DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 266 Honderd en dertiende ja&rgsrfg. 1911 ZATERDAG] II NOVEMBER. B 1 N NEWLAN ÏK Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Wijziging van den namiddag- schooltijd. ALKMAARSCHE COURANT ALKMAAR, 11 November» Toen de kinderen der openbare lagere scholen in deze gemeente onlangs met de boodschap thuis kwa men voor zoover zij dit deden, want wij hoorden van ouders, die nog van niemendal wisten dat bij wijze van proef de middagschooltijd gedurende den tijd van 15 November tot 15 Februari zal worden ver zet van half twee tot half vier, is deze mededeeling op de meest uiteenloopende wijze in de betrokken ge zinnen ontvangen. Hier toonde men zich zeer inge nomen met deze proef en hoopte men op haar welsla gen, daar wekte zij misnoegen en werd er gewenscht, dat zij alsnog zou kunnen worden voorkomen, althans van korten duur zou zijn, elders stond men er onver schillig tegenover. Wij kunnen ons voorstellen dat men, dezen tijdelij- ken maatregel oppervlakkig beschouwend, de zaak van weinig gewicht acht en aldus redeneert: „Er wordt telkenjare opnieuw geklaagd over de stoornis, welke de vroeg invallende duisternis der wintermaanden op den gang van het onderwijs uitoe fent. Natuurlijk kan hieraan worden tegemoet ge komen worden door kunstlicht. Maar niet in alle scholen heeft men gas, en had men het, dan zouden, afgezien van de kosten van aanleg, de lampen de ge meente jaarlijks weer idem zooveel kosten aan gasver bruik en aan vernieuwing van gloeikousjes, welke bijv. veel van het schoonmaken der lokalen te lijden hebben. Bovendien zou de atmosfeer dhr schoolloka len, dank zij „de onschuldige asempies vaTi de kinde ren toch al iets te wenschen overlatend, er niet beter op worden door het branden van gas. Wat ligt nu meer voor de hand, dan dat men het euvel der duis ternis zonder financieele en hygiënische bezwaren on dervangt, door den schooltijd 's middags een half uur tje vroeger te laten beginnen en om half vier te doen eindigen? Alles voor niets tegen." Zoo lijkt liet op het eerste gezicht inderdaad. Maai bij een nauwkeuriger beschouwing komt men tot de slotsom dat ei' aan deze zaak heel wat meer vastzit, dan men, oppervlakkig oordeelend, denkt en dat de beteekenis van dezen maatregel minder moet worden gezocht in hét eindigen van den namiddagschooltijd om half vier, dan wel in het bekorten van de tusschen- poos van 122 tot 12D/2 uur. Het is juist die be korting welke in de practijk vermoedelijk vele bezwa ren zöl blijken op te leveren. Niet in die gezinnen, waar het etensuur na vieren valt deze bedoelden we, toen de hierboven schreven over de onverschillig heid, welke er ten aanzien van de voorgenomen wijzi ging- bestaat. Wellicht veroorzaakt zij in enkele van dezen eenigen overlast, omdat de kinderen in den tusschentijd privaat onderwijs (bijv. muzieklessen, godsdienstonderwijs) ontvangen, maar waarschijnlijk zou het juist goed zijn, wanneer met die verkeerde ge woonte om het kindi ook nog in. den rusttijd les te ge ven, op deze wijze moest worden gebroken. Ook in die gezinnen, welké zoover van de scholen verwijderd zijn, dat de kinderen een boterham medenemen en in den rusttijd niet thuiskomen, zal men geen bezwaar tegen de voorgestelde regeling hebben, maar haar veeleer toejuichen, omdat de kinderen daardoor 's na middags vroeger, voor het invallen der duisternis thuis kunnen zijn. Doch op zeer ernstige bezwaren zal de proef wel stuiten in tallooze gezinnen, waarmen tusschen 122 uur middagmaalt, waar de kinderen een grooten afstand van school naar huis en omge keerd moeten afleggen. Alvorens die waarschijnlijke bezwaren nader onder de oogen te zien, willen we even de vraag aanroeren, wat het ouderwijzend personeel van dezen maatregel denkt. In 1909 werd liet plan ter sprake