Alkmaarsche Courant Zaterdag 14 October 1911. ZEEMILITIE. Sehaakrubpiek. De oplossing- VAN BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR; Gezien de betrekkelijke bepalingen der Militiewet 1901, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 December 1908 (Staatsblad No. 347); Brengen ter openbare kennis dat lotelingen der lichting 1911 en 1912, die een der hierna te noemen beroepen uitoefenen of behooren tot een der daarbij bedoelde categorieën en in geval van inlijving ter volledige oefening verlangen te dienen bij de zeemilitie, worden uitgenoodigd zich vóór 1 N o- vember a.s. ter Gemeente-Secretarie, aan te melden o'f te doen opgeven. LIJST van door den Minister van Marine aan gewezen beroepen en categorieën van leerlingen of studenten aan eene inrichting, van onderwijs, als bedoeld in art. 137 der Militiewet 1901. Zeevarenden. A. Stuurlieden, stuurmansleerlingen, matrozen, licht matrozen en jongens op koopvaardijschepen van de groote- en kleine vaart en op zeesleepbooten. Stuurlieden, schippers en verdere opvarenden van loodsvaartuigen, tonnenleggers en jachten. D.iepzeevisschers en Noordzeekust-visschers. Leerlingen van zeevaartscholen. Binnenschippers. B. Stuurlieden, schippers en schippersknechts van Rijn- schepen, aken, tjalken en andere vaartuigen. Stuurlieden, matrozen, schippers en schippers knechts van passagiers- en sleepbooten op binnenwate ren. Zuiderzeevisschers. Visschers op Zeeuwsche wateren en op de groote ri vieren. Mossel- en oestervisschers. Schuitenvoerders, vletterlieden en veerlieden. Sm'eden, stokers, machinisten en bankwerkers. C. Machinisten en machinistleerlingen op schepen en vaartuigen, bij spoor- of tramwegen en op fabrieken en andere inrichtingen. Stokers als boven. Machinedrijvers (hieronder begrepen drijvers van motorbooten en automobielen). Smeden en smid-bankwerkers. Machine-bankwerkers en gewone bankwerkers (hier onder ook te verstaan rijwielherstellers). W erktuigmakers. Iiolentremmers. Metaalbewerkers (hieronder te verstaan kopersla gers, ketelmakers, vijlenkappers en voorslagers). Electriciens. Studenten in de werktuigkunde of in de electrotech- niek. Leerlingen van de kweekschool voor machinisten te Amsterdam of van een cursus voor machinisten. Overige beroepen. D. Telegrafisten (hieronder ook te verstaan radiotele grafisten). Scheepsbeschieters. Scheepstimmerlieden (scheepmakers). E. Koek-, brood- en banketbakkers of -knechts. Koks en koksmaats, hetzij aan boord van schepen of vaartuigen, hetzij aan den wal. F. Koffiehuis- en hotelbedienden. Hofmeesters en kellners op schepen of booten. G. Ziekenverplegers. Barbiers, Apothekers-bedienden. Studenten in de geneeskunde of in de artsenijbereid- kunde. H. Personeel van 's Rijks werven. N.B. De personen genoemd onder A, B en D komen allereerst in aanmerking voor inlijving als zeemili cien-matroos. De personen genoemd onder C kooien allereerst in aanmerking voor inlijving als zeemilicien-stoker. De personen genoemd onder E komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-kok. De personen genoemd onder F komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-hofmeester. De personen genoemd onder G komen in aanmer king- voor inlijving als zeemilicien-ziekenverpleger. De personen genoemd onder H komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-matroos1 of -stoker, al naarmate van het beroep dat zij uitoefenen. Verder herinneren Burgemeester en Wethouders, dat ten aanzien der zeemiliciens bij de wet is bepaald: Art. 140. Ingelijfden bij de zeemilitie kunnen in gewone tij den alleen dan voor den dienst buiten Europa worden