DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 266
Honderd en dertiende ja&rgsrfg.
1911
ZATERDAG] II NOVEMBER.
B 1 N NEWLAN ÏK
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Wijziging van den namiddag-
schooltijd.
ALKMAARSCHE COURANT
ALKMAAR, 11 November»
Toen de kinderen der openbare lagere scholen in
deze gemeente onlangs met de boodschap thuis kwa
men voor zoover zij dit deden, want wij hoorden
van ouders, die nog van niemendal wisten dat bij
wijze van proef de middagschooltijd gedurende den
tijd van 15 November tot 15 Februari zal worden ver
zet van half twee tot half vier, is deze mededeeling
op de meest uiteenloopende wijze in de betrokken ge
zinnen ontvangen. Hier toonde men zich zeer inge
nomen met deze proef en hoopte men op haar welsla
gen, daar wekte zij misnoegen en werd er gewenscht,
dat zij alsnog zou kunnen worden voorkomen, althans
van korten duur zou zijn, elders stond men er onver
schillig tegenover.
Wij kunnen ons voorstellen dat men, dezen tijdelij-
ken maatregel oppervlakkig beschouwend, de zaak
van weinig gewicht acht en aldus redeneert:
„Er wordt telkenjare opnieuw geklaagd over de
stoornis, welke de vroeg invallende duisternis der
wintermaanden op den gang van het onderwijs uitoe
fent. Natuurlijk kan hieraan worden tegemoet ge
komen worden door kunstlicht. Maar niet in alle
scholen heeft men gas, en had men het, dan zouden,
afgezien van de kosten van aanleg, de lampen de ge
meente jaarlijks weer idem zooveel kosten aan gasver
bruik en aan vernieuwing van gloeikousjes, welke
bijv. veel van het schoonmaken der lokalen te lijden
hebben. Bovendien zou de atmosfeer dhr schoolloka
len, dank zij „de onschuldige asempies vaTi de kinde
ren toch al iets te wenschen overlatend, er niet beter
op worden door het branden van gas. Wat ligt nu
meer voor de hand, dan dat men het euvel der duis
ternis zonder financieele en hygiënische bezwaren on
dervangt, door den schooltijd 's middags een half uur
tje vroeger te laten beginnen en om half vier te doen
eindigen? Alles voor niets tegen."
Zoo lijkt liet op het eerste gezicht inderdaad. Maai
bij een nauwkeuriger beschouwing komt men tot de
slotsom dat ei' aan deze zaak heel wat meer vastzit,
dan men, oppervlakkig oordeelend, denkt en dat de
beteekenis van dezen maatregel minder moet worden
gezocht in hét eindigen van den namiddagschooltijd
om half vier, dan wel in het bekorten van de tusschen-
poos van 122 tot 12D/2 uur. Het is juist die be
korting welke in de practijk vermoedelijk vele bezwa
ren zöl blijken op te leveren. Niet in die gezinnen,
waar het etensuur na vieren valt deze bedoelden
we, toen de hierboven schreven over de onverschillig
heid, welke er ten aanzien van de voorgenomen wijzi
ging- bestaat. Wellicht veroorzaakt zij in enkele van
dezen eenigen overlast, omdat de kinderen in den
tusschentijd privaat onderwijs (bijv. muzieklessen,
godsdienstonderwijs) ontvangen, maar waarschijnlijk
zou het juist goed zijn, wanneer met die verkeerde ge
woonte om het kindi ook nog in. den rusttijd les te ge
ven, op deze wijze moest worden gebroken. Ook in
die gezinnen, welké zoover van de scholen verwijderd
zijn, dat de kinderen een boterham medenemen en in
den rusttijd niet thuiskomen, zal men geen bezwaar
tegen de voorgestelde regeling hebben, maar haar
veeleer toejuichen, omdat de kinderen daardoor 's na
middags vroeger, voor het invallen der duisternis
thuis kunnen zijn. Doch op zeer ernstige bezwaren
zal de proef wel stuiten in tallooze gezinnen, waarmen
tusschen 122 uur middagmaalt, waar de kinderen
een grooten afstand van school naar huis en omge
keerd moeten afleggen. Alvorens die waarschijnlijke
bezwaren nader onder de oogen te zien, willen we even
de vraag aanroeren, wat het ouderwijzend personeel
van dezen maatregel denkt. In 1909 werd liet plan
