DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Damrubriek,
Honderd en dertiende Jaargang.
1911.
ZATERDAG
21 OCTOBER.
op Maandag 6 November 1911
tijdelijk Leesvar
Brieven uit Marokko
SPEOKKELIN GEN.
No. 248
üe drie itagkigiierfe
BERGUEJSTT.
v. d. V
ALKMAARSCHE COURANT
Aan de HANDELSDAGSCHOOL te ALK-
MAAR wordt gevraagd een
in iiafuurwrtenscliapiicn, o©U in verband met
warenkennis.
De jaarwedde bedraagt f lOO,— per wekelijksch
lesuur per jaar, het aantal wekelijksclie lesuren 9.
Stukken (adres op zegel) in te zenden aan het Ge
meentebestuur vóór of op 31 October a.s.
Wij zijn gebleven bij den overval van de roovers van
Anama. j
De tirailleurs verdoelen zich in twee afdeelingen,
één gaat rechts en de andere links, terwijl de artillerie
haar weg vervolgt naar een hoogte daarginds, om daar
de stukken af te laden, in elkander te zetten en haar
oogenblik af te wachten. De soldaten van het vreem
delingenlegioen ontdoen zich van hun met spijkers be
slagen schoenen en binden deze op hun ransel, nu
gaat het verder voorwaarts, onhoorbaar naderen ze
liet vijandelijke kamp, dat reeds duidelijk zichtbaar
wordt in de morgenschemering. x
Ook de kolonel is afgestegen, geeft, zijn paard Jan
een der Spahis en stelt zich aan hot hoofd der légio-
nairs, die op zijn wenk halt 'houden; fluisterend klinkt
het commando „approvisionez". De grendels der ge
weren worden geopend en duidelijk hoort men het
werken der veer van 't magazijn, dat de acht patronen
opneemt. Als allen gereed zijn klinkt het nogmaals
„mettez la baionette." De lange steekbajonetten wor
den op de geweren geplaatst en weder gaat het een
twintigtal meters Voorwaarts, J Laltde kolonel neemt
zijn revolver uit het foudraal, een snelle beweging,
een doffe knal, gevolgd' door een geroep en geschreeuw
der ontwakende bende, die naar haar wapens grijpt.
Doch hoe ze ook kijken of zoeken naar een onbezet
punt, alles is afgesloten behalve de weg' naar de Kas
bah, en terwijl ze hunne geweren op de troepen af
schieten, rennen ze, in woeste vaart naar boven onder
het geschreeuw „el Roemiel Roemi(de Europea
nen), doch ook de legionairs maken gebruik van hun
wapen en vuren op de vluchtenden, terwijl de tirail
leurs links en rechts, die lieden neerschieten, die op
zij willen ontvluchten. Allen trachten de Kasbah te
bereiken, waarvan de poorten gesloten worden. Dat
is voor de Eranschen geen bezwatar; de kolonel zendt
een ordonnans naar den kommandant der artillerie
om even eenige granaten binnen dat rooversnest te
schieten. De legionairs en tirailleurs maken plaats
links en rechts van de Kasbah, maar op eerbiedigen
afstand," want bijna uit iedere schietpoort steekt een
geweerloop, waarvan de bediener onzichtbaar is.
Wacht maar, daar klinkt een doffe slag van de hoog
te, een geluid als van een in aantocht zijnde windhoos
gaat over ons heen en met een scherpen knal barst bo
ven de hoofden van den vijand de eerste granaat, ge
volgd door het kermen der gewonden. De tweede,
derde en vierde volgt, een stuk van den muur is reeds
weggeslagen en door de opening zien wij de puinhoo-
pen, terwijl daarbinnen alles dooreen loopt, niet we
tende wat aan te vangen. Nog is het niet genoeg. De
artillerie heeft een ander punt der Kasbah gekozen en
weder vallen er zoovele duizenden looden kogeltjes op
de fanatieke bewoners, die nu door de gaten hunner
vesting- naar buiten komen kruipen, wel ziende dat
daar binnen geen veilige schuilplaats gevonden wordt.
Doch ook daar buiten den muur zijn ze niut veilig,
want de tirailleurs ontvangen hen duchtig met ge
weervuur.
Dat duurt zoo twee uur, dan is 't den kolonel blijk
baar genoeg, want hij geeft order het vuren te-staken,
doch de positie blijft gehandhaafd.
ALEXANDRE DIJMAg
128) o—
„Maar zijt gij dan Satan?" vroeg zij.