bestemd indien *s lands belangen vorderen dat het schip, waarop zij voor eerste oefening dienen, onver wijld naar de koloniën of bezittingen des Rijks in an dere werelddeelen of elders buiten Europa wordt ge- zouden. Ingeval van oorlog of a.ndere buitengewone omstandigheden kan de zeemilitie in het algemeen voor diensten buiten Europa worden bestemd volgens door Ons te geven voorschriften. Ingelijfden bij de zeemilitie, die in de koloniën en bezittingen des Rijks in andere werelddeelen en tus- schen de keerkringen dienen, genieten de voordeelen aan vrijwillig- dienenden bij de zeemacht wegens ver blijf aldaar toegekend. Art. 141. De manschappen der zeemilitie worden tot eerste oefening acht en een halve maand in werkelijken dienst gehouden, tenzij Wij zulks niet noodig achten. Voor hen, die na eene acht en een halvó maandsche eerste oefening- blijken niet te voldoen aan de eischen van practische en theorethische bekwaamheid, door Ons te bepalen, kan de eerste oefeningstijd tot ten hoogste twaalf maanden worden verlengd'. Zij, die dienen op een schip buiten 's lands, welk schip hetzij door plotseling opgekomen politieke ver wikkelingen, hetzij door averij of wel wegens andere onvoorziene omstandigheden langer moeten uitblijven dan oorspronkelijk was gerekend, kunnen tot ten hoogste twaalf maanden in werkelijken dienst worden gehouden. Ingeval van oorlog of andere buitengewone omstan digheden, kan de zeemilitie, hetzij geheel, hetzij ten deele door Ons buitengewoon worden bijeengeroepen. Ter zelf der tijd wordt een voorstel van wet aan de Sta ten-Generaal gedaan, om het samenblijven der zee militie, zooveel noodig, te bepalen. Art, 141bis. Wanneer het ter handhaving of tot herstel van de openbare rust of orde, tot uitvoering van wettelijke voorschriften of om andere overwegende redenen noo dig is, kan door Ons worden bevolen, dat de ingelijf den bij de zeemilitie, die in werkelijken dienst of met verlof zijn, voor zooveel noodig-, tegelijk of voor een deel in werkelijken dienst worden gehouden of geroe pen, met dien verstande, dat' bij gedeeltelijke oproe ping-, de oproeping' van hen, die tot eene jongere lich ting behooren, steeds aan die der daaropvolgende lich ting voorafga. Binnen zes weken nadat bovenbedoelde ingelijfden ingevolge de bepaling- van de vorige zinsnede in wer kelijken dienst zijn gehouden of zijn geroepen, wordt door Ons een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het in werkelijken dienst blijven van die ingelijfden zooveel noodig te bepalen. Art. 142. De manschappen der zeemilitie, die hunne eerste oefening hebben volbracht en niet in werkelijken dienst zijn, komen in het derde dienstjaar eenmaal te zamen om gedurende niet langer dan zes weken te worden geoefend, tenzij Wij het raadzaam mochten oordeelen, die samenkomsten geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. Aan de manschappen der zeemilitie, die verlangen, na volbrachten oefeningstijd, in werkelijken dienst te blijven of te komen, zonder zich als vrijwilliger te ver binden, kan zulks door of vanwege Onzen Minister van Marine worden vergund. Art. 145. De manschappen der zeemilitie, die zich met verlof bevinden, mogen zich zonder toestemming van Onzen Minister van Marine niet langer dan gedurende drie achtereenvolgende maanden buiten 's lands ophouden. Hun wordt in gewone tijden vergunning tot uitoe fening van de buitenlandsche zeevaart en visscherij verleend. Zonder die vergunning- worden zij niet tot eene ver bintenis tot uitoefening van de buitenlandsche zee vaart toegelaten. Aan de manschappen der zeemilitie, die zich met verlof