DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No 271.
Honderd en dertiende faargang.
1911
V R IJ D A G
17 NOVEMBER.
BONENLAND.
De
e lüuskeiiei*s§»
ALKMAARSCHE COURANT.
POSTKANTOOR TE ALKMAAR.
Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie
ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van
de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt.
Ie helft der maand) November 1911.
Brieven.
R. Claessens, Roozendaal.
Briefkaarten.
J. Groot, Amsterdam.
F. 0. van Daalen, 'Hage.
Mej. J. Ilosbach, LIaarlem.
Cor Klaaren, Nijmegen.
ALKMAAR, 17 November.
Tn Frankrijk hebben kleine politieke gebeurtenissen
dikwijls groote gevolgen. Vandaar dan ook, dat
schijnbaar onbeteekenende feiten in de Fransche bla
den dikwijls met een uitvoerigheid worden besproken,
welke wij ons niet kunnen voorstellen. Zoo was er on
langs om een typisch voorbeeld aan te halen -
veel te doen over het feit, dat een bekend staatsman
naar een plechtige gelegenheid was gereisd in den
trein van den president der republiek. Was die
staatsman, dit> in het verleden wel eens een leidende
rol vervulde, uitgenoodigd door den president, of had
hij zelf den heer Fallières gevraagd, of hij met hem
mocht meerijden? Daarover zijn kolommen-vol' ge
schreven. „Uit de meest gezaghebbende bron" ver
nam bet eene blad dit en het andere dat. De -gelieve
gebeurtenis heeft niets te beteekenen, verklaarde de
ec-ne courant, immers de staatsman, den president
goed kennende, heeft gevraagd of hij ook van den of-
fieieelen trein mocht gebruik maken, daar hem dit
zeer gelegen kwam. Wat is er op til? vroeg een an
dere courant, mededeelende, dat de president den
staatsman had verzocht met hem t© willen reizen,
daaruit de conclusie puttend dat het hoofd der repu
bliek dezen staatsman gaarne eens afzonderlijk wilde
spreken, dat het dus wel iets zeer belangrijks zou be
treffen. Reeds werd de staatsman aangewezen als
nieuwen kabinets-formeerder, zoodra het ministerie-
Caillaux zou komen te vallen, reeds werd natuurlijk
aangekondigd, clat het ministerie-Caillaux zou komen
te vallen.
Op het oogenblik is deze kwestie al weer lang ver
geten. Men heeft nu een nieuwe, waarvan we reeds
met een enkel woord melding- maakten. Het ernstige
Fransche blad le Temps kwam dezer dagen met een
zeer krassen uitval tegen het ministerie van buiten-
la ndsche zaken. Mocht men het blad gelooven, dan
heersehte er een dusdanige toestand aan dit departe
ment, dat de bekende anarchist, de heer ITervé, eigen
lijk de eenige man was, die daar aan het hoofd kon
st.aan. En met name de directeur van dit kabinet
kreeg er vanlangs een heel lijstje van tekortkomin
gen, misslagen en andere grieven werden er gepubli
ceerd. Nu was het bekend, dat de buitenlandsche re
dacteur van de Temps, de heer Tardieu, een groot vij
and van den heer Herbette, den kabinetschef, was.
Maar men kon toch moeielijk aannemen, dat het ge
zaghebbende blad zich zou laten meesleepen in een
avontuur, dat door persoonlijke wraakneming opgezet
was en weinig kans op goeden uitslag bood.
Tiet spreekt wel van zelf dat de Teanps bestrijders
en medestanders vond en dat zijn aanval een waren
persstorm ontketende. De heer Herbette sprak zelf
alle beschuldigingen tegen, eischte bewijzen en vroeg
een onderzoek. Dit onderzoek heeft thans plaats ge
had en naar de Action, die een broeder van den be
schuldigde tot zijn medewerkers telt, thans mededeelt
is de commissie van enquête gereed met haar rapport
en overtuigd van de onschuld van den heer Herbette.
Zelfs geen schijn van een bewijs zou er te vinden zijn.
