DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en dertiende Jaargang.
1911
DINSDAG
2! NOVEMBER.
iiiJN NENLAJVl).
No 274
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
De drie üi sis keilers
Telefoonnummer 3.
ALKMAARSCHE COURANT.
ALKMAAR, 21 November. j
In Duitschland verwijt men de regeering, dat zij
het volk in onwetendheid houdt ten aanzien van alles
wat de buitenlandsche politiek betreft. En in Enge
land, het zoo geheel anders geregeerde rijk klinkt
op het oogenblik hetzelfde verwijt jegens de regee-
ring. Maar terwijl in Duitschland het gemopper van
weinig invloed zal blijken, is de Engelsche regeering
reeds gezwicht onder den drang, dien de openbare
meening op haar heeft uitgeoefend. De eerste-minis-
ter toch heeft gisteren verklaard, dat hij Maandag a.s.
den minister van buitenlandsche zaken gelegenheid
zal geven een regeerings-verklaring over de buiten
landsche politiek af te leggen en den parlementsleden
om daarover te debatteeren.
Natuurlijk zal het'debat voornamelijk loopen over
Marokko en de rol welke Erigeland daarbij heeft ge
speeld. Die rol wordt in Engeland, even druk be
sproken als in Duitschland. Op het oogenblik, waar
op Frankrijk en Duitschland het eens zijn geworden,
en de weg voor een betere verstandhouding tusschen
de beid© tegenstanders is gebaand, komt Engeland
plotseling met vriendschapsbetuigingen jegens
Duitschland. Den 2den November had er in het stad
huis van Londen een bijeenkomst plaats, waar de lord-
mayor een motie voorstelde, welke o.a. zeide, dat geeu
verantwoordelijk lichaam in Engeland het streven van
Duitschland naar koloniaal bezit met een vijanadig'
oog moest beschouwen. De burgemeester noodigde
verder de Britsche regeeririg uit „stappen te doen, om
den betreurenswaardigen indruk weg te nemen, welke
haar houding tegenover het gerechtvaardigde streven
van Duitschland daar heeft gemaakt." Den öden No
vember sprak de Engelsche staatssecretaris voor
buitenlandsche zaken, Sir Edward Grey, in het La
gerhuis de verwachting uit, dat de spanning tusschen
Engeland en Duitschland wel spoedig zou eindigen.
Den Öden November boden tachtig Engelsche afge
vaardigden van alle partijen den minister-president
een petitie aan, waarin de regeering wordt verzocht
te verzekeren „dat geen verantwoordelijk college in
Engeland Duitschland zijn aandeel in de oplossing-
van internationale vraagstukken wenscht te weige
ren."
Den zelfden dag verklaarde de heer Asquith nog,
dat Engeland niet van plan was „het natuurlijk en
wettig streven van anderep" in te perken.
Gaan wij nu eenigen tijd terug en herinneren aan
de uitdagende rede van minister Lloyd George, aan
de voor Duitschland onaangename, toespraak vap ge
net-aal French bij de Fransche manoeuvres, aan het
indiscrete Cartwright-interview, aan de houding der
Engelsche pers, hoe deze schreef over de Engelsche
manoeuvres, hoe men Duitschers te water, ter zee, in
de lucht' van spionnage verdacht, hoe men spotte
over de ridiculous Count Zeppelin, kortom voor
Duitschland op elk gebied een anderen maatstaf aan
legde, dan voor andere mogendheden, alles wat
Duitsch was met een ander oog bekeek. Men ziet
dat het verschil wel zeer groot is,
In het weekoverzicht van Maandag- 30 October werd
op deze komende wijziging iu de verhouding tusschen
Engeland en Duitschland! gezinspeeld.
„Het Engelsche kabinet ondervond1 eenige wijzi
ging, vermoedelijk om uit politieke overwegingen iets
vriendelijker jegens Duitschland te kunnen optreden,"
zoo schreven we.
Dit vermoeden is volkomen bevestigd.
