DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. in het IMIne-banMen en Sneden, mir i No242 Honderd en dertiende Jaargang. ZATERDAG 14 OCTOBER. Brieven uit Marokko. SPROKKELINGEN. De Musketiers* JSff U7 fJPA ALKMAARSCHE WORDT GETRAMD een die flink op de hoogte ia met teekenen, met de sa menstelling van eene stoommachine en een gasmotor, terwijl bedrevenheid in draaien en schaven tot aanbe veling zal strekken. Aanvaiigsalaris I 750.— met 4 vijfjaarlijksche verhoogingen van f 50,Voor het pensioenfonds wordt 5 0/0 der jaarwedde ingehouden. Aan deze functie is verbonden de betrekking van tijdelijk leeraar aan de Gemeentelijke Burgeravond en Avondschool voor Handswerkslieden per cursus (September tot en met Maart) f 400.met 4 drie- jaarlijksche verhoogingen van f 40.— De benoeming tot deze betrekking geschiedt telkens voor één jaar. Inzending van teekeningen en andere stukken met opgaaf van adressen voor inlichtingen bij den Directeur dier scholen, den Heer H. VAN DER HEIJ te Alk maar, vóór of op den 23 October 1911. BERGUENT. Wij hebben de Marokkanen in den vorigen brief in hun gebed vóór den rooftocht verlaten. Toen zij dat geëindigd hadden, stegen allen weder te paard en ver volgden hun weg door de dorre vlakte van Tafrata, waaruit op den achtergrond de bergketen zichtbaar werd, aa'n wier voet het doel voor hun exepeditie was gelegen. Op zeven mijlen afstand van de vijandelijke Kasbah werd nogmaals halt gemaakt, werden de ge weren nagezien en tevens eenige patrouilles vooruit gezonden, om te zien of Kaid Ali soms onderricht was van de tegen hem gesmeede plannen. De hoofdwacht zou hier halt houden en de berichten der vooruit gezonden ruiters afwachten alvorens ver der te gaan. Na verloop van een uur kwamen die lie den terug om te melden, dat niets bijzonders was waar te nemen. Rond de Kasbah (vesting) van Ali was ie der aan zijn werk, terwijl de poort zelfs open stond. Op dit bericht glimlachte de Kaid Anama. Juist dit kwam hem g-oed te stade, hij wilde in kleine afdeelin- gen tot kort onder de muren zien te komen, de paar den achter laten en onverwachts een inval doen en datgene waarvoor hij hier kwam medevoeren, zonder dat de bewoners iets konden doen om hem tegen te houden. Het plan was snel gemaakt en direct begon hij het uit te voeren. De paarden werden achtergelaten on der de hoede van eenige stamgenooten, terwijl de rest zich verdeelde in vier afdeelingen, maar allen met het zelfde doel: de Kasbah van Ali. De gourbis (tenten), welke men tegen kwam, werden bezet, tegenstand werd niet ondervonden, daar alle- mannen zoo het scheen op het véld of naar de Kasbah waren. Zoo naderden de vier afdeelingen behoedzaam hun doel, reeds waren eenige hunner aan den muur aange komen, alles leek daar binnen rustig. Eenige bewo ners in de nabijheid zoo het scheen bemerkten niet eens dat er onraad was. Nu werden eenige lieden vooruit gezonden om te zien of de poort open was, zoo ja, den bewaker onschadelijk gemaakt, zoo mogelijk zonder veel herrie té maken, dan zou de rest gemakke lijk kunnen binnen komen. Want zoo'n Kasbah is wel is waar zeer hecht en sterk gebouwd uit muren van soms meer dan een meter dik, voorzien van oneindig vele schietgaten en platformen, van waaruit de bewo ners, zich goed kunnen verdedigen, doch is men er een maal binnen, dan is de vijand de baas. Geen wonder, dat immer eerst getracht wordt de deur, gewoonlijk van zwaar hout gemaakt, te forceeren. Ditmaal bleek dat evenwel niet noodig, de poort was open en alles was even doodscb en stil, zoodat zelfs de gedachte ge- na».? ALEXANDRE DU.MAS. o 122) „Maar hoe?" „Luister, tracht haar te ontmoeten, om èen verkla ring met haar te hebben. Zeg haar: „Oorlog of vrede. Ik geef u mijn woord van eer, nooit over u te spreken, nooit iets tegen u te doen. Zweer mij van uw kant onzijdig jegens mij te blijven; zoo niet, dan vervoeg