Alkmaarsche Courant
Zaterdag 14 October 1911.
ZEEMILITIE.
Sehaakrubpiek.
De oplossing-
VAN
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR;
Gezien de betrekkelijke bepalingen der Militiewet
1901, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 December
1908 (Staatsblad No. 347);
Brengen ter openbare kennis
dat lotelingen der lichting 1911 en 1912, die een der
hierna te noemen beroepen uitoefenen of behooren tot
een der daarbij bedoelde categorieën en in geval van
inlijving ter volledige oefening verlangen te dienen
bij de zeemilitie, worden uitgenoodigd zich vóór 1 N o-
vember a.s. ter Gemeente-Secretarie, aan te melden
o'f te doen opgeven.
LIJST van door den Minister van Marine aan
gewezen beroepen en categorieën van leerlingen
of studenten aan eene inrichting, van onderwijs,
als bedoeld in art. 137 der Militiewet 1901.
Zeevarenden. A.
Stuurlieden, stuurmansleerlingen, matrozen, licht
matrozen en jongens op koopvaardijschepen van de
groote- en kleine vaart en op zeesleepbooten.
Stuurlieden, schippers en verdere opvarenden van
loodsvaartuigen, tonnenleggers en jachten.
D.iepzeevisschers en Noordzeekust-visschers.
Leerlingen van zeevaartscholen.
Binnenschippers. B.
Stuurlieden, schippers en schippersknechts van Rijn-
schepen, aken, tjalken en andere vaartuigen.
Stuurlieden, matrozen, schippers en schippers
knechts van passagiers- en sleepbooten op binnenwate
ren.
Zuiderzeevisschers.
Visschers op Zeeuwsche wateren en op de groote ri
vieren.
Mossel- en oestervisschers.
Schuitenvoerders, vletterlieden en veerlieden.
Sm'eden, stokers, machinisten en bankwerkers. C.
Machinisten en machinistleerlingen op schepen en
vaartuigen, bij spoor- of tramwegen en op fabrieken
en andere inrichtingen.
Stokers als boven.
Machinedrijvers (hieronder begrepen drijvers van
motorbooten en automobielen).
Smeden en smid-bankwerkers.
Machine-bankwerkers en gewone bankwerkers (hier
onder ook te verstaan rijwielherstellers).
W erktuigmakers.
Iiolentremmers.
Metaalbewerkers (hieronder te verstaan kopersla
gers, ketelmakers, vijlenkappers en voorslagers).
Electriciens.
Studenten in de werktuigkunde of in de electrotech-
niek.
Leerlingen van de kweekschool voor machinisten te
Amsterdam of van een cursus voor machinisten.
Overige beroepen.
D.
Telegrafisten (hieronder ook te verstaan radiotele
grafisten).
Scheepsbeschieters.
Scheepstimmerlieden (scheepmakers).
E.
Koek-, brood- en banketbakkers of -knechts.
Koks en koksmaats, hetzij aan boord van schepen of
vaartuigen, hetzij aan den wal.
F.
Koffiehuis- en hotelbedienden.
Hofmeesters en kellners op schepen of booten.
G.
Ziekenverplegers.
Barbiers,
Apothekers-bedienden.
Studenten in de geneeskunde of in de artsenijbereid-
kunde.
H.
Personeel van 's Rijks werven.
N.B. De personen genoemd onder A, B en D komen
allereerst in aanmerking voor inlijving als zeemili
cien-matroos.
De personen genoemd onder C kooien allereerst in
aanmerking voor inlijving als zeemilicien-stoker.
De personen genoemd onder E komen in aanmer
king voor inlijving als zeemilicien-kok.
De personen genoemd onder F komen in aanmer
king voor inlijving als zeemilicien-hofmeester.
De personen genoemd onder G komen in aanmer
king- voor inlijving als zeemilicien-ziekenverpleger.
De personen genoemd onder H komen in aanmer
king voor inlijving als zeemilicien-matroos1 of -stoker,
al naarmate van het beroep dat zij uitoefenen.
Verder herinneren Burgemeester en Wethouders,
dat ten aanzien der zeemiliciens bij de wet is bepaald:
Art. 140.