ter sprake gebracht, om in de wintermSanden de
schooltijden te doen plaatsshebben van 8.3011.30 en
van 1.303.30. In de schoolvergaderingen, waar dit
plan behandeld werd, vond men destijds over het ge
heel zulk een regeling niet gewenscht. In 1911
heeft een dergelijke behandeling niet plaats gehad. Op
grond vaii ingewonnen informaties meenen we echter
te mogen aannemen, dat de opinies in de onderwijzers
wereld thans meer verdeeld) zijn. Eenerzijds is men
van meening, dat het half uurtje vervroeging- weinig
zal baten, wijl het toch eerder donker in de lokalen
is, dat noch voor de kinderen, noch voor de onderwij
zers, die ook vaak op eenigen afstand van de school
wonen, gaarne eenigen tijd) willen rusten en soms de
gelegenheid' moeten hebben iets na te slaan etc., ver-
korting.van de middagpauze gewenscht is. Anderen
daarentegen kunnen zich volkomen vereenigen met
het nemen van een proef, zijn van oordeel, dat de zoo-
even genoemde bezwaren van niet zoo groote betee
kenis zijn, dan dat de resultaten van den maatregel
niet zouden kunnen worden afgewacht.
Wat nu de gezinnen betreft, waarin de proef ver
moedelijk veel overlast zal geven, denken we in de
eerste plaats aan de kinderen, die groote afstanden
moeten afleggen, bijv. van de Nieuwpoortslaan tot de
Oudegracht. Daar doet een kindi ongeveer een half
uur over. Zonder eenige vertraging is het dus een
uur aan loopen kwijt en blijft er slechts een half uur
over om te eten. En nu gaat het eten in den regel
in die gezinnen wel vlug, maar moeder de vrouw kan
niet altijd precies op tijd klaar zijn, de kinderen moe
ten (gelukkig de moeder, die or de hand aan houdt!)
een beetje worden 'opgeknapt, er moefen in den tekort
toegenfeten tijd andere kleinigheden worden verricht,
enz.
Dan is er vertraging mogelijk het is slecht weer,
het is glad etc. Het kan verder gebeuren, dat de
kinderen noodzakelijk boodschappen uit de stad moe
ten meenemen aan de kinder-exploitatie, welke ook
wel in de middaguren moet voorkomen, zullen we nu
maar niet denken. Eindelijk hoeveel' kinderen der-
lagere school zijn er wel niet, die broertjes en zusjes
of buurtjes naar de bewaarschool brengen en ze weer
mee naar huis nemen Het zal misschien menigeen
vreemd voorkomen, dat dit bezwaar hier wordt aange
voerd. Men lette echter maar eens op de Nutsbewaar-
school. Juist omdat er zoovele kleintjes door ouderc-
Ieerlingen die dan van de eene school naar de an
dere moeten loopen worden afgehaald, wordt de be
waarschool eerst om half een gesloten en wèer
om kwart voor twee geopend. Bij de nieuwe regeling
zal deze voorbereidende school dus om half een
gesloten en om kwart na een weer geopend moeten
worden. De groote kinderen zouden dus feitelijk
maar een uur den tijd hebben, om met de niet-hard
loopende hummeltjes heen en terug te gaan en boven
dien nog te eten. Men kan die kleintjes natuurlijk
niet alleen op he-t oorlogspad sturen, de moeder kan
ze in (kn regel ook niet brengen en halen, andere hulp
is er gewoonlijk niet. Geen wonder, dat de directrice
vreest, dat tengevolge van de proef vele kindertjes
van de bewaarschool zullen worden afgenomen. Ver
scheiden ouders hebben haar zelfs nu reeds gevraagd,
of de kleintjes tusschen de schooluren niet zouden
kunnen overblijven. Dit gaat niet met het oog op
de helpsters -gelukkig zijn wij geneigd te schrijven,
als we denken aan de kleuters, die drie maanden lang
de meeste dagen van negen tot vier uur onafgebroken
tusschen de schoolmuren zouden moeten zitten
Het wil ons voorkomen dat het hier een bezwaar be
treft, dat voorstanders van openbaar lager en neutraal
voorbereidend onderwijs wel eens zeer ernstig onder
de oogen mogen zien en dat de vraag gewettigd is, of
aan deze gevolgen van den voorgestelden maatregel
wel is gedacht.