gebracht, om in de wintermSanden de schooltijden te doen plaatsshebben van 8.3011.30 en van 1.303.30. In de schoolvergaderingen, waar dit plan behandeld werd, vond men destijds over het ge heel zulk een regeling niet gewenscht. In 1911 heeft een dergelijke behandeling niet plaats gehad. Op grond vaii ingewonnen informaties meenen we echter te mogen aannemen, dat de opinies in de onderwijzers wereld thans meer verdeeld) zijn. Eenerzijds is men van meening, dat het half uurtje vervroeging- weinig zal baten, wijl het toch eerder donker in de lokalen is, dat noch voor de kinderen, noch voor de onderwij zers, die ook vaak op eenigen afstand van de school wonen, gaarne eenigen tijd) willen rusten en soms de gelegenheid' moeten hebben iets na te slaan etc., ver- korting.van de middagpauze gewenscht is. Anderen daarentegen kunnen zich volkomen vereenigen met het nemen van een proef, zijn van oordeel, dat de zoo- even genoemde bezwaren van niet zoo groote betee kenis zijn, dan dat de resultaten van den maatregel niet zouden kunnen worden afgewacht. Wat nu de gezinnen betreft, waarin de proef ver moedelijk veel overlast zal geven, denken we in de eerste plaats aan de kinderen, die groote afstanden moeten afleggen, bijv. van de Nieuwpoortslaan tot de Oudegracht. Daar doet een kindi ongeveer een half uur over. Zonder eenige vertraging is het dus een uur aan loopen kwijt en blijft er slechts een half uur over om te eten. En nu gaat het eten in den regel in die gezinnen wel vlug, maar moeder de vrouw kan niet altijd precies op tijd klaar zijn, de kinderen moe ten (gelukkig de moeder, die or de hand aan houdt!) een beetje worden 'opgeknapt, er moefen in den tekort toegenfeten tijd andere kleinigheden worden verricht, enz. Dan is er vertraging mogelijk het is slecht weer, het is glad etc. Het kan verder gebeuren, dat de kinderen noodzakelijk boodschappen uit de stad moe ten meenemen aan de kinder-exploitatie, welke ook wel in de middaguren moet voorkomen, zullen we nu maar niet denken. Eindelijk hoeveel' kinderen der- lagere school zijn er wel niet, die broertjes en zusjes of buurtjes naar de bewaarschool brengen en ze weer mee naar huis nemen Het zal misschien menigeen vreemd voorkomen, dat dit bezwaar hier wordt aange voerd. Men lette echter maar eens op de Nutsbewaar- school. Juist omdat er zoovele kleintjes door ouderc- Ieerlingen die dan van de eene school naar de an dere moeten loopen worden afgehaald, wordt de be waarschool eerst om half een gesloten en wèer om kwart voor twee geopend. Bij de nieuwe regeling zal deze voorbereidende school dus om half een gesloten en om kwart na een weer geopend moeten worden. De groote kinderen zouden dus feitelijk maar een uur den tijd hebben, om met de niet-hard loopende hummeltjes heen en terug te gaan en boven dien nog te eten. Men kan die kleintjes natuurlijk niet alleen op he-t oorlogspad sturen, de moeder kan ze in (kn regel ook niet brengen en halen, andere hulp is er gewoonlijk niet. Geen wonder, dat de directrice vreest, dat tengevolge van de proef vele kindertjes van de bewaarschool zullen worden afgenomen. Ver scheiden ouders hebben haar zelfs nu reeds gevraagd, of de kleintjes tusschen de schooluren niet zouden kunnen overblijven. Dit gaat niet met het oog op de helpsters -gelukkig zijn wij geneigd te schrijven, als we denken aan de kleuters, die drie maanden lang de meeste dagen van negen tot vier uur onafgebroken tusschen de schoolmuren zouden moeten zitten Het wil ons voorkomen dat het hier een bezwaar be treft, dat voorstanders van openbaar lager en neutraal voorbereidend onderwijs wel eens zeer ernstig onder de oogen mogen zien en dat de vraag gewettigd is, of aan deze gevolgen van den voorgestelden maatregel wel is gedacht. Wij keeren tot het huisgezin terug. In tal van fa brieken we hebben