bevinden en niet in verzuim zijn, wordt de in de eerste zinsnede bedoelde toestemming-, wanneer zij ge vraagd wordt en blijkt noodig te zijn ter zake van' uit oefening van of opleiding tot landbouw, handel of nij verheid, in gewone tijden niet geweigerd. Bij de toestemming- kunnen die manschappen wor den vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de oefeningen, vermeld in aiT. 142 en tot het komen in werkelijken dienst in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden. Aan de toestemming kunnen overigens zoodanige voorwaarden worden verbonden als in, het belang van den dienst noodig- worden geoordeeld. Art. 146. Elk hij de zeemilitie ingelijfde, die daarbij den bij de wet bepaalden diensttijd heeft volbracht, ontvangt op den dag van diensteindlging, tenzij hij uit anderen hoofde nog tot den krijgsdienst verplicht is, een bewijs van ontslag uit den dienst bij de militie. Voorts wordt aan de belanghebbende lotelingen be kend gemaakt lo. dat als tijdruimte, binnen welke het onderzoek naar de geschiktheid voor inlijving bij de zeemilitie van de lotelingen, die zich daarvoor hebben opgegeven, zal plaats hebben, is bepaald het tijdvak van 1 tot 25 JANUARI 1912; 2o. dat het tijdstip van in dienst stelling voor hen, die dadelijk na inlijving in het genot, van verlof zullen worden gesteld, zal vallen in de eerste helft- van Au gustus- d. a. v.; 3o. dat de lotelingen bij hunne aangifte voor de zeemilitie ter Gemeente-Secretarie zullen kunnen op geven, wat zij in geval van aanwijzing voor de zeemi litie het liefst wenschen öf dadelijken aanvang van hunnen werkelijken dienst in Maart öf na inlijving verlof tot Augustus; 4o. dat zooveel mogelijk met. hunne wenschen reke ning zal wórden- gehouden, doch dat zij, die zich voor de zeemilitie hebben opgegeven en na geschiktbevin- ding daarvoor zijn aangewezen, zich niet zullen kun nen terugtrekken indien zij mochten- worden bestemd voor indienststelling- op een ander tijdstip dan waar voor zij zich hebben opgegeven 5o. dat de oefeningstijd van hen, die in Augustus zullen moeten opkomen, van gelijken duur zal zijn als de oefeningstijd van hen, wier werkelijke dienst in Maart aanvangt. Indien militieplichtigen, die zich voor de inlijving bij de zeemilitie hebben opgegeven, na die opgave van adres mochten veranderen, behooren zij daarvan ten spoedigste mededeeling te doen aan het Bureau der Zeemilitie- te Willemsoord en indien zij voor de ver huizing naar eene andere'gemeente reeds een of meer \ervoerbewijzen, strekkende voor de reis van uit de vorige gemeente van het genoemde Bureau mochten hebben ontvangen, behooren zij deze vervoerbewijzen bij de opgave van hun nieuw adres aan dat Bureau te rug te zenden. Burgemeester en Wethouders voornoemd, O. RIPPING, Voorzitter. DONATIT, Secretaris. Alkmaar, 13 October 1911. 5io. 31T. C. C. W. MANN te Amsterdam. „Illustrated) London News'*"1911. Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 313 (E. Lindquist.) 1 Del bl enz. Goede oplossingen ontvingen wij vanP. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, G. Imhiilsen en O1. Visser te Alkmaar; O. van Dort te Leusden, Mr. Oh. Enschedé en P. Fabriek te Haarlem, P. Bakker, Jos. de Koning en H. Weenink te Amsterdam, J. Vijzelaar en J. W. Le Comte te 's-Gravenhage, J. Deuzeman te Frede- riksoord, G. H. B. Ilogewind te Utrecht, J. Reeser te Voorburg, O. H. Goethart Jr. te Terborg-, II. Strick van kinschoten te Rijswijk en O. Boomsma te Kam pen. Ad. No. 317. „Bovenstaanden 2zet vond ik in „The.. Illustrated London News" van 29 April 1911. De componist is O. C. W. Ilann. 