DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
ïW*M
Honderd en dertiende Jaargang.
1911.
ZATERDAG
9 SEPTEMBER.
Brieven uit Marokko.
SPROKKELINGEN.
Schnakiuibriek«
PJg
De drie N3uskefïeP£B
No. 213.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzondei lijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
,|fl.
Telefoonnummer 3.
3F1E3ÜIXJXJ^laXïC>W
v. d. V.
m.li*
ALKMAARSCHE COURANT.
ISjAVjt
TAVORALT.
Veel heb ik reeds geschreven over Marokko en de
inwoners, doch heden wil ik u eens een overzicht ge
ven over het leven hier als vreemdeling in het Fran-
sche leger op een post in dit land.
Waarde lezers, u moet u niet voorstellen het sol
daatje spelen in een Hollandsche garnizoensplaats of
als koloniaal in het Indische leger. O neen, ik zelf
heb deze beide medegemaakt, doch er ligt een hemels
breed verschil tusschen den dienst in Holland en de
expeditiën in Indië gerekend met hier. In ons land t
ik zal rekening houden met) de infanterie klagen
de soldaten reeds steen eij been, schrijven de couran- j
ten. zelfs over het bovenmenschelijke van een marsch
van 30 K.M. op een effen terrein, met volop water,
ongerekend het aantal café's, dat wordt „aangedaan".
Dan de verzorging bij de thuiskomst, een goed bed
ligt u te wachten, terwijl de andere dag toch zeker
een rustdag is om weer nieuwe krachten te verzame
len. In Indië het zelfde. Het moet al slecht gaan,
wil men een marsch maken van 20 mijlen in een
streek, waar men rust neemt onder de schaduw van
den „pisang" of „klappa"-boom, waar men des avonds
welgemoed wordt, onder gébracht bij een „kapelle kam
pong" of inwoners. Doch hier, waarde lezers, niets
van dat allés.
U kunt u er geen voorbeeld van maken, hoe ellendig
dit land is bedeeld. Rekent slechts, dat men van uit
den post Taourirt tot aan de boorden der rivier de
„Moulo-uya" geen water vindt, een afstand van meer
dan 100 K.M. Er groeit dan ook niets op dien weg;
zoo ver het oog" reikt, ziet men niets dan de donker
bruine aarde en groote steenklompen en alleen de ber
gen zijh bedekt met een weinig gras of „zooals men
het op het Hollandsch noemt „duingras" of „helm."
Geen wonder, dat de marsehen door zoo'n streek niet
alleen eentonig maar ook vermoeiend zijn. De wegen
zijn bedekt met een dikke laag stof, iedere voetstap,
dien men doet, jaagt een stofwolk op, welke de kleede
ren, het aangezicht, kortom alles bedekt, als het ware
met een laag kalk. Onze veldflessch-en, welke wij nooit
vergeten te vullen, zijn spoedig leeg gedronken, want
bet stof dringt ook in neus, mond en ooren en ver
wekt een keel zoo droog als kurk. Wee den soldaat,
die zonder water zich op weg begeeft; bij zijn kamera
den, zelfs bij zijn besten vriend, is voor hem geen slok
water te bekomen, want allen hebben hetzelfde gevoel,
dezelfde dorst, dezelfde hitte te doorstaan als hij. Zoo
sjokken zij voort, gepraat wordt er niet.
Het tenue is tevens niet geschikt voor een soldaat,
die zulke groote afstanden moet afleggen; de kapot-
jas wordt altijd gedragen; het mag zoo warm zijn als
het zijn kan of koud, de groote kapotjas wordt mede-
gedragen. Dan die ransel, die ouderwetsche houten
kisten, bekleed met geteerd zeildoek en gevuld met al
lerhande onbruikbare dingen, welke slechts dienen om
,het gewicht nog te verhoogen. Op den ransel nog een
deken, een stuk zeildoek en zelfs houten paaltjes,
schop of bijl, tevens soepketel, lantaarn of ander werk
tuig, bovendien een bus geconserveerd vleescb. In
ieder geval kan men rekenen op een „sai" van meer
den 20 K.G. Dan nog de scherpe patronen, verdeeld in
drie tasschen, ieder van 10 stuks, twee van voren en
een op den rug, dan het geweer en bajonet, soms ook
nog gereedschap tot het reinigen der geweren, daarbij
de zware met nagels beslagen schoenen.
