DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
in het IMIne-banMen en Sneden,
mir i
No242
Honderd en dertiende Jaargang.
ZATERDAG
14 OCTOBER.
Brieven uit Marokko.
SPROKKELINGEN.
De
Musketiers*
JSff U7 fJPA
ALKMAARSCHE
WORDT GETRAMD een
die flink op de hoogte ia met teekenen, met de sa
menstelling van eene stoommachine en een gasmotor,
terwijl bedrevenheid in draaien en schaven tot aanbe
veling zal strekken.
Aanvaiigsalaris I 750.— met 4 vijfjaarlijksche
verhoogingen van f 50,Voor het pensioenfonds
wordt 5 0/0 der jaarwedde ingehouden.
Aan deze functie is verbonden de betrekking van
tijdelijk leeraar aan de Gemeentelijke Burgeravond
en Avondschool voor Handswerkslieden per cursus
(September tot en met Maart) f 400.met 4 drie-
jaarlijksche verhoogingen van f 40.— De benoeming
tot deze betrekking geschiedt telkens voor één jaar.
Inzending van teekeningen en andere stukken met
opgaaf van adressen voor inlichtingen bij den Directeur
dier scholen, den Heer H. VAN DER HEIJ te Alk
maar, vóór of op den 23 October 1911.
BERGUENT.
Wij hebben de Marokkanen in den vorigen brief in
hun gebed vóór den rooftocht verlaten. Toen zij dat
geëindigd hadden, stegen allen weder te paard en ver
volgden hun weg door de dorre vlakte van Tafrata,
waaruit op den achtergrond de bergketen zichtbaar
werd, aa'n wier voet het doel voor hun exepeditie was
gelegen. Op zeven mijlen afstand van de vijandelijke
Kasbah werd nogmaals halt gemaakt, werden de ge
weren nagezien en tevens eenige patrouilles vooruit
gezonden, om te zien of Kaid Ali soms onderricht was
van de tegen hem gesmeede plannen.
De hoofdwacht zou hier halt houden en de berichten
der vooruit gezonden ruiters afwachten alvorens ver
der te gaan. Na verloop van een uur kwamen die lie
den terug om te melden, dat niets bijzonders was waar
te nemen. Rond de Kasbah (vesting) van Ali was ie
der aan zijn werk, terwijl de poort zelfs open stond.
Op dit bericht glimlachte de Kaid Anama. Juist dit
kwam hem g-oed te stade, hij wilde in kleine afdeelin-
gen tot kort onder de muren zien te komen, de paar
den achter laten en onverwachts een inval doen en
datgene waarvoor hij hier kwam medevoeren, zonder
dat de bewoners iets konden doen om hem tegen te
houden.
Het plan was snel gemaakt en direct begon hij het
uit te voeren. De paarden werden achtergelaten on
der de hoede van eenige stamgenooten, terwijl de rest
zich verdeelde in vier afdeelingen, maar allen met het
zelfde doel: de Kasbah van Ali. De gourbis (tenten),
welke men tegen kwam, werden bezet, tegenstand werd
niet ondervonden, daar alle- mannen zoo het scheen op
het véld of naar de Kasbah waren.
Zoo naderden de vier afdeelingen behoedzaam hun
doel, reeds waren eenige hunner aan den muur aange
komen, alles leek daar binnen rustig. Eenige bewo
ners in de nabijheid zoo het scheen bemerkten
niet eens dat er onraad was. Nu werden eenige lieden
vooruit gezonden om te zien of de poort open was, zoo
ja, den bewaker onschadelijk gemaakt, zoo mogelijk
zonder veel herrie té maken, dan zou de rest gemakke
lijk kunnen binnen komen. Want zoo'n Kasbah is wel
is waar zeer hecht en sterk gebouwd uit muren van
soms meer dan een meter dik, voorzien van oneindig
vele schietgaten en platformen, van waaruit de bewo
ners, zich goed kunnen verdedigen, doch is men er een
maal binnen, dan is de vijand de baas. Geen wonder,
dat immer eerst getracht wordt de deur, gewoonlijk
van zwaar hout gemaakt, te forceeren. Ditmaal bleek
dat evenwel niet noodig, de poort was open en alles
was even doodscb en stil, zoodat zelfs de gedachte ge-
na».?