Ingelijfden bij de zeemilitie kunnen in gewone tij
den alleen dan voor den dienst buiten Europa worden
bestemd indien *s lands belangen vorderen dat het
schip, waarop zij voor eerste oefening dienen, onver
wijld naar de koloniën of bezittingen des Rijks in an
dere werelddeelen of elders buiten Europa wordt ge-
zouden. Ingeval van oorlog of a.ndere buitengewone
omstandigheden kan de zeemilitie in het algemeen
voor diensten buiten Europa worden bestemd volgens
door Ons te geven voorschriften.
Ingelijfden bij de zeemilitie, die in de koloniën en
bezittingen des Rijks in andere werelddeelen en tus-
schen de keerkringen dienen, genieten de voordeelen
aan vrijwillig- dienenden bij de zeemacht wegens ver
blijf aldaar toegekend.
Art. 141.
De manschappen der zeemilitie worden tot eerste
oefening acht en een halve maand in werkelijken
dienst gehouden, tenzij Wij zulks niet noodig achten.
Voor hen, die na eene acht en een halvó maandsche
eerste oefening- blijken niet te voldoen aan de eischen
van practische en theorethische bekwaamheid, door
Ons te bepalen, kan de eerste oefeningstijd tot ten
hoogste twaalf maanden worden verlengd'.
Zij, die dienen op een schip buiten 's lands, welk
schip hetzij door plotseling opgekomen politieke ver
wikkelingen, hetzij door averij of wel wegens andere
onvoorziene omstandigheden langer moeten uitblijven
dan oorspronkelijk was gerekend, kunnen tot ten
hoogste twaalf maanden in werkelijken dienst worden
gehouden.
Ingeval van oorlog of andere buitengewone omstan
digheden, kan de zeemilitie, hetzij geheel, hetzij ten
deele door Ons buitengewoon worden bijeengeroepen.
Ter zelf der tijd wordt een voorstel van wet aan de
Sta ten-Generaal gedaan, om het samenblijven der zee
militie, zooveel noodig, te bepalen.
Art, 141bis.
Wanneer het ter handhaving of tot herstel van de
openbare rust of orde, tot uitvoering van wettelijke
voorschriften of om andere overwegende redenen noo
dig is, kan door Ons worden bevolen, dat de ingelijf
den bij de zeemilitie, die in werkelijken dienst of met
verlof zijn, voor zooveel noodig-, tegelijk of voor een
deel in werkelijken dienst worden gehouden of geroe
pen, met dien verstande, dat' bij gedeeltelijke oproe
ping-, de oproeping' van hen, die tot eene jongere lich
ting behooren, steeds aan die der daaropvolgende lich
ting voorafga.
Binnen zes weken nadat bovenbedoelde ingelijfden
ingevolge de bepaling- van de vorige zinsnede in wer
kelijken dienst zijn gehouden of zijn geroepen, wordt
door Ons een voorstel van wet aan de Staten-Generaal
gedaan, om het in werkelijken dienst blijven van die
ingelijfden zooveel noodig te bepalen.
Art. 142.
De manschappen der zeemilitie, die hunne eerste
oefening hebben volbracht en niet in werkelijken
dienst zijn, komen in het derde dienstjaar eenmaal te
zamen om gedurende niet langer dan zes weken te
worden geoefend, tenzij Wij het raadzaam mochten
oordeelen, die samenkomsten geheel of gedeeltelijk
achterwege te laten.
Aan de manschappen der zeemilitie, die verlangen,
na volbrachten oefeningstijd, in werkelijken dienst te
blijven of te komen, zonder zich als vrijwilliger te ver
binden, kan zulks door of vanwege Onzen Minister
van Marine worden vergund.
Art. 145.
De manschappen der zeemilitie, die zich met verlof
bevinden, mogen zich zonder toestemming van Onzen
Minister van Marine niet langer dan gedurende drie
achtereenvolgende maanden buiten 's lands ophouden.
Hun wordt in gewone tijden vergunning tot uitoe
fening van de buitenlandsche zeevaart en visscherij
verleend.
Zonder die vergunning- worden zij niet tot eene ver
bintenis tot uitoefening van de buitenlandsche zee
vaart toegelaten.