Zoo uitgerust loopt men hier van post tot post,
maakt 42 ja zelfs 50 K.M. per dag en wanneer men
dan op een plaats aankomt, geschikt om te kampeeren,
dan begint pas hiet werk; tenten moeten worden ge-
maakt, loopgraven gegraven rond het geheele kamp
en de kok zoekt intusschen zijn potten en pannen bij
een om, wanneer met klaar is, alles te vullen met wa-
etr. Een andere afdeeling wordt weggezonden om
iets te zoeken wat maar brandbaar is; zijn er geen
boomen in den omtrek, dan maar de doornen, welke
hier welig groeien, doch het kost menigen bloeddrup
pel, alvorens men een bosje der scherpe doornen tak-
ekn bijeen heeft Bij terugkomst kan men wanneer
men niet voor de wacht wo-rdt gecommandeerd zich
reinigen en tevens het geweer, dat onbruikbaar is ge
worden door het vele stof, dat zelfs tot in bet mecha
nisme doordringt. Het éten gewoonlijk bestaande
uit rijst, hetzij met vet en zoo niet voorradig dan maar
met water is zeer slecht op marsch en is het goed
toebereid, dan moet de kok nog acht geven op den
wind en zandstormen, welke onverwacht komen op
zetten en op een oogenblik de kookketels vullen met
een laag zand, welke natuurlijk bezinkt en het eten
ongenietbaar maakt. Doch de honger moet gestild
worden, dus wordt t-och maar gegeten, waarna men
zich te slapen kan leggen.
Menigmaal valt het; voor, dat wij nauwelijks slapen
of men hoort reeds het geroep van den schildwacht
„aux armes"! gevolgd door een of meer schoten, be
antwoord door het doffe gebrom der Marokkaansche
kogels, welke soms onze tenten doorboren. Dan zoekt
men mopperend: geweer en patroontasch bijeen om op
handen en voeten in de loopgraven neer te vallen, tu-
ernde over den rand naar de Marokkanen, die onze
rust verstoren. Gewoonlijk zijn het slechts kleine af-
deelingen onzer vijanden, welke het er in het bizonder
op schijnen toe te leggen ons dag en nacht te plagen.
Doch men kan nooit weten en dus blijven wij liggen
tusschen de steen-en, het geweer in den arm, gewoon
lijk tot- den morgen aanbreekt. Dan ontwaken wij
verstijfd van koude, nat van den mist, welke over ons
heeft gehangen, huiverend kruipen wij dan weer in
onze tenten, dekken ons toe met onze kapotjas en sla
pen verder tot wij weder worden gestoord door den
schrillen toon der fluit, het signaal om zich gereed te
maken voor d'en afmarsch. De koffie wordt zoo moge
lijk warm gestookt en daarna pakken wij onze zaken
bijeen op en tegen den ransel en dan gaat het maar
weder op weg om dezelfde „misère" opnieuw te maken
als den vorigen dag.
Als afwisseling soms een overval der Marokkanen op
onzen weg, welke eensklaps ons van achter een heuvel
aanvallen. En dan heeft men kans, dat men na afloop
vnn het gevecht, twee ransels of twee geweren moet
mededragen, terwijl voor dèn eigenaar een plaatsje
wordt gemaakt in de steenige aarde van Marokko.
TOEVALLIGE UITVINDINGEN.
Talrijke uitvindingen en ontdekkingen zijn niet het
resultaat geweest van ernstig streven en opzettelijk
zoeken, maar louter aan het toeval te danken.
Zoo ontdekt in Amerika -eens iemand een zilvermijn,
doordat hij over een stuk zuiver erts struikelde, dat
op deze wijze zijn aandacht trok. Ouder het struike
len liet hij zich de woorden „Heilige Mozes" ontval
len Amerikanen gebruiken veelvuldig dergelijke
bastaardvloeken en ter herinnering aan dit toeval,
dat tot ontdekking vain het zilver leidde, wérd de
schacht „Holy-Mozes Mine" genoemd.