„Misschien", hernam Athos', „maar hoe het zij, luis
ter goed; vermoord den hertog van Buckingham, dat
is mij volkomen onverschillig; ik ken hem niet; en bo
vendien hij is een vijand van Frankrijk; maar raak
aan geen enkel haar van het hoofd van d'Artagnan,
die een getrouw vriend van. mij is, dien ik bemin en
bescherm, of ik zweer u bij het hoofd mijns vaders, de
misdaad, die gij mocht beproeven te plegen, of ge
pleegd mocht hebben, zal de laatste zijn."
„De heer d'Artagnan heeft mij beleedigd", zeide
mi'lady met een gesmoorde stem, „de heer d'Artagnan
zal sterven."
„Hoe is het mogelijk, mevrouw, dat men u kan be-
leedigen", zei Athos spottend lachende, „hij heeft u
beleedigd en hij zal sterven?"
Athos werd als door een duizeling- verblind; hét
gezicht van dat schepsel, hetwelk niets eener vrouw
had, herinnerde hem iets vreeselijka; hij dacht aan
den dag, toen hij in een minder gevaarlijk oogenblik,
dan dat, waariu hij zich thans bevond, haar reeds aan
zijn eer had willen offeren; moordzucht overviel hem
gloeiend als de koorts.
Op zijn beurt .stond hij op, haalde een pistool uit
zijn gordel te voorschijn en trok den haan over.
Milady, bleek als een lijk, wilde om hulp roepen,
maar haar verstijfde tong veroorloofde haar slechts
een dof geratel voort te brengen, dat niets van eeu
menschelijke stem had en het gebrom van een wild
dier scheen; tegen het donkerkleurig behangsel ge
drongen, verhief zij zich met verwilderde haren, als
een levend schrikbeeld.
Athos hief langzaam het pistool op, strekte den arm
uit, dérwijze, dat het wapen bijna het voorhoofd van
De legionairs rukken voorwaarts naar de Kasbah,
om te zien wat er nog te doen valt. Overal op hun
weg liggen de dooden en gewonden, die reeds waren
neergeschoten op hun vlucht naar de Kasbah. Maar
daarbinnen, daar was het afschuwelijk om aan te zien,
lichamen uit elkander gereten door Je granaatscher
ven, vrouwen, kinderen en beesten op heelen hoopen,
dooden en gewonden dooreen. Er moesten zich nog
veel meer bewoners bevinden als hier overal lagen.
Zouden die ergens een goede schuilplaats hebben ge
vonden? Oppassen was de boodschap, doch wel von
den wij eenige vrouwen en kinderen verscholen, half
dood van angst; onder de overblijfselen hunner wo
ning, maar van mannen geen spoor; weldra zagen wij
dan ook dat de Kasbah nog een ouderaardschen gang-
had, die ouder den muur door naar de rivier liep.
Daar waren geen troepen. De kolonel werd bleek van
woede; „dus toch nog ontsnapt die vervloekte Ana
ma", bromde bij. Direct werden de Spahie uitgezon
den. doch hoe ze ook zochten, in den omtrek, niets
werd gevonden als het spoor, dat ze de wijk hadden
genomen naar de noordelijke grenzen, waar de Bara-
ber hun stammen hebben. Het getal ontsnapten kon
evenwel niet meer dan 50 bedragen.
Dienzelfden middag kwam Kaid Ali het tooneel van
verwoesting in oogenschouw nemen. Hij had zijn toe
vlucht genomen bij de Eranschen, die hem en zijn fa
milie gaarne onder hun bescherming namen en op
zich genomen hadden dien Anama eens een lesje te
geven en hem gevangen te nemen. Dat het laatste
was mislukt- speet allen het meeste, daar dat eigenlijk
de hoofdzaak was.
Ali zag met verwondering de verwoesting aan, wel
ke zoaals.hij dacht onze geweren hadden verricht. De
kolonel wees hem onze kanonnen, die hij met nieuws
gierigheid bekeek, al kon liij zich van de werking geen
denkbeeld maken. Des avonds kampeerden de troepen
aan den voet der Kasbah, terwijl overal in t rond
wachten werden gezet, voor het geval de bewoners
soms mochten terugkeeren. Ze hadden er meer dan
genoeg van. Ze waren reeds lang bij hun stamverwan
ten de Baraber, eveneens berucht om hun wreedheid
tegenover Europeanen. Daar werden zij dan ook wel
kom ontvangen. Anama heeft nog' dikwijls gestreden
tegen do Eransche troepen, zelfs zoodanig dat het
Fransehe gouvernement een promie toekende aan ie
der die Anama, dood of levend-, uitleverde. Nog- niet
lang geleden was een legionair zoo gelukkig dio pre
mie te verdienen, toen hij Anama stervend vond lig
gen na een gevecht tegen de Benni Snassen.
