DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en derf lends Jaargang, DONDERDAG op Maandag 6 November 1911. op Woensdag 8 November 1911. ZEEMILITIE. émm iüai$k@tiera« Gemeenteraad van Alkmaar, Mo, 252 26 OCTOBER. RSCHE COURANT BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR; Gezien de betrekkelijke bepalingen der Militiewet 1901, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 December 1908 (Staatsblad No. 347); Brengen ter openbare kennis: dat lotelingen der lichting 1911 en 1912, die een der hierna te noemen beroepen uitoefenen of behooren tot een der daarbij bedoelde categorieën en in geval van inlijving ter volledige oefening verlangen te dienen bij de zeemilitie, worden uitgenoodigd zich vóór ISo- vember a.s. ter Gemeente-Secretarie aan te melden of te doen opgeven. LIJST van door den Minister van Marine aan- gewezen beroepen en categorieën van leerlingen of studenten aan eene inrichting van onderwijs, als bedoeld in art. 137 der Militiewet 1901. Zeevarenden. A. Stuurlieden, stuurmansleerlingen, matrozen, licht matrozen en jongens op koopvaardijschepen van de groote- en kleine vaart en op zeesleepbooten. Stuurlieden, schippers en verdere opvarenden van j loodsvaartuigen, tonnenl-eggers en jachten. j| Diepzeevisschers en Noordzeekust-vissc-hers. Leerlingen van zeevaartscholen. Binnenschippers. B. - Stuurlieden, schippers en schippersknechts van Rijn- schepen, aken, tjalken en andere vaartuigen. Stuurlieden, matrozen, schippers en schippers knechts van passagiers- en sleepbooten op binnenwate ren. Zuiderzeevisschers. Visschers op Zeeuwsche wateren en op de groote ri vieren. Mossel- en oëstervisschers. Schuitenvoerders, vletterlieden en veerlieden. Smeden, stokers, machinisten en bankwerker», C. t Machinisten en machinistleerlingen op schepen en j vaartuigen, bij spoor- of tramwegen en op fabrieken en andere inrichtingen. Stokers als boven. Machinedrijvers (hieronder begrepen drijver» van motorbooten en automobielen). Smeden en smid-bankwerkers. Machine-bankwerkers en gewone bankwerkers (hier onder ook te verstaan rijwielherstellers). Werktuigmakers. Kolentremmers. Metaalbewerkers (hieronder te verstaan kopersla gers, ketelmakers, vijlenkappers en voorslagers). Electriciens. Studenten in de werktuigkunde of in de electro-tech- niek. Leerlingen van de kweekschool voor machinisten te Amsterdam of van een cursus voor machinisten. Overige beroepen. D. Telegrafisten (hieronder ook te verstaan radiotele grafisten). Scheepsbeschieters. Scheepstimmerlieden (scheepmakers) E. Koek-, brood- en banketbakkers of -knechts. Koks en koksmaats, hetzij aan boord van schepen of vaartuigen, hetzij aan den wal. F. Koffiehuis- en hotelbedienden. j Hofmeesters en keilners op schepen of booten. G. Ziekenverplegers. Barbiers. Apothekers-bedienden. Studenten in de geneeskunde of in de artsen ijbereid- kunde. H. Personeel van 's Rijks werven. N.B. De personen genoemd onder A, B en D komen allereerst in aanmerking voor inlijving als zeemili cien-matroos. Do personen genoemd onder C komen allereerst in aanmerking voor inlijving als zeemilicien-stoker. De personen genoemd onder E komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-kok. De personen genoemd onder E komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-hofmeestesr. De personen genoemd onder G komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-ziekenverpleger. De personen genoemd onder H komen in aanmer king voor inlijving als zeemilicien-matroos1 of -stoker, al naarmate van het beroep dat zij uitoefenen. Verder herinneren Burgemeester en Wethouders, dat ten aanzien der zeemiliciens bij de wet is bepaald: Art. 140. Ingelijfden bij de zeemilitie kunnen in gewone tij den alleen dan voor don dienst buiten Europa worden bestemd indien 's lauds belangen vorderen dat het schip, waarop zij voor eerste oefening dienen, onver wijld naar de koloniën of bezittingen des Rijks in an dere werelddeelen of elders buiten Europa wordt ge zonden, Ingeval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden kan de zeemilitie in het algemeen voor