeren, dat wij den aandrang iets over dezen zevenden druk te zeggen zoo moeilijk konden weerstaan. Hoe g'ing het vroeger, ja, tot voor korten tijd, met den leergierigen aanstaanden schaakspeler? In the orie of in de praktijk, voor het bord of uit de „boek- jes", altijd' hetzelfde. Het slachtoffer werd de loop der stukken verklaard en de annotatie geleerd. Dan werd de leergierige plotseling letterlijk doodgegooid f met de theorie der verschillende openingen en de eyentueele voor- en nadeelen van deze2). Dit kwam Naar wij meenen in de O. H. Ct. j 2) In minder dan geen tijd wordt hem bijv. het paardoffer in het gambret van Damiano voorgezet. Arm paard en. arme leerling! „Vervolgens", hernam Aramis, „ademt het eerzame denkbeelden. Maar, wij keeren naar Parijs terug! Bravo! ik ben gereed! En zullen wij nu dien goeden Pórthos gaan opzoeken? Des te beter. Gij weet niet, hoe ik dien grooten lummel mis. Ik zie hem zoo gaar ne over zichzelf tevreden, want dat maakt mij zulks met mijzelf. Hij zeker, zou 't paard niet hebben ver kocht, al had men hem er een koninkrijk voor geboden. Ik verlang hem reeds op zijn beest en op zijn zadel te zien; hij zal, ik ben er zeker van, er uitzien als de Groot-Mogol." Men bleef een uur stil, om de paarden te doen rüs- N n; Aramis betaalde zijn vertering, liet Bazijn met zijn: makkers in den vrachtwagen gaan en men ging op weg, om zich met Porthos te vereenigen. Dezen vond men bijna genezen en bijgevolg' minder bleek, dan hem d'Artagnan bij zijn eerste bezoek had gezien; hij zat voor een tafel, op welke, ofschoon hij alléén was, een maal voor vier personen was aange richt. De gerechten bestonden uit. vleeschspijzen, be hoorlijk toebereid, uitgezochte wijnen en heerlijke vruchtenv „Ha, verduiveld!" zeide hij opstaande, „gij komt juist te stade, heeren; ik was juist met de soep begon nen." „O, o!" riep d'Artagnan uit, „de flesschen heeft Mousqueton niet met zijn lazzo gevangen; ik zie nog een gelardeerde kalfsschijf en een ossenhaas." „Dat zal mij geheel' op de been brengen. Niets ver zwakt meer dan die duivelsche verstuitingen. Hebt gij ooit verstuitingen gehad, Athos?" „Fooit, ik herinner mij alleen, dat in die schermut seling der straat Férou, de degensteek, dien ik daar ontving, na verloop van veertien of achttien dag'en, volkomen dezelfde gevolgen had." „Maar dat maal was niet voor u alleen, mijn waarde Porthos", zeide Aramis. „Feen", zeide Porthos, „ik wachtte eenige edellie- nu daarop neer, dat iemand, die van geen „schaak" toeten of blazen wist, zich inwerken moest in openin gen, over de meeste waarvan tob de huidige stonde de schaakgrooten der aarde elkander in de haren zitten. Fu vragen wij u, lezer, waar blijft bij deze methode de logica? Is deze niet verre te zoeken, waar toch ontwijfelbaar vast schijnt te staan, dat het verkeerd is iemand vol te proppen met keunis waarvan men van tevoren weet, dat zij aanvechtbaar is? Dit nu is met de leer der openingen het geval en kan ook moei lijk anders, dachten wij, waar de volledige leer der openingen nog moet gesc'jfeven worden. En waar, al bestond deze3), de hersenkas van den leerling die opeenhooping van „seliaakopenings"stof niet zou kun nen bevatten, om nu niet eens te spreken van de zee van tijd, die het hem zou kosten. Dit alles en nog veel meer heeft dén Hertog inge zien cyi wij meenden dat het nuttig kon zijn er nog' eens op te wijzen hoe verdienstelijk de bewerker van Feumann's boekje zich gemaakt heeft door bij zijn eerste bewerking den vijfden druk het „Over zicht der gebruikelijkste openingen" nagenoeg geheel over boord te gooien, omdat het z. i. voor beginners al le waarde scheen te missen. Schaf u dezen zevenden druk aan, lezer, beginner of niet, en lees wat daarin over de opening der partij