Aan de manschappen der zeemilitie, die zich met
verlof bevinden en niet in verzuim zijn, wordt de in de
eerste zinsnede bedoelde toestemming-, wanneer zij ge
vraagd wordt en blijkt noodig te zijn ter zake van' uit
oefening van of opleiding tot landbouw, handel of nij
verheid, in gewone tijden niet geweigerd.
Bij de toestemming- kunnen die manschappen wor
den vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan
de oefeningen, vermeld in aiT. 142 en tot het komen in
werkelijken dienst in geval van oorlog, oorlogsgevaar
of andere buitengewone omstandigheden.
Aan de toestemming kunnen overigens zoodanige
voorwaarden worden verbonden als in, het belang van
den dienst noodig- worden geoordeeld.
Art. 146.
Elk hij de zeemilitie ingelijfde, die daarbij den bij
de wet bepaalden diensttijd heeft volbracht, ontvangt
op den dag van diensteindlging, tenzij hij uit anderen
hoofde nog tot den krijgsdienst verplicht is, een bewijs
van ontslag uit den dienst bij de militie.
Voorts wordt aan de belanghebbende lotelingen be
kend gemaakt
lo. dat als tijdruimte, binnen welke het onderzoek
naar de geschiktheid voor inlijving bij de zeemilitie
van de lotelingen, die zich daarvoor hebben opgegeven,
zal plaats hebben, is bepaald het tijdvak van 1 tot 25
JANUARI 1912;
2o. dat het tijdstip van in dienst stelling voor hen,
die dadelijk na inlijving in het genot, van verlof zullen
worden gesteld, zal vallen in de eerste helft- van Au
gustus- d. a. v.;
3o. dat de lotelingen bij hunne aangifte voor de
zeemilitie ter Gemeente-Secretarie zullen kunnen op
geven, wat zij in geval van aanwijzing voor de zeemi
litie het liefst wenschen öf dadelijken aanvang van
hunnen werkelijken dienst in Maart öf na inlijving
verlof tot Augustus;
4o. dat zooveel mogelijk met. hunne wenschen reke
ning zal wórden- gehouden, doch dat zij, die zich voor
de zeemilitie hebben opgegeven en na geschiktbevin-
ding daarvoor zijn aangewezen, zich niet zullen kun
nen terugtrekken indien zij mochten- worden bestemd
voor indienststelling- op een ander tijdstip dan waar
voor zij zich hebben opgegeven
5o. dat de oefeningstijd van hen, die in Augustus
zullen moeten opkomen, van gelijken duur zal zijn als
de oefeningstijd van hen, wier werkelijke dienst in
Maart aanvangt.
Indien militieplichtigen, die zich voor de inlijving
bij de zeemilitie hebben opgegeven, na die opgave van
adres mochten veranderen, behooren zij daarvan ten
spoedigste mededeeling te doen aan het Bureau der
Zeemilitie- te Willemsoord en indien zij voor de ver
huizing naar eene andere'gemeente reeds een of meer
\ervoerbewijzen, strekkende voor de reis van uit de
vorige gemeente van het genoemde Bureau mochten
hebben ontvangen, behooren zij deze vervoerbewijzen
bij de opgave van hun nieuw adres aan dat Bureau te
rug te zenden.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
O. RIPPING, Voorzitter.
DONATIT, Secretaris.
Alkmaar, 13 October 1911.
5io. 31T.
C. C. W. MANN te Amsterdam.
„Illustrated) London News'*"1911.
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No. 313 (E. Lindquist.)
1 Del bl enz.
Goede oplossingen ontvingen wij vanP. J. Boom,
F. Böttger, O. Bramer, G. Imhiilsen en O1. Visser te
Alkmaar; O. van Dort te Leusden, Mr. Oh. Enschedé
en P. Fabriek te Haarlem, P. Bakker, Jos. de Koning
en H. Weenink te Amsterdam, J. Vijzelaar en J. W.
Le Comte te 's-Gravenhage, J. Deuzeman te Frede-
riksoord, G. H. B. Ilogewind te Utrecht, J. Reeser te
Voorburg, O. H. Goethart Jr. te Terborg-, II. Strick
van kinschoten te Rijswijk en O. Boomsma te Kam
pen.
Ad. No. 317.
„Bovenstaanden 2zet vond ik in „The.. Illustrated
London News" van 29 April 1911. De componist is O.