diensten buiten Europa worden bestemd volgens door Ons te geven voorschriften. Ingelijfden bij de zeemilitie, die in de koloniën en bezittingen des Rijks in andere werelddeelen en tus- sehen de keerkringen dienen, genieten de voordeelen aan vrijwillig dienenden bij de zeemacht wegens ver blijf aldaar toegekend. Art. 141. De manschappen der zeemilitie worden tot eerste oefening acht en een halve maand in werkelijken dienst gehouden, tenzij Wij zulks niet noodig achten. Voor hen, die na eene acht en een halve maandsche eerste oefening blijken niet te voldoen aan de eischen van practische en tlieorethische bekwaamheid, door Ons te bepalen, kan de eerste oefeningstijd tot ten hoogste twaalf maanden worden verlengd. Zij, die dienen op een schip buiten 's lands, welk schip hetzij door plotseling opgekomen politieke ver wikkelingen, hetzij door averij of wel wegens andere onvoorziene omstandigheden langer moeten uitblijven dan oorspronkelijk was gerekend, kunnen tot ten hoogste twaalf maanden in werkelijken dienst worden gehouden. Ingeval van oorlog of andere buitengewone omstan digheden, kan de zeemilitie, hetzij geheel, hetzij ten deele door Ons buitengewoon worden bijeengeroepen. Ter zelfder tijd wordt een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het samenblijven der zee militie, zooveel noodig, te bepalen. Art. 141bis, Wanneer het ter handhaving of tot herstel van de openbare rust of orde, tot uitvoering van wettelijke voorschriften of om andere overwegende redenen noo dig- is, kan door Ons worden bevolen, dat de ingelijf den bij de zeemilitie, die in werkelijken dienst of met verlof zijn, voor zooveel noodig, tegelijk of voor een deel in werkelijken dienst worden gehouden of geroe pen, met dien verstande, dat bij gedeeltelijke oproe ping, de oproeping van hen, die tot eene jongere lich ting behooren, steedis aan die der daaropvolgende lich ting voorafga. Binnen zes weken nadat bovenbedoelde ingelijfden ingevolge de bepaling van de vorige zinsnede in wer kelijken dienst zijn gehouden of zijn geroepen, wordt door Ons een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het in werkelijken dienst blijven van die ingelijfden zooveel noodig te bepalen. Art. 142. De manschappen 'der zeemilitie, die hunne eerste ruulï ALEXANDRE DUMAS. 181) o— D'Artagnan bracht het glas aan zijn lippen, maai bij den naam van miiady begon hij zoo geweldig te be ven, dat bij het weer op den grond zette, om den in houd niet te storten. „Gij hebt uwe vr „Stil toch!" viel Athos hem in de rede, „gij ver geet, mijn waarde, dat die heeren niet zooals gij, met mijn huiselijke geheimen hekend zijn. Ik heb miiady gesproken." „Waar?" vroeg d'Artagnan. Ongeveer twee uren van hier, in de herberg „de Roode Duiventil"." „In dat geval ben ik verloren", zeide d'Artagnan. „Neen, nog niet geheel", hernam Athos, „want op dit uur moet zij de lcust van Frankrijk hebben verla ten." D'Artagnan haalde adem. „Maar bij slot van rekening", vroeg Porthos, „wat is toch die miiady?" „Een zeer lieve vrouw", antwoordde Athos, terwijl hij een glas schuimenden wijn ledigde.... „Schurk achtige hospesriep hij uit, „hij heeft ons wijn van Anjou, in plaats van Champagne gegeven, in de mee ning, dat wij het niet zouden bemerken. Ja", her nam hij, „een zeer lieve vrouw, jegens welke onze vriend d'Artagnan, ik weet niet welke boosaardighe den heeft bedreven, waarover zij, een maand geleden, getracht heeft zich te wreken, door hem te willen doen doodschieten, en nu, acht dagen geleden, door po gingen om hem te vergiftigen, terwijl zij gisteren den kardinaal zijn hoofd vroeg. „Wat! den kardinaal mijn hoofd d'Artagnan uit, bleek van sehrik. vragen riep oefening hebben volbracht en niet in werkelijken dienst zijn, komen in het derde dienstjaar eenmaal te zamen om gedurende niet langer dan zes weken te worden geoefend, tenzij Wij hét raadzaam mochten oordeelen, die samenkomsten geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. Aan de manschappen der zeemilitie, die verlangen, na volbrachten oefeningstijd, in werkelijken dienst te blijven of te