ALEXANDRE DU.MAS.
o
122)
„Maar hoe?"
„Luister, tracht haar te ontmoeten, om èen verkla
ring met haar te hebben. Zeg haar: „Oorlog of vrede.
Ik geef u mijn woord van eer, nooit over u te spreken,
nooit iets tegen u te doen. Zweer mij van uw kant
onzijdig jegens mij te blijven; zoo niet, dan vervoeg ik
mij tot den kanselier, ik wend mij tot den koning, ik
ga den beul een bezoek brengen; ik zal het hof tegen u
ophitsen en u als een gebrandmerkte tentoonstellen; ik
zal u doen veroordeelen, en mocht men u vrijspreken,
dan, dat zweer ik u op mijn woord van edelman, dan
zal ik u, achter den een of anderen straatpaal, als een
razenden hond doodschieten."
„Dat middel bevalt mij tamelijk wel, maar hoe haar
te ontmoeten?"
„De tijd, mijn waarde vriend, zal de gelegenheid
medebrengen; de gelegenheid is het geluk van den
speler, hoe meer men verloren heeft, des te meer wint
men, wanneer men weet te wachten, omringd vap
moordenaars en giftmengers.
„Och!" zeide Athos, „de Hemel heeft ons tot heden
behoed en zal ons nog langer behoeden."
„Ja, wij, wij zijn in elk geval mannen, en alles wel
beschouwd, is het ous beroep ons leven te wagen
maar zij. voegde hij er half luid hij.
„Wie zij vroeg Athos.
„Constance."
„Juffrouw Bonacieux? O, het is waarook," zeide
Athos. „Arme vriend! ik vergat, dat gij verliefd zijt."
„Wel, vrienden", zeide Aramis, „hebt gij dan niet in
den brief, die bij den gesneuvelden ellendeling is ge
vonden, gezien, dat zij zich in het klooster bevond?"
„Welnu", zeide Porthos, „ik geloof, dat er een zeer
eenvoudig middel is."
opperd werd, dat alles verlaten was. Eén hunner ging
terug, om den Kaid te melden dat alles gereed was
om binnen te treden en weldra was het voorplein bezet
door Anama's lieden en niets werd waargenomen, zelfs
de groote graanmolen stond stil en de paarden schenen
ook ergens anders te zijn ondergebracht.
De Kaid besloot eens te gaan kijken in de woonver
trekken, doch ook daar was niets van een der vroegere
bewoners te bespeuren, zelfs de vrouwenvertrekken wa
ren ledig. Men kan begrijpen, welk een gezicht Ana
ma trok. Er viel niet aan te twijfelen, Ali was inge
licht en had bijtijds een veilige schuilplaats opgezocht.
Doch hij, Kaid Anama, zou hem vinden, al moest hij
alle Kasbah's in den omtrek omhalen. Hij gaf direct
last de omliggende gourbis na te gaan en de bewoners
uit te vragen waar hun meester was heengegaan en,
wilde ze hen niets zeggen, dan maar alles neerhalen
en verbranden.
De bewoners werden ondervraagd, doch niet eene
wist recht wat er van hun verlangd werd, en hun
Kaid verraden: nooit! ze hadden zelf besloten hier te
blijven en op het aandringen van hunnen Katid om
mede te gaan, slechts geantwoord dat ze hier wilden
blijven bij hun vee en hun vrouwen en kinderen. Ana
ma zag dan ook zeer goed, dat er van deze lieden niets
te vernemen viel, doch hij gaf last de tenten neer te
halen, het vee bijeen te drijven en de zaak te verbran
den, terwijl hij iedere bewoner als gevangene mede
nam en tevens de vrouwen en kinderen. Zoo trok hij
van den een naar den anderen, doch daar het aantal
gevangenen te groot werd, gaf hij order vrouwen en
kindereu maar om te brengen. Het werd een bloed
bad, bidden en smeeken hielp niet; meedoogenloos
werden vrouwen en kinderen neergeveld door de pon
jaards der als beesten te keer gaande roovers van
Anama.