C. W. Ilann. 't Is een van de aardigste problemen, die
ik in den laatsten tijd in dat blad heb gezien. Betrek
kelijk veel varianten met weinig materieel van zwart.
Misschien is 't iets voor de Alkmaarsche Courant."
Aldus schreef ons een onzer getrouwe oplossers. En
wij trokken onmiddellijk onze conclusie uit de voorlet
ters, informeerden even voor de voorzichtigheid in
Amsterdam en ziet, wij hadden ons niet vergist! Ons
vermoeden werd bewaarheid, de componist was onze
landgenoot C. C. W. Manii, waarvan „Ilann" dan wel
licht een Anglicisme was.
Het deed ons bijzonder groot genoegen, dat onze
onderstelling juist was en dat de H en M moest- zijn.
Niet alleen om het feit op zichzelf, hoewel het altijd,
voldoening geeft indien het blijkt dat je je niet ver
gist hebt. Neen ook, en vooral, omdat wij Mann's te
rug-keer in de probleem-arena met groote vreugde
begroeten.
Wij wisten toch tot voor korten tijd alleen, dat
Mann zwaar ziek lag en hoorden daaromtrent geen
nadere bijzonderheden, zoodat het feit, dat wij in tij
den geen problemen van ham' zagen, ons- uit den aard
der zaak niet hoopvol stemde. Men zal zich dan ook
onze blijde verrassing kunnen voorstellen, toen hij plot
seling op de bondswedstrijden in Den Bosch voor ons
stond, zoo goed als geheel hersteld. Hij toonde dit o.a.
door in de lste klasse een der prijzen te winnen, ter
wijl ons persoonlijk bovendien bleek, boe hij weder tot
over de ooren in dei problemen zat.
Als probleem-componist- is Mann overbekend gewor
den door met weinig middelen veel te zien te geven,
hetgeen dan altijd met een keurige afwikkeling^ ge
paard ging, in den regel op een artistieke wijze inge
leid. Trouwens, de opgaven van hem, in „Nederland-
sche Schaakproblemen" opgenomen, zijn daar om dit
te bewijzen.1)
Dit is buit-en kijf een eigenaardig talent, dat in
Szetten of langere problemen o. i. nog altijd in vollen
omvang tot zijn recht kan komen. In 2zetten gelooven
wij dat zulk soort, opgaven, gecombineerd) met econo
misch reine matstellingen, veelal slechts nieuwe ge
vallen van „Original u-nd Nachbildung" zullen te zien
geven.
En nu is het in verband met de laatste opmerking
wel eigenaardig hoe No. 317 beslist weder geheel in
Mann's stijl is, zonder de econ. reine matstellingen.
Wij zouden zoo denken, dat de componist hier veel
plezier van kan hebben, evenals de oplossers, die stel
lig de vaardigheid zullen bewonderen waarmede een
groot aantal aardige matstellingen worden te zien ge
geven met hoogst beperkte verdedigingsmiddelen van
zwart. Bovendien, hoewel de sleutelzet op zichzelf niet
opvalt, past deze toch uitnemend in het kader.
„Der langen Rede kurzer Sinn"? Wel, lezer, dat
wij vertrouwen, dat u met ons de stille hoop zal koes
teren, dat Mann ons op- het. gebied) van „oorspronkelij
ke" bijdragen niet zal vergeten!
i) Vergelijk bijv. No. 276.
Bijna een menschenleeftijd had de kantonrechter op
dezelfde standplaats doorgebracht. Het was wel geen
mooie plaats, het kleine provinciestadje, waar hij de
beste jaren zijns levens gesleten had, maar vrij dicht
in de buurt was een groote plaats gelegen, die de kan
tonrechter nogal eens met een bezoek vereerde, en bo
vendien was het geen moeilijk waar te nemen ambt.
Weliswaar was hij grijs geworden in zijn beroep, maar-
af gewerkt was hij niet, want heel veel overtredingen
waren er niet te berechten in het kanton, waarover hij
den scepter zwaaide. En in de tweede plaats had hij
een goeden steun aan den ouden Jansen, die even lang
in dienst was als zijn chef.