Aan een ongelukje is ook de constructie van de
schroeven bij stoomschepen te danken. Vooral sinds
de vliegmachines zijn uitgevonden, is algemeen bekend
dat deze schroeven geen schroefvo-rm hebben, maar
slechts gedeelten van schroefwendingen zijn. Niet al
tijd was dit echter liet geval. Vroeger was de scheeps
schroef een werkelijke schroef met verscheiden wen
dingen. Een dergelijke schroef stiet eens op een rots
en daarop volgde zoo'n schok, dat alle menscben aan
boord dachten aan een schipbreuk. In stede daarvan
ontwikkelde de boot plotseling een grootere snelheid
dan tevoren, welke behouden bleef totdat een veilige
haven was bereikt, waar de zaak o-nd-efzocht werd en
men spoedig merkte, dat de schroef op een eigenaar
dige wijze gebroken was. De toevallig' ontstane nieu
we vorm werd punt van uitgang voor een stelselmatig
onderzoek, dat leidde tot- den thains gebruikelijken
vorm. v
Aan bet toeval is ook het lampeglas te danken. Een
arme Zwitser had de olielamp uitgevonden:, waarbij
een luchtstroom aan de aangestoken kous een eenigs-
zins lichtgevende vlam gaf. Een kind speelde naast
de brandende lamp met een gebroken flescli zonder
bodem. De jongen struikelde, de flescli viel boven op
de lamp, die dadelijk veel helderder begon te branden.
De steendruk werd eveneens zeer toevallig uitge
vonden. Senefelder, de uitvinder, wa's een zeer veel
zijdig man, het geen hem aanvankelijk belette in de we
reld vooruit te komen. Hij schreef verzen em kluchten,
speelde tooneel, deed aan muziek, schilderde en kende
Ook iets van graveere-n en van het drukken. Bij het
etsen op koper ontbrak bet hem aan geld voor nieuwe
platen. Dat bracht hem op het denkbeeld, de mislukte
etsen met weeke kalksteen af te slijpen. Op een goe
den dag zou hij voor zijn moeder de wasehlijst op
schrijven. Daar hij niets a riders had, deed hij dit met
drukinkt, op kalksteen. Eenige dagen later kwam hij
op de gedachte, of de steen geëtst kom worden, zoo
dat het. schrift met de geprepareerde inkt bleef staan.
De poging gelukte en daarmede was bet steendrukken
uitgevonden.
DE „ODD VAN DEN DANS".
„Europa heeft slechts drie groote mannen aan te
wijzen: de koning der Pruisen Erederik II, de heer
Voltaire en mij", zoo zeide eens in -alle onbescheiden-
Reid de Italiaansche balletdanser Gaetana Vestris
Deze verwaande snaak was in 1747 te Parijs» gekomen
(hij was in 1729 in Florence geboren), werd reeds in
1749 aan de Groote Opera aangesteld, waar hij spoe
dig door zijn edele gestalte en zijn schoonheid ware
triumfen vierden. Over hem en zijn familie hééft
Gaston Oapon, die de Eransche zeden <Jer 18de eeuw
tot onderwerp van zijn studie heeft gemaakt, onlangs
in een boek tal van bijzonderheden en anecdoten me
degedeeld, waarvan er hier eenige volgen
„Dat is de God van den dans!" riep op een avond
•zijn broer in de opera geestdriftig uit en de voorname
Parijzenaars schenen eveneens deze meening te zijn
toegedaan.
Op een avond dat hij zich bijzonder had ingespan
nen en dus erg vermoeid was geworden, riep de dan
ser, toen het applaus van het publiek wat bedaard
was: „Ach, het is niet alles rozengeur en maneschijn
in mijn beroep. Waarlijk er zijn- ooge-nblikken in het
1-eve.n, dat ik liever gewoonweg cavallerie-officier in
liet leger van Zijne Majesteit zou willen zijn."
