DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
voor den cursus KUNSTGHSCHiEDENIS,
1911
16 SEPTEMBER.
ASkmaarsche
Huishoud- en Industrieschool.
Aangifte van Leerlingen
Cursus BOEKHOUDEN,
Mond- en Klauwzeer.
De üuEders»
m^m i
No.
219
Honderd ea dertiende jaargang.
ZATERDAG
De drie Musketiers-
SchaakrubrieiiE
lilflÉi .Wm
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
.Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Zijdie zich met 1 October op dit
blad abonneerenontvangen de tot
dien datum verschijnende nummers
franco en gratis.
De Uitgevers.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat met
betrekking tot bet MO" 1)- EN KLAUWZEER NOG
STEEDS YAN TOEPASSING ZIJN de navolgende
maatregelen:
lo. het doen van aangifte, indien zich bij een stuk
vee verschijnselen van Mond- en Klauwzeer
voordoen
2o. het verbod van vervoer van aangetast of ver
dacht vee, behoudens vergunning van den
Burgemeester
3o. het verbod van opzettelijk in verdachten toe
stand brengen van vee
4o. het doen van aangifteindien een aan Mond
en Klauwzeer lijdend of van die ziekte ver
dacht stuk vee is gestorven;
5o. het doen van aangifteindien de eigenaar
zieke of verdachte dieren wenscht te slachten.
Alkmaar, den 13 September 1911.
De Burgemeester voornoemd
G. RIPPING.
Ik accepteerde.
I m miÉJf
WA
m m
ALKMAARSCHE COURANT
éénmaal per week één nnr en voor den
opleiding praktijk, examens.
De Directrice,
M. W. A KB EI TEE.
Kaar het Duitsch.
Erederik Wely was schrijver. De meid van zijn hos
pita, zijn barbier, zijn sigarenhandelaar zij wisten
het allen. Zelfs zijn kleermaker was er niet onkundig
van gebleven.
Toen zijn vader, een rijk geworden kruidenier, nog
leefde, had hij eens tot dezen gezegd1: „Hoor eens pa
pa, gij1 hebt in uw leven zoo hard gewerkt, dat ik lui
geboren ben. Voor een gewoon vak of bedrijf ben ik
niet geschikt. Ik kies een vrij beroep ik word
schrijver en zal mijn naam 'en daardoor den Uwen
beroemd maken.
Hij werd schrijver, maar met zijn beroemdheid
schoot het niet hard op. Ook niet toen zijn vader bij
een mislukte speculatie, nog juist zooveel overhield,
dat bij een burgerbestaan kon leiden en dus geen gele
genheid meer had zijn zoon te onderhouden.
Om beroemd te worden en tegelijkertijd geld te ver
dienen, besloot Frederik Wely een lezing te houden.
Als onderwerp had hij uitgekozen „de invloed der
Grieksche geschiedenis op onze zeden." Hij werkte
vermoedelijk voor het eerst van zijn leven hard voor
den roem en het geld. Men zag hent in de universi-
teits-bibliotheek, in de openbare leeszaal, gebogen over
encyclopaedieën, oud© geschiedenisboeken, nieuwe ro
mans en courantenstapels om daaruit de geschiedenis
der Grieken en de zeden van onzen tijd te bestudeeren.
Op een goeden dag- kwam hij bij me en zei op beslis
ten toon
„Je moet me een dienst bewijzen. dij hebt een rok.
Leen me die. Ik heb .aan het Victoria-plein een zaal
tje gehuurd, waarin ik in veertien dagen vijfmaal mijn
lezing zal houden. Jij gaat aan de controle staan en
de winst deelen we!"
Als ik eerlijk moet zijn, moet ik erkennen, dat mijn
vriend Frederik Wely het er de eerste maal goed af
bracht en succes inoogstte. De zaal was goed gevuld.
Wij^fcadden den vorigen dag" alle adressen van stadge-
nooten, die we in ons leven ontmoet hadden, op groote
enveloppen geschreven en daarin uitnoodigingen tot
bijwoning' der lezing verzonden.
Ka de lezing kwam hij bij me en zei, niet zonder een
tik ij delheid:
„Zie je wel hoe goed het gegaan is!. Wat leer je
toch in zoo'n stad een menschen kennen hè? Ik heb
toch zeker wel voor tweehonderd menschen gesproken
en in de heele zaal heb ik geen onbekend gezicht ge
zien."
De tweede avond had een minder gunstig verloop.