ik mij tot den kanselier, ik wend mij tot den koning, ik ga den beul een bezoek brengen; ik zal het hof tegen u ophitsen en u als een gebrandmerkte tentoonstellen; ik zal u doen veroordeelen, en mocht men u vrijspreken, dan, dat zweer ik u op mijn woord van edelman, dan zal ik u, achter den een of anderen straatpaal, als een razenden hond doodschieten." „Dat middel bevalt mij tamelijk wel, maar hoe haar te ontmoeten?" „De tijd, mijn waarde vriend, zal de gelegenheid medebrengen; de gelegenheid is het geluk van den speler, hoe meer men verloren heeft, des te meer wint men, wanneer men weet te wachten, omringd vap moordenaars en giftmengers. „Och!" zeide Athos, „de Hemel heeft ons tot heden behoed en zal ons nog langer behoeden." „Ja, wij, wij zijn in elk geval mannen, en alles wel beschouwd, is het ous beroep ons leven te wagen maar zij. voegde hij er half luid hij. „Wie zij vroeg Athos. „Constance." „Juffrouw Bonacieux? O, het is waarook," zeide Athos. „Arme vriend! ik vergat, dat gij verliefd zijt." „Wel, vrienden", zeide Aramis, „hebt gij dan niet in den brief, die bij den gesneuvelden ellendeling is ge vonden, gezien, dat zij zich in het klooster bevond?" „Welnu", zeide Porthos, „ik geloof, dat er een zeer eenvoudig middel is." opperd werd, dat alles verlaten was. Eén hunner ging terug, om den Kaid te melden dat alles gereed was om binnen te treden en weldra was het voorplein bezet door Anama's lieden en niets werd waargenomen, zelfs de groote graanmolen stond stil en de paarden schenen ook ergens anders te zijn ondergebracht. De Kaid besloot eens te gaan kijken in de woonver trekken, doch ook daar was niets van een der vroegere bewoners te bespeuren, zelfs de vrouwenvertrekken wa ren ledig. Men kan begrijpen, welk een gezicht Ana ma trok. Er viel niet aan te twijfelen, Ali was inge licht en had bijtijds een veilige schuilplaats opgezocht. Doch hij, Kaid Anama, zou hem vinden, al moest hij alle Kasbah's in den omtrek omhalen. Hij gaf direct last de omliggende gourbis na te gaan en de bewoners uit te vragen waar hun meester was heengegaan en, wilde ze hen niets zeggen, dan maar alles neerhalen en verbranden. De bewoners werden ondervraagd, doch niet eene wist recht wat er van hun verlangd werd, en hun Kaid verraden: nooit! ze hadden zelf besloten hier te blijven en op het aandringen van hunnen Katid om mede te gaan, slechts geantwoord dat ze hier wilden blijven bij hun vee en hun vrouwen en kinderen. Ana ma zag dan ook zeer goed, dat er van deze lieden niets te vernemen viel, doch hij gaf last de tenten neer te halen, het vee bijeen te drijven en de zaak te verbran den, terwijl hij iedere bewoner als gevangene mede nam en tevens de vrouwen en kinderen. Zoo trok hij van den een naar den anderen, doch daar het aantal gevangenen te groot werd, gaf hij order vrouwen en kindereu maar om te brengen. Het werd een bloed bad, bidden en smeeken hielp niet; meedoogenloos werden vrouwen en kinderen neergeveld door de pon jaards der als beesten te keer gaande roovers van Anama. Weldra brak de avond aan en werd het tijd voor de thuisreis. Voor heden was het genoeg, morgen wilde hij de andere richting uitgaan, misschien dat men daar niet zoo stijfkoppig was. Zoo bereikte de stoet dan weder de Kasbah van Anama, waar zij reeds door de muziek werden verwel komd. De gevan'genen werden opgesloten binnen een gedeelte des Kasbah, terwijl de overwinnaars nog tot laat in den nacht zich vermaakten met den buit on der elkaar te verdeelen en het bekomen gedeelte weder te verspelen. Het was drie uur des morgens, alles in diepe rust in en om de Kasbah, in het kamp stonden de paarden bijeengebonden, terwijl de berijders rustig er naast sliepen, met het zadel als hoofdkussen, de ge weren lagen achteloos overal rond. Men ziet nog een gedaante op handen en voeten wegsluipen, die zijn slapende makkers nog