Dit werd gezegd in een tijd, waarin slechts de al
lervoornaamste heeren in Frankrijk maar een dergelij
ke officiersbetrekking dongen!
Toen Vestris eens in het Palais Royal zat en koffie
dronk, trapte een dame hem bij ongeluk op den voet.
Zij keerde zich om en verontschuldigde zich en vroeg
beleefd of ze hem pijn gedaan had. „Neen, mevrouw",
antwoordde hij, „maar het scheelde weinig' of u hadt
heel Parijs veertien dagen doen treuren!"
Eens op een avond liet hij zijn bewonderaars majes
tueus zijn been kussen
In 1781 verliét hij het tooneel met 3000 pond pensi
oen „volgens buitengewone verdiensten". Bovendien
kreeg hij 1500 pond aks ballet-meester des Konmgs,
4700 als eerste hof danser en 6000 als pensioen voor zij
ne vrouw. Het was dus niet gering, dat hij met zijn
veelbewonderde beenen had verdiend.
Ufo. 311.
TORNOOI „THE CHESS AMATEUR".
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No-. 305 (L. A. KUIJERS)
1 Da 6 d3 enz.
Oplossing van No-. 306 (E. EERDER)
1 Pd4 f5 enz.
Nevenoplossing 1 Pd4 c2.
Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Bocnn,
E. BGttger, O. Bramen en C. Visser1) te Alkmaar; G.
van Dort te Leusden, Mr. Oh. Enschedé en P. Fa
briek te Haarlem, J. Vijzelaar te 's-Gravenh-age, P.
Bakker, Jos. de Koning en H. Weenink te Amsterdam,
G. II. B. Ilogewind te Utrecht, G. II. Goetbart Jr. te
Terborg, J. Deuzemiani te Frederiksoord, S. te S."), A.
Tates te Heiloo, O. J. Oosterholt te Groenlod, J. Ree-
ser te Voorburg, II. Strick van Li-nschotetn te Rijs
wijk en O. Boomsma te Kampen.
Ad. Neven-oplossing No. 306.
Voor de zooveelste maal wordt ook nu weder bewe
zen hoe vergissen men schel ijk is en tevens hoe onaan
genaam het is zich te vergissen. In eaeu dubbel waai
de bekronimgs c-a-ndi-daten. onder hun nummer naar
een der beste vaderlandsche oplossers werden gezoii-
d-en, zonder dot deze er 'een fout in kon vinden. Over
één nachts ijs is de jury dus- niet gegaan en: toch.
doch „schwamm dariiber": het is immers m-emschelijk
Ter viering van haar eerste lustrum heeft de Natio
nale Schaakclub te Amsterdam op 30 September _e-n 1
October a. s. een schaakwedstrijd uitgeschreven in do
„Nieuwe Karseboom."
Er wordt gespeeld in 5 klassen (hoofd-, le, 2e, 3e
en 4e klasse) en in 3 ronden n.l. late. ronde op 30
-1) Van wien wij nog een' goede oplossing van. No.
304 mochten ontvangen.
2) Alleen van No. 306.
naar
ALEXANDRE DUMA8.
95) o
XXXI.
ENGELSCHEN EN FRANSCHEN.
Op het bepaalde uur begaven de vrienden zich met
hun vier lakeien, achter het Luxembourg, in -een om
heind veld, waar geiten graasden. Athos gaf eenig
geld aan den herder, opdat deze zich zou verwijderen.
De lakeien werden op schildwacht gesteld. Dra nader
de een zwijgende troep hetzelfde veld, trad de omhei
ning binnen en voegde zich bij de musketiers; vervol
gens hadden, naar overzeesch gebruik, de voorstellin
gen plaats. De Engelschen waren allen lieden van
dan hoogsten rang; de zonderlinge namen) der drie
vrienden waren alzoö voor li-en niet alleen een voor
werp van verwondering, maar van bekommering.
„Met dat alles", zeid-e lord de Winter, toen de drie
vrienden waren genoemd geworden, „weten, we, nog
niet, wie gij -eigenlijk zijt en wij willen niet met m-en-
schen niet zulke namen een gev-eebt aangaan-. Dat
zijn herders-namen, -die namen."