Wanneer men van uit Mestigsneur naar Bevguent
gaat, kampeeren de troepen nog steedis aan den voet
der Kasbah van Anama, waarvan de ruïne nog altijd
onbewoond is. Dan ziet men nog -de sporen van rijk
dom en van iets wat men in Marokko niet dacht te
vinden, zooals prachtig beschilderde wanden en pla
fonds in de vrouwenzalen met hunne vele gangen en
schuilhoeken. Alles wijst er op den rijkdom, doch ook
tevens op de tvrannie van zijn vroe-geren bewoner.
SLANGEN-HISTORIES.
Nog eenmaal willen we iets sprokkelen uit het in
teressante werk van, Carl Hagenbeek, dat bij Schel-
tens en Giltay in het Nederlandsch verscheen.
In een hoofdstuk', dat handelt over de slangen, zegt
de schrijver, dat de slang in de schepping een zeer ei
genaardige plaats inneemt en overa-l vijanden en be
lagers ontmoet.
In den zomer van 1874 wist eens een slang, die een
warm -kuipbad) kreeg, daar hij in minder goeden toe
stand uit Afrika was aangekomen, te ontsnappen. Zij
zat al spoedig in de kooi der apen, die de grootst mo
gelijke angst vertoonden, maar ook de tijgers, leeu
wen en andere wilde dieren sprongen als waanzinnig
rond. Slechts met zeer veel moeite werd het dier,
dat door zijn bad bijzonder levendig was geworden,
weer gevangen en daarna beerde de rust onder de an
dere dieren weer. Dat zij voor de giftige slangen
bang zijn, spreekt vanzelf, zegt de schrijver, maar ook
onder de niet-vergiftige zijn gevaarlijke, die een ont
zaglijke lichaams- of spierkracht kunnen ontwikkelen
en zeer gemakkelijk een rnensch kunnen dooddrukken
em verslinden.
Van de vraatzucht van de slangen worden o. a. de
volgende staaltjes gegeven. Een gedood dwergvarken,
dat 50 pond woog, was drie kwartier, nadat het in het
hok van een slang was geworpen, geheel verdwenen.
Gedurende den1 nacht werden door een slang twee an- j
tilopen naar binnen gewerkt; een exemplaar van 25
voet lengte verslond eerst een geitebok van 28 pond,
daarna nog een van 39 pond, terwijl'het zelfde dier 8
dagen later een Siberische steengeit van: 74 pond naar
binnen trachtte te werken. Het verzwelgen hiervan
kostte blijkbaar veel inspanning, want- het dier
steunde nu en dan luid. Toen twee derden van de
buit verslonden was, werd er een fotografische opna
me gemaakt. Blijkbaar schrok de slang van liet blik
semlicht, want, in 30 seconden braakte zij het dier we
der uit. Toen het uitgespuwde dier opengesneden
werd, kreeg men eenig denkbeeld van de spierkracht
van de slang, alle beenderen van de geit waren ont
wricht, alle ribben ontzet of gebroken.
Terwijl de slang bezig is om zijn prooi naar binnen
te werken, houdt het die met zijn staart omhoog en
duwt het op die wijze hoe langer hoe verder tusschen
zijn kaken door, die zich daarbij langzaam op en neer
bewegen. Om een geit van 84 pond te verslinden, ge
bruikte een slang anderhalf uur.
Eens toen met een oppasser vier donkere Python-
slangen van het eene hok in het andere moesten wor
den gebracht, raakte een. der dieren los en sloeg zijn
staarteinde om het rechterbeen van den schrijver, te
gelijk beproevende hem van beneden naar boven hoe
langer hoe verder te omwinden. Met wanhoopskracht
verweerde de aangevallene zich en trapte daarbij zoo
hard op liet staarteinde van de slang, dat zij van pijn
even losliet óm daarna opnieuw aan te vallen; toen
werd zij echter gepakt en in het voor haar bestemde
hok gebracht.
Oo'k had er eens een worsteling plaats tusschen een
slang en schrijver's oud-sten zoon Heinrich, die hielp
met het inpakken van een viertal slangen, die naar de
tentoonstelling te St. Louis werden gezonden. Drie
man schoten te hulp en konden na eenige minuten
worstelen met het beest, dit overwinnen.
