DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Damrubriek, Honderd en dertiende Jaargang. 1911. ZATERDAG 21 OCTOBER. op Maandag 6 November 1911 tijdelijk Leesvar Brieven uit Marokko SPEOKKELIN GEN. No. 248 üe drie itagkigiierfe BERGUEJSTT. v. d. V ALKMAARSCHE COURANT Aan de HANDELSDAGSCHOOL te ALK- MAAR wordt gevraagd een in iiafuurwrtenscliapiicn, o©U in verband met warenkennis. De jaarwedde bedraagt f lOO,— per wekelijksch lesuur per jaar, het aantal wekelijksclie lesuren 9. Stukken (adres op zegel) in te zenden aan het Ge meentebestuur vóór of op 31 October a.s. Wij zijn gebleven bij den overval van de roovers van Anama. j De tirailleurs verdoelen zich in twee afdeelingen, één gaat rechts en de andere links, terwijl de artillerie haar weg vervolgt naar een hoogte daarginds, om daar de stukken af te laden, in elkander te zetten en haar oogenblik af te wachten. De soldaten van het vreem delingenlegioen ontdoen zich van hun met spijkers be slagen schoenen en binden deze op hun ransel, nu gaat het verder voorwaarts, onhoorbaar naderen ze liet vijandelijke kamp, dat reeds duidelijk zichtbaar wordt in de morgenschemering. x Ook de kolonel is afgestegen, geeft, zijn paard Jan een der Spahis en stelt zich aan hot hoofd der légio- nairs, die op zijn wenk halt 'houden; fluisterend klinkt het commando „approvisionez". De grendels der ge weren worden geopend en duidelijk hoort men het werken der veer van 't magazijn, dat de acht patronen opneemt. Als allen gereed zijn klinkt het nogmaals „mettez la baionette." De lange steekbajonetten wor den op de geweren geplaatst en weder gaat het een twintigtal meters Voorwaarts, J Laltde kolonel neemt zijn revolver uit het foudraal, een snelle beweging, een doffe knal, gevolgd' door een geroep en geschreeuw der ontwakende bende, die naar haar wapens grijpt. Doch hoe ze ook kijken of zoeken naar een onbezet punt, alles is afgesloten behalve de weg' naar de Kas bah, en terwijl ze hunne geweren op de troepen af schieten, rennen ze, in woeste vaart naar boven onder het geschreeuw „el Roemiel Roemi(de Europea nen), doch ook de legionairs maken gebruik van hun wapen en vuren op de vluchtenden, terwijl de tirail leurs links en rechts, die lieden neerschieten, die op zij willen ontvluchten. Allen trachten de Kasbah te bereiken, waarvan de poorten gesloten worden. Dat is voor de Eranschen geen bezwatar; de kolonel zendt een ordonnans naar den kommandant der artillerie om even eenige granaten binnen dat rooversnest te schieten. De legionairs en tirailleurs maken plaats links en rechts van de Kasbah, maar op eerbiedigen afstand," want bijna uit iedere schietpoort steekt een geweerloop, waarvan de bediener onzichtbaar is. Wacht maar, daar klinkt een doffe slag van de hoog te, een geluid als van een in aantocht zijnde windhoos gaat over ons heen en met een scherpen knal barst bo ven de hoofden van den vijand de eerste granaat, ge volgd door het kermen der gewonden. De tweede, derde en vierde volgt, een stuk van den muur is reeds weggeslagen en door de opening zien wij de puinhoo- pen, terwijl daarbinnen alles dooreen loopt, niet we tende wat aan te vangen. Nog is het niet genoeg. De artillerie heeft een ander punt der Kasbah gekozen en weder vallen er zoovele duizenden looden kogeltjes op de fanatieke bewoners, die nu door de gaten hunner vesting- naar buiten komen kruipen, wel ziende dat daar binnen geen veilige schuilplaats gevonden wordt. Doch ook daar buiten den muur zijn ze niut veilig, want de tirailleurs ontvangen hen duchtig met ge weervuur. Dat duurt zoo twee uur, dan is 't den kolonel blijk baar genoeg, want hij geeft order het vuren te-staken, doch de positie blijft gehandhaafd. ALEXANDRE DIJMAg 128) o— „Maar zijt gij dan Satan?" vroeg