„Gij begrijpt wel, M-ilo-rd", zeide Athos, „dat het
valsche namen zijn."
„Hetgeen- ons- te meer doet verlangen, de ware na
men te vernemen", antwoordde d-e Engelschman.
„Gij hebt- wel met ons gespeeld, zonder ze te ken
nen", zeide Athos, „en zóó, dat gij van ons twee paar
den hebt gewonnen."
„Dat is waar, ma'ar toen) waagden wij sl-echts ons
geld, terwijl wij nu ons bloed wagen. Men) speelt met
de geheele wereld; men vecht slechts met- zijns gelij
ken."
„Dat is waar", zeide Athos. En hij nam een der
vier Engelschen, met wien hij zou strijden, ter zijde en
fluisterde dezen zijn naam ini 't oor. Porthos en Ara
mis deden hetzelfde.
„Is u dat -nu genoeg?" vroeg Athos aan zijn tegen
partij, „en beschouwt gij mij als genoegzaam edelman,
om mij de eer te bewijzen, d-en degen met mij te krui
sen?"
„Ja, mijnheer", antwoordde de Engelschman groe
tend.
„Welnu, wilt- gij thans, d-at ik u wat zegge?" her
nam Athos koel.
„Wat?" vroeg de Engelschman.
„Dat gij beter ha-dt gedaan, met te eischen, dat ik
mij bekend maakte."
„Waarom dat?"
„Omdat- men mij overleden waant en omdat- ik reden
heb te wenschem, dat men' niet verneme, dat ik n-og in
leven ben en mij du-s genoodzaakt vind u te do-oden,
ten ei-nde te voorkomen, dat mijn geheim ontdekt wor
de."
De Engelscliman- keek Athos aan-, zich verbeeldende
dat deze schertste, maar Athos schertste in het geheel
niet.
„Mijne heeren", zei Athos, zich tot zijn vrienden en
vijanden wendende, „zijn wij gereed?"
„Ja", antwoordden -eenparig Etugelschen en Fran-
schen.
„Wielaan, verdedigt u dan!" riep Athos uit.
En tegelijkertijd blonken acht degens in de stralen
der ondergaande zo,n en het gevecht begon met een
woede, die zeer natuurlijk was tussch-en lieden-, die el
kander op twee wijzen: vijandig waren.
Athos schermde met -evenveel bedaardheid en' nauw
keurigheid, alsof h-et in -een schermz-aal ware geweest.
Porthos, waarschijnlijk van zijn te groot vertrouwen
gebeterd, door zijne ontmoeting te Chantilly, -speelde
een spel vol slim- en voorzichtigheid. Aramis, die den
derden zang van zijn gedicht mo-est eindigen, haastte
zicli als iemand, die. geen tijd heeft te verliezen.
Athos was de eerste, die zijn vijand doodde. Hij had
hem slechts één stoot toegebracht, maar, zooals hij
hem had gewaarschuwd, was de stoot doodelijk ge
weest, daar d-e degen het hart had doorboord. Porthos
was de tweede, die zijn vijand op het gras uitstrekte;
hij had hem de dij doorstoken. Toien ntam Porthos den
Engelschman, die hem zijn degen had overgegeven, in
zijn armen en g'eleidde hem naar zijn koets. Aramis
drong op den- zijnen zóó hevig aan, dat nu hem slechts
een vijftigtal schreden te hebben doen wijkeu, liij hem
buiten gevecht stelde.
Wat <j.'Artagnan betreft, deze had slechts eenvoudig
v erdedigender wij ze gehandeld; vervolgens, toen hij
zijn vriend zeer vermoeid vo-nd, deed hij hem, door een
geweldigen slag, den degen uit d-e hand vliegen. De
baron, zich ontwapend ziende, de-ed twee of drie schre
den achteruit; maar bij die beweging gleed zijn vo-et
uit en hij viel achterover. D'Artagnan) was in één
sprong op hem. „Mijnheer, ik zou u kunnen doode-n,
want gij zijt in mijn macht; maar ik schenk u, uit lief-
dfe voor uw zuster, liet leven'."