Weldra brak de avond aan en werd het tijd voor de
thuisreis. Voor heden was het genoeg, morgen wilde
hij de andere richting uitgaan, misschien dat men
daar niet zoo stijfkoppig was.
Zoo bereikte de stoet dan weder de Kasbah van
Anama, waar zij reeds door de muziek werden verwel
komd. De gevan'genen werden opgesloten binnen een
gedeelte des Kasbah, terwijl de overwinnaars nog tot
laat in den nacht zich vermaakten met den buit on
der elkaar te verdeelen en het bekomen gedeelte weder
te verspelen. Het was drie uur des morgens, alles in
diepe rust in en om de Kasbah, in het kamp stonden
de paarden bijeengebonden, terwijl de berijders rustig
er naast sliepen, met het zadel als hoofdkussen, de ge
weren lagen achteloos overal rond. Men ziet nog een
gedaante op handen en voeten wegsluipen, die zijn
slapende makkers nog wat af wil stelen van den buit
van gisteren. Hadden ze wachten uitgezet, dan had-,
den ze denkelijk de nader komende hoefslagen gehoord
en eindelijk de gedaanten bemerkt van enkele lieden,
gehuld in lichtblauwe mantels met gele biezen, de uni
form der Eransche inlandsehe politie. Maar ze zagen
niet hoe een hunner werd teruggezonden, die zich eerst
verwijderde met sluipende schreden, naar een plaats
waar de paarden stonden aaneengebonden, dat hij er
een besteeg en wegrende in vluggen galop in de rich
ting van de rivier, waar een groote troep Fransche
soldaten „legionairs" de voorposten vormden, gereed
voor den aanval; de bajonet op geweer. Achter hen
staan op de muilezels geladen de schitterende berg-
artillerie, terwijl links tusschen het kreupelhout de
roode mutsjes der „tirailleurs d'Algerië zichtbaar wor
den. De „gnoum" of inlandsehe politie begeeft zich
naar den rechtervleugel, waar de commandant, omge
ven door zijn mede-officieren, reeds het bericht met
ongeduld verwacht. De „gnoum" salueert, brengt met
een ruk zijn paard tot stilstand en meldt, wat wij
reeds gezien hebben, n.l. dat de gansche rooverbende,
zich van g'een kwaad bewust, rustig te slapen heeft ge
legd.
De commandant glimlacht, geeft de „gnoum" order
hem den weg te wijzen, terwijl de officier bevolen
wordt thans manschappen gereed te maken voor dén
overval, alles in de grootst mogelijke stilte.
De troep zet zich in beweging. Voorop de kolonel
met. een officier, begeleid door eenige Spahis of in
landsehe cavalerie, in hun roodë mantels gehuld. Eén
hunner draagt het kleine blauwe vaandel met de gele
hand, het symbool der Marokkaansche politie; daarop
volgt het legioen, lieden, gehuld in hun lange blauwe
kapotjas en witte broek; daarna de artillerie, gedragen
door de ezels, begeleid door de inlandsehe artilleristen,
onder toezicht van Franscli kader, tot slot de tirail
leurs, ook allen inlanders uit Algerië of Tursie, lieden,
onvermoeid in 't marcheeren. Dan volgt de nasleep
van zoo'n troep, draagezels bepakt met allerhande za
ken.
Langzaam1 gaan ze verder, nu eu dan wordt er halt
gehouden, oih te zien of men de goede richting heeft.