Wij keeren tot het huisgezin terug. In tal van fa
brieken we hebben een lijstje vóór ons begint de
schafttijd van den vader eerst om één uur. Hoe moet
men' het nu in verscheiden gezinnen klaar spelen, dat
men gezamenlijk eet en dat de kinderen toch nog op
tijd weer ia school zijn? Zeker, de kinderen kunnen te
voren, of de vaders kunnen achterna eten -maar
wie durft dat voor drie maanden tijd een gewenschten
toestand noemen? En tenslotte. Hoevele vaders, die
moeten werken tot na kinderbedtijd, hebben door de
week slechts gelegenheid lnin kinderen alleen maar
tijdens het middagscliaft te zien, en welk een beteeke
nis kan in die gezinnen het halve uurtje hebben, dat
gedurende de wintermaanden aan het gezinsleven
wordt onttrokken!
Wij meenen door het bovenstaande voldoende te
hebben aangetoond, dat de boven dit artikel geplaat
ste kennisgeving, oppervlakkig beschouwd van weinig
gewicht geacht, toch inderdaad een maatregel bevat,
welke diep ingrijpt in het volksleven en welke op
zeer ernstige bezwaren zal moeten stuiten.
Nu kan men zeggen: och het geldt hier slechts een
proef, die, mislukkende niet meer zal worden herhaald.
Maar is, lettende op de mogelijke gevolgen, de
proef niet wat al te lang genomen?
Wij zouden den ouders, die vreezen de -groote be
zwaren te zullen ondervinden, welke hier zijn aange
voerd, willen zeggen: wacht eerst eenige dagen af,
Ziet eens hoq het gaat, maar blijkt inderdaad) dat de
nieuwe regeling voor u te bezwarend is, welnu, wendt
[J dan tot het- betrokken schoolhoofd, hetzij mondeling
of schriftelijk. Wij twijfelen er niet aan, of het hoofd
zal uw klachten met bekwamen spoed aan burgemees
ter en wethouders, die in dezen te beslissen hebben,
doen toekomen.
En wanneer de maatregel inderdaad óp zoovele be
zwaren blijkt te stuiten, dan zullen burgemeester en
wethouders natuurlijk niet aarzelen de i roef te sta
ken, althans op die scholen, waar het middel veel er
gere gevolgen heeft dan de kwaal welke men er door
hoopt te keeren.
TWEEDE KAMER.
In de vergadering van gisteren werd de beraadsla
ging voortgezet over artikel 77 der Militiewet (herha
lingsoefeningen) en de daarop ingediende amende
menten.
De minister van Oorlog (de heer Colijn) wees
op bet noodelooze van het amendement-Ter Laan, dat
het aansluiten van herhalingsoefening aan eerste
oefening wil beletten eru bestreed het amendement-
Van Dedem, dat de herhalingsoefeningen bij de bere
den wapens wil laten vervallen, terwijl liij zich niet
met het amendement-Eland (niet het aantal herha
lingsoefeningen, maar hun duur in de wet vastleggen)
vereenigen kon.