Op een keer bracht een kapitein uit Brazilië twee
boas constrictor mode, die zoo bewegingloos in de kist
lagen, dat het.scheen1 of zij dood waren. Zij werden
medegenomen en voor een kachel gelegd. Een uur la-
tier werd er een vreeselijk lawaai in de vogelkamer
gehoord. En wat bleek? De slangen waren bijgeko
men en maakten ee:n toertje. Terwijl zij gevangen
werden, kwam een oude me na ger iehoud e r, die juist
uit Rus-land gearriveerd was, binnen en kocht -de die
ren. Later kwamen er meermalen slangen verstijfd
aan. Eens kwamen er 165 prachtexemplaren aan,
voor een gezamenlijke waarde van 12.000. Zij had
den aan boord een zeer kouden winter getroffen en
toen men probeerde zo weer lfij te brengen, bleek het,
dat er geen enkele meer van leefde.
Het -respect voor vergiftige slangen werd- den
schrijver spoedig z-eer grondig ingeprent. Bij het
overbrengen van eenige slangen van de eene in de
andere kist, maakte hij een opening in de nieuwe en
trachtte de 'slang daar door te schudden. Met bliksem
snelheid schoten de dieren met hun kop voor de ope
ning, maar bogen! dan den verkeerden kant op. In
doodsangst bleef hij eVenwel doorschudden, zóó dat de
dieren weer in de zelfde kist terugkwamen. Den vol
genden dag werden zij met behulp van een oppasser
in hun nieuwe verblijfplaats, die men donker had ge
maakt, overgebracht. Daar zij zich gaarne in donker
terugtrekken en zicli in het licht- bevonden, kropen ze
er vanzelf in.
Een anderen keer wilde de eigenaar eens twee do-o
de dieren, die reeds tot ontbinding waren overgegaan,
bij de ratelslangen vandaan halen. Eén ervan lag on
der twee levende slangen, die verjaagd moesten wor
den. Zij werden zóó kwaad, dat zij onverwachts met
ongelooflijke snelheid tegen het traliewerk aanspron
gen. De slangen hadden getracht haar gift in de
oogen van hem, die haar niet ongemoeid lieten liggen,
te spuwen en 't toeval, dat hij de oogen met zijn rech
terarm tegen het zonlicht1 beschermde, had hem gered.
De beet van den ratelslang heeft een verschrikkelijke
milady raakte en toen zeide hij met een stem, die
vreeselijker was, door de verhevene kalmte van zijn
onwrikbaar besluit:
„Mevrouw, stel mij oogenblikkelijk het papier ter
hond, door den kardinaal geteekend en u gegeven, of,
bij mijn ziel, ik schiet u door de hersens."
Met een anderen dan Athos, zou milady eenigen
twijfel hebben kunnen koesteren; maar zij kende hem.
Zij bleef echter onbeweeglijk.
„Een seconde blijft u over, om een besluit te ne
men," zei hij.
Milady zag aan de vertrekking van zijn gelaat dat
het schot zou losgaan; zij bracht de hand aan haren
boezem, haalde er een papier uit te voorschijn en reik
te 't Athos over.
„Ziedaar," zeide zij, „en wees vervloekt."
Athos nam het papier, stak 't pistool weer in zijn
gordel, naderde de lamp, ten einde zich te verzekeren,
dat het wel 't rechte was, ontvouwde het en las
„Het was op mijn bevel en tot welzijn van den staat
dat houder dezes deed, wat hij heeft gedaan.
3 Augustus 1628.
RICHELIEU."
„En thans," zeide Athos, zich in zijn mantel-hul
lend en zijn hoed op het hoofd drukkende, „thans, hu
ik u de tanden héb uitgebroken, bijt nu, als gij kunt."
Hij verliet de kamer, zonder zelfs om te zien.
Voor de deur vond hij de beide mannen en het
paard, dat zij bij den toom hielden.
„Mijne heeren!" zeide hij, „gij weet, dat Zijne Emi
nentie bevolen heeft, zonder tijdverlies die vrouw
naar het fort la Pointe te voeren en haar niet te ver
laten, alvorens zij aan boord ia."
Daar deze woorden volkomen met het bevel, dat zij
hadden ontvangen, overeenstemden, bogen zij het
hoofd ten teeken van gehoorzaamheid.