Met de uitdrukking „even lang" wordt bedoeld dat
Jansen ongeveer van denzelfden leeftijd was^ als zijn
chef en ook ongeveer hetzelfde aantal dienstjaren had
als zijn heer en meester. Toen de nu oudgediende nog
"jonge man mas, was hij in de kwaliteit van schrijver
en copiïst van acten, op de griffie gekomen, en nu, na
een aantal dienstjaren, dat de veertig' ruim te boven
ging, was hij zooals het op kleine plaatsen meer het
geval is, langzamerhand de vertrouwde van den kan
tonrechter geworden, en tevens degene, die bij afwe
zigheid van zijn chef, welk geval zich nogal eens een
enkelen keer voordeed, het meeste praats mocht heb-
ben.
Trouwens, zijn wijze van optreden was niet hinder
lijk, want ieder mocht hem graag. Door de routine
was de oude getrouwe doorkneed geraakt in alle za
ken, welke het kantongerecht betroffen, en vooral in
de latere jaren, was het meer dan eens voorgekomen,
dat de rechter de beoordeeling van zaken overliet aan
het wijs beleid en de ingeroeste capaciteit van den
eersten klerk Jansen; want het kwam meermalen voor,
dat hij niet erg gedisponeerd was om-het recht naar
behooren te dienen. Met een vrij gerust geweten kon
de rechter bovendien de zaken van het kanton aan zijn
oudsten bediende overlaten, daar Jansen zelfs de zaken
van de minste beteekenis' als zeer serieus opvatte.^
Maar daar er op dit ondermaansche aan alle dingen
eindelijk een eind komt, ondervond ook de oude Jan
sen op zekeren dag het o-nomstootelijke van deze na
tuurwet, en blies hij den laatsten adem uit.
Natuurlijk was het verlies van zijn rechterhand of
beter gezegd zijn tweede „ik", een heele slag voor den
kantonrechter, die nu zijn trouwe hulp miste, en nog
geen maand was er na Jansen's dood verstreken, of de
kantonrechter was zijn ambt moede en vroeg zijn pen
sioen.
Men stond nu voor een moeilijke zaak, want bijna
met één slag moest èn vernieuwing van de rechter-
plaats komen, èn het ambt van chef der griffie ver
vuld worden.
De benoeming van den eei-ste had niet veel voeten
in de aarde, want doorgaans zijn er voor het vervullen
van dergelijke betrekkingen heel wat candidaten, en al
heel spoedig werd benoemd een beheerder van een
kanton uit een ander deel des lands, en ook met het
vinden van een chef der griffie had men niet veel
moeite, want als opvolger van den ouden Jansen werd
benoemd de tweede en laatste klerk in dien tak van
dienst. De grootste moeilijkheid kwam echter pas, toen
de beide nieuw benoemden in functie waren getreden;
want, zooals van zelf spreekt, wist de nieuwe kanton
rechter absoluut niets van de geheime samenwerking
tusschen zijn voorganger en diens eerste hulp. Even
min was hij op de hoogte met het feit, dat veel von
nissen, breed en goed gemotiveerd, al pasklaar waren
gemaakt door den kranigen Jansen, zoodat- .de chef
het vonnis zoo maar op te lezen had, dikwijls zonder er
zelf van tevoren inzage van te hebben genomen. Even
min wist de nu tot eersten klerk bevorderde employé
dér griffie, dat zijn voormalige chef zulk een gewichti
ge rol speelde in de berechting- der Zaken van het kan
ton.
Maar er is een oud spreekwoord, dat zegt: „Nieuwe
bezems vegen schoon", en dit werd ook bewaarheid
door den nieuwen kantonrechter, een tamelijk jeugdig
en zeer ambitieus man, die nog niet door de sleur was
aangegrepen van het oogenblik, waarop hij de deur
van het. kantongerechtsgebouw achter zich hoorde
dichtklappen.
Op die wijze kwam de nieuwe titularis al heel spoe
dig tot de ontdekking, dat er nog heel wat zaakjes
onafgedaan lagen, die reeds lang behandeld hadden
moeten worden, maar waarvan de uitspraak vermoede
lijk telkens was verschoven. Nog vreemder evenwel
stond de jonge kantonrechter te kijken, toen hij op
sommige acten geheimzinnige Lieroglyphen zag staan,
voor hem onbegrijpelijke letterteekens, die alle be
stonden uit dezelfde formule, namelijk: „t. a. v. J."