wat af wil stelen van den buit van gisteren. Hadden ze wachten uitgezet, dan had-, den ze denkelijk de nader komende hoefslagen gehoord en eindelijk de gedaanten bemerkt van enkele lieden, gehuld in lichtblauwe mantels met gele biezen, de uni form der Eransche inlandsehe politie. Maar ze zagen niet hoe een hunner werd teruggezonden, die zich eerst verwijderde met sluipende schreden, naar een plaats waar de paarden stonden aaneengebonden, dat hij er een besteeg en wegrende in vluggen galop in de rich ting van de rivier, waar een groote troep Fransche soldaten „legionairs" de voorposten vormden, gereed voor den aanval; de bajonet op geweer. Achter hen staan op de muilezels geladen de schitterende berg- artillerie, terwijl links tusschen het kreupelhout de roode mutsjes der „tirailleurs d'Algerië zichtbaar wor den. De „gnoum" of inlandsehe politie begeeft zich naar den rechtervleugel, waar de commandant, omge ven door zijn mede-officieren, reeds het bericht met ongeduld verwacht. De „gnoum" salueert, brengt met een ruk zijn paard tot stilstand en meldt, wat wij reeds gezien hebben, n.l. dat de gansche rooverbende, zich van g'een kwaad bewust, rustig te slapen heeft ge legd. De commandant glimlacht, geeft de „gnoum" order hem den weg te wijzen, terwijl de officier bevolen wordt thans manschappen gereed te maken voor dén overval, alles in de grootst mogelijke stilte. De troep zet zich in beweging. Voorop de kolonel met. een officier, begeleid door eenige Spahis of in landsehe cavalerie, in hun roodë mantels gehuld. Eén hunner draagt het kleine blauwe vaandel met de gele hand, het symbool der Marokkaansche politie; daarop volgt het legioen, lieden, gehuld in hun lange blauwe kapotjas en witte broek; daarna de artillerie, gedragen door de ezels, begeleid door de inlandsehe artilleristen, onder toezicht van Franscli kader, tot slot de tirail leurs, ook allen inlanders uit Algerië of Tursie, lieden, onvermoeid in 't marcheeren. Dan volgt de nasleep van zoo'n troep, draagezels bepakt met allerhande za ken. Langzaam1 gaan ze verder, nu eu dan wordt er halt gehouden, oih te zien of men de goede richting heeft. Doch men moet snel zijn, daar de dag reeds aanbreekt en de slapers waarschijnlijk spoedig zullen ontwaken. De kolonel heeft niet het plan met den ganschen troep op te rukken tot in het kamp, slechts de afdeeling le gionairs zal de slapers eens doen ontwaken, terwijl de rest straks mede mag doen. (Het slot over veertien dagen.) v. d. V. gij zegt?" hernam z'J g ij die ROOFDIEREN IN GEVANGENSCHAP. Deelden wij verleden week in deze rubriek het een en ander mede uit het interessante werk „Van dieren en menschen door Carl Hagenbeek voor Nederland be werkt door Gos. de Voogt", thans veroorloven wij ons de vrijheid nog een paar bijzonderheden daaraan te cntleenen. Wilde dieren, verklaart de schrijver, die het weten kan, zijn in 't algemeen genomen beter dan men wel denkt. Onder leeuwen, tijgers en panters heeft hij me- nigen vriend gehad, waarmede hij even vertrouwd en intiem omging als met een gewonen hond, terwijl die dieren voor hem een bepaalde vriendschap en aanhan kelijkheid vertoonden, welke zelfs nog bleef voortbe staan, wanneer zij reeds lang een ander thuis hadden gevonden. Ruim veertig jaar geleden kocht hij eens een paar jonge tijgers, waarvan er een door het vatten van een koude ernstig ziek werd en een blauwachtig vlies onder de oogen kreeg en blind werd. Maanden lang verzorgde hij het zieke dier en trachtte zijn lot zoo dragelijk mogelijk te maken; iederen dag kroop hij bij den patiënt in de kooi, omdat hij anders niet te bereiken was en op die wijze ontstond: er vertrouwe lijkheid tusschen hen. Het dier werd geheel gezond en beide dieren werden aan den directeur van den dieren tuin te Berlijn verkocht. Tot aan zijn dood toe lieeft degeen, die door zijn zorgen genezen was, hem