Doch men moet snel zijn, daar de dag reeds aanbreekt
en de slapers waarschijnlijk spoedig zullen ontwaken.
De kolonel heeft niet het plan met den ganschen troep
op te rukken tot in het kamp, slechts de afdeeling le
gionairs zal de slapers eens doen ontwaken, terwijl de
rest straks mede mag doen.
(Het slot over veertien dagen.)
v. d. V.
gij zegt?" hernam
z'J
g ij
die
ROOFDIEREN IN GEVANGENSCHAP.
Deelden wij verleden week in deze rubriek het een
en ander mede uit het interessante werk „Van dieren
en menschen door Carl Hagenbeek voor Nederland be
werkt door Gos. de Voogt", thans veroorloven wij ons
de vrijheid nog een paar bijzonderheden daaraan te
cntleenen.
Wilde dieren, verklaart de schrijver, die het weten
kan, zijn in 't algemeen genomen beter dan men wel
denkt. Onder leeuwen, tijgers en panters heeft hij me-
nigen vriend gehad, waarmede hij even vertrouwd en
intiem omging als met een gewonen hond, terwijl die
dieren voor hem een bepaalde vriendschap en aanhan
kelijkheid vertoonden, welke zelfs nog bleef voortbe
staan, wanneer zij reeds lang een ander thuis hadden
gevonden. Ruim veertig jaar geleden kocht hij eens
een paar jonge tijgers, waarvan er een door het vatten
van een koude ernstig ziek werd en een blauwachtig
vlies onder de oogen kreeg en blind werd. Maanden
lang verzorgde hij het zieke dier en trachtte zijn lot
zoo dragelijk mogelijk te maken; iederen dag kroop
hij bij den patiënt in de kooi, omdat hij anders niet te
bereiken was en op die wijze ontstond: er vertrouwe
lijkheid tusschen hen. Het dier werd geheel gezond en
beide dieren werden aan den directeur van den dieren
tuin te Berlijn verkocht. Tot aan zijn dood toe lieeft
degeen, die door zijn zorgen genezen was, hem de
trouwste aanhankelijkheid getoond. Als hij het beest
soms in langen tijd niet bezocht had, behoefde het
slechts uit de verte zijn stem te vernemen, om in een
toestand van blijde opgewondenheid te geraken; als
liij dichter bij kwam begon liet te spinnen en te mau
wen, zooals katten doen, om de aandacht te trekken en
was niet eer tevreden, voordat hij in zijn holt was'ge
komen en zich eenige oogenblikken met het beest had
beziggehouden, tot groote verwondering van andere
bezoekers. Een oude leeuw te Keulen, welke de heer
Hagenbeek eens twee maanden in zijn bezit had gehad,
toen het beest nog jong was, herkende hem op het liöoJ
ren van de stem. In den dierentuin van Broux Park
te Nieuw York bevonden zich twee 'leeuwen en een ko
ningstijger, die bij in langen tijd niet had gezien. Zoo-
dra hij eens hun kooi naderde, werden de dieren op
merkzaam en keken zij hem aan als menschen doen,
die zich bezinnen; toen hij hen bij hun naam riep,
zooals hij dat in Hamburg pleegde te doen, sprongen
zij terstond op, liepen luidi grommend langs de tralies
en lieten zich toen door hem krauwen en streelen.
De schrijver heeft nog een oude Somali-leeuw, die
in zijn jeugd zeer schoon en artiest was, maar nu als
een deftige oude heer renteniert. Het beest, waarme
de de eigenaar als een hond omgaat, werd op een goe
den dag kreupel, wijl er aan iederen achterpoot twee
nagels in het vleesch waren gegroeid. Men zou den
ken, dat thans een moeielijke operatie noodig was,
waarbij bet dier op allerlei wijzen moest worden vast
gebonden en er tal van voorzorgsmaatregelen moesten
worden genomen. Niets van dat alles, want met de
zen leeuw gaat men om als een goedig, verstandig
mensch, men legde hem neer, knipte de nagels met een
groote, scherpe tang af en trok ze uit het vleesch. Ge
durende de operatie, die volstrekt niet pijnloos was,
„Welk?" vroeg d'Artagnan.