een lijstje vóór ons begint de schafttijd van den vader eerst om één uur. Hoe moet men' het nu in verscheiden gezinnen klaar spelen, dat men gezamenlijk eet en dat de kinderen toch nog op tijd weer ia school zijn? Zeker, de kinderen kunnen te voren, of de vaders kunnen achterna eten -maar wie durft dat voor drie maanden tijd een gewenschten toestand noemen? En tenslotte. Hoevele vaders, die moeten werken tot na kinderbedtijd, hebben door de week slechts gelegenheid lnin kinderen alleen maar tijdens het middagscliaft te zien, en welk een beteeke nis kan in die gezinnen het halve uurtje hebben, dat gedurende de wintermaanden aan het gezinsleven wordt onttrokken! Wij meenen door het bovenstaande voldoende te hebben aangetoond, dat de boven dit artikel geplaat ste kennisgeving, oppervlakkig beschouwd van weinig gewicht geacht, toch inderdaad een maatregel bevat, welke diep ingrijpt in het volksleven en welke op zeer ernstige bezwaren zal moeten stuiten. Nu kan men zeggen: och het geldt hier slechts een proef, die, mislukkende niet meer zal worden herhaald. Maar is, lettende op de mogelijke gevolgen, de proef niet wat al te lang genomen? Wij zouden den ouders, die vreezen de -groote be zwaren te zullen ondervinden, welke hier zijn aange voerd, willen zeggen: wacht eerst eenige dagen af, Ziet eens hoq het gaat, maar blijkt inderdaad) dat de nieuwe regeling voor u te bezwarend is, welnu, wendt [J dan tot het- betrokken schoolhoofd, hetzij mondeling of schriftelijk. Wij twijfelen er niet aan, of het hoofd zal uw klachten met bekwamen spoed aan burgemees ter en wethouders, die in dezen te beslissen hebben, doen toekomen. En wanneer de maatregel inderdaad óp zoovele be zwaren blijkt te stuiten, dan zullen burgemeester en wethouders natuurlijk niet aarzelen de i roef te sta ken, althans op die scholen, waar het middel veel er gere gevolgen heeft dan de kwaal welke men er door hoopt te keeren. TWEEDE KAMER. In de vergadering van gisteren werd de beraadsla ging voortgezet over artikel 77 der Militiewet (herha lingsoefeningen) en de daarop ingediende amende menten. De minister van Oorlog (de heer Colijn) wees op bet noodelooze van het amendement-Ter Laan, dat het aansluiten van herhalingsoefening aan eerste oefening wil beletten eru bestreed het amendement- Van Dedem, dat de herhalingsoefeningen bij de bere den wapens wil laten vervallen, terwijl liij zich niet met het amendement-Eland (niet het aantal herha lingsoefeningen, maar hun duur in de wet vastleggen) vereenigen kon. Het amendement-Thomson (het aantal herhalings oefeningen wèl in de wet; het aantal vermeerderd, maar de duur verkort) werd) door den minister ontra den. Van het amendement-Thomson (vrijstelling van herhalingsoefeningen in bijzondere gevallen) vreesde de minister administratieven omslag. Alle amendementen werden verworpen en het arti kel wordt z. h. s. aangenomen. Bij artikel 80 (verlenging van verplicht verblijf on der de wapenen), verdedigde de heer Merchant (V. D.) een amendement, om de zieken te laten gaan, als zij aanspraak hebben op groot verlof, welk wijzi gingsvoorstel de Minister overnam. Het artikel werd dan z. h. s. aangenomen. Door de heeren Ter Laan en Marchant werden amendementen verdedigd op artikel 85 (aan melding van verlofgangers bij den burgemeester). De eerste wilde den termijn van aanmelding' op één maand brengen; de tweede wenschte behalve persoon lijke aanmelding' bij schriftelijke machtiging toegela ten te zien. De minister nam het amendement-Marchant, eenigszins gewijzigd, over. Dat van den heer Ter Laan werd verworpen en het artikel z. h. s. aangeno men, evenals artikel 86 (vestiging van verlofgangers in andere gemeenten) en artikel 87 waarbij de heer \T e r h e y over de moeilijkheden klaagde, ontstaande door het voorschrift van dit artikel, dat de