zij. „Misschien", hernam Athos', „maar hoe het zij, luis ter goed; vermoord den hertog van Buckingham, dat is mij volkomen onverschillig; ik ken hem niet; en bo vendien hij is een vijand van Frankrijk; maar raak aan geen enkel haar van het hoofd van d'Artagnan, die een getrouw vriend van. mij is, dien ik bemin en bescherm, of ik zweer u bij het hoofd mijns vaders, de misdaad, die gij mocht beproeven te plegen, of ge pleegd mocht hebben, zal de laatste zijn." „De heer d'Artagnan heeft mij beleedigd", zeide mi'lady met een gesmoorde stem, „de heer d'Artagnan zal sterven." „Hoe is het mogelijk, mevrouw, dat men u kan be- leedigen", zei Athos spottend lachende, „hij heeft u beleedigd en hij zal sterven?" Athos werd als door een duizeling- verblind; hét gezicht van dat schepsel, hetwelk niets eener vrouw had, herinnerde hem iets vreeselijka; hij dacht aan den dag, toen hij in een minder gevaarlijk oogenblik, dan dat, waariu hij zich thans bevond, haar reeds aan zijn eer had willen offeren; moordzucht overviel hem gloeiend als de koorts. Op zijn beurt .stond hij op, haalde een pistool uit zijn gordel te voorschijn en trok den haan over. Milady, bleek als een lijk, wilde om hulp roepen, maar haar verstijfde tong veroorloofde haar slechts een dof geratel voort te brengen, dat niets van eeu menschelijke stem had en het gebrom van een wild dier scheen; tegen het donkerkleurig behangsel ge drongen, verhief zij zich met verwilderde haren, als een levend schrikbeeld. Athos hief langzaam het pistool op, strekte den arm uit, dérwijze, dat het wapen bijna het voorhoofd van De legionairs rukken voorwaarts naar de Kasbah, om te zien wat er nog te doen valt. Overal op hun weg liggen de dooden en gewonden, die reeds waren neergeschoten op hun vlucht naar de Kasbah. Maar daarbinnen, daar was het afschuwelijk om aan te zien, lichamen uit elkander gereten door Je granaatscher ven, vrouwen, kinderen en beesten op heelen hoopen, dooden en gewonden dooreen. Er moesten zich nog veel meer bewoners bevinden als hier overal lagen. Zouden die ergens een goede schuilplaats hebben ge vonden? Oppassen was de boodschap, doch wel von den wij eenige vrouwen en kinderen verscholen, half dood van angst; onder de overblijfselen hunner wo ning, maar van mannen geen spoor; weldra zagen wij dan ook dat de Kasbah nog een ouderaardschen gang- had, die ouder den muur door naar de rivier liep. Daar waren geen troepen. De kolonel werd bleek van woede; „dus toch nog ontsnapt die vervloekte Ana ma", bromde bij. Direct werden de Spahie uitgezon den. doch hoe ze ook zochten, in den omtrek, niets werd gevonden als het spoor, dat ze de wijk hadden genomen naar de noordelijke grenzen, waar de Bara- ber hun stammen hebben. Het getal ontsnapten kon evenwel niet meer dan 50 bedragen. Dienzelfden middag kwam Kaid Ali het tooneel van verwoesting in oogenschouw nemen. Hij had zijn toe vlucht genomen bij de Eranschen, die hem en zijn fa milie gaarne onder hun bescherming namen en op zich genomen hadden dien Anama eens een lesje te geven en hem gevangen te nemen. Dat het laatste was mislukt- speet allen het meeste, daar dat eigenlijk de hoofdzaak was. Ali zag met verwondering de verwoesting aan, wel ke zoaals.hij dacht onze geweren hadden verricht. De kolonel wees hem onze kanonnen, die hij met nieuws gierigheid bekeek, al kon liij zich van de werking geen denkbeeld maken. Des avonds kampeerden de troepen aan den voet der Kasbah, terwijl overal in t rond wachten werden gezet, voor het geval de bewoners soms mochten terugkeeren. Ze hadden er meer dan genoeg van. Ze waren reeds lang bij hun stamverwan ten de Baraber, eveneens berucht om hun wreedheid tegenover Europeanen. Daar werden zij dan ook wel kom ontvangen. Anama