Om het getal bezoekers te vermeerderen moest ik in
de zaal blijven. Hier zat er een en daar zat er een en
een eindje verder nog een en daar naast een en naast
die nog drie en dan kwam ik. Erederik Wely las
evenwel met een gloed, alsof het zaaltje stampvol was
en toen de bezoekers waren heengegaan en ik voor den
eenigen betalenden bezoeker mijn hoed had afgenomen
kwam hij bij me en zei quasi geestig: „Kou, toch aar
dig wat? Twee en een half dozijn!"
Toch vond hij het beter zijn derde lezing niet onder
dezelfde omstandigheden te houden.
In „Bellevue" zaten we onder een biertje te bepein
zen hoe we hem een grooter auditorium zouden kunnen
bezorgen. Het eene biertje gaf geen oplossing. Meer-
deren volgden. Eindelijk zei ik dat de verteering, die
natuurlijk uit mijn portemonnaie moest komen, nu al
een aardig voorschotje op zijn toekomstigen roem was,
maar op hetzelfde oogenblik verklaarde hij iets gevon
den te hebben. Ik ben er van overtuigd, dat hem eer
der iets was ingevallen, als ik hem maar vroeger over
dat voorschotje had gesproken.
„Kerel kom mee naar je kamer" zei hij gastvrij. Jij
hebt 'n adresboek? Goed, dat dacht ik wel."
„Maar.
„Wacht tot strakjes, dan zal je nieuwsgierigheid be
vredigd worden."
We gingen. Onderweg liep hij, na mijn beurs even
te hebben geleend een boekwinkel binnen en kwam er
i met een pak enveloppes weer uit.
Op mijn kamer vleide hij zich in den gemakkelijksten
stoel, bladerde in het adresboek en zei toen plotseling,
wijzende op de enveloppes:
„Schrijf."
Hij begon te dicteeren:
„Den WelEdelgeboren Heer A. Mulder Steynstraat
alhier".
nsa?
ALEXANDRE DTÏMA8.
101) o—
.Welzoo", zeide milady, „ik heb onzen Gaskonjer he
denavond niet geziean."
„Hoe, mevrouw", zeide: Ketty, „ie hij niet hier ge
weest? Zou hij reedis veranderlijk zijn geworden, al
vorens gelukkig tei zijn gemaakt
„Och neen, hij zal door dan heieir d.e Tréviilie of den
heer des Essarts verhinderd! zijn geworden. Ik ken ze,
Ketty, en dezem heb ik beet,"
„Wat zal mevrouw er mede beginnen
„Wat ik met hem zal doen? Wees gerust, Ketty; er
is tussehen diiem mam en mij iet®, dat hij niet weet.
Hij heeft mij bijna1 mijn krediet, blij Zijne Eminentie
doen verliezen. O, ik zal mij wreken."
„Ik dacht, dat mevrouw helm beminde?"
„Ik hem beminnenIk verfoei hem! Eeini ezel, die
liet leven1 vain lord de Win ter in zijn handen heeft en
hem het nliet oinfcneemt an mij driemaal hoindarddui-
zand poinid' rente.doet verliezen."
„Dat! is walair", zeide Ketty, „uw zoiotn is de aanige
erfgenaam van zijn oom en tot zijn meerderjarigheid
zoudt gij de vruchten van zijn vermogen: hebben geno
ten."
D'Artagnian rilde tot in het merg van zijn gebeente,
toen hij dat heerlijke schepsel hem boorde verwijten,
met die snijdende stem, dii© zij zooveel moeite had in
het gemeenzaam verkeer te verbergen, een, man niet
om het leven te hebben gebracht, dien- hij haar met
zooveel vriendschap had zien) behandelen.
„Ook", ging" milady voort, „zou ik mij reeds op hem
gewroken hebben, indien, ik weet niet- waarom, de kar
dinaal mij nliet had aanbevolen hem te sparen."
„O ja, maar mevrouw heeft dat jonge vrouwtje niet
gespaard, dat hij beminde."
„O, de winkeliersvrouw der Doodgraveretraiat. Heeft
„Den WelEdelgeboren Heer A. J. Mulder, Parklaan
alhier".... „Den Wel Edel geboren Heer A. K. Mul-
der, Kuitergracht alhier...."
„Hoe heb ik het. nu met je?" vroeg ik verbaasd. „Wil
je me alle Mulders uit het adresboek laten overschrij
ven en die voor morgenavond inviteeren?"