ministers van oorlog of marine bij aanmonstering op vreemde schepen hun toestemming hebben te geven. Het arti kel werd dan z. h. s. aangenomen. In artikel 89 (onderzoek van verlofgangers) bracht do minister op verzoek van den heer Van Veen (C. H.) eeii redactiewijziging aan en gaf den heer Ter Laan de verzekering, dat geem vexatie bij de inspectie zal plaats hebben; integendeel. Het artikel werd dan aangenomen z. h. s. De lieer Marchant verdedigde een amende ment op art. 91 om in de daar bedreigde straffen ar rest door kwartierarrest te vervangen, wat volgens den minister niet kan wegens eventueele vergrijpen van ernstigen aard. De heer Thomson wees op het verouderd straf stelsel in de kazerne. De heer Schaper (S. D. A. P.) diende een mo tie in, waarbij de wenschelijkheid wordt uitgesproken van verbetering van de arrestlokalen in de kazernes, i Deze motie zal bij de oorlogsbegrooting worden be- handeld. Artikel 91 werd z. h. s. aangenomen. De heer Ter Laan lichtte een amendement toe op artikel 104, .zoodat het in artikel 4 bepaalde totaal der jaarlijksche lichting zou worden verminderd met met aantal dergenen, aan wie vrijstelling is verleend krachtens artikel 21, eerste lid, 5a (zij, die in de kolo niën wonen of die er klaarblijkelijk zullen wonen, de z.g. Indische jongens). Na bestrijding door den minister werd het amendement-Ter Laan verworpen en het artikel z. h. s. aangenomen. Bij art. 107 (een der slot-bepalingen) verdedigde de heer Ter Laan een amendement om met de versterkte lichting te wachten tot 1916. De heer Thomson en de Minister bestreden dit amendement. Het amendement-Ter Laan werd verworpen. De behandeling van de Militiewet is afgeloopen. De eindstemming is tot een nader tijdstip verscho ven. De vergadering werd verdaagd tot a.s. Dinsdag 11 uur. Gemengd nienws. UIT URSEM. In de gister gehouden vergadering van den Raad waarin behoudens een vacature de heer Stam afwezig was, werd) na vaststelling' der notulen voorgelezen een brief van Gedeputeerde Staten waarin deze inlichtin gen verzochten omtrent de in de voorloopig vastge stelde rekening aangebrachte wijzigingen. De betreffende mandaten waren bij deze missive overgelegd onder mededeeling dat de uitgifte der mandaten conform de wet geschiedde en dat indien de uitgaven volgens 's Raads inzicht niet haar behoo- ren w,aren geschied, de te veel betaalde gelden door B. en W. persoonlijk racesten worden teruggestort. Schriftelijke en nauwkeurige inlichtingen werden daarom van den Raad gevraagd. De voorzitter: „Als 't u belieft heeren, hier hebt u de mandaten." De heer Oudt: „Deze vormen zeker de bedragen die te veel zijn uitgegeven." De secretaris: „Zoo ten naaste bij." De heer Hille: „Ik begrijp er niks van." De lieer Oudt: „Daar de agenda nu uitgebreid was, hebben wij ons.op de beantwoording' voorbereid. Wij hebben een concept-antwoord gemaakt, ik hoop dat wij 't zoo kunnen vinden dat dit concept wordt goedgevonden en in zijn geheel aan Ged. Staten als antwoord op hun missive wordt gezonden." De heer de Geus: „De raad behoeft dit toch zelf niet te doen. B. en W. zijn toch de uitvoerende macht en de secretaris is dé ambtenaar. De secretaris: „Ja zeker u hebt een secretaris". De heer de Geus: „Dus de raad heeft dit zelf niet te doen." De secretarial „Neen, maar hij mag het doen." De heer Oudt leest daarop het concept voor, inhou dende de inlichtingen omtrent de bedoelde posten schrijfloon, bouw van het postkantoor en onderhoud Noordidijkerweg, welke quaesties wij van voldoende be kendheid achten en daarom ze hier niet zullen herha len. De heer Oudt verder: „Dat is ons antwoord." D© voorzitter: „Zooals de heeren willen." De heer Ilille: „Niet alleen wat we willen moeten we zeggen, maar ook de waarheid." De secretaris: „Dan is dit de waarheid) niet." De lieer Ilille: „Dit