Het amendement-Thomson (het aantal herhalings
oefeningen wèl in de wet; het aantal vermeerderd,
maar de duur verkort) werd) door den minister ontra
den. Van het amendement-Thomson (vrijstelling
van herhalingsoefeningen in bijzondere gevallen)
vreesde de minister administratieven omslag.
Alle amendementen werden verworpen en het arti
kel wordt z. h. s. aangenomen.
Bij artikel 80 (verlenging van verplicht verblijf on
der de wapenen), verdedigde de heer Merchant
(V. D.) een amendement, om de zieken te laten gaan,
als zij aanspraak hebben op groot verlof, welk wijzi
gingsvoorstel de Minister overnam. Het artikel
werd dan z. h. s. aangenomen.
Door de heeren Ter Laan en Marchant
werden amendementen verdedigd op artikel 85 (aan
melding van verlofgangers bij den burgemeester). De
eerste wilde den termijn van aanmelding' op één
maand brengen; de tweede wenschte behalve persoon
lijke aanmelding' bij schriftelijke machtiging toegela
ten te zien.
De minister nam het amendement-Marchant,
eenigszins gewijzigd, over. Dat van den heer Ter
Laan werd verworpen en het artikel z. h. s. aangeno
men, evenals artikel 86 (vestiging van verlofgangers
in andere gemeenten) en artikel 87 waarbij de heer
\T e r h e y over de moeilijkheden klaagde, ontstaande
door het voorschrift van dit artikel, dat de ministers
van oorlog of marine bij aanmonstering op vreemde
schepen hun toestemming hebben te geven. Het arti
kel werd dan z. h. s. aangenomen.
In artikel 89 (onderzoek van verlofgangers) bracht
do minister op verzoek van den heer Van Veen
(C. H.) eeii redactiewijziging aan en gaf den heer Ter
Laan de verzekering, dat geem vexatie bij de inspectie
zal plaats hebben; integendeel. Het artikel werd dan
aangenomen z. h. s.
De lieer Marchant verdedigde een amende
ment op art. 91 om in de daar bedreigde straffen ar
rest door kwartierarrest te vervangen, wat volgens den
minister niet kan wegens eventueele vergrijpen van
ernstigen aard.
De heer Thomson wees op het verouderd straf
stelsel in de kazerne.
De heer Schaper (S. D. A. P.) diende een mo
tie in, waarbij de wenschelijkheid wordt uitgesproken
van verbetering van de arrestlokalen in de kazernes,
i Deze motie zal bij de oorlogsbegrooting worden be-
handeld.
Artikel 91 werd z. h. s. aangenomen.
De heer Ter Laan lichtte een amendement toe
op artikel 104, .zoodat het in artikel 4 bepaalde totaal
der jaarlijksche lichting zou worden verminderd met
met aantal dergenen, aan wie vrijstelling is verleend
krachtens artikel 21, eerste lid, 5a (zij, die in de kolo
niën wonen of die er klaarblijkelijk zullen wonen, de
z.g. Indische jongens).
Na bestrijding door den minister werd het
amendement-Ter Laan verworpen en het artikel z. h.
s. aangenomen. Bij art. 107 (een der slot-bepalingen)
verdedigde de heer Ter Laan een amendement
om met de versterkte lichting te wachten tot 1916. De
heer Thomson en de Minister bestreden
dit amendement. Het amendement-Ter Laan werd
verworpen.
De behandeling van de Militiewet is afgeloopen.
De eindstemming is tot een nader tijdstip verscho
ven.
De vergadering werd verdaagd tot a.s. Dinsdag 11
uur.
Gemengd nienws.
UIT URSEM.