Hoe is nu de heer Tardieu gekomen tot het schrij
ven van zijn artikel? Een kleine gebeurtenis is de
aanleiding geworden van het uitvoeren van het plan,
dat overigens reeds lang te voren was beraamd. Als
de minister van buitenlandsche zaken, de heer de
Selves, een beetje beter geheugen had, was die aan
leiding er niet geweest. In de vergadering van de
commissie voor buitenlandsche zaken was den minis
ter gevraagd: „Heeft de Eransclie regeering, toen de
Spanjaarden in Marokko Larraclie en Elkaar bezetten,
daartegen geprotesteerd! De minister wist blijkbaar
niet goed wat er geschied was en daar hij de vraag
niet al te best vertrouwde een Fransch staatsman
moet altijd voorzichtig zijn! keek bij zijdelings 'zijn
kabinetschef aan. De heer Herbette maakte een ont
wijkende hoofdbeweging, waaruit de lieer de Selves
afleidde, dat er niet geprotesteerd was, hetgeen hij
daarna verklaarde. Den volgenden dag werd deze ver
klaring echter verbeterd en werd! medegedeeld dat
's ministers voorganger, Cruppi, wel degelijk had ge
protesteerd.
Het resultaat het slechte resultaat van deze
rectificatie bleef niet uit. De commissie van de 37
heeren was verontwaardigd'. Wel wist iedereen, dat
er geprotesteerd was,"hnaar de commissie scheen het
vergeten te zijn en legde nui de vergissing van den mi
nister, die het ook vergeten was, "uit in dezen zin, dat
het aan het departement een warboel was. Deze uit
leg-ging- drong- naar buiten en de heer Tardieu bad
een geschikte gelegenheid om zijn wraak te koelen.
Natuurlijk wordt deze zaak nog druk besproken in
do Fransche pers. Over een paar dagen echter is zij
alweer vergeten. Dan zal een ander klein voorval
weer stof leveren wanneer men geen groote schan
dalen heeft, moet men zich tevreden stellen met het
opblazen van kleine feiten. En lukt bet soms niet?
Glijdt in Frankrijk een staatsman wel eens uiet uit op
een peulschilletje, dat handig op zijn politieke loop
baan werd gelegd?
TWEEDE KAMER.
In de zitting vau gisteren repliceerde de heer
Troelstra (S. D. A. P.) over zijn voorstel tot het
1 zenden van een adres aan de Koningin strekkende tot
I bespoediging, van een Grondwetsherziening. Spr. be
streed eerst met dr. Kuyper over de waarde van hun
ne petitionnementen. Hij besprak dan de houding der
anti-revolutionairen, roomschen, ckristelijk-histori-
schen ten aanzien van liet alg. kiesrecht, welke hou
ding z. i. neerkomt op formalisme en meent, dat alleen
de heeren Borgesius en Limburg de beteekenis van de
alg. kiesrechtbetooging hebben begrepen. Hij behan
delde hunne redevoeringen, in bet bijzonder de dooi
den lieer Limburg besproken kwestie van 't vrouwen
kiesrecht, en de door den heer Borgesius aanbevolen
motie. Hiertegen handhaafde spr. zijn voorstel, wijl
de motie er door den steun der vrij-liberalen zou ko
men, die in het alg. kiesrecht slechts een technische
en niet een democratische kwestie willen zien. Uit de
mogelijkheid van zulk een hulp blijkt de vaagheid der
motie, die gevaarlijk zou kunnen worden als een leuze
voor vrijzinnige concentratie. Het alg-. kiesrecht mag
in geen geval liet program, worden der vrijzinnigen.
De heer Troelstra verdedigde het denkbeeld van een
samenwerking der linker en rechter democratische ele
menten, welke hij, anders dan de heer Borgesius, zeer
wel mogelijk acht.
De motie-Borgesius is daarenboven, meende spr.
eene reactie tegen de staatscommissie, die eene ge
nerale grondwetsherziening voorbereidt. Dit laatste
vraagt ook spr. Hoofdzaak is, dat men de voorstellen
van de regeering- voor 1913 wete.
148)
ALEXANDRE DUMA®.
De lieer Goeman Borgesius (U. L.), was
van meening, dat de lieer Troelstra uit zijn voorstel
de kern weggenomen heeft. Spr. diende met 9 andere
Unierliberalen en vrijzinnig-democraten eene motie in,
waarbij de Kamer de wenschelijkheid; uitspreekt van
een beperkte grondwetsherziening voor 1913, teneinde
te komen tot invoering van algemeen kiesrecht, en
evenredige vertegenwoordiging.