Wat Athos betreft, deze sprong vlug in den zadel
en vertrok in galop. Maar in plaats van den weg to
volgen, ging hij het veld over, zijn paard geweldig
aansporende en van tijd tot tijd stilhoudende, om te
luisteren.
Gedurende een dier halten boorde hij op den wegt
't getrappel' van eenige paarden. Hij twijfelde er niet
aan, dat het de kardinaal en zijn geleide was. Hij be
gaf zich dan onmiddeelijk wepr op wegj en na eenigen
tijd te hebben voortgedraafd, bleef hij staan, wreef
zijn paard met mos e-n boombladeren en ging ongeveer
tweehonderd schreden van het kamp, dwars op den
weg staan.
„Werdariep hij in de verte, toen hij de ruiters
bespeurde.
„Dat is onze moedige edelman, geloof ik", zeide de
kardinaal.
„Ja, Uwe Eminentie!" antwoordde Athos.
„Mijnheer Athos!" zeide Richelieu, „ontvang mijn
welgemeenden dank voor de go-ede waakzaamheid, die
gij ons hebt betoond. Mijne heeren, wij zijn aangeko
men; gaat de poort ter linkerzijde binnen; het wacht
woord is Koning en Ré."
Dit zeggende, g'roette de kardinaal met een hoofd
knik de drie vrienden en ging rechts, gevolgd van zijn
stalmeester; want dien nacht zou hij in het leger
kamp slapen.
„Wel?" vroegen eenparig- Porthos en Aramis, toen
de kardinaal ver genoeg' vertrokken was, om niets
meer te kunnen hooren, „welnu heeft hij het papier
geteekend, dat zij hem vroeg?"
„Ik wéét het wel", antwoordde Atho-s bedaard,
want ik heb het."
En de drie vrienden spraken geen enkel woord vóór
zij in hun kwartieren waren gekomen, behalve dat zij
aan de schildwachten het wachtwoord zeiden. Alleen
zond men Mousqueton naar Planchet om dezen te
zeggen, dat zijn meester verzocht werd, zoodra- hij van
de wacht in de loopgrave zou zijn afgelost, zich on
middellijk naar het kwartier des musketiers te bege
ven.
Van den anderen kant en zooals Athos had voor
zien, maakte milady, toen zij de mannen aantrof, die
haar voor de deur wachtten, niet de minste moeilijk
heid hen te volgen. Zij was wel een oogenblik van
meening geweest, zich voor den kardinaal te doen
voeren en dezen alles te verhalen, ma-ar een openba
ring van haar aou er een van Athos ten gevolge heb-
uitwerking. Sommige dieren sterven een minuut na
dat ze gebeten zijn. Het gebeurt eehter ook wel eens,
dat de slangen zelf door andere, soms zelfs kleine
diertjes overwonnen wor-den. Zoo sprong eens een rat,
die een slang voor voedsel diende, het kruipende dier
in den nek en beet het dood.
Ook gebeurt het wel, dat slangen in den strijd om
een prooi elkaar dooden, of dat een grootere de klei
nere met prooi en al verslindt. Het zijn zulke vreet
zakken, dat een groote boa constrictor eens een deken
begon in te slikken, maar toen hij deze voor de helft
had verslonden, er in stikte.
Wordt in een hok, waarin verschillende slangen on
dergebracht zijn, maar één prooi geworpen, dan ge
beurt het w-el, dat zij zóó beginnen te vechten, dat ze
een onontwarbare reuzenkluwen worden. Urenlang
blijven zij dan zoo soms worstelen, waarbij zij zoo nu
en dan als ze krachtig omkneld worden, hevig kunnen
teu-nen.
Borneo-ren-zenslangen gebruiken ook haar naald
scherpe tanden bij het gevecht. Zij bijten elkaar en
houden- elkaar bij -den bek vast. Eens- was de schrijver
er getuige van, dat een groot -exemplaar een kleiner
met haar muil in den bek greep, zich om haar lichaam
slingerde en haar vijandin met een krachtigen ruk
een groot stuk vleeseh uit den hals rukte. Welk een
kracht daartoe noodig is, kan alleen hij begrijpen, die
weet, hoe ontzaglijk taai de huid van een groote slang
is. 1
Een bijzonder groote vraatzucht legde eens een In
dische pythonslang aan den dag. Binnen 24 uur at
zij 4 lammeren, die van 11 tot 17 pond wogen en ho
rens hadden van 37 cM. lengte. Door de gassen,
die zich daaruit in haar binnenste hadden ontwikkeld,
was de slang zoo opgezet, dat de huid over een lengte
van 30 cM. openbarstte, en op sommige plaatsen- een
opening vormde van 5 cM. br-eedte. Om dezen maal
tijd te verteren, had zij 10 dagen noodig. De woldee
len werden in dikke ballen of proppen afgescheiden,
de horens bleven onverteerd.