„Zij is in een klooster, zooals
Porthos.
„Ja."
„Welnu, zoodra het beleg zal geëindigd zijn, zullen
wij haar uit dat klooster ontvoeren."
„Maar men moet eerst weten in welk klooster
is."
„Dat is waar", zeide Porthos.
„Maar ik herinner mij", zeide Athos, „toeent
niet, waarde d'Artagnan, dat het de koningin is,
dat klooster voor haar heeft gekozen?"
„Ja-, ik geloof het althans."
„Wel, dan zal Porthos ons hierin kunnen helpen."
„Hoe dat, als ik u mag' verzoeken?"
„Wel, door uw markiezin, uw hertogin, uw prinses;
deze moet lange armen hebben."
„Stil!" zeide Porthos, den vinger op zijn mond leg
gende; „ik geloof, dat zij kardinaalsgezind is, zij mag
niets weten."
„Dan", zeide Aramis, „belast ik mij haar te vinden."
„Gij, Aramis riepen de drie vrienden uit, „gij, en
hoe dat?" j
„Door den aalmoezenier der koningin, van wien ik
een zeer goed vriend ben", zeide Aramis.
En op die verzekering scheidden de vier vrienden,
die, hun soberen maaltijd geëindigd hebbende, afspra
ken elkander denzelfden avond weer te zien. D'Artag
nan keerde naar het Minderbroederklooster terug, de
drie musketiers naar het hoofdkwartier des konings,
waar zij hun kwartieren hadden doen gereed maken.
XLTV.
DE HERBERG „DE ROODE DUIVENTIL."
Nauwelijks in het legerkamp gekomen, wilde de ko
ning, in zijn ongeduld, zich in tegenwoordigheid des
vijands bevinden en den baat van den kardinaal tegen
Buckingham deelende, al het vereischte doen, voor
eerst, om de Engelschen van bet eiland Ré te verjagen
«n ten tweede, om bet beleg van la Roebelle te bespoe
digen, maar ondanks zichzelf, werd hij hierin opgehou
den door de oneenigheden, die er tusschen de heeren
de Bassompierre en Schomberg en den hertog d'An-
goulême uitbraken
De heeren de Bassompierre en Schomberg, als
maarschalken van Frankrijk, eischten liet recht, om
onder de oogen des konings, het opperbevel des legers
te voeren, maar de kardinaal, vreezende, dat Bassom
pierre, die inwendig Hugenoot was, slechts flauwelijk
de Engelschen en de inwoners van la Roohelle, zijn ge-
loofsgenooten, zou bestoken, droeg- daarentegen den
hertog d'Angoulême voor, dien de koning, op zijn in
blazing, tot luitenant-generaal had benoemd. Hieruit
volgde, dat, wilde men de heeren Bassompierre en
Schomberg liet leger niet zien verlaten, men verplicht
was, aan elk hunner een bijzonder bevelhebberschap te
geven. Bassompierre vestigde zijn hoofdkwartier ten
noorden der stad, van Lalen tot aan Dompierre, de
hertog van Angoulême, het zijne ten oosten van Doip-
pterre tot aan Périgny en de heer de Schomberg, teh
zuiden van Périgny tot aan Angoulin.
Het kwartier van Monsieur was te Dompierre. Dat
van den koning, nu eens te Estré, dan eens te la Jar-
ï'ie. Eindelijk was het hoofdkwartier van den kardj
naai op de duinen, bij de brug de la Pierre in een een
voudig- huis, zonder eenige verschansingen.
Zoo was het, dat Monsieur Bassompierre gadesloeg,
de koning den hertog d'Angoulême, en de kardinaal
den heer de Schomberg.