komen, zonder zich als vrijwilliger te ver binden, kan zulks door of vanwege Onzen Minister van Marine worden vergund. Art, 145. De manschappen der zeemilitie, die zich met verlof bevinden, mogen zich zonder, toestemming van Onzen Minister van Marine niet langer dan gedurende drie achtereenvolgende maanden buiten 's lands ophouden. Hun wordt in gewone tijden vergunning tot uitoe fening van de buitenlandsche zeevaart en visscherij verleend. Zonder die vergunning worden zij niet tot eene ver bintenis tot uitoefening van de buitenlandsche zee vaart toegelaten. Aan de manschappen der zeemilitie, die zich met verlof bevinden en niet in verzuim zijn, wordt de in de eerste zinsnede bedoelde toestemming, wanneer zij ge vraagd wordt en blijkt noodig te zijn ter zake van uit oefening van of opleiding tot landbo-uw, handel of nij verheid, in gewone tijden niet geweigerd. Bij de toestemming kunnen die manschappen wor den vrijgesteld van de verplichting- tot deelneming aau de oefeningen, vermeid in art. 142 en tot het komen in werkelijken dienst in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden. Aan de toestemming kunnen overigens zoodanige voorwaarden worden verbonden als in het belang van den dienst noodig worden geoordeeld. Art. 146. Elk bij de zeemilitie ingelijfde, die«daarbij den bij de wet bepaalden diensttijd heeft volbracht, ontvangt op den dag- van diensteindiging, tenzij hij uit anderen hoofde nog tot den krijgsdienst verplicht is, een bewijs van ontslag uit den dienst bij de militie. Voorts wordt aan de belanghebbende lotelingen be kend gemaakt lo. dat als tijdruimte, binnen welke het onderzoek naar de geschiktheid voor inlijving bij de zeemilitie van de lotelingen, die zich daarvoor hebben opgegeven, zal plaats hebben, is bepaald het tijdvak van 1 tot 25 JANUARI 1912; 2o. dat het tijdstip van in dienst stelling voor hen, die dadelijk na inlijving in het genot van verlof zullen worden gesteld, zal vallen in de eerste helft van Au gustus d. a. v.; 3o. dat de lotelingen bij hunne aangifte voor de zeemilitie ter Gemeente-Secretarie zullen kunnen op geven, wat zij in geval van aanwijzing voor de zeemi litie het liefst wenschen öf dadelijken aanvang van hunnen werkelijken dienst in Maart öf na inlijving verlof tot Augustus; 4o. dat zooveel mogelijk met hunne wenschen reke ning zal worden gehouden, doch dat zij, die zieh voor de zeemilitie hebben opgegeven en na geschiktbevin- ding daarvoor zijn aangewezen, zich niet zullen kun nen terugtrekken indien zij mochten worden bestemd voor indienststelling op een ander tijdstip dan waar voor zij zich hebben opgegeven; 5o. dat de oefeningstijd van hen, die in Augustus zullen moeten opkomen, van gelijken duur zal zijn als de oefeningstijd van hen, wier werkelijke dienst in Maart aanvangt. Indien militieplichtigen, die zich voor de inlijving- bij de zeemilitie hebben opgegeven, na die opgave van adres mochten veranderen, behooren zij daarvan ten spoedigste mededeeling te doen aan het Bureau der Zeemilitie te Willemsoord en indien zij voor de ver huizing naar eene andere gemeente reeds een of meer t ervoerbewijzen, strekkende, voor de reis van uit de vorige gemeente van het genoemde Bureau mochten hebben ontvangen, behooren zij deze vervoerbewijzen bij de opgave van hun nieuw adres aan dat Bureau te rug te zenden. Burgemeester eu Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. „Ja", zeide Porthos, „ik heb het met mijn beide ooren gehoord." „Ik ook", zeide Aramis. „Dan", zeide d'Artagnan, zijn armen moedeloos langs zijn zijden latende vallen, „is het vruchteloos langer te worstelen, het is 't beste, dat ik mij voor het hoofd schiet, dan is alles geëindigd." „Dat is de laatste dwaasheid, waartoe men kan kan overgaan", zeide Athos, „en een waaraan niets meer te veranderen is." „Maar ik zal nooit aan de handen van dergelijke vijanden ontkomen", zeide d'Artagnan. „Vooreerst, mijn onbekende van Meung, vervolgens de Wardes, dien ik vier degensteken heb toegebracht, daarna mi- lady, wier geheim ik heb ontdekt en eindelijk de kar dinaal, van wien ik de wraak hem doen