Hoewel de slangen ontzettend veel kunnen verslin
den, kunnen zij ook 1-ang hongerlijden. In den dieren
tuin te Amsterdam heeft eens een slang 2 jaren lang
niets gebruikt. Een exemplaar van den schrijver ge
bruikte eens in 25 maanden niets1 anders dan water,
zij was ten laatste niet meer dan vel over been. Op
dat zij niet zou sterven, werd er een doode du-if in
haar bek gestopt, die naar haar maag verdween. Des
avonds volgde een levende duif met behulp van den
oppasser den zelfden weg, maar den volgenden dag,
toen zij weer eens alleen wilde eten, stikte zij in haar
buit; de kracht om de duif alleen' naar binnen te wer
ken, ontbrak haar.
Verschillende slangen leggen eieren, die zij uit
broeden, de waterslangen daarentegen brengen le
vende jongen- voort. Een eunectes murinus bracht
eens 48 kindertjes ter wereld. Een groote python re-
ticulatus legde 103 eieren, hiervan werden er 88 uitge
broed. Al spoedig stierf een groot gedeelte van de
jongen. De rest kreeg mussehen en muizen tot voedsel
en groeidS zeer goed. Toch stierven zij alle in korten
tijd aan een ziekte, die slechts eenige uren duurde.
Waarschijnlijk hadden zij te weinig versche lucht ge
had. Bij alle leven, zonder een enkele uitzondering, is
frissche lucht een hoofdeisch voor gezondheid en ont
wikkeling.
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 152 en vraagstuk 58.
Stand van 't probleem.
Zw. 6, 7, 9/13, 15/18.
W. 20, 24, 26, 27, 28, 37/40, 42, 47.
Oplossing.
1. 27—22 1. 18 27
2. 37—31 2. 27 36
3. 47—41 3. 36 47
4. 28—22 4. 17 28
5. 26—21 5. 16 27
6. 38—326. 47 19
7. 32 3 7. 15 24
ben gehad. Zij zou wel kunnen zeggen, dat Athos
haar had opgehangen, maar daarentegen zou Athos
zeggen, dat zij gebrandmerkt was; zij geloofde daar
om, dat het nog beter wasi het stilzwijgen te bewaren,
stilletjes te vertrekken en met hare gewone behendig
heid dé moeilijke zending te volbrengen, waarmede
zij zich had belast. Vervolgens, na alles volkomen
naar het genoegen van den kardinaal te hebben vol
voerd, zou zij van dezen haar wraak komen eischen,
Bijgevolg was zij, na den geheelen nacht te hebben
doorgereisd, te zeven uur des ochtends aan het fort de
la Pointe gekomen, te acht uur was zij scheep gegaan
en te negen uur lichtte 't vaartuig het anker en ging
onder zeil naar Engeland.
XL VII.
HET BOLWERK VAN SAINT GERVAIS.
Toen d'Artagnan bij zijn drie vrienden kwam, vond
hij ze in dezelfde kamer vereenigd. Athos dacht na.
Porthos krulde zijn knevel, Aramis zat te lezen.
„Pardieu!" riep d'Artagnan uit, „ik hoop, mijne
heeren, dat hetgeen gij mij te zeggen hebt, de moeite
waard is; ik zou u anders nooit vergeven mij alleen
een bolwerk te hebben laten ^-erdedigen, het was er
heet!"
„Wij waren ook ergens, waar het niet koud was",
antwoordde Porthos, aan zijn knevel een hem bijzon
dere krulling gevende.
„Stilzeide Athos.
„Oh. oh!" riep d'Artagnan, het licht fronsen der
wenkbrauwen van Athos begrijpende, „er schijnt hier
iets nieuws te zijn gebeurd?"
„Aramis!" zeide Athos, „gij hebt gisteren in de
herberg „het Geuzennest" wezen ontbijten, geloof ik?"
„Ja."
„Wel, hoe is het daar?"
„Ik heb er wat mij betreft zeer slecht gegeten."
„Maar dat is het niet, wat ik u vraag, Aramis", her
nam Athos, „ik wenschte te weten of gij alleen waart
en niemand u is komen hinderen."
(Wordt vervolgd.)