heeft nog' dikwijls gestreden tegen do Eransche troepen, zelfs zoodanig dat het Fransehe gouvernement een promie toekende aan ie der die Anama, dood of levend-, uitleverde. Nog- niet lang geleden was een legionair zoo gelukkig dio pre mie te verdienen, toen hij Anama stervend vond lig gen na een gevecht tegen de Benni Snassen. Wanneer men van uit Mestigsneur naar Bevguent gaat, kampeeren de troepen nog steedis aan den voet der Kasbah van Anama, waarvan de ruïne nog altijd onbewoond is. Dan ziet men nog -de sporen van rijk dom en van iets wat men in Marokko niet dacht te vinden, zooals prachtig beschilderde wanden en pla fonds in de vrouwenzalen met hunne vele gangen en schuilhoeken. Alles wijst er op den rijkdom, doch ook tevens op de tvrannie van zijn vroe-geren bewoner. SLANGEN-HISTORIES. Nog eenmaal willen we iets sprokkelen uit het in teressante werk van, Carl Hagenbeek, dat bij Schel- tens en Giltay in het Nederlandsch verscheen. In een hoofdstuk', dat handelt over de slangen, zegt de schrijver, dat de slang in de schepping een zeer ei genaardige plaats inneemt en overa-l vijanden en be lagers ontmoet. In den zomer van 1874 wist eens een slang, die een warm -kuipbad) kreeg, daar hij in minder goeden toe stand uit Afrika was aangekomen, te ontsnappen. Zij zat al spoedig in de kooi der apen, die de grootst mo gelijke angst vertoonden, maar ook de tijgers, leeu wen en andere wilde dieren sprongen als waanzinnig rond. Slechts met zeer veel moeite werd het dier, dat door zijn bad bijzonder levendig was geworden, weer gevangen en daarna beerde de rust onder de an dere dieren weer. Dat zij voor de giftige slangen bang zijn, spreekt vanzelf, zegt de schrijver, maar ook onder de niet-vergiftige zijn gevaarlijke, die een ont zaglijke lichaams- of spierkracht kunnen ontwikkelen en zeer gemakkelijk een rnensch kunnen dooddrukken em verslinden. Van de vraatzucht van de slangen worden o. a. de volgende staaltjes gegeven. Een gedood dwergvarken, dat 50 pond woog, was drie kwartier, nadat het in het hok van een slang was geworpen, geheel verdwenen. Gedurende den1 nacht werden door een slang twee an- j tilopen naar binnen gewerkt; een exemplaar van 25 voet lengte verslond eerst een geitebok van 28 pond, daarna nog een van 39 pond, terwijl'het zelfde dier 8 dagen later een Siberische steengeit van: 74 pond naar binnen trachtte te werken. Het verzwelgen hiervan kostte blijkbaar veel inspanning, want- het dier steunde nu en dan luid. Toen twee derden van de buit verslonden was, werd er een fotografische opna me gemaakt. Blijkbaar schrok de slang van liet blik semlicht, want, in 30 seconden braakte zij het dier we der uit. Toen het uitgespuwde dier opengesneden werd, kreeg men eenig denkbeeld van de spierkracht van de slang, alle beenderen van de geit waren ont wricht, alle ribben ontzet of gebroken. Terwijl de slang bezig is om zijn prooi naar binnen te werken, houdt het die met zijn staart omhoog en duwt het op die wijze hoe langer hoe verder tusschen zijn kaken door, die zich daarbij langzaam op en neer bewegen. Om een geit van 84 pond te verslinden, ge bruikte een slang anderhalf uur. Eens toen met een oppasser vier donkere Python- slangen van het eene hok in het andere moesten wor den gebracht, raakte een. der dieren los en sloeg zijn staarteinde om het rechterbeen van den schrijver, te gelijk beproevende hem van beneden naar boven hoe langer hoe verder te omwinden. Met wanhoopskracht verweerde de aangevallene zich en trapte daarbij zoo hard op liet staarteinde van de slang, dat zij van pijn even losliet óm daarna opnieuw aan te vallen; toen werd zij echter gepakt en in het voor haar bestemde hok gebracht. Oo'k had er eens een worsteling plaats tusschen een slang en schrijver's