mislukken." „Welnu, dat zijn er niet meer dan vier, en wij zijn met ons vieren, één tegen één, verduiveldAls ik de teekens versta, die Grimaud ons maakt, dan zullen wij met eenige lieden meer te doen krijgen. „Wat is er, Grimaud? Uit hoofde van het gewicht der omstan digheden, veroorloof ik u te spreken, mijn vriend, maar wees kort en zakelijk, als het, u blieft. Wat ziet gij?" „Een bende." „Van hoeveel personen?" „Van twintig mannen." „Welke mannen?" „Zestien schansgravers en vier soldaten." „Op hoeveel schreden afstands zijn zij?" „Op vijfhonderd schreden." „Goed, wij hebben den tijd nog, dat hoen af te klui ven en een glas wijn te drinken. Op uw gezondheid, d'Artagnan „Op uw gezondheid!" herhaalden Porthos en Ara mis. „Het zij dan.zoo, op mijn gezondheid, hoewel ik niet geloof, dat uw wenschen mij veel zullen baten", zeide d'Artagnan. „Och", zeide Athos, „Allah is groot, zooals de belij ders man Mahomed's leer zeggen, en de toekomst is in zijn handen." En daarop den inhoud van zijn glas geledigd heb bende, dat hij naast zich neerzette, stond Athos be daard op, nam het eerste het beste geweer en naderde een schietgat, Porthos, Aramis en d'Artagnan volg den zijn. voorbeeld. Wat Grimaud betreft, dezen werd bevolen zich achter de vier vrienden te plaatsen, ten einde de geweren te laden. Kort daarna zag men den troep verschijnen, die een soort van loopgraaf volgde, die de stad met het bol werk vereenigde. „Nu!" zeide Athos, „het is wel de moeite waard, ons voor een twintigtal kinkels, met schoppen, spaden en houweelen gewapend, te verontrustenGrimaud had hun slechts een wenk behoeven te geven, dat zij zich moesten verwijderen, en ik ben verzekerd, dat zij o-ns met rust hadden gelaten." „Ik twijfel er toch aan, want zij naderen stoutmoe dig. Daarenboven werden zij beschermd door vier soldaten en een brigadier, met musketten gewapend." „Zij hebben ons ook niet gezien", zeide Athos. „Op mijn woord", zeide Aramis, „ik schiet ongaarne op die arme duivels van burgers." „Het is waar", zeide Athos, „Aramis heeft gelijk ik zal hen waarschuwen." „Wat duivel gaat gij doen?" vroeg d'Artagnan. „Gij zult u laten doodschieten, mijn waarde!" Maar Athos stoorde zich niet aan de waarschuwing en op de bres klimmende, in de eene hand zijn weer en in de andere zijn hoed houdende, riep hij, be leefd groetende, tot de naderende werklieden en sol daten, die, verwonderd over deze verschijning-, op vijf tig schreden van het bolwerk waren blijven staan: „Mijne heeren, ik en eenige mijner vrienden zijn op dit oogenblik in dit bolwerk bezig met te ontbijten En dewijl gij weet, dat er niets onaa-ngenamers dan gedurende het ontbijt gestoord te worden, ver zoeken wij u, indien gij hier volstrekt iets te doen mocht hebben, zoolang te wachten, totdat de maaltijd geëindigd zal zijn, of later terug' te keeren, althans, indien gij het heilrijke voornemen niet hebt, de partij VËBGADE1UN» van den op Woensdag 35 Oct. 1911, 's a.m. 1 nnr. Voorzitter de burgemeester G. RIPPING. Secretaris de heer C. D. Donath. Tegenwoordig 17 leden. Afwezig- de keer»* Groot en Meienbrink. De notulen worden goedgekeurd. Aan de vergadering wordt medegedeeld: a. dat is ingekomen een schrijven d.d. 6 September j.l. No. 56, van Gedeputeerde Staten, ten geleide v*u het goedgekeurde raadsbesluit van 23 Augustu» 1.1. No. 20, tot aanvaarding van eene aan de gemeente gedane schenking; Voor kennisgeving aangenomen. b. een schrijven d.d. 6 September j.l. van den heer J. L. Steenlack, houdende mededeeling dat hij de herbenoeming tot lid der commissie tot wering Ven schoolverzuim aanneemt Alsvoren. c. een schrijven d.d. 12 September j.l. van Mej. M. Bakker, houdende dankbetuiging voor hare beno» rning tot het geven van herhalings-onderwij» *a» meisjes Alsvoren. d. een adres d.d. 20 September j.l. van den heer C. A. Grootegoed, adjunct-directeur van den gemeente lijken reinigingsdienst alhier, waarbij hij verzoekt in aanmerking te mogen komen voor de te vervul len betrekking van directeur van dien tele van dienst Gesteld in handen van B. en W. om bij de stukke* ter zake