de trouwste aanhankelijkheid getoond. Als hij het beest soms in langen tijd niet bezocht had, behoefde het slechts uit de verte zijn stem te vernemen, om in een toestand van blijde opgewondenheid te geraken; als liij dichter bij kwam begon liet te spinnen en te mau wen, zooals katten doen, om de aandacht te trekken en was niet eer tevreden, voordat hij in zijn holt was'ge komen en zich eenige oogenblikken met het beest had beziggehouden, tot groote verwondering van andere bezoekers. Een oude leeuw te Keulen, welke de heer Hagenbeek eens twee maanden in zijn bezit had gehad, toen het beest nog jong was, herkende hem op het liöoJ ren van de stem. In den dierentuin van Broux Park te Nieuw York bevonden zich twee 'leeuwen en een ko ningstijger, die bij in langen tijd niet had gezien. Zoo- dra hij eens hun kooi naderde, werden de dieren op merkzaam en keken zij hem aan als menschen doen, die zich bezinnen; toen hij hen bij hun naam riep, zooals hij dat in Hamburg pleegde te doen, sprongen zij terstond op, liepen luidi grommend langs de tralies en lieten zich toen door hem krauwen en streelen. De schrijver heeft nog een oude Somali-leeuw, die in zijn jeugd zeer schoon en artiest was, maar nu als een deftige oude heer renteniert. Het beest, waarme de de eigenaar als een hond omgaat, werd op een goe den dag kreupel, wijl er aan iederen achterpoot twee nagels in het vleesch waren gegroeid. Men zou den ken, dat thans een moeielijke operatie noodig was, waarbij bet dier op allerlei wijzen moest worden vast gebonden en er tal van voorzorgsmaatregelen moesten worden genomen. Niets van dat alles, want met de zen leeuw gaat men om als een goedig, verstandig mensch, men legde hem neer, knipte de nagels met een groote, scherpe tang af en trok ze uit het vleesch. Ge durende de operatie, die volstrekt niet pijnloos was, „Welk?" vroeg d'Artagnan. „Zij is in een klooster, zooals Porthos. „Ja." „Welnu, zoodra het beleg zal geëindigd zijn, zullen wij haar uit dat klooster ontvoeren." „Maar men moet eerst weten in welk klooster is." „Dat is waar", zeide Porthos. „Maar ik herinner mij", zeide Athos, „toeent niet, waarde d'Artagnan, dat het de koningin is, dat klooster voor haar heeft gekozen?" „Ja-, ik geloof het althans." „Wel, dan zal Porthos ons hierin kunnen helpen." „Hoe dat, als ik u mag' verzoeken?" „Wel, door uw markiezin, uw hertogin, uw prinses; deze moet lange armen hebben." „Stil!" zeide Porthos, den vinger op zijn mond leg gende; „ik geloof, dat zij kardinaalsgezind is, zij mag niets weten." „Dan", zeide Aramis, „belast ik mij haar te vinden." „Gij, Aramis riepen de drie vrienden uit, „gij, en hoe dat?" j „Door den aalmoezenier der koningin, van wien ik een zeer goed vriend ben", zeide Aramis. En op die verzekering scheidden de vier vrienden, die, hun soberen maaltijd geëindigd hebbende, afspra ken elkander denzelfden avond weer te zien. D'Artag nan keerde naar het Minderbroederklooster terug, de drie musketiers naar het hoofdkwartier des konings, waar zij hun kwartieren hadden doen gereed maken. XLTV. DE HERBERG „DE ROODE DUIVENTIL." Nauwelijks in het legerkamp gekomen, wilde de ko ning, in zijn ongeduld, zich in tegenwoordigheid des vijands bevinden en den baat van den kardinaal tegen Buckingham deelende, al het vereischte doen, voor eerst, om de Engelschen van bet eiland Ré te verjagen «n ten tweede, om bet beleg van la Roebelle te bespoe digen, maar ondanks zichzelf, werd hij hierin opgehou den door de oneenigheden, die er tusschen de heeren de Bassompierre en Schomberg en den hertog d'An- goulême uitbraken De heeren de Bassompierre en Schomberg, als maarschalken van Frankrijk, eischten liet recht, om onder de oogen des konings, het opperbevel des legers te voeren, maar de kardinaal, vreezende, dat Bassom pierre, die inwendig Hugenoot was, slechts flauwelijk de Engelschen en de inwoners