't Is een van de aardigste problemen, die ik in den laatsten tijd in dat blad heb gezien. Betrek kelijk veel varianten met weinig materieel van zwart. Misschien is 't iets voor de Alkmaarsche Courant." Aldus schreef ons een onzer getrouwe oplossers. En wij trokken onmiddellijk onze conclusie uit de voorlet ters, informeerden even voor de voorzichtigheid in Amsterdam en ziet, wij hadden ons niet vergist! Ons vermoeden werd bewaarheid, de componist was onze landgenoot C. C. W. Manii, waarvan „Ilann" dan wel licht een Anglicisme was. Het deed ons bijzonder groot genoegen, dat onze onderstelling juist was en dat de H en M moest- zijn. Niet alleen om het feit op zichzelf, hoewel het altijd, voldoening geeft indien het blijkt dat je je niet ver gist hebt. Neen ook, en vooral, omdat wij Mann's te rug-keer in de probleem-arena met groote vreugde begroeten. Wij wisten toch tot voor korten tijd alleen, dat Mann zwaar ziek lag en hoorden daaromtrent geen nadere bijzonderheden, zoodat het feit, dat wij in tij den geen problemen van ham' zagen, ons- uit den aard der zaak niet hoopvol stemde. Men zal zich dan ook onze blijde verrassing kunnen voorstellen, toen hij plot seling op de bondswedstrijden in Den Bosch voor ons stond, zoo goed als geheel hersteld. Hij toonde dit o.a. door in de lste klasse een der prijzen te winnen, ter wijl ons persoonlijk bovendien bleek, boe hij weder tot over de ooren in dei problemen zat. Als probleem-componist- is Mann overbekend gewor den door met weinig middelen veel te zien te geven, hetgeen dan altijd met een keurige afwikkeling^ ge paard ging, in den regel op een artistieke wijze inge leid. Trouwens, de opgaven van hem, in „Nederland- sche Schaakproblemen" opgenomen, zijn daar om dit te bewijzen.1) Dit is buit-en kijf een eigenaardig talent, dat in Szetten of langere problemen o. i. nog altijd in vollen omvang tot zijn recht kan komen. In 2zetten gelooven wij dat zulk soort, opgaven, gecombineerd) met econo misch reine matstellingen, veelal slechts nieuwe ge vallen van „Original u-nd Nachbildung" zullen te zien geven. En nu is het in verband met de laatste opmerking wel eigenaardig hoe No. 317 beslist weder geheel in Mann's stijl is, zonder de econ. reine matstellingen. Wij zouden zoo denken, dat de componist hier veel plezier van kan hebben, evenals de oplossers, die stel lig de vaardigheid zullen bewonderen waarmede een groot aantal aardige matstellingen worden te zien ge geven met hoogst beperkte verdedigingsmiddelen van zwart. Bovendien, hoewel de sleutelzet op zichzelf niet opvalt, past deze toch uitnemend in het kader. „Der langen Rede kurzer Sinn"? Wel, lezer, dat wij vertrouwen, dat u met ons de stille hoop zal koes teren, dat Mann ons op- het. gebied) van „oorspronkelij ke" bijdragen niet zal vergeten! i) Vergelijk bijv. No. 276. Bijna een menschenleeftijd had de kantonrechter op dezelfde standplaats doorgebracht. Het was wel geen mooie plaats, het kleine provinciestadje, waar hij de beste jaren zijns levens gesleten had, maar vrij dicht in de buurt was een groote plaats gelegen, die de kan tonrechter nogal eens met een bezoek vereerde, en bo vendien was het geen moeilijk waar te nemen ambt. Weliswaar was hij grijs geworden in zijn beroep, maar- af gewerkt was hij niet, want heel veel overtredingen waren er niet te berechten in het kanton, waarover hij den scepter zwaaide. En in de tweede plaats had hij een goeden steun aan den ouden Jansen, die even lang in dienst was als zijn chef. Met de uitdrukking „even lang" wordt bedoeld dat Jansen ongeveer van denzelfden leeftijd was^ als zijn chef en ook ongeveer hetzelfde aantal