De lieer De Savornia Lobman (C.-H.)
was tegen onmiddellijke behandeling van de motie-
Borgesius, die z. i. heel wat anders beoogt dan het
voorstel-Troelstra, en uitvoerige discussie zal uitlok
ken. De Kamer, meende spr., kan ook niet obrdeelen
over de motie, vóórdat de voorstellen der regeering
tot grondwetsherziening er zijn.
De lieer Nolens (R. K.) achtte behandeling van
de motie op dit .oogenblik gcwenscbt. Er is niet veel
tijd voor noodig.
De Kariier besliste met 62 tegen 12 stemmen, dat
de motie dadelijk in behandeling komt.
De minister van binnenlandse he zak en
(de lieer Heemskerk) zeide bij deze debatten aanwezig
te zijn, omdat het. gaat om een zaak van regeeringsbe-
leid. De regeering wenscht, dat de grondwetscom
missie spoedig werkt; wenscht liaar eigen voorstellen
zoo spoedig mogelijk in te dienen. Aanneming of
verwerping van het voorstel-Troelstra verandert daar
aan niets. De motie-Borgesius echter wenscht be
perkte grondwetsherziening. Welnu, daaraan valt niet
te denken.
De beer Tyieman (Y. L.) bestreed, behalve het
voorstel-Troelstra ook de motie-Borgesius, omdat liet
niet oirbaar is, thans bij de regeering op grondwets
herziening aan te dringen. Ook achtte, spr. da motie
nevelachtig.
De heer Limburg (V. D.) verdedigde de motie-
Borgesius.
Ook de heer S c, li a p e r repliceerde, nog nader
den lieer Limburg beantwoordend.
De heer De Geer sloot zich bij den heer Loh-
man aan, wat betreft de. beteekenis aan de indiening
der motie te hechten en zet uiteen dat de positie bij
het stemmen over die motie anders is dan bij liet stem
men over het: voorstel Troelstra.
Spreker heeft bezwaar tegen het tweede deel dei-
motie. Wordt het voorstel-Troelstra verworpen dan
is er géén votum van de Kamer tegen algemeen kies
recht, dat lokt men wel uit door handhaving van het
tweede deel der motie. Spr. zou voor de motie kun
nen stemmen wanneer er inplaats van „beperkte
grondwetsherziening" gelezen wordt „voorgenomen
grondwetsherziening."
De heer Troelstra beantwoordde nog- nader
de verschillende sprekers.
De lieer Goeman Borgesius bleef voor een
beperkte grondwetsherziening; minister Heemskerk
verklaarde zelf indertijd te zullen beslissen welke pun
ten hij uit het verslag" der Grondwetscommissie voor
zijn voorstellen zou overnemen.
De voorstellers blijven hun motie handhaven, alleen
wenschen zij te voldoen aan het verzoek van den heer
De Geer om de motie te splitsen.
In stemming" kwam daarna het voorstel-Troelstra
ï.z. het Kiesrecht adres; 't wordt met 72 tegen 7 stem
men verworpen.
Vóór stemden alleen de soc.-dem. Kamerleden.
Het eerste deel der motie-Borg-esius c.s. (wensche
lijkheid van invoering van algemeen kiesrecht) werd
rnet 42 tegen 37 stemmen verworpen
Het tweede gedeelte (beperkte grondwetsherziening,
in eerste lezing- nog- vóór dei verkiezingen van 1913)
werd met 50 tegen 29 stemmen verworpen.
De vergadering werd verdaagd tot hedenochtend 11
uur, wanneer begonnen wordt met de begroeting- van
Ned.-Indië.
„Ik ben in de banden mijner vijanden!" vervolgde
zij op den geestdrijvenden toon, die den Puriteinen zoo
eigen was. „Welnu, dat de hemel me redde, of dat, ik
door den hemel verloren ga! Ziedaar het antwoord,
dat ik u verzoek aan lord)-de Winter over te brengen
en wat dat boek betreft", voegde ze er bij, het gebe
denboek aanwijzende, zonder het aan te raken, „ge
kunt het medenemen, of er u zelf van bedienen, want-
waarschijnlijk zijt ge dubbel medeplichtige van lord dö
Winter, medeplichtig- in zijn vervolgingen, medeplich
tige in zijn ketterij."