„Goed geraden dat wil ik juist. Er zijn er een
kleine driehonderd en nou moet liet al heel raar gaan,
als we morgen avond geen volle zaal hebben"
Om zeven uur stond ik den volgenden avond aan den
ingang van de zaal om de uitnoodigingskaarten van
alle Mulders uit de stad in ontvangst te nemen. Al
heel gauw kwamen ze opdagen. Ik kon niet nalaten
bij me zelf te zeggen, dat. al die naamgenooten slechts
den naam gemeen hadden. Er kwamen lange en klei
ne, dikke en dunne, blonde en zwarte Mulders. En dan
te denken, dat al die Mulders misschien nakomelin
gen van een en denzelfden Mulder waren! Deze ge
dachte vervulde me met bewondering voor den eersten
man van zulk een uitgebreid geslacht, En de Mulders
bleven stroomen. Toen een chic gekleed heer mij zijn
kaart overhandigde kon ik niet nalaten hem eerbiedig-
toe te fluisteren: „Mijnheer Mulder niet waar?" De
bezoeker was gevleid en nam zijn hoed af.
Het duurde echter niet lang, of ik kwam in een las
tig parket. Een jong uitziend' heer nam me even
apart en zei:
Ik ben Mulder, dokter Mulder. Als ik ge
haald mocht worden, wil u dan even in de zaal roepen
„Mulder, dokter Mulder!"
Aha, dacht ik, zeker een jong medicus. Die wordt
zekér geroepen.
Ik had echter niet lang tijd te denken. Weer kwam
er een bezoeker op me af.
„Mijn naam is Mulder," zei hij. „Mijn neef komt
strakjes ook. Wil u mijn naam even opschrijven en
even letten op mijn plaats? Ik zal een stoel voor hem
vrij houden."
De heer Mulder verdween. Gelukkig kon ik zien
waar hij ging zitten. Maar er waren nog' een stuk uf
wat heeren Mulders, die mij een speciale opdracht ga
ven.
De verwarring, die hiervan heit gevolg" was, zal ik u
maar niet trachten te beschrijven.
Kwart na acht, toen Frederik Wely zijn lezing be
gon, was de zaal vol. Hij scheen goedi op dreef had
hij mij niet te voren verzekerd, dat hij het een prettige
gedachte vond, alle aanwezige heeren bij den naam te
kennen
Ik bleef aan den ingang staan behoefde nu niet
het publiek te vermeerderen. Het was nog voor de pau
ze, toen een heer ademloos kwam aanhollen.
„Zoo, dacht ik, die wil zeker het verzuimde inhalen.
Buiten adem vroeg de bezoeker mij evenwel:
„Is u de controleur."
„Die ben ik."
„Weet u misschien ook, waar de heer Mulder zit.
Snel, er is haast bij.
„Hij zit, hij zit daar mijnheer" zei ik brutaal-weg
Zijn zenuwachtige blikken vlogen door de zaal.
„Moet u misschien dokter Mulder hebben," waagde
ik te vragen."
„Keen, de boekhouder van Kwast, die in de Jacob-
straat woont,"
Daar zag hij hem zitten en wenkte hem. Die mijn
heer was echter een en al oor en had geen oogen voor
den nieuwen bezoeker.
„Hier is nog wel een plaatsje," fluisterde ik dezen
laatste in het oor. U kunt hier wel tot aan de pauze
zitten".
De vreemdeling, die zeer opgewonden was, luisterde
niet naar me. Voordat ik het hem beletten kon, riep
hij luidkeels in de zaal
„Mijnheer Mulder, er is brand bij u
Als door een springveer bewogen, wipte de lieelo
aal overeind. Alle Mulders stonden als één man op.
Allen renden ze als bezetenen naar de deur er was
geen tegenhouden aan. In de vestibule hoorde men
cjlpéTitn oon krfiftt
„Mulder! Ik ben Mulder. Hier is Mulder.... Mul
der".
Onthutst kwam Frederik Wely naar me toe.
,,'tls verschrikkelijk" zei hij. „Daar gaan de Mul
ders met mijn naam! Waarom hebben we juist hen en
uiet de Jansens uitgenoodigd?".
Se. 312.
PHILIP H. WILLIAMS.
Optessiings-Wedstrijd „Britseh© Schaakbond"
1911.
hij niet, reeds vergeten, diat zij bestaat Waarlijk een
fraaie wraak!"
Eern koud zweet parelde op het voorhoofd van d'Ar-
ta'gniam. Die vrouw was due een) monster?
Hij maakte zich weider gereed! om te 'luisteren, maai
ongelukkiglijk was het toilet geëindigd.
„Het i's- wel", zeidei milady, „gal na,air uw kamer en
tracht morgen ©en antwolord te krijgen op dien brief,
clien ik u heb gegeven."