van la Roohelle, zijn ge- loofsgenooten, zou bestoken, droeg- daarentegen den hertog d'Angoulême voor, dien de koning, op zijn in blazing, tot luitenant-generaal had benoemd. Hieruit volgde, dat, wilde men de heeren Bassompierre en Schomberg liet leger niet zien verlaten, men verplicht was, aan elk hunner een bijzonder bevelhebberschap te geven. Bassompierre vestigde zijn hoofdkwartier ten noorden der stad, van Lalen tot aan Dompierre, de hertog van Angoulême, het zijne ten oosten van Doip- pterre tot aan Périgny en de heer de Schomberg, teh zuiden van Périgny tot aan Angoulin. Het kwartier van Monsieur was te Dompierre. Dat van den koning, nu eens te Estré, dan eens te la Jar- ï'ie. Eindelijk was het hoofdkwartier van den kardj naai op de duinen, bij de brug de la Pierre in een een voudig- huis, zonder eenige verschansingen. Zoo was het, dat Monsieur Bassompierre gadesloeg, de koning den hertog d'Angoulême, en de kardinaal den heer de Schomberg. Eenmaal dit bepaald zijnde, besloot men de Engel- iSclien van het eiland Ré te verjagen. De gelegenheid hiervoor was gunstig. De Engelschen, die, om goede soldaten te zijn, in de allereerste plaats goede levensmiddelen behoeven, aten niets dan pekelvleesch en slechts beschuit, en hadden in hun legerkamp een aantal zieken. Daarenboven ver gingen dagelijks vele kleine vaartuigen, zoodat de kust van de punt de TAiguillon tot aan de loopgraven, let terlijk bij eiken vloed overdekt was met verbrijzelde pinken en andere kleine schepen. Het gevolg- hiervan moest noodwendig zijn, dat, al hielden des konings treepen ai Ju rustig in kun legerkamp, Buckingham, bleef het dier stil liggen. In de volksmeening is de roofdierennatuur verhou den met valsebheid, wildheid en wreedheid. Maar, zegt de schrijver, de dieren zijn niet wreed. De natuur heeft hen er op aangelegd, om zich met levend vleesch te voeden en zij moeten dooden om te kunnen leven. Wij vergeten maar al te zeer, dat er dagelijks duizen den dieren geslacht, op jacht doodgeschoten en in zee gevangen worden tot voeding- van de menschen, en dat men, dus oók den mensch, die evenzeer zijn medeschep selen om het leven brengt, van wreedheid kan beschul digen. Het roofdier kan lief, dankbaar, aanhankelijk en trouw zijn. Wel is waar ontmoet men ook wel eens woestelingen, maar dan zijn het, of wild gevangen exemplaren, of dieren, die verkeerd opgevoed zijn. Al le roofdieren, die men jong in zijn bezit krijgt, kan men tot huisdieren opvoeden. De zoogenaamde „wilde natuur" komt niet te voorschijn als men het er niet op aanlegt om hen nijdig te maken en dat kan men ook doen met dieren, die van huis1 nit tam zijn. De weg naar het hart gaat ook hier door de maag. Met roofdieren, die, als zij reeds volwassen zijn, gevangen worden, is het heel móejelijk om te gaan; wel kan men hen iets leeren, maar het is ten eenenma- le onmogelijk om hen zoo te dresseeren, dat men ei- bepaalde voorstellingen mede kan geven. Wanneer een of andere dierentemmer verklaart, dat hij volwas sen gevangen, wilde leeuwen of tijgers zoo kan dres seeren, als men dat tegenwoordig met jong gevangen dieren doet, dan is dat eenvoudig bluf. Alle roofdieren en vooral de leeuwen en de tijger» zijn gedurende den paartijd! zeer opgewonden. In ge dresseerde groepen, waarin leeuwen en leeuwinnen werken, moet men de manlijke dieren dan soms langen tijd geheel én al van den troep afzonderen. Op alle mogelijke manieren moet men in die dagen voorzich tigheid betrachten. Een verliefde leeuw is niet slechte jaloerseh op zijns gelijken, maar ook op menschen, de oppassers niet uitgezonderd, zoodra zij de leeuwin na der komen. Over de kruising van dieren deelt de schrijver aller lei belangwekkende bijzonderheden mede. Zoo verhaalt hij van een gelukkig huwelijk tusschen een leeuw en een vrouwelijk luipaard, driemaal wierp de luipaard jongen, welke zij als