wordt gezegd. En wij vertrouwen, dat u het met ons eens zal zijn, dat de daarin betrachte soberheid de bes te aanbeveling is, voor dit hoofdstukje te vinden. Doch, wij moeten ons bekorten. Intussclien, wij wenschen toch nog te vermelden hoe wij met genoegen kennis namen van de nieuwe varianten in de meester- partijen, die de zevende druk bevat. Zoo is partij 2 verrijkt met. de zoogenaamde Max Lang-e-variant en de speelwijze aangegeven, door Marsehall gevolgd. Als wij ons niet vergissen won Marshall eene partij op die wijze van Dr. Tarrascb en gewerd hem op weg naar Europa nog een draadloos telegram met een nieuwe variant in deze speelwijze, afkomstig vau den schaakvriend, waarmede hij deze opening bestudeerd had. Zooals wij de vorige week reeds aangaven, hebben d» uitgevers voor een aantrekkelijk uiterlijk gezorgd, ter wijl de zevende druk ook goed verzorgd is4). Ten slotte intusschen één' vraag. Waarom is bij partij Fo. 1 uit het. internationaal tornooi te Frank fort a. M. (1887) niet vermeld, dat Sehiffers daar mede den schoonheidsprijs behaalde? Vooreerst zou dit o. i. een gepaste hulde geweest zijn, aan de ver diensten van, den ontslapen Russisehen schaakmeester gewijd, en dan schijnt ons deze vermelding ook waar de te bezitten, van een statistisch standpunt be schouwd. Is het o. a. niet wenschelijk dit laatste in het oog te houden, zelfs in, werkjes van hoogst beschei den omvang? Wij achten den Hertog's bewerking van«Feumann's boekje een onontbeerlijk bezit voor eiken schaaklief hebber en eindigen met den wensch, dat dit ons oor deel door velen moge gedeeld en.... in toepassing gebracht worden. C O RRE SPOFDEFTIE. P. F. to H. Wij nemen natuurlijk onmiddellijk aan, dat u Fo. 299302 goed oploste, doch hebben uwe op lossingen niet gezien. Wij vreezen dus, dat deze in het ongereede zijn geraakt, hetgeen zich laat verkla- 3) Vrij wel een vrome wensch waar men nog ieder oogenblik het resultaat van nieuwe onderzoekingen op hot. gebied der openingsleer aantreft. 4) Bij het doorbladeren merkten wij op hoe op bl. 47 de zwarte toren en op bl. 76 de zwarte koning wit was geworden. den uit den omtrek, die mij zooeven hebben doen we ten. dat zij niet konden komen; gij zult in hun plaats treden en ik zal bij den ruil niet. verliezen. Hola, Mousqueton, stoelen en eens zooveel flesschen." „Weet gij nu wel, wat wij eten?" vroeg Athos. „Pardieu!" riep d'Artagnan, „ik eet gelardeerd kalfsvleescli met artisjokken." „En ik hoenderpastei", zeide Aramis. „Gij bedriegt u allen, heerenantwoordde Athos ernstig, „gij eet een paard." „Wat zegt gij?" riep d'Artagnan. „Paardenvleesch", liet Aramis met afkeer hooren. Alleen Porthos antwoordde niet. „Ja, een paard; is het niet waar, Porthos, dat wij liet, paard eten en misschien het tuig erbij?" „Feen, mijne heeren, ik heb het tuig' bewaard", zei Porthos. „Op mijn woord", zeide Aramis, „wij zijn aan elkan der gewaagd; het schijnt, alsof wij het met elkander hebben afgesproken." „Och", zeide Porthos, „op dat paard waren bezoe kers afgunstig en ik wilde hen niet vernederen." „En uw hertogin is nog steeds naar de baden?" her nam d'Artagnan. „Altijd", antwoordde Porthos. „En op mijn woord, de gouverneur der provincie, een der edellieden, die ik heden ten eten wachtte, scheen er zoo verzot op, dat ik het hem heb gegeven." „Gegeven riep d'Artagnan. „Ach, mijn hemel, ja gegeven, dat is het juist» woord", zeide Porthos, „want het was zeker hondercl- vijftig' louis d'or waard en de vrek heeft er mij niet meer dan tachtig' voor willen geven." „Zonder het zadel vroeg Aramis. „Ja, zonder het zadel." „Gij moet opmerken, dat het wederom Porthos i«, die van ons allen de beste zaak heeft gedaan." (Wordt ?erv»lfd)„

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5