is de waarheid wel, daar wil ik een eed op doen." De Secr.,,'t Is niet de waarheid." De heer Hille: „Waarachtig wel. Hebt u niet ge zegd indertijd1: ik ben de uitvoerende macht, en hebt u over den bouw van het postkantoor ook niet ge zegd: alleen m'n broer kan dit bouwen?" De secr.: „Dit is niét waar." De heer Ilille: „Ik verdliet om hier als leugenaar te zitten. Als 'f niet zoo is, heet ik geen Arie Ilille." De heer Koppes: „Het is niet waar, het was alleen wat aangaat het liefdadigheidsfonds." De secretaris: „Ja het was alleen voor het liefda digheidsfonds, dat ik dit gezegd) heb." De heer de Geus,,'t Schiet op, we winnen al, zoo even heette u 't ontkennen, dat U het gezegd) had en nu zegt u dat 't wel waar is hetgeen de heer Hille zegt." Do secretaris: ,,'t Was ook zoo." De heer Oudt: „De heeren Houtkooper en Schou ten willen het ook bevestigen wat wc in ons a'ntwoord zeggen. Zij hebben ons zoo dikwijls gezegd dat ze in den raad niks hadden te zeggen." De heer Hille: „En dan, hoe is 't met het bouwen van liet postkantoor gegaan?" De secr.: „Toen was er geen opzichter." De heer Hille: „En 't brandspuithuisje dan?" De secr.„Toen was er ook geen opzichter, daar om werd het niet aanbesteed." De heer Hille: ,,'t Is aanbesteed. Meijer is nu dood, maar hij zou 't kunnen getuigen." De voorzitter: „Er is toen om geloot." Dc heer Hille: „Nu 't is eenerlei, dan is er om geloot. Wanneer ik niet zou weten dat het aanbe steed was, zou ik een slecht raadslid zijn." De secretaris: „Nou, je bent ook geen best." De heer de Geus: „Dat vind ik een brutaal gezeg de van den secretaris, mijnheer de voorzitter. U moet den secretaris beletten, diergelijke uitdrukkingen te bezigen." De secretaris: „Ja, ik vind het ook een brutaal gezegde." De voorzitter: ,,'t Is in drift gebezigd." De heer de Geus: „Ik duld niet meer dat zooiets door den secretaris gezegd wordt, daar moet u, als voorzitter voor zorgen." j De voorzitter: „Dus de heeren kunnen zich or mee vereenigen?" De heeren Hille, de G<eus en Oudt: „Ja." j De voorzitter: „B. en W. hebben hierin niet mee te stemmen." j De secretaris: „Ik zal 't onverkort en onverletterd overschrijven." De heer de Geus: „Mijnheer de voorzitter, u schijnt niet te weten hoe 't moet, u vraagt nu maar zoo of wr 't goed vinden, waarom geen stemming De voorzitter: „Ja, dat zal ik doen." De heer de Geus: „U wilt toch niet hebben dat een lid van den raad dit schrijft, daar is een ambtenaar voor. De voorzitter: „Neen dat doet de secretaris, dus dan is 't werk af." De heer de Geus: „Ik geloof niet dat 't werk nu af is. Zal 't stuk nu zoo worden overgeschreven?" De secretaris: „Ik zal 't overschrijven en daarna kan de heer Oudt het van mij terug krijgen." De heer Oudt„Nu dan is 't goed." De heeren Hille, de Geus en Oudt stemmen hoofde lijk voor .het antwoord. De heer de Oeus„Ik heb me zooeven wel wa t hard uitgedrukt omtrent de uitlating van den secre taris tegenover den heer Hille." De voorzitter: „Ik merk op dat de heeren in drift zijn opgetreden en dat moeten de raadsleden niet doen. Zij moeten steeds kalm blijven." De heer Hille: „Dus dan mag je je ook als leuge naar uit laten maken." De heer de Geus„Ik wensch echter een dergelijk optreden niet meer, en dan, hoe staat het nu met het reglement van orde?" De secretaris: „Dat is...." De heer de Geus: „Ik vraag het aan den voorzit ter en verlang van u geen antwoord." De secretaris: „Dan zeg ik het aan den voorzitter en dan kan die het aan u zeggen," De voorzitter: „In de vorige vergadering is 't be handeld; er is echter nog geen tijd voor gevonden om het aan Ged. St.