Eenmaal dit bepaald zijnde, besloot men de Engel-
iSclien van het eiland Ré te verjagen. De gelegenheid
hiervoor was gunstig.
De Engelschen, die, om goede soldaten te zijn, in de
allereerste plaats goede levensmiddelen behoeven, aten
niets dan pekelvleesch en slechts beschuit, en hadden
in hun legerkamp een aantal zieken. Daarenboven ver
gingen dagelijks vele kleine vaartuigen, zoodat de kust
van de punt de TAiguillon tot aan de loopgraven, let
terlijk bij eiken vloed overdekt was met verbrijzelde
pinken en andere kleine schepen. Het gevolg- hiervan
moest noodwendig zijn, dat, al hielden des konings
treepen ai Ju rustig in kun legerkamp, Buckingham,
bleef het dier stil liggen.
In de volksmeening is de roofdierennatuur verhou
den met valsebheid, wildheid en wreedheid. Maar,
zegt de schrijver, de dieren zijn niet wreed. De natuur
heeft hen er op aangelegd, om zich met levend vleesch
te voeden en zij moeten dooden om te kunnen leven.
Wij vergeten maar al te zeer, dat er dagelijks duizen
den dieren geslacht, op jacht doodgeschoten en in zee
gevangen worden tot voeding- van de menschen, en dat
men, dus oók den mensch, die evenzeer zijn medeschep
selen om het leven brengt, van wreedheid kan beschul
digen. Het roofdier kan lief, dankbaar, aanhankelijk
en trouw zijn. Wel is waar ontmoet men ook wel eens
woestelingen, maar dan zijn het, of wild gevangen
exemplaren, of dieren, die verkeerd opgevoed zijn. Al
le roofdieren, die men jong in zijn bezit krijgt, kan
men tot huisdieren opvoeden. De zoogenaamde „wilde
natuur" komt niet te voorschijn als men het er niet op
aanlegt om hen nijdig te maken en dat kan men ook
doen met dieren, die van huis1 nit tam zijn. De weg
naar het hart gaat ook hier door de maag.
Met roofdieren, die, als zij reeds volwassen zijn,
gevangen worden, is het heel móejelijk om te gaan;
wel kan men hen iets leeren, maar het is ten eenenma-
le onmogelijk om hen zoo te dresseeren, dat men ei-
bepaalde voorstellingen mede kan geven. Wanneer
een of andere dierentemmer verklaart, dat hij volwas
sen gevangen, wilde leeuwen of tijgers zoo kan dres
seeren, als men dat tegenwoordig met jong gevangen
dieren doet, dan is dat eenvoudig bluf.
Alle roofdieren en vooral de leeuwen en de tijger»
zijn gedurende den paartijd! zeer opgewonden. In ge
dresseerde groepen, waarin leeuwen en leeuwinnen
werken, moet men de manlijke dieren dan soms langen
tijd geheel én al van den troep afzonderen. Op alle
mogelijke manieren moet men in die dagen voorzich
tigheid betrachten. Een verliefde leeuw is niet slechte
jaloerseh op zijns gelijken, maar ook op menschen, de
oppassers niet uitgezonderd, zoodra zij de leeuwin na
der komen.
Over de kruising van dieren deelt de schrijver aller
lei belangwekkende bijzonderheden mede. Zoo verhaalt
hij van een gelukkig huwelijk tusschen een leeuw en
een vrouwelijk luipaard, driemaal wierp de luipaard
jongen, welke zij als monster zonder eenig gevoel op
vrat.
Dat het afmaken van olifanten geen gemakkelijk
werk is, kan men zich voorstellen. Eens heeft men
zoo'n reuzenbeest opgehangen. Een strop werd hem
om den nek gedaan, het eind van het touw over een
rol gebracht, die aan een dwarsbalk onder het dak
was vastgemaakt en zes man werden opgecomman
deerd om de verdere executie ten uitvoer te brengen.