Felton antwoordde niet, nam het boek met denzelf
den afkeer, dien hij reeds had doen blijken en vertrok
peinzende.
Lord de Winter verscheen tegen vijf uur des namid
dags. Milady had den heelen dag. den tijd gehad, zich
een gedragslijn voor te schrijven. Ze ontving hem
als een vrouw, die zich volkomen van haar voordeel
bewust is.
„Het schijnt," zei de baron, zich in een leunstoel
neerzettende en gemakkelijk zijne beenen naar den
haard uitstrekkende, „het schijnt-, dat wij een weinig-
ons geloof hebben verzaakt."
„Wat wilt gij zeggen, mijnheer?"
„Ik wil zeggen, dat, sedert- het laatst, dat wij él-
kaar gezien hebben, wij van godsdienst zijn Veranderd.
Zoudt gij bij toeval' een protestantschen man hebben
gehuwd
„Verklaar u, mylord!" hernam de gevangene, „want
ik verzeker u, dat ik uw woorden niet begrijp."
„Dan is het, omdat, gij volstrekt geen godsdienst
hebt, maar dat heb ik nog liever," hernam lord de
Winter schamper.
„Dit strookt zeker meer met uw denkbeelden," ant
woordde milady.
„Welzoo, mevrouw Messaline! lady Macbeth! Gij
zijt vrij onbeschaamd."
„Gij spreekt aldus, omdat meu ons beluistert," her
nam milady koel, „en- om de- bewakers, tegen mij op te
hitsen.
„Wel, mevrouw, wat neemt gij een dichterlijken
toon aan. Maar binnen acht dagen zult gij weten,
waar gij thuis behoort en mijn taak zal' volbracht zijn."
„Een schandelijke, goddelooza taak," hernam milady
met geestvervoering.
„Ik geloof op mijn eer, dat bet vrouwspersoon gek
wordt. Kom, wees bedaard, of ik laat u, in het cachot
brengen. Mijn Spaanschen wijn stijgt u naar het
hoofd, nietwaar?"
En lord ie Winter verwijderde zicli al vloekend.
Felton stond inderdaad) achter de deur en had geen
enkel woord- verloren.
De stilte hernieuwde zich; mijlady bad, toen men
haar het avondeten bracht en «ij ging met bidden
voort. Daarna stond) zij op, at een weinig en dronk
wat water. Een uur daarna kwam men de tafel ont
ruimen; Eel ton vergezelde nu -de soldaten niet, waar
uit milady opmaakte, dat hij vreesde haar dikwijls te
zien.
Toen zij een tijd later begon te zingen, gebood een
soldaat haar met barsche stem te zwijgen, maar een
andere stem, waarin zij die van' Felton meende te
herkennen, riep den soldaat toe:
„Zwijg kerel, waarmede bemoeit ge u! Heeft men u
bevolen, die vrouw het zingen te beletten? Neen, men
heeft u bevolen, haar te bewaken, en op haar te schie
ten, indien zij mocht trachten te -ontvluchten. Bewaak
haar; indien zij vlucht, dood haar, dan. Maar verander
niets- aan het hevel."
Een onbeschrijflijke glans- van vreugd vloog over
liet gelaat van milady.
Zij ging voort met het zingen harer godsdienstige
liederen, maar plotseling opende Felton driftig de
deur. Hij was bleek, als naar gewoonte, maar zijn
oogen gloeiden.
STAATSBEGROOTING VOOR 1912.
Verschenen zijn dö Voorloopige Verslagen nopens
de hoofdstukken VIII (Oorlog) en X (Landbouw, Nij
verheid' en Handel).
Uit het voorloopig verslag- over hoofdstuk VIII
blijkt, dat het denkbeeld van positieverbetering voor
de officieren en dat1 van traktementsverhooging in
het bijzonder bij vele leden instemming- op de meerma
len aangevoerde gronden, dat de tegenwoordige sala-
rieering in geenen deele meer geacht kan worden in
overeenstemming te zijn met de kosten, welke de le
vensstandaard) der officierskringen vordert.
Enkele leden verklaarden zich, evenals zij ten vori-
gen jare deden, tegen verhooging- der traktementen.