oud-sten zoon Heinrich, die hielp met het inpakken van een viertal slangen, die naar de tentoonstelling te St. Louis werden gezonden. Drie man schoten te hulp en konden na eenige minuten worstelen met het beest, dit overwinnen. Op een keer bracht een kapitein uit Brazilië twee boas constrictor mode, die zoo bewegingloos in de kist lagen, dat het.scheen1 of zij dood waren. Zij werden medegenomen en voor een kachel gelegd. Een uur la- tier werd er een vreeselijk lawaai in de vogelkamer gehoord. En wat bleek? De slangen waren bijgeko men en maakten ee:n toertje. Terwijl zij gevangen werden, kwam een oude me na ger iehoud e r, die juist uit Rus-land gearriveerd was, binnen en kocht -de die ren. Later kwamen er meermalen slangen verstijfd aan. Eens kwamen er 165 prachtexemplaren aan, voor een gezamenlijke waarde van 12.000. Zij had den aan boord een zeer kouden winter getroffen en toen men probeerde zo weer lfij te brengen, bleek het, dat er geen enkele meer van leefde. Het -respect voor vergiftige slangen werd- den schrijver spoedig z-eer grondig ingeprent. Bij het overbrengen van eenige slangen van de eene in de andere kist, maakte hij een opening in de nieuwe en trachtte de 'slang daar door te schudden. Met bliksem snelheid schoten de dieren met hun kop voor de ope ning, maar bogen! dan den verkeerden kant op. In doodsangst bleef hij eVenwel doorschudden, zóó dat de dieren weer in de zelfde kist terugkwamen. Den vol genden dag werden zij met behulp van een oppasser in hun nieuwe verblijfplaats, die men donker had ge maakt, overgebracht. Daar zij zich gaarne in donker terugtrekken en zicli in het licht- bevonden, kropen ze er vanzelf in. Een anderen keer wilde de eigenaar eens twee do-o de dieren, die reeds tot ontbinding waren overgegaan, bij de ratelslangen vandaan halen. Eén ervan lag on der twee levende slangen, die verjaagd moesten wor den. Zij werden zóó kwaad, dat zij onverwachts met ongelooflijke snelheid tegen het traliewerk aanspron gen. De slangen hadden getracht haar gift in de oogen van hem, die haar niet ongemoeid lieten liggen, te spuwen en 't toeval, dat hij de oogen met zijn rech terarm tegen het zonlicht1 beschermde, had hem gered. De beet van den ratelslang heeft een verschrikkelijke milady raakte en toen zeide hij met een stem, die vreeselijker was, door de verhevene kalmte van zijn onwrikbaar besluit: „Mevrouw, stel mij oogenblikkelijk het papier ter hond, door den kardinaal geteekend en u gegeven, of, bij mijn ziel, ik schiet u door de hersens." Met een anderen dan Athos, zou milady eenigen twijfel hebben kunnen koesteren; maar zij kende hem. Zij bleef echter onbeweeglijk. „Een seconde blijft u over, om een besluit te ne men," zei hij. Milady zag aan de vertrekking van zijn gelaat dat het schot zou losgaan; zij bracht de hand aan haren boezem, haalde er een papier uit te voorschijn en reik te 't Athos over. „Ziedaar," zeide zij, „en wees vervloekt." Athos nam het papier, stak 't pistool weer in zijn gordel, naderde de lamp, ten einde zich te verzekeren, dat het wel 't rechte was, ontvouwde het en las „Het was op mijn bevel en tot welzijn van den staat dat houder dezes deed, wat hij heeft gedaan. 3 Augustus 1628. RICHELIEU." „En thans," zeide Athos, zich in zijn mantel-hul lend en zijn hoed op het hoofd drukkende, „thans, hu ik u de tanden héb uitgebroken, bijt nu, als gij kunt." Hij verliet de kamer, zonder zelfs om te zien. Voor de deur vond hij de beide mannen en het paard, dat zij bij den toom hielden. „Mijne heeren!" zeide hij, „gij weet, dat Zijne Emi nentie bevolen heeft, zonder tijdverlies die vrouw naar het fort la Pointe te voeren en haar niet te ver laten, alvorens zij aan boord ia." Daar deze woorden volkomen met het bevel, dat zij