In de gister gehouden vergadering van den Raad
waarin behoudens een vacature de heer Stam afwezig
was, werd) na vaststelling' der notulen voorgelezen een
brief van Gedeputeerde Staten waarin deze inlichtin
gen verzochten omtrent de in de voorloopig vastge
stelde rekening aangebrachte wijzigingen.
De betreffende mandaten waren bij deze missive
overgelegd onder mededeeling dat de uitgifte der
mandaten conform de wet geschiedde en dat indien
de uitgaven volgens 's Raads inzicht niet haar behoo-
ren w,aren geschied, de te veel betaalde gelden door
B. en W. persoonlijk racesten worden teruggestort.
Schriftelijke en nauwkeurige inlichtingen werden
daarom van den Raad gevraagd.
De voorzitter: „Als 't u belieft heeren, hier hebt
u de mandaten."
De heer Oudt: „Deze vormen zeker de bedragen
die te veel zijn uitgegeven."
De secretaris: „Zoo ten naaste bij."
De heer Hille: „Ik begrijp er niks van."
De lieer Oudt: „Daar de agenda nu uitgebreid
was, hebben wij ons.op de beantwoording' voorbereid.
Wij hebben een concept-antwoord gemaakt, ik hoop
dat wij 't zoo kunnen vinden dat dit concept wordt
goedgevonden en in zijn geheel aan Ged. Staten als
antwoord op hun missive wordt gezonden."
De heer de Geus: „De raad behoeft dit toch zelf
niet te doen. B. en W. zijn toch de uitvoerende
macht en de secretaris is dé ambtenaar.
De secretaris: „Ja zeker u hebt een secretaris".
De heer de Geus: „Dus de raad heeft dit zelf niet
te doen."
De secretarial „Neen, maar hij mag het doen."
De heer Oudt leest daarop het concept voor, inhou
dende de inlichtingen omtrent de bedoelde posten
schrijfloon, bouw van het postkantoor en onderhoud
Noordidijkerweg, welke quaesties wij van voldoende be
kendheid achten en daarom ze hier niet zullen herha
len.
De heer Oudt verder: „Dat is ons antwoord."
D© voorzitter: „Zooals de heeren willen."
De heer Ilille: „Niet alleen wat we willen moeten
we zeggen, maar ook de waarheid."
De secretaris: „Dan is dit de waarheid) niet."
De lieer Ilille: „Dit is de waarheid wel, daar wil
ik een eed op doen."
De Secr.,,'t Is niet de waarheid."
De heer Hille: „Waarachtig wel. Hebt u niet ge
zegd indertijd1: ik ben de uitvoerende macht, en hebt
u over den bouw van het postkantoor ook niet ge
zegd: alleen m'n broer kan dit bouwen?"
De secr.: „Dit is niét waar."
De heer Ilille: „Ik verdliet om hier als
leugenaar te zitten. Als 'f niet zoo is, heet ik geen
Arie Ilille."
De heer Koppes: „Het is niet waar, het was alleen
wat aangaat het liefdadigheidsfonds."
De secretaris: „Ja het was alleen voor het liefda
digheidsfonds, dat ik dit gezegd) heb."
De heer de Geus,,'t Schiet op, we winnen al, zoo
even heette u 't ontkennen, dat U het gezegd) had en
nu zegt u dat 't wel waar is hetgeen de heer Hille
zegt."
Do secretaris: ,,'t Was ook zoo."
De heer Oudt: „De heeren Houtkooper en Schou
ten willen het ook bevestigen wat wc in ons a'ntwoord
zeggen. Zij hebben ons zoo dikwijls gezegd dat ze in
den raad niks hadden te zeggen."
De heer Hille: „En dan, hoe is 't met het bouwen
van liet postkantoor gegaan?"
De secr.: „Toen was er geen opzichter."
De heer Hille: „En 't brandspuithuisje dan?"
De secr.„Toen was er ook geen opzichter, daar
om werd het niet aanbesteed."
De heer Hille: ,,'t Is aanbesteed. Meijer is nu
dood, maar hij zou 't kunnen getuigen."