„Voor dien heer da War des vroeg Ketty.
„Zeker, voor den heer de Wardefe."
„Dat is, iemand), d'iie meeir kans heeft; dan d;i,e arme
heer d'Art-agnan."
„Vertrek, juffrouw!" zei milady, „i'k houd niet van
aanmerk ingen,"
D'Artagnan hoorde d'e deur sluiten, vervolgens de
twee grendels, die milady er op schoof, ten eind© niet
gestoord te worden. Van baiar kant, maar zoo zachjes
mogelijk, draaide. Ketty d!e deur op het nachtslot.
Toog opende d'Artagoian de deur der kast.
„Ach, mijn, hemelzeide Ketty zacht, „wat deert
u Hoe bleek zijt gij
„Dat afschuwelijk scheplsél!" mompelde d'Artagnian,.
„Stil, stil, vertrek", zeide Ketty; „één enlcel beschot
scheidt slechts mijn kamer van die mijner meesteres;
men hoort van ,de ©ene kamer wa!t er in die andere ge,-
sproken wordt,"
„Om het even; malar ik wil miert vertrekken, alvo
rens gij m ijzult gezegd hebbein» wat er van juffrouw
Bonacieux ite geworden."
Het arm© meisje zwoer op heit.kruisbeeld aam d'Air-
tngna®, dat zij er volstrekt niets van wisit; daar bare
meesteres nooit, dain ten halve, harte geheimen liet
doorgronden. Alleen meende zij te kuininen Verzekeren
dat zij mög in leven wais'.
Wat de oorzaak betrof, die aain milady baar crediert
bij den kardinaal bijna had doen verliezen, hiervan
wist Ketty nog minder. Maar 'te dezen aanzien was
d'Artagnam meer gevorderd dlau zijdaar hij milady
op een der schepen had gezien, weilke haven uiet moch
ten verlaten op bert oogenblik, d!att hij Engeland ver
liet, twijfelde hij er niet aam, of het betrof dezen keer
de diamanten haken,. Het duidelijks,te in diat alles
j was, dat de wezenlijke haart, de diep©, ingekankerde
haiait van milady voor hem, daaruit: voortsproot', dat
hij haar scbooinJb,readier miert had gedood.
D'Artagnian keerde den volgenden dag naar milady
terug. Zij wais dm ee,n zeer kwaide luim; d'Artagman
begreep, dat het niet antwoorden dies heeren, de War-
des haar zoo boos maakte. Ketty trad binnen; maar
milady ontving haar zeer ruw. Een blik, dien zij op
d'Artagman sloeg, wilde zeggen„Gij ziet,, wait ik om.
uwentwil lijd."
lm tussehen bedaarde de schoon© leeuwin tegen het
eindte vain den avoind; zij luisterde glimlachend naar
het zoet gekout van d'Artagnau; zij gaf hem zelfs ha
ne hand te kussen.
D'Artagman vertrok, niet meer wetende wat, te den
kon maar een Gaskonj,er zijnde, dien) men mielti gemak
kelijk hert hoofd deed verliezen, had hij bij zichzelvem
een zeker plan gevormd'. Hij voind aan die dieür Ket
ty, en gelijk den vorigen alvonid, beg-af bij zich in liare
kamer, om iieits nieuws te vernemen. Ketty was erg be
knord eiii van onoplettendheid beschuldigd geworden.
Milady begreep niette. van het zwijgen va,n graaf de
Wardes; zij lrad Kert'ty bevolen t© megetn uur den) vol
genden ochtend bij haar te komen, ten einde liaar be
velen te ontvangen.
D'Artaigmiami dleleid aan Ketty beloven, bij hem den
volgenden morgen, te komen, om hem van den aard
dier bevelen kennis te geve®. ITet arme meisje be
loofde d'Avtagnan alles, wait hij wilde, zij was ver
liefd.
Te elf uur zag hij Ketty naderen,; zij had wederom
een briefje vain miladly iinl de hand. Ku trachtte het
arme kind) niet eens het aan d'Arrtagnam te betwisten,
zij liet hem begaan, wainit zij behoord© met' ziel en
lichaam liarein schoenen soldaat,
D'Artagnian opende het tweede biriiefje, dat even
min naam of opschrift, droeg en las bert volgend©:
„Ziedaar de derdie maal, dat ik u schrijf, om u te
zeggen, dat, ik u liefheb; zorg, dat ik u niet voor de
vierde maial moet schrijven, om u t,e zeggen, dait ik u
verfoei."
Mart in 2 zetten,.