Zij waren van oordeel, dat er verscheidene klassen van
ambtenaren zijn, wier salarissen in veel ho-ogere mate
dan dit, bij de officieren het geval is, onvoldoende zijn
om billijke verlangens- te bevredigen, en wenschten,
zoolang dit zoo is, er niet toe mede te werken dei be
grooting ernstig te bezwaren ten behoeve der officie
ren alleen.
Verscheidene leden konden zich niet vereenigen met
het denkbeeld de promotie te bevorderen door uitbrei
ding van het aantal beroepsofficieren, dienende in
hoogere rangen.
Verscheidene leden keurden het af, dat, zooals de
minister zich voorstelt, de landweer regelmatig zal
worden voorzien van kapiteins, daartoe uit het leger
getreden.
Andere leden brachten in herinnering, hoe jaren
achtereen over de gebrekkige encadreering van de
landweer is geklaagd en- verscheidene hunner verheug
den er zich over, dat hierin thans op afdoende wijze
zal worden voorzien.
Sommige leden verklaarden m-et leedwezen te heb
ben gezien, dat de voorstellen tot traktementsverhoo
ging o.a. in dit opzicht van die van den minister Cool
afwijken, dat voor de verschillende wapens, de genie
ingesloten, geen volkomen gelijkheid zal bestaan.
Wat de officieren van gezondheid betreft, werd van
verschillende zijden betoogd, dat de voorgestelde rege
ling onvoldoende is.
Ten slotte werd) de opmerking- gemaakt, dat het
zich laat aanzien, dat dit wetsontwerp in geen geval
voor 1 Januari 1912 tot wet. wordt verheven. Uit een
comptabel oogpunt zal het dan bezwaar ondervinden
de verhoogde traktementen alsnog voor 1911 uit to
keere-n. Moet, met het oog hierop, niet een nadere
voorziening worden getroffen? werd gevraagd.
Verscheidene- .leden brachten d-e manoeuvres ter
sprake, waarbij eenige opmerkten, dat zij zich kwalijk
konden voorstellen, dat zulke manoeuvre® van belang
waren.
Voorts werd er op gewezen dat in het licht der vaak
vernomen stelling, dat zulke manoeuvres- vooral die
nen tot oefening van de bevelhebbers, het een vreem
den indruk maakt, dat het commando over een dei-
partijen was opgedragen aan een generaal, waarvan
reeds vaststond, dat hij binnen weinige maanden zou
worden gepensionneerd. Van het nut, dat dei manoeu
vres heeten t-e hebben tot vorming van bevelhebbers,
wordt op die wijze partij getrokken.
Ook werd gewezen op de talrijke klachten in dezeil
zomer over zware marschen bij een tropische hitte.'
Aan het voorloopig vers-lag over het Hoofdstuk
Landbouw ontleeneu we het volgende:
In liet voorloopig verslag nopens de begrooting
voor Landbouw werd geklaagd over den geest van cen
tralisatie en bureaucratie, die bij het departement zou
heerschen.
Dien geest meenden de klagers- ook te bespeuren in
het geven van vele subsidies en het aanstellen van
ambtenaren om zicli daardoor medezeggenschap op
den gang- van za-ken te verzekeren. Voorts- zou de
steun meer aan de ondernemers dan aan de arbeiders
ten goede komen.
Al deze beschouwingen werden evenwel weerspro
ken o.a. met een beroep op liet subsidie dat aan de
boerenleenbanken wordt gegeven en waarvan ook ar
beiders, wanneer zij eenigen grond in eigendom heb
ben profiteeren.
Men drong- aan op het instellen van een staatscom
missie in zake het mond- en klauwzeer en achtte het
aantal veeartsen op vele plaatsen van hq.t platteland
te gering.
Ten aanzien van het landbouwonderwijs werd ge
klaagd, dat dit ongemerkt tot hooger onderwijs wordt
uitgebreid, zonder wettelijke sanctie op die- uitbrei
ding.
Over het lager landbouwonderwijs werd geklaagd,
ook over dei cursussen.
Van verschillende zijden wees men op het in de
„Waarom zingt ge op die wijze?" vroeg hij met ont
roerde stem.
„Vergeef mij," zeide milady.
Zij was zoo schoon op dat oogenblik, d-at Felton een
engel voor zich meende te zien.