De voorzitter: „Er is toen om geloot."
Dc heer Hille: „Nu 't is eenerlei, dan is er om
geloot. Wanneer ik niet zou weten dat het aanbe
steed was, zou ik een slecht raadslid zijn."
De secretaris: „Nou, je bent ook geen best."
De heer de Geus: „Dat vind ik een brutaal gezeg
de van den secretaris, mijnheer de voorzitter. U moet
den secretaris beletten, diergelijke uitdrukkingen te
bezigen."
De secretaris: „Ja, ik vind het ook een brutaal
gezegde."
De voorzitter: ,,'t Is in drift gebezigd."
De heer de Geus: „Ik duld niet meer dat zooiets
door den secretaris gezegd wordt, daar moet u, als
voorzitter voor zorgen."
j De voorzitter: „Dus de heeren kunnen zich or mee
vereenigen?"
De heeren Hille, de G<eus en Oudt: „Ja."
j De voorzitter: „B. en W. hebben hierin niet mee
te stemmen."
j De secretaris: „Ik zal 't onverkort en onverletterd
overschrijven."
De heer de Geus: „Mijnheer de voorzitter, u schijnt
niet te weten hoe 't moet, u vraagt nu maar zoo of
wr 't goed vinden, waarom geen stemming
De voorzitter: „Ja, dat zal ik doen."
De heer de Geus: „U wilt toch niet hebben dat een
lid van den raad dit schrijft, daar is een ambtenaar
voor.
De voorzitter: „Neen dat doet de secretaris, dus
dan is 't werk af."
De heer de Geus: „Ik geloof niet dat 't werk nu
af is. Zal 't stuk nu zoo worden overgeschreven?"
De secretaris: „Ik zal 't overschrijven en daarna
kan de heer Oudt het van mij terug krijgen."
De heer Oudt„Nu dan is 't goed."
De heeren Hille, de Geus en Oudt stemmen hoofde
lijk voor .het antwoord.
De heer de Oeus„Ik heb me zooeven wel wa t
hard uitgedrukt omtrent de uitlating van den secre
taris tegenover den heer Hille."
De voorzitter: „Ik merk op dat de heeren in drift
zijn opgetreden en dat moeten de raadsleden niet
doen. Zij moeten steeds kalm blijven."
De heer Hille: „Dus dan mag je je ook als leuge
naar uit laten maken."
De heer de Geus„Ik wensch echter een dergelijk
optreden niet meer, en dan, hoe staat het nu met het
reglement van orde?"
De secretaris: „Dat is...."
De heer de Geus: „Ik vraag het aan den voorzit
ter en verlang van u geen antwoord."
De secretaris: „Dan zeg ik het aan den voorzitter
en dan kan die het aan u zeggen,"
De voorzitter: „In de vorige vergadering is 't be
handeld; er is echter nog geen tijd voor gevonden om
het aan Ged. St.«op te zenden."
De heer de Geus: „Zoo, is 't hier dan zoo druk."
De voorzitter: „Er is meer te doen; in' de volgende
vergadering zal 't vastgesteld worden."
De heer de Geus: „Ik kan niet begrijpen dat 'thier
zoo druk is."
De secretaris: „Toch is 't zoo."
De heer de Geus: „Ik heb 't tegen den voorzitter."'
De heer de Geus: „In een der vorige vergaderin
gen is 't vastgesteld', ik had gedacht dat 't, nu ge
handhaafd zou kunnen worden.
De voorzitter,,'t Is niet vastgesteld."
De heer de Geus: „Ja."
De heer Hille: „Ja."
De heer de Geus: ,,'t Is vastgesteld, maar dit ge
beurt alleen om 't weer in 't water te doen vallen,
zooals verleden jaar."
De voorzitter: „Dat is twee jaar geleden."
De heer de Geus: „Nu ja, dan is 't twee jaar ge
leden."