Oplossing van Ko'. 307 (P. F. BLAKE).
1 La7 b6 enz.
Oplossing van' Ho. 308 (P. E. BLAKE).
1 De2 fl enz.
Goede oplossingen ontvingen wij vanP. J. Boom;
E, Büttger, O. Bramer, G. Kolbel en C. Vilsiser, allen te
Alkmaar; G. van: Dort te Lensden, Mr. C'h. Enschedé
en P. Fabriek te Haarlem, J. Vijzelaair te 's-Graven-
hage, P. Bakker, Jots, .dip Koning en II. Weiemiuk te
Amsterdam, G. H. B. Hogewimd t,e Utrecht, S. te S.1),
C. J. Oosterholt te Groente, A. Taities te Heiloo,, G. II.
Goedhart Jr. te Tarborg, J. Reesier te Voorburg, J.
Deuzema.n t,e Frederiksoord, H. Strick van Linsohorten
en O. Boomsma te Kampen.
Ad'. Ko,. 307 eini 308,
Zooals, onze1 lezers zich noig wel zullen heirinnieran»
deelden wij bij de, publicatie mede hoe de componist
het niet, met de jury eens was en hij zijne Eervolle
Vermelding (Ko. 308) hooger stelde dan) Ko. 307, den
derden prijs; in hetzelfde tornooi (Sydney Mornjiing He
rald). Tevens vferzachteinl wij den belangstel!endeini le
zer ous zijn oordeel in déze kwestie, te doen keniien,.
Vóórdat wij iets over de zaak zelve zeggen, voelen
wij ons gedrongen mede te deelen ho,e, het: verschil
in gevoelen, tussehen de jury en, den heer Blake één
gevolg heièft) gehad wa,airyau za noch te Liverpool,
niooh te Sydney hebben kUn'nein droome®, evenmin als
van het feit, dat dilt ons,, ronduit gezegd, nog1 meer
genoegen deed dan d'e belangstelling* die de door onis
opgeworpen vraag mocht ondervinden.
Weet dan), lezer, dat een oudgediende onder onze
D'Artagnam werd rood en verbleekte, beurtelings,
terwijl hij het briefje las.
„O, gij bemint hatar steeds?" zeidie Keitty, die geen
oogenblik haar blik van het, gelaart. des jongtelingis had
afgewend.
„Keen, Ketty, gij bedriegt u, ik bemin haar niet
meer, m,aar ik wil mij over hare verachting' wreken."
Ketty zuchtte. D'Artiagnain nam een pen en schreef
„MevrouwToit hiertoe twijfelde ikj, of het wel aan
mij was,, dat uw beidie briefjes) gericht waren), daar ik
mij voor eera dergelijke eer onwaardig vond. Ma,ar
thans moet ik wel aiam de grootheid uwer gunst geloo-
ven, omdat niet alleen, uw brief, maar o,ok uw kame-
niier mij bevestigen, dat) ik liet geluk heb, 'door u be
mind t,e worden. Ik zal mij® vergiffenis te elf uur
komen afsmeeken,. Dit, nog éénielm dag' uit te stel
len, zou in mijn oogen zij® u «eiU beleiedigin'g aandoen.
Hij, dien gij dé® gelukkigste,® dér mtein&chiein maakt."
Dlait briefje was geein werkelijk© vailschheid. D'Ar
tagnian, toekende het maiair heit was: ,een onkieschbeid
en zelfs een tegenstelling" den hedendaags,cbe zeden
het was iets, dat naiar hef schandelijke zweemdemen
spaardie elkander in dien tijd minder, dam men hede.n
doet. Bovendien wisti d'Arrtagnan, door hare, eigene
bekentenis, dat zij zich' aan: hoiogvierralaid had schuldig
gemaakt, terwijl hij voor haar slechts zeer weinig ach
ting koesterde. Eindelijk wilde hij haar, wegens, bare
koketterie jegens hem en haar gedrag ten aanzien van
juffrouw Bomiacieux, straffe®.
Het plan va,n d'Artagman was zeer eenvoudig; uit
de kamer van Ketty kwam hij in he:t vertrek harer
meesteres; hij zou de trouwtooze beschaamd maken;
hij zou haar dreigen, ruchtbaarheid aan de zaak te ge
ven, om van haar, dooir vreesaianjaiging, a,l datgene t©
vernemen, wart: betrekking op het lolt! van j uffrouw
Bonacieux had. Misschien zou wellicht, de vrijheid dor
lieve winkeHersvrouw de uitslag dezer samenkomst
zijn.
(Wordt vervolgd).