dienstjaren had als zijn heer en meester. Toen de nu oudgediende nog "jonge man mas, was hij in de kwaliteit van schrijver en copiïst van acten, op de griffie gekomen, en nu, na een aantal dienstjaren, dat de veertig' ruim te boven ging, was hij zooals het op kleine plaatsen meer het geval is, langzamerhand de vertrouwde van den kan tonrechter geworden, en tevens degene, die bij afwe zigheid van zijn chef, welk geval zich nogal eens een enkelen keer voordeed, het meeste praats mocht heb- ben. Trouwens, zijn wijze van optreden was niet hinder lijk, want ieder mocht hem graag. Door de routine was de oude getrouwe doorkneed geraakt in alle za ken, welke het kantongerecht betroffen, en vooral in de latere jaren, was het meer dan eens voorgekomen, dat de rechter de beoordeeling van zaken overliet aan het wijs beleid en de ingeroeste capaciteit van den eersten klerk Jansen; want het kwam meermalen voor, dat hij niet erg gedisponeerd was om-het recht naar behooren te dienen. Met een vrij gerust geweten kon de rechter bovendien de zaken van het kanton aan zijn oudsten bediende overlaten, daar Jansen zelfs de zaken van de minste beteekenis' als zeer serieus opvatte.^ Maar daar er op dit ondermaansche aan alle dingen eindelijk een eind komt, ondervond ook de oude Jan sen op zekeren dag het o-nomstootelijke van deze na tuurwet, en blies hij den laatsten adem uit. Natuurlijk was het verlies van zijn rechterhand of beter gezegd zijn tweede „ik", een heele slag voor den kantonrechter, die nu zijn trouwe hulp miste, en nog geen maand was er na Jansen's dood verstreken, of de kantonrechter was zijn ambt moede en vroeg zijn pen sioen. Men stond nu voor een moeilijke zaak, want bijna met één slag moest èn vernieuwing van de rechter- plaats komen, èn het ambt van chef der griffie ver vuld worden. De benoeming van den eei-ste had niet veel voeten in de aarde, want doorgaans zijn er voor het vervullen van dergelijke betrekkingen heel wat candidaten, en al heel spoedig werd benoemd een beheerder van een kanton uit een ander deel des lands, en ook met het vinden van een chef der griffie had men niet veel moeite, want als opvolger van den ouden Jansen werd benoemd de tweede en laatste klerk in dien tak van dienst. De grootste moeilijkheid kwam echter pas, toen de beide nieuw benoemden in functie waren getreden; want, zooals van zelf spreekt, wist de nieuwe kanton rechter absoluut niets van de geheime samenwerking tusschen zijn voorganger en diens eerste hulp. Even min was hij op de hoogte met het feit, dat veel von nissen, breed en goed gemotiveerd, al pasklaar waren gemaakt door den kranigen Jansen, zoodat- .de chef het vonnis zoo maar op te lezen had, dikwijls zonder er zelf van tevoren inzage van te hebben genomen. Even min wist de nu tot eersten klerk bevorderde employé dér griffie, dat zijn voormalige chef zulk een gewichti ge rol speelde in de berechting- der Zaken van het kan ton. Maar er is een oud spreekwoord, dat zegt: „Nieuwe bezems vegen schoon", en dit werd ook bewaarheid door den nieuwen kantonrechter, een tamelijk jeugdig en zeer ambitieus man, die nog niet door de sleur was aangegrepen van het oogenblik, waarop hij de deur van het. kantongerechtsgebouw achter zich hoorde dichtklappen. Op die wijze kwam de nieuwe titularis al heel spoe dig tot de ontdekking, dat er nog heel wat zaakjes onafgedaan lagen, die reeds lang behandeld hadden moeten worden, maar waarvan de uitspraak vermoede lijk telkens was verschoven. Nog vreemder evenwel stond de jonge kantonrechter te kijken, toen hij op sommige acten geheimzinnige Lieroglyphen zag staan, voor hem