«op te zenden." De heer de Geus: „Zoo, is 't hier dan zoo druk." De voorzitter: „Er is meer te doen; in' de volgende vergadering zal 't vastgesteld worden." De heer de Geus: „Ik kan niet begrijpen dat 'thier zoo druk is." De secretaris: „Toch is 't zoo." De heer de Geus: „Ik heb 't tegen den voorzitter."' De heer de Geus: „In een der vorige vergaderin gen is 't vastgesteld', ik had gedacht dat 't, nu ge handhaafd zou kunnen worden. De voorzitter,,'t Is niet vastgesteld." De heer de Geus: „Ja." De heer Hille: „Ja." De heer de Geus: ,,'t Is vastgesteld, maar dit ge beurt alleen om 't weer in 't water te doen vallen, zooals verleden jaar." De voorzitter: „Dat is twee jaar geleden." De heer de Geus: „Nu ja, dan is 't twee jaar ge leden." De heer Hille: „Dan wordt het nu toch tijd." De heer Oudt: „II doet alleen Ged. Staten er maar mee in kennis te stellen, het is een fout van den secretaris dat dit niet is gebeurd, hij had dit reeds al lang kunnen doen." De heer de Geus: „Ik blijf gelooven dat het meer te doen is om het reglement te laten vallen, ik geef u mijne afkeuring te kennen over dit onnoodig uit stel, hetwelk ik in de notulen wensch te zien opgeno men, zoowel als dat ik geprotesteerd heb tegen de uitdrukkingen van den secretaris tegen het raadslid Hille gebezigd." De voorzitter: „Ik dank de heeren voor de- op komst en sluit de vergadering, alleen heb ik de heer Oudt nog te verzoeken z'n kippen uit docter's tuin t* houden." De heer de Geus: „Burgemeester weet u nog meer, dan wil ik u groeten." Bij enkele candidaatstelling werd Donderdag tot lid van den Raad dezer Gemeente gekozen, de heer J. Schaap Cz. Naar wij vernemen zal de heer A. Hille, lid van den Raad, in 't begin van het volgende jaar deze ge meente verlaten. DE BIBLIOTHEEK VAN II. M. DE KONINGIN. In „Het Volk" komt een bericht voor, dat een groot deel van, de boekenverzameling der Koningin langza merhand verkocht wordt. Zoo zou op de aanstaande veiling van Van Stockum's Antiquariaat een aantal prachtwerken aan bod) komen. Het eerste is volkomen onjuist wel zijn een en kele maal minderwaardige exemplaren opgeruimd en wat het tweede betreft-, de boeken, die binnenkort gc-veild zullen worden, zijn niet uit de bibliotheek van de Koningin afkomstig. Zij zijn het eigendom ge- woest van Prins Frederik en weder bewaard op D» Pauw en Backershagen. Na den verkoop van deze goederen wenschte de familie von Wied niet alle wer ken te behouden en besloot tot verkoop van een ge deelte, dat thans onder den hamer. komt. (N. R. Ct,) EEN INBREKER, DIE DEN TIJD HAD. Gisternacht werd ingebroken bij den herbergier T., tevens handelaar in manufacturen, te Sittard. De vrouw des huizes was wakker geworden eni meende iemand te hooren. Wijl ze dacht het zich te verbeelden, sliep ze weer in, doch toen even later, 't was 4 uur in den morgen, een wekker afliep, hoorde ze duidelijk iemand in huis, die in zijn haast een stoel omgooide en daarna ijlings verdween. Door een zolderraam kij kend, zag zij nu den inbreker, die zich met eenigen buit uit de voeten maakte. De vrouw wekte haastig haar man en zoon, deze lie pen, wat zij konden, den dief achterna; maar de vogel was gevlogen. Het bleek, dat hij 3 pakken manskieeren had meege nomen, benevens een overjas en een paar schoenen. Zijn eigen versleten jas en schoenen had de man ach tergelaten. Dat de inbreker zich in het huis vani T. nog «al op zijn gemak gevoelde, blijkt hieruit, dat hij zich nog te goed gedaan had aan het ontbijt, dat op de tafel ge reed stond voor den zoon die 's morgens vroeg op reis moest, en tevens aan een halven flesch port en een fleschje boerenjongens, die hij in 't café vond. De politie werd van een en ander in kennis gesteld. Wachtmeester Gulikers en een marechaussée waren dezen middag op zoek en vonden in de z.g. Beemden niet ver van het huis waar de.inbraak was gepleegd, eerst een jas en een weinig verder den inbreker. Deze lag .rustig in het gras fe slapen. Het gestolen goed lag naast hem.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1