te voegen. e. een schrijven d.d. 23 September j.l. No. 14/10467, van den heer Commissaris der Koningin in deze provincie, houdende mededeeling dat bij Konink lijk Besluit van 16 September j.l. No. 39, de heer G. Ripping is herbenoemd tot burgemeester deser gemeente, met ing-ang van 20 September d.a.v.; f. een schrijven d.d. 23 September j.i. van den heer A. Yersteege, houdende dankbetuiging voor zijn» benoeming tot leeraar in de staathuishoudkunde en de staatsinrichting aan de Handelsdagschool; Voor kennisgeving aangenomen. g. het proces-verbaal der verificatie van de gemeen tekas op 30 September j.l., in kas was 24708.46, Alsvoren. h. een adres d.d. September j.l. (ongezegeld) van hel Hoofdbestuur van de Nederlandsche vereenigiug tegen de Prostitutie, waarbij in overweging wordt gegeven bij de samenstelling van eene verordening betreffende bestrijding van ontucht rekening t» willen houden met een door bedoeld Hoofdbestuur overgelegd rapport, bijlage en toelichting; Alsvoren. een adres d.d. 28 September j.l. van den heer Dr. L. K. van den Berg, houdende verzoek hem eervol ontslag te willen geven uit de betrekkingen van Stads-apotheker en leeraar aan de Handel*dag- school met ingang van 15 November a.s. Eervol verleend met ingang van genoemden datum, j. een adres d.d. 13 October j.l. van het bestuur van de ALkmaarsche Huishond- en Industrieschool t» Alkmaar, houdende het verzoek de gemeentelijk» bijdrage ten behoeve dezer school, die thans 2500 bedraagt, te willen verhoogen tot 3600; Gesteld in handen van B. en W. om bericht en raad. k. een adres d.d. 30 September j.l. van de afd. Alk maar van den Bond van Ned. gemeentewerklieden, houdende het verzoek aan de gemeentewerklieden een toeslag van 10 te geven op hun loon; Te behandelen bij punt 9 der agenda. 1. een adres d.d. heden van de afd. Alkmaar van dan Bond van Ned. gemeentewerklieden, houdend» het verzoek om alle gemeente-werklieden een toeslag; op het loon toe te kennen. Alsvoren. m. een adres d.d. 24 October 1.1. van de Alkm. politie- vereeniging, houdende het verzoek om de Verorde- des oproers te verlaten en met ons op de gezondheid van den koning van Frankrijk te komen drinken," „Wees op uw hoede, Athos", zeide d'Artagnan, „ziet gij niet, dat zij op u aanleggen?" „Jawel, jawel", zeide Athos, „maar het zijn burger», die zeer slecht'mikken en er zich wel voor zullen wachten mij te raken." En werkelijk werden er vier geweerschoten gelost, zoodat de kogels rondom Athos neervielen, zonder dat hij door één geraakt werd. Vier geweerschoten beantwoordden dezelve bijna gelijktijdig, maar zij wa ren beter dan die van de aanvallers gericht; drie sol daten vielen dood neder en een der werklieden word gekwetst. „Grimaudgeef mij een ander musket", zeide Athos, op de bres blijvende. Grimaud gehóopaamde dadelijk. Ook de drie vrienden hadden wederom hun miiskil ten geladen. Een tweede losbarsting volgde de eerste, de briga dier en twee schansgravers vielen dood, de overigen der bende namen de vlucht. „Welaan, heeren, doen wij een uitval?" zei Athos. En de vier vrienden, het fort verlatende, bereikten het slagveld, raapten de vier musketten der soldaten en de piek van den brigadier op en verzekerd, dat de vluchtelingen niet eer met loopen zouden ophouden, dan bij de stad, keerden zij naar het bolwerk terug, d« zegeteekenen hunner overwinning medevoerende. „Laad opnieuw de geweren, Grimaud!" zei Atho», „terwijl wij, heeren, met ontbijten zullen voortgaan en ons gesprek vervolgen. Hoe ver waren wij gekomen?' „Ik herinner het mij", zeide d'Artagnan, „gij zei- det, dat, toen miiady mijn hoofd aan den kardinaal had gevraagd, zij de kust van Frankrijk ging verla ten." „En waarheen begeeft zij zich?" voegde d'Artagnan er bij, die zeer ongerust was over den weg, die miiady moest volgen. „Zij steekt naar Engeland over", antwoordde Athos. „En met welk oogmerk?" „Met het oogmerk Bucking-ham te vermoorden of te doen vermoorden." Aan d'Artagnan ontglipte een uitroep van verba zing en verontwaardiging. (Wordt vervolgd.).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 5