onbegrijpelijke letterteekens, die alle be stonden uit dezelfde formule, namelijk: „t. a. v. J." Hoe lang hij er ook over nadacht, hij kon maar niet tot de ontdekking- komen, wat ze te beteekenen had den. Zeer waarschijnlijk stond het in verband met de behandeling der zaak of met liet vonnis en was de handteekening er op gezet, om het momorie van den vorigen kantonrechter wakker te houden, betreffende hot geval, waarop het abracadabra van toepassing- was. Bij het napluizen van de stukken, bleek evenwel, dat aan de geheele zaak nog niets was gedaan, zoodat da. geschiedenis hierdoor nog geheimzinniger werd. Om zichtig deed de rechter navraag op de griffie, maai men wist niet, wat de geheimzinnige teekens te be duiden hadden. Eindelijk en gelukkig bracht de oude veldwachter de oplossing van het geval. Hij was op zijn beurt de ver trouwde geweest van den voormaligen chef der griffie en toen hem ter oore kwam, hoe de nieuwe kantonrech ter in de benauwdheid zat, kwam -de man de oplossing- brengen, op deze eigenaardige manier: „Meneer", zei hij, respectvol in de militaire houding staande voor zijn chef, „als ik het eens mag zeggen met uw permissie, de oude kantonrechter dee geen snars meer aan de zaken. Alles dee meneer Jansen, die een pientere kerel was. Als de stukken bij den kantonrechter kwamen en er waren zaakjes bij, die nog al wat werk en moeilijkheid gaven, dan werd er opge zet: t. a. v. J„ iets, waar geen fatsoenlijk mensch uit wijs kan worden, die het niet weet. Nou, het betee- kende dan: Ter afdoening' voor Jansen. Begrepen, meneer? En nou Jansen dood ging,-was het hem niet mogelijk het „af te doen", en zoo is het voor u blijven legge!" WINTERROGGE. Onze landbouwkundige correspondent schrijft: De rogge vraagt een lossen niet te zwaren bodem, die voldoende droog ligt. De geringe behoefte aan water maakt juist, dat de zand en zandachtige leem gronden in de eerste plaats voo-r roggebouw in aan merking komen. Daar deze plant van goed losge- maakten grond' houdt, ploege men dtis behoorlijk diep. Op vele zandgronden laat dit wel eens wat te wenschen over. Daar zou een ondergrondisploeg goede diensten kunnen bewijzen; de onvruchtbare ondergrond wordt daarmee losgemaakt, maar niet- boven gebracht. Voor men zijn zaad uitstrooit moet- de akker eerst goed be zakt zijn, zoodat men gemiddeld' niet eerder dan 14 da gen na 't ploegen moet zaaien. Men zaaie niet te laat daar dó uitdeeling in hoofd'zaak voor den winter moet plaats hebben; te vroeg- mag ook niet, daar de rogge dan te veel blad) zal ontwikkelen, wat natuurlijk aan leiding geeft tot rotting. De hoeveelheid zaaizaad hangt af van de vrucht baarheid van den grond. In 't algemeen mag men wel zeggen, dat meestal te dik gezaaid1 wordt. Welk, zaaizaad moet uitgestrooidl worden? Bij 't aankoopen kunnen we uit verschillende variëteiten kiezen. Heeft men uitstekend vruchtbaar land dan is Petkaser rogge een zeer goede soort, 't Wordt dan ook heel veel uitgezaaid. Het heeft stevig lang stroo, met een mooie volle gedrongen vierkante aar. Heeft men zijn land niet in beste conditie dan ge loof ik, dat het verstandiger is niet met nieuwe soor ten te beginnen, daar dat toch op teleurstelling zal uitloopen. Blijf dan bij uw eigen rogge, maar neem daarvan het beste zaad. Na 't zaaien wordt geëgd om het zaad onder te brengen. Toch moet de landbouwer zijn grond niet te veel verkruimelen, de oppervlakte moet meer kluiterig blijven, daar anders de akkers te spoedig dicht slippen. Wat de bemesting betreft, zoowel opstal, als kunstmest kan men een goed gewas krijgen. Neemt men kunstmest strooi d'an per H. A. een 700 