De heer Hille: „Dan wordt het nu toch tijd."
De heer Oudt: „II doet alleen Ged. Staten er maar
mee in kennis te stellen, het is een fout van den
secretaris dat dit niet is gebeurd, hij had dit reeds al
lang kunnen doen."
De heer de Geus: „Ik blijf gelooven dat het meer
te doen is om het reglement te laten vallen, ik geef
u mijne afkeuring te kennen over dit onnoodig uit
stel, hetwelk ik in de notulen wensch te zien opgeno
men, zoowel als dat ik geprotesteerd heb tegen de
uitdrukkingen van den secretaris tegen het raadslid
Hille gebezigd."
De voorzitter: „Ik dank de heeren voor de- op
komst en sluit de vergadering, alleen heb ik de heer
Oudt nog te verzoeken z'n kippen uit docter's tuin t*
houden."
De heer de Geus: „Burgemeester weet u nog meer,
dan wil ik u groeten."
Bij enkele candidaatstelling werd Donderdag tot
lid van den Raad dezer Gemeente gekozen, de heer J.
Schaap Cz.
Naar wij vernemen zal de heer A. Hille, lid van den
Raad, in 't begin van het volgende jaar deze ge
meente verlaten.
DE BIBLIOTHEEK VAN II. M. DE KONINGIN.
In „Het Volk" komt een bericht voor, dat een groot
deel van, de boekenverzameling der Koningin langza
merhand verkocht wordt. Zoo zou op de aanstaande
veiling van Van Stockum's Antiquariaat een aantal
prachtwerken aan bod) komen.
Het eerste is volkomen onjuist wel zijn een en
kele maal minderwaardige exemplaren opgeruimd
en wat het tweede betreft-, de boeken, die binnenkort
gc-veild zullen worden, zijn niet uit de bibliotheek van
de Koningin afkomstig. Zij zijn het eigendom ge-
woest van Prins Frederik en weder bewaard op D»
Pauw en Backershagen. Na den verkoop van deze
goederen wenschte de familie von Wied niet alle wer
ken te behouden en besloot tot verkoop van een ge
deelte, dat thans onder den hamer. komt.
(N. R. Ct,)
EEN INBREKER, DIE DEN TIJD HAD.
Gisternacht werd ingebroken bij den herbergier T.,
tevens handelaar in manufacturen, te Sittard. De
vrouw des huizes was wakker geworden eni meende
iemand te hooren. Wijl ze dacht het zich te verbeelden,
sliep ze weer in, doch toen even later, 't was 4 uur in
den morgen, een wekker afliep, hoorde ze duidelijk
iemand in huis, die in zijn haast een stoel omgooide
en daarna ijlings verdween. Door een zolderraam kij
kend, zag zij nu den inbreker, die zich met eenigen
buit uit de voeten maakte.
De vrouw wekte haastig haar man en zoon, deze lie
pen, wat zij konden, den dief achterna; maar de vogel
was gevlogen.
Het bleek, dat hij 3 pakken manskieeren had meege
nomen, benevens een overjas en een paar schoenen.
Zijn eigen versleten jas en schoenen had de man ach
tergelaten.
Dat de inbreker zich in het huis vani T. nog «al op
zijn gemak gevoelde, blijkt hieruit, dat hij zich nog te
goed gedaan had aan het ontbijt, dat op de tafel ge
reed stond voor den zoon die 's morgens vroeg op reis
moest, en tevens aan een halven flesch port en een
fleschje boerenjongens, die hij in 't café vond.
De politie werd van een en ander in kennis gesteld.
Wachtmeester Gulikers en een marechaussée waren
dezen middag op zoek en vonden in de z.g. Beemden
niet ver van het huis waar de.inbraak was gepleegd,
eerst een jas en een weinig verder den inbreker. Deze
lag .rustig in het gras fe slapen. Het gestolen goed lag
naast hem.