Hoe lang hij er ook over nadacht, hij kon maar niet
tot de ontdekking- komen, wat ze te beteekenen had
den. Zeer waarschijnlijk stond het in verband met de
behandeling der zaak of met liet vonnis en was de
handteekening er op gezet, om het momorie van den
vorigen kantonrechter wakker te houden, betreffende
hot geval, waarop het abracadabra van toepassing-
was.
Bij het napluizen van de stukken, bleek evenwel, dat
aan de geheele zaak nog niets was gedaan, zoodat da.
geschiedenis hierdoor nog geheimzinniger werd. Om
zichtig deed de rechter navraag op de griffie, maai
men wist niet, wat de geheimzinnige teekens te be
duiden hadden.
Eindelijk en gelukkig bracht de oude veldwachter de
oplossing van het geval. Hij was op zijn beurt de ver
trouwde geweest van den voormaligen chef der griffie
en toen hem ter oore kwam, hoe de nieuwe kantonrech
ter in de benauwdheid zat, kwam -de man de oplossing-
brengen, op deze eigenaardige manier:
„Meneer", zei hij, respectvol in de militaire houding
staande voor zijn chef, „als ik het eens mag zeggen
met uw permissie, de oude kantonrechter dee geen
snars meer aan de zaken. Alles dee meneer Jansen,
die een pientere kerel was. Als de stukken bij den
kantonrechter kwamen en er waren zaakjes bij, die nog
al wat werk en moeilijkheid gaven, dan werd er opge
zet: t. a. v. J„ iets, waar geen fatsoenlijk mensch uit
wijs kan worden, die het niet weet. Nou, het betee-
kende dan: Ter afdoening' voor Jansen.
Begrepen, meneer? En nou Jansen dood ging,-was
het hem niet mogelijk het „af te doen", en zoo is het
voor u blijven legge!"
WINTERROGGE.
Onze landbouwkundige correspondent schrijft:
De rogge vraagt een lossen niet te zwaren bodem,
die voldoende droog ligt. De geringe behoefte aan
water maakt juist, dat de zand en zandachtige leem
gronden in de eerste plaats voo-r roggebouw in aan
merking komen. Daar deze plant van goed losge-
maakten grond' houdt, ploege men dtis behoorlijk diep.
Op vele zandgronden laat dit wel eens wat te wenschen
over. Daar zou een ondergrondisploeg goede diensten
kunnen bewijzen; de onvruchtbare ondergrond wordt
daarmee losgemaakt, maar niet- boven gebracht. Voor
men zijn zaad uitstrooit moet- de akker eerst goed be
zakt zijn, zoodat men gemiddeld' niet eerder dan 14 da
gen na 't ploegen moet zaaien. Men zaaie niet te laat
daar dó uitdeeling in hoofd'zaak voor den winter moet
plaats hebben; te vroeg- mag ook niet, daar de rogge
dan te veel blad) zal ontwikkelen, wat natuurlijk aan
leiding geeft tot rotting.
De hoeveelheid zaaizaad hangt af van de vrucht
baarheid van den grond. In 't algemeen mag men
wel zeggen, dat meestal te dik gezaaid1 wordt.
Welk, zaaizaad moet uitgestrooidl worden? Bij 't
aankoopen kunnen we uit verschillende variëteiten
kiezen. Heeft men uitstekend vruchtbaar land dan is
Petkaser rogge een zeer goede soort, 't Wordt dan
ook heel veel uitgezaaid. Het heeft stevig lang stroo,
met een mooie volle gedrongen vierkante aar.
Heeft men zijn land niet in beste conditie dan ge
loof ik, dat het verstandiger is niet met nieuwe soor
ten te beginnen, daar dat toch op teleurstelling zal
uitloopen. Blijf dan bij uw eigen rogge, maar neem
daarvan het beste zaad. Na 't zaaien wordt geëgd om
het zaad onder te brengen. Toch moet de landbouwer
zijn grond niet te veel verkruimelen, de oppervlakte
moet meer kluiterig blijven, daar anders de akkers te
spoedig dicht slippen. Wat de bemesting betreft,
zoowel opstal, als kunstmest kan men een goed gewas
krijgen. Neemt men kunstmest strooi d'an per H. A.