„Ja, ja," sprak hij, „met uw godsdienstige gezangen
verontrust gij de lieden, die het kasteel bewonen."
„Ik zal zwijgen," zei milady, de oogen neerslaande
vol onderwerping-.
„Neen, neen, mevrouw," zei Felton, „maar zmg
wat zachter, vooral des nachts."
En bij die woorden snelde Felton, die gevoelde, dat
hij tegenover de gevangene niet langer streng kon
wezen, het vertrek uit.
„Gij'hebt wel gedaan, luitenant," zeide de soldaat;
die gezangen beroeren de ziel, maar men gewent er
toch eindelijk aan; de stem is zoó schoon."
LV.
DERDE DAG VAN GEVANGENSCHAP.
Felton was gekomen, maar hij moest nog verder
worden gebracht, hij moest worden gehouden, of liever
hij moest uit zichzelf blijven. Milady zag echter nog
slechts in het duister het middel, dat haar voordeel
moest bezorgen. En wat meer is, hij moest tot spre
ken worden genoopt, ten einde ook tot hem te kunnen
spreken; immers, milady wist zeer goed, dat haar
grootste verleidingsmiddel in haar stem wasi gelegen,
die zoo behendig- al de klanken wist aan te nemen van
een menschelijke, zoowel als van een hemelsche stern-
Zij echter, ondanks al die verleidingsmiddelen, zou
milady kunnen schipbreuk lijden; want Felton was
gewaarschuwdhaar pogingen konden schipbreuk lij
den door het geringste toeval.
Van dat oogenblik af sloeg zij al zijn gangen, al
zijn woorden, tot zelfs den eenvoudigen blik zijner
oogen gade; ook zijn gebaren, zijn ademhaling, di<
men voor een zucht zou kunnen houden. Kortom, zij
studeerde als een bekwaam tooneelspeelster, wien men
een nieuwe rol heeft gegeven, welke zij .niet gewoon
is te vervullen. Tegenover lord de Winter was haar
gedrag gemakkelijker; ze had- 't- dan ook op den vol
genden dag bepaald.
Sprakeloos en waardig- in zijn tegenwoordigheid
blijven, hem van tijd tot tijd) door een in het oog val
lenden afkeer, door een verachtelijk woord vertoornen,
hem tot bedreigingen en gewelddaden prikkelen, die
bij haar onderwerping zeer zouden afsteken, ziedaar
haar plan. Felton zou zien, misschien wel niets zeg
gen, maar zien.
Des morgens kwam Felton als naar gewoonte; mi-
lady liet hem stil alle toebereidselen tot het ontbijt
bijwonen, zonder tot hem eeu enkel woord te richten.
Toen hij gereed was zich te verwijderen, vervulde haar
een straal van hoop, want zij meende, dat hij het eerst
zou spreken. Maar zijn lippen bewogen zich, zonder
dat er de minste klank van kwam en met geweld hield
hij de woorden in, dio hij op het punt stond' te spre
ken. Tegen den middag kwam lord de Winter binnen.
Het was een fraaie zomerdag-, een zonnestraal
drong door de traliën harer gevangenis. Milady hield
zich alsof zo niet hoorde, dat. de deur werd geopend
en bleef voor het venster -staan.
„Ha, ha!" riep lord) de Winter uit, „nu begint ze
droefgeestig! te, worden!"
De gevangene antwoordde niet.
„Ja, ja", vervolgde lord de Winter, „ik begrijp, je
zoudt wel op den oever in vrijheid willen zijn; ge
zoud-t wel op een goed schip de baren dier smaragd
groene zee willen doorklieven, ga zoud-t nu wel op het
vasteland of op den Oceaan eeu dier valstrikken wil
len leggen, zooals gij ze zoo aardig weet te verzinnen.
Gedtuld, geduldi! Binnen vier dagen zult ge tot den
oever worden toegelaten, dan zal de zee zich voor u
uitbreiden, meer dan ge verlangt, want binnen vier
dagen zal Engeland van u bevrijd,zijn."
Milady vouwde de handen en sloeg de sclioone
oogen hemelwaarts.
„Heere! Heere!" sprak ze met een engelachtige
zachtheid in gebaren en toon, „vergeef dien man,
zooals ik boni vergeef!"
$Woidt vervolgd.)