Toen allen het touw in handen hadden, riep de heer
Hagenbeek langzaam: „een, twee, drie!" en bij dat
drie zweefde de olifant reeds met zijn voorpooten bo
ven den vloer. Bijna terstond1 daarop sloeg de kop ter
zijde en zonk de reus in elkander.
Binnen ongeveer één minuut was het met hem af'ge-
loopen. Bij de sectie werd geconstateerd, dat hij den
nek gebroken bad.
In het Museum te Hamburg wilde men eens een
olifant door inspuitingen met vergif probeeren, maar
ofschoon daartoe zulke groote hoeveelheden werden ge
bruikt, dat men daarmede tamelijk wel de heele bur
gerij van Hamburg naar het graf had kunnen helpen,
had dit geen zichtbare uitwerking op den patiënt.
Eindelijk werd besloten om het dier op de wijze,
waarop men de varkens doodsteekt, uit zijn lijden te
helpen. Zijn snuit werd vastgebonden en zoo kreeg
hij den genadestoot.
De leerzaamste en vriendelijkste olifant, dien de
heer Hagenbeek ooit bezat was een groot exemplaar,
die in vier weken tijds tusschen flessehen leerde door-
loopen, kon hij op zijn voor- en op zijn achterpooten
gaan staan, plaatste hij zich aan een gedekte tafel,
schelde hij en liet hij zich door een aap bedienen; hij
dronk uit een flesch, at van een bord etc.
Bosco, zoo heette het beest, ging naar Amerika,
naar een circus-directeur. Toen hij twee jaar latei-
bij zijn vroegeren meester terugkeerde was het ont
roerend de blijdschap van het dier op te merken, toen
het dezen weer ontmoette.
die slechts uit hoofdigheid op het eiland Ré bleef,
genoodzaakt zou zijn het beleg op te breken.
Maar dewijl de heer de Toiras liet zeggen, dat in het
vijandelijke legerkamp aanstalten tot een nieuwen aan
val werden bespeurd, oordeelde de koning, dat er een
einde aan moest worden gemaakt en hij gaf de noodige
bevelen tot een beslissenden slag. Daar het ons voor
nemen niet is een dagboek van de belegering te schrij
ven, maar integendeel slechts die gebeurtenissen aan
te halen, welke in verband staan tot ons verhaal, zullen
wij ons bepalen met een paar woorden te zeggen, dat
de onderneming tot groot genoegen van den koning en
tot den meest mogelijken roem van den kardinaal ge
lukte.
De Engelschen, voet voor voet teruggedreven, in al
de gevechten geslagen, verplet hij den overgang- van
het eiland, werden genoodzaakt zich in te schepen, op
het slagveld! tweeduizend man latende, waaronder vijf
kolonels, drie luitenants-kolonels, tweehonderd1 kapi
teins en twintig- voorname edellieden, vier stukken ge
schut en zestig vlaggen, die door Claude de Saint Si
mon naar Parijs gebracht, met groote praal aan de
gewelven van de Onze Lieve Vrouwekerk werden opge
hangen.
Te Deums werden gezongen en vonden een weer
klank door geheel Frankrijk. De kardinaal was dus
meester de belegering voort, te zetten, zonder althans
voor het oogenblik iets van de Engelschen te vroezen
te hebben.
Maar, zooals wij zeggen, die rust was slechts kort
stondig.
Een zendeling van den hertog van Buckingham,
genaamd Montaigu, was gevangen genomen en men
had het bewijs gevonden van bondgenootschap tus
schen Duitschland, Spanje, Engeland en Lotharingen
tegen Frankrijk. Vervolgens had men in het hoofd
kwartier van Buckingham, hetwelk hij genoodzaakt
was geweest plotseling te verlaten, papieren gevonden,
die dat bondgenootschap bevestigden, en, naar hetgeen
de kardinaal in zijn Gedenkschriften verklaart, me
vrouw de Chevreuso, en bijgevolg de koningin, zeer
verdacht maakten.
("Wordt vervslfd)