hadden ontvangen, overeenstemden, bogen zij het hoofd ten teeken van gehoorzaamheid. Wat Athos betreft, deze sprong vlug in den zadel en vertrok in galop. Maar in plaats van den weg to volgen, ging hij het veld over, zijn paard geweldig aansporende en van tijd tot tijd stilhoudende, om te luisteren. Gedurende een dier halten boorde hij op den wegt 't getrappel' van eenige paarden. Hij twijfelde er niet aan, dat het de kardinaal en zijn geleide was. Hij be gaf zich dan onmiddeelijk wepr op wegj en na eenigen tijd te hebben voortgedraafd, bleef hij staan, wreef zijn paard met mos e-n boombladeren en ging ongeveer tweehonderd schreden van het kamp, dwars op den weg staan. „Werdariep hij in de verte, toen hij de ruiters bespeurde. „Dat is onze moedige edelman, geloof ik", zeide de kardinaal. „Ja, Uwe Eminentie!" antwoordde Athos. „Mijnheer Athos!" zeide Richelieu, „ontvang mijn welgemeenden dank voor de go-ede waakzaamheid, die gij ons hebt betoond. Mijne heeren, wij zijn aangeko men; gaat de poort ter linkerzijde binnen; het wacht woord is Koning en Ré." Dit zeggende, g'roette de kardinaal met een hoofd knik de drie vrienden en ging rechts, gevolgd van zijn stalmeester; want dien nacht zou hij in het leger kamp slapen. „Wel?" vroegen eenparig- Porthos en Aramis, toen de kardinaal ver genoeg' vertrokken was, om niets meer te kunnen hooren, „welnu heeft hij het papier geteekend, dat zij hem vroeg?" „Ik wéét het wel", antwoordde Atho-s bedaard, want ik heb het." En de drie vrienden spraken geen enkel woord vóór zij in hun kwartieren waren gekomen, behalve dat zij aan de schildwachten het wachtwoord zeiden. Alleen zond men Mousqueton naar Planchet om dezen te zeggen, dat zijn meester verzocht werd, zoodra- hij van de wacht in de loopgrave zou zijn afgelost, zich on middellijk naar het kwartier des musketiers te bege ven. Van den anderen kant en zooals Athos had voor zien, maakte milady, toen zij de mannen aantrof, die haar voor de deur wachtten, niet de minste moeilijk heid hen te volgen. Zij was wel een oogenblik van meening geweest, zich voor den kardinaal te doen voeren en dezen alles te verhalen, ma-ar een openba ring van haar aou er een van Athos ten gevolge heb- uitwerking. Sommige dieren sterven een minuut na dat ze gebeten zijn. Het gebeurt eehter ook wel eens, dat de slangen zelf door andere, soms zelfs kleine diertjes overwonnen wor-den. Zoo sprong eens een rat, die een slang voor voedsel diende, het kruipende dier in den nek en beet het dood. Ook gebeurt het wel, dat slangen in den strijd om een prooi elkaar dooden, of dat een grootere de klei nere met prooi en al verslindt. Het zijn zulke vreet zakken, dat een groote boa constrictor eens een deken begon in te slikken, maar toen hij deze voor de helft had verslonden, er in stikte. Wordt in een hok, waarin verschillende slangen on dergebracht zijn, maar één prooi geworpen, dan ge beurt het w-el, dat zij zóó beginnen te vechten, dat ze een onontwarbare reuzenkluwen worden. Urenlang blijven zij dan zoo soms worstelen, waarbij zij zoo nu en dan als ze krachtig omkneld worden, hevig kunnen teu-nen. Borneo-ren-zenslangen gebruiken ook haar naald scherpe tanden bij het gevecht. Zij bijten elkaar en houden- elkaar bij -den bek vast. Eens- was de schrijver er getuige van, dat een groot -exemplaar een kleiner met haar muil in den bek greep, zich om haar lichaam slingerde en haar vijandin met een krachtigen ruk een groot stuk vleeseh uit den hals rukte. Welk een kracht daartoe noodig is, kan alleen hij begrijpen, die weet, hoe ontzaglijk taai de huid van een groote slang is. 1 Een bijzonder groote vraatzucht legde eens een In dische pythonslang aan den dag. Binnen 24 uur at zij 4 lammeren, die van 11 tot 17 pond wogen en ho