D'Artagnan was ten toppu-nt va.n vreugde; hij had
het plan verwezenlijkt, dat hij te voren had beraamd
en dat, bij het ontluiken op zijn gelaat den glimlach
deed ontstaan, van welken wij gesproken h-ebben.
De Engielschm-an, verheugd met een edelman van
zooveel inschikkelijkheid te doen te hebben, klemde
d'Artagnan in zijn armen, bewees den drie musketiers
duizend beleefdheden en daar de- tegenstander van
Porthos zich reeds in het rijtuig bevond en die van
Aramis het op een loope.n had gezet, dacht men aan
niets anders dan aan den overledene.
Terwijl Porthos en Aramis hem ontkleedden, in de
hoop, dat zijn wond ni-et doodelijk mocht zijn, viel een
wzare beurs van tusschen zijn gordelriem. D'Artag
nan raapte die- op en- reikte haar aan lo-rd de Winter
0Te1'- 0»
.„En wat duivel, wilt gij,-dat ik hiermede ui-tvoere
vroeg de Engelschman.
„Gij kunt die aan zijn familie teruggeven zeide
d'Artagnan.
„Zijn familie bekommert zich wat over dat bagatel;
zij erft vijftien-duizend louis d'or rente.... Geef die
beurs aan uw lakeien."
Onderwijl wa« Athos d'Artagnan genaderd.
„Ja", zeide hij, „geef die beurs niet aan onze, maar
aa.ii de Engelsche lakeien,"
Athos nam de beurs en wierp die den koetsier toe:
„Voor u en uw makkers."
Deze groo-tschlieid van handelwijze in een volkomen
geldeloozeni man, tro-f zelfs Porthos en- deze Eransche
edelmoedigheid, overal door lord de Wi-nter en zijn
vriend herhaald, verwierf een algemee-ne goedkeuring,
behalve bij de heeren Grimaud, Mousqueton, Planchet
en Bazijn.
j „En thans, mijn jonge vriend, want ik hoo-p, dat gij
mij veroorlooft, u dienl naam te geven", zeide lord
de Winter, „nog" hedenavond zal ik u, indien gij zulks
verkiest, aan mijn zuster, lady Clarick, voorst-ellen,
want ik wil, dat zij u op haar beurt vriendschap to-e-
drage en- daar zij niet geheel e-n al met het hof onbe
kend is, zal misschien één woord, in! het. vervolg, te
uwen voordeele gezegd, niet vruchteloos zijn.
D'Artagnan bloosde va.n blijdschap e-n boog, ten tee
lten v-an goedkeuring. Lord de Winter gaf d'Artag
nan, hem v-erlatende, het adres van zijn zuster; zij
woonde op liet Koningsplein No. 6, destijds de meest
voorname wijk. Bovendien verbond hij zich, om hem
aan haar voor te stellen.
D'Artagnan bepaalde de samenkomst bij Athos te
acht uur. Deze voorstelling aan milady vervulde niet
weinig het hoofd van o-nzen Goskonjer. Hij herinnerde
zich de zonderlinge wijze, op welke die vrouw tot hier
toe in zijn levensloop gemengd was geweest. Volgens
zijn overtuiging was het een) dienares d-es kardinaals
en nochtans voelde hij zich onweerstaanbaar tot haar
aangetrokken, door een dier gevoelens, waarvan men
zicli gee-n rekenschap kan geve-n; zijn eenige vrees was
dat milady in hem den man' va-n Meung en van Dou-
vres mocht herkennen, want- dan) zou zij weten, dat hij
tot de vrienden v-an den1 heer d-e Tréville behoorde en
bijgevolg met ziel en lichaam den koning was toege
daan, hetgeen hem in dat geval, een gedeelte zijner
voordeelen: zou doen verliezen, daar hij, aan milady be
kend zijnde, zoo-als hij haar kende, met haar gelijk spel
zou spelen.
j (Wordt vervolgd).