monster zonder eenig gevoel op vrat. Dat het afmaken van olifanten geen gemakkelijk werk is, kan men zich voorstellen. Eens heeft men zoo'n reuzenbeest opgehangen. Een strop werd hem om den nek gedaan, het eind van het touw over een rol gebracht, die aan een dwarsbalk onder het dak was vastgemaakt en zes man werden opgecomman deerd om de verdere executie ten uitvoer te brengen. Toen allen het touw in handen hadden, riep de heer Hagenbeek langzaam: „een, twee, drie!" en bij dat drie zweefde de olifant reeds met zijn voorpooten bo ven den vloer. Bijna terstond1 daarop sloeg de kop ter zijde en zonk de reus in elkander. Binnen ongeveer één minuut was het met hem af'ge- loopen. Bij de sectie werd geconstateerd, dat hij den nek gebroken bad. In het Museum te Hamburg wilde men eens een olifant door inspuitingen met vergif probeeren, maar ofschoon daartoe zulke groote hoeveelheden werden ge bruikt, dat men daarmede tamelijk wel de heele bur gerij van Hamburg naar het graf had kunnen helpen, had dit geen zichtbare uitwerking op den patiënt. Eindelijk werd besloten om het dier op de wijze, waarop men de varkens doodsteekt, uit zijn lijden te helpen. Zijn snuit werd vastgebonden en zoo kreeg hij den genadestoot. De leerzaamste en vriendelijkste olifant, dien de heer Hagenbeek ooit bezat was een groot exemplaar, die in vier weken tijds tusschen flessehen leerde door- loopen, kon hij op zijn voor- en op zijn achterpooten gaan staan, plaatste hij zich aan een gedekte tafel, schelde hij en liet hij zich door een aap bedienen; hij dronk uit een flesch, at van een bord etc. Bosco, zoo heette het beest, ging naar Amerika, naar een circus-directeur. Toen hij twee jaar latei- bij zijn vroegeren meester terugkeerde was het ont roerend de blijdschap van het dier op te merken, toen het dezen weer ontmoette. die slechts uit hoofdigheid op het eiland Ré bleef, genoodzaakt zou zijn het beleg op te breken. Maar dewijl de heer de Toiras liet zeggen, dat in het vijandelijke legerkamp aanstalten tot een nieuwen aan val werden bespeurd, oordeelde de koning, dat er een einde aan moest worden gemaakt en hij gaf de noodige bevelen tot een beslissenden slag. Daar het ons voor nemen niet is een dagboek van de belegering te schrij ven, maar integendeel slechts die gebeurtenissen aan te halen, welke in verband staan tot ons verhaal, zullen wij ons bepalen met een paar woorden te zeggen, dat de onderneming tot groot genoegen van den koning en tot den meest mogelijken roem van den kardinaal ge lukte. De Engelschen, voet voor voet teruggedreven, in al de gevechten geslagen, verplet hij den overgang- van het eiland, werden genoodzaakt zich in te schepen, op het slagveld! tweeduizend man latende, waaronder vijf kolonels, drie luitenants-kolonels, tweehonderd1 kapi teins en twintig- voorname edellieden, vier stukken ge schut en zestig vlaggen, die door Claude de Saint Si mon naar Parijs gebracht, met groote praal aan de gewelven van de Onze Lieve Vrouwekerk werden opge hangen. Te Deums werden gezongen en vonden een weer klank door geheel Frankrijk. De kardinaal was dus meester de belegering voort, te zetten, zonder althans voor het oogenblik iets van de Engelschen te vroezen te hebben. Maar, zooals wij zeggen, die rust was slechts kort stondig. Een zendeling van den hertog van Buckingham, genaamd Montaigu, was gevangen genomen en men had het bewijs gevonden van bondgenootschap tus schen Duitschland, Spanje, Engeland en Lotharingen tegen Frankrijk. Vervolgens had men in het hoofd kwartier van Buckingham, hetwelk hij genoodzaakt was geweest plotseling te verlaten, papieren gevonden, die dat bondgenootschap bevestigden, en, naar hetgeen de kardinaal in zijn Gedenkschriften verklaart, me vrouw de Chevreuso, en bijgevolg de koningin, zeer verdacht maakten. ("Wordt vervslfd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5