K.G. kainiet plus 800 K.G. slakkenmeel plus 100 K.G. chili. Wel is chili een voorjaarsmeststof, maar we geven een weinig om de plant goed door den winter te krijgen. Het roggeplantje heeft een kwaden tijd te doorworstelen, het moet de koude maanden kunnen trotseeren. Geven we nu in den herfst een weinig chili dan kan het plantje, is het reservevoedsel verbruikt krachtig doorgroeien, daar de stikstof in op neembaren vorm is toegediend. Stalmest kan de plant in de wintermaanden aan de noodige stikstof niet hel pen, daar die hoewel aanwezig in een vorm voorkomt, die eerst na omzetting opneembaar wordt. En daar verschillende factoren o.a. ook warmte voor die omzet ting noodig zijn, is het te begrijpen, dat stalmest te gen den winter zoo.goed als niet werkt. ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK (Vervolg). VERZET. Jan T. was niet verschenen. Hij had zich den 14den Augustus te Wieringerwaard schuldig gemaakt aan verzet tegen den veldwachter Hendrik Boekei. die een vriend van beklaagde had. aangehouden. De eisch luidde 1 week gevangenisstraf. VRUCHTENDIEFSTAL. Jan van S„ Cornells M., Nicolaas L„ Jan S., Simon K. en Hendrik de W„ allen van Aartswoud, gemeente Hoogwoud, hadden den 18en Augustus j.l. te Winkel geloot voor de Nationale Militie. Cornells M. eigen lijk niet. Ilij was ter opluistering' mee en had ten vorigen jare al geloot. Alle zes hadden zij zich op het erf van Teunis van der Molen te Winkel begeven, waar zij pruimen schudden en opraapten, wat Teunis zoo slecht beviel, dat hij een aanklacht indiénde. De Officier van Justitie achtte de feiten bewezen en eischte tegen elk der beklaagden 5 boete of 5 da gen hechtenis. WEDERSPANN1GHEID. Willem V., een sjouwerman, verzette zieh in Au gustus j.l. te Hoorn heftig tegen -den agent Krom, die hem wegens zijn verregaand stadium van dronken schap wilde opbrengen, wat eerst met behulp van agent S. Scholten kon geschieden. Wegens wederspannigheid eischte de Officier van Justitie tegen den niet-aanwezigen beklaagd^ een maand gevangenisstraf. BELEEDIGING. Bernardus Anthonius B., zetbaas in de slagerij van den heer de Groot te den Helder, beleedigde den löen Augustus j.l. den sergeant-torpedist R. de Bruin, toen deze vleesch terugbracht dat B. had geleverd voor de menage, maar dat door den luitenant echter werd af gekeurd. De Officier van Justitie eischte tegen B., die nog al gunstig bekend staat, 50 boete of 20 dagen hecli- JACIITWET-0 VERTREDING. Petrus Nicolaas B. te Bergen was op den 4den Mei j.l aldaar bezig kievitseieren te zoeken op het land der familie Van Reenen, wat echter werd gezien en hem een kantonrechterlijk vonnis van 12 boete of 6 dag-en hechtenis bezorgde. Bij de heden met vier getuigen opnieuw in hooger beroep behandelde zaak, eischte de Officier van Justi tie vernietiging van 's kantonrechters vonnis en eisch te opnieuw 12 boete of 6 dagen hechtenis tegen B. BELEEDIGING. Willem O., een zeeman van Terschelling, was als beklaagde absent en had zich te verantwoorden we gens beleediging van den gemeente-veldwachter Hof man, op het eiland Vlieland, den 13en Augustus j.l. gepleegd. Hofman verbaliseerde hem deswege, terwijl de Offi cier van Justitie heden 15 boete of 15 dagen hechte nis eischte. MISHANDELING. Gerrit Jan S. was den 21sten Augustus j.l. op den hoek van de Achterstraat en de Mngdalenestraat zóó boos op twee jongens, die hem met steentjes gooiden, dat hij den jongeheer Valk een paar fiksche oorvijgen gaf. Wegens deze mishandeling eischte de Officier van Justitie tegen S. 15 boete of 15 dagen heehtenit.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 9