een 700 K.G. kainiet plus 800 K.G. slakkenmeel plus
100 K.G. chili. Wel is chili een voorjaarsmeststof,
maar we geven een weinig om de plant goed door den
winter te krijgen. Het roggeplantje heeft een kwaden
tijd te doorworstelen, het moet de koude maanden
kunnen trotseeren. Geven we nu in den herfst een
weinig chili dan kan het plantje, is het reservevoedsel
verbruikt krachtig doorgroeien, daar de stikstof in op
neembaren vorm is toegediend. Stalmest kan de plant
in de wintermaanden aan de noodige stikstof niet hel
pen, daar die hoewel aanwezig in een vorm voorkomt,
die eerst na omzetting opneembaar wordt. En daar
verschillende factoren o.a. ook warmte voor die omzet
ting noodig zijn, is het te begrijpen, dat stalmest te
gen den winter zoo.goed als niet werkt.
ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK
(Vervolg).
VERZET.
Jan T. was niet verschenen. Hij had zich den 14den
Augustus te Wieringerwaard schuldig gemaakt aan
verzet tegen den veldwachter Hendrik Boekei. die een
vriend van beklaagde had. aangehouden.
De eisch luidde 1 week gevangenisstraf.
VRUCHTENDIEFSTAL.
Jan van S„ Cornells M., Nicolaas L„ Jan S., Simon
K. en Hendrik de W„ allen van Aartswoud, gemeente
Hoogwoud, hadden den 18en Augustus j.l. te Winkel
geloot voor de Nationale Militie. Cornells M. eigen
lijk niet. Ilij was ter opluistering' mee en had ten
vorigen jare al geloot.
Alle zes hadden zij zich op het erf van Teunis van
der Molen te Winkel begeven, waar zij pruimen
schudden en opraapten, wat Teunis zoo slecht beviel,
dat hij een aanklacht indiénde.
De Officier van Justitie achtte de feiten bewezen
en eischte tegen elk der beklaagden 5 boete of 5 da
gen hechtenis.
WEDERSPANN1GHEID.
Willem V., een sjouwerman, verzette zieh in Au
gustus j.l. te Hoorn heftig tegen -den agent Krom,
die hem wegens zijn verregaand stadium van dronken
schap wilde opbrengen, wat eerst met behulp van
agent S. Scholten kon geschieden.
Wegens wederspannigheid eischte de Officier van
Justitie tegen den niet-aanwezigen beklaagd^ een
maand gevangenisstraf.
BELEEDIGING.
Bernardus Anthonius B., zetbaas in de slagerij van
den heer de Groot te den Helder, beleedigde den löen
Augustus j.l. den sergeant-torpedist R. de Bruin, toen
deze vleesch terugbracht dat B. had geleverd voor de
menage, maar dat door den luitenant echter werd af
gekeurd.
De Officier van Justitie eischte tegen B., die nog
al gunstig bekend staat, 50 boete of 20 dagen hecli-
JACIITWET-0 VERTREDING.
Petrus Nicolaas B. te Bergen was op den 4den Mei
j.l aldaar bezig kievitseieren te zoeken op het land
der familie Van Reenen, wat echter werd gezien en
hem een kantonrechterlijk vonnis van 12 boete of 6
dag-en hechtenis bezorgde.
Bij de heden met vier getuigen opnieuw in hooger
beroep behandelde zaak, eischte de Officier van Justi
tie vernietiging van 's kantonrechters vonnis en eisch
te opnieuw 12 boete of 6 dagen hechtenis tegen B.
BELEEDIGING.
Willem O., een zeeman van Terschelling, was als
beklaagde absent en had zich te verantwoorden we
gens beleediging van den gemeente-veldwachter Hof
man, op het eiland Vlieland, den 13en Augustus j.l.
gepleegd.
Hofman verbaliseerde hem deswege, terwijl de Offi
cier van Justitie heden 15 boete of 15 dagen hechte
nis eischte.
MISHANDELING.
Gerrit Jan S. was den 21sten Augustus j.l. op den
hoek van de Achterstraat en de Mngdalenestraat zóó
boos op twee jongens, die hem met steentjes gooiden,
dat hij den jongeheer Valk een paar fiksche oorvijgen
gaf.
Wegens deze mishandeling eischte de Officier van
Justitie tegen S. 15 boete of 15 dagen heehtenit.