rens hadden van 37 cM. lengte. Door de gassen, die zich daaruit in haar binnenste hadden ontwikkeld, was de slang zoo opgezet, dat de huid over een lengte van 30 cM. openbarstte, en op sommige plaatsen- een opening vormde van 5 cM. br-eedte. Om dezen maal tijd te verteren, had zij 10 dagen noodig. De woldee len werden in dikke ballen of proppen afgescheiden, de horens bleven onverteerd. Hoewel de slangen ontzettend veel kunnen verslin den, kunnen zij ook 1-ang hongerlijden. In den dieren tuin te Amsterdam heeft eens een slang 2 jaren lang niets gebruikt. Een exemplaar van den schrijver ge bruikte eens in 25 maanden niets1 anders dan water, zij was ten laatste niet meer dan vel over been. Op dat zij niet zou sterven, werd er een doode du-if in haar bek gestopt, die naar haar maag verdween. Des avonds volgde een levende duif met behulp van den oppasser den zelfden weg, maar den volgenden dag, toen zij weer eens alleen wilde eten, stikte zij in haar buit; de kracht om de duif alleen' naar binnen te wer ken, ontbrak haar. Verschillende slangen leggen eieren, die zij uit broeden, de waterslangen daarentegen brengen le vende jongen- voort. Een eunectes murinus bracht eens 48 kindertjes ter wereld. Een groote python re- ticulatus legde 103 eieren, hiervan werden er 88 uitge broed. Al spoedig stierf een groot gedeelte van de jongen. De rest kreeg mussehen en muizen tot voedsel en groeidS zeer goed. Toch stierven zij alle in korten tijd aan een ziekte, die slechts eenige uren duurde. Waarschijnlijk hadden zij te weinig versche lucht ge had. Bij alle leven, zonder een enkele uitzondering, is frissche lucht een hoofdeisch voor gezondheid en ont wikkeling. AAN DE DAMMERS! Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro bleem 152 en vraagstuk 58. Stand van 't probleem. Zw. 6, 7, 9/13, 15/18. W. 20, 24, 26, 27, 28, 37/40, 42, 47. Oplossing. 1. 27—22 1. 18 27 2. 37—31 2. 27 36 3. 47—41 3. 36 47 4. 28—22 4. 17 28 5. 26—21 5. 16 27 6. 38—326. 47 19 7. 32 3 7. 15 24 ben gehad. Zij zou wel kunnen zeggen, dat Athos haar had opgehangen, maar daarentegen zou Athos zeggen, dat zij gebrandmerkt was; zij geloofde daar om, dat het nog beter wasi het stilzwijgen te bewaren, stilletjes te vertrekken en met hare gewone behendig heid dé moeilijke zending te volbrengen, waarmede zij zich had belast. Vervolgens, na alles volkomen naar het genoegen van den kardinaal te hebben vol voerd, zou zij van dezen haar wraak komen eischen, Bijgevolg was zij, na den geheelen nacht te hebben doorgereisd, te zeven uur des ochtends aan het fort de la Pointe gekomen, te acht uur was zij scheep gegaan en te negen uur lichtte 't vaartuig het anker en ging onder zeil naar Engeland. XL VII. HET BOLWERK VAN SAINT GERVAIS. Toen d'Artagnan bij zijn drie vrienden kwam, vond hij ze in dezelfde kamer vereenigd. Athos dacht na. Porthos krulde zijn knevel, Aramis zat te lezen. „Pardieu!" riep d'Artagnan uit, „ik hoop, mijne heeren, dat hetgeen gij mij te zeggen hebt, de moeite waard is; ik zou u anders nooit vergeven mij alleen een bolwerk te hebben laten ^-erdedigen, het was er heet!" „Wij waren ook ergens, waar het niet koud was", antwoordde Porthos, aan zijn knevel een hem bijzon dere krulling gevende. „Stilzeide Athos. „Oh. oh!" riep d'Artagnan, het licht fronsen der wenkbrauwen van Athos begrijpende, „er schijnt hier iets nieuws te zijn gebeurd?" „Aramis!" zeide Athos, „gij hebt gisteren in de herberg „het Geuzennest" wezen ontbijten, geloof ik?" „Ja." „Wel, hoe is het daar?" „Ik heb er wat mij betreft zeer slecht gegeten." „Maar dat is het niet, wat ik u vraag, Aramis", her nam Athos, „ik wenschte te weten of gij alleen waart en niemand u is komen hinderen." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5