Uit de besprekingen van thans blijkt wel zeer dui
delijk, dat de toestand in Europa dit jaar zeer zorge
lijk is geweest. Er is iu Engeland zelfs sprake ge
weest van het zenden van militairen om met de Fran-
schen te strijden, zoo de oorlog mocht uitbreken, al
was het kabinet ten aanzien van dit punt niet onver
deeld. De Marokkaansche kwestie was toen voor
Engeland een belangrijk oogenblik in een levenskwes
tie. Sinds jaren is Duitschland! bezig Engeland de
heerschappij ter zee te bet-wisten. Het wil niet slechts
de sterkste te land maar ook ter zee worden. Yoor
Engeland is de kwestie van de heerschappij ter zee
een levenskwestie vandaar, dat heb minstens stér
ker moet zijn dan twee andere mogendheden te zameu.
Het gevolg- is een geweldige opdrijving van de bewa
pening. Engeland ziet in, dat het vroeg of laat
vastloopen moet. Het heeft da'n ook herhaaldelijk ge
tracht, daaraan een einde te maken, o.a. op de laatste
Haagsche vredesconferentie. Maar Duitschland wei
gerde. Kon Engeland nu met Frankrijk Duitschland
aanpakken de Marokkaansche kwestie zou de bloe
dige oplossing hebben gebracht van hetgeen langs
vredelievenden weg1 niet te bereiken viel.
De bloedige oplossing bleef uit, om redenen die
nog niet bekend zijn, wellicht nimmer bekend zullen
worden thans tracht men in Engeland op vredelie
vende wijze zijn doel te bereiken. En men doet dit met
alle ten dienste staande middelen. Wij wezen reeds
op uitlatingen van officieele personen, wij zouden
verder kunnen wijzen op, pers-oordeelen of feiten als
deze, dat bekende Dultsche schrijvers door Engelsche
tijdschriften zijn uitgenoodigd voor het December
nummer te schrijven over de Engelsch-Duitsche be
trekkingen en een Engelsch-Duitsche toenadering. Er
wordt dus stemming gemaakt. Reeds moet er sprake
zijn van een Engelsch-Duitsche tentoonstelling, een
tegenhanger dus van de Engelsch-Fransehe, welke
de entente cordiale verheerlijkte, gelijk we destijds uit
voerig hebben beschreven.
En nu kan men het voorbeeld der aktuitsckers vol
gen en schelden op het perfide Albion, kan men van
meening zijn, dat de Duitsch© Michel zich laat ver
schalken door den Engelsehen Jojm Bull, die bezig is
de vredesfluit te bespelen om den tegenstander in zijn
netten te lokken, kan men betoogen, dat Engeland
niet in honig-zoet doch in bitter-zout water ligt.
maar verliest men dan niet te zeer uit het oog het
geen er tusschen Engeland en Frankrijk is geschied?
Wat hebben beide landen veel moeten vergeven en
vergeten voordat het tot de toenadering, welke zou
leiden tot oplossing van geschillen, tot gemeenschap
pelijke regeling van belangen, kon komen. Kwam de
Fransch-Engelsche toenadering niet tot standi nadat
de Fashoda-kwestie bijna tot een Fransc-h-Engelschen
oorlog bad geleid?
ALEXANDRE DUMAS.
151) o—
„Dwaas!" riep milady uit, „arme dwaas, die voor
een ander mensch durft verantwoordelijk blijven, wan
neer de wijsten, zij, die het meest naar 's Hemels wil
handelen, aarzelen voor zichzelf verantwoordelijk te
zijn, en die zich met den sterksten en den gelukkig
sten vereenigt, om de zwakste en de ongelukkigste te
verdrukken."
„Onmogelijk, mevrouw," mompelde Felton, die bii
zichzelven de gegrondheid dezer redeneering besefte;
„als gevangene zult gij door mij het leven niet verlie
zen."
„Ja!" riep milady uit, „ik zal datgene verliezen, wat
mij meer waard .is dan het leven, ik zal de eer verlie
zen, Eelton, en ik zal u verantwoordelijk stellen we
gens mijn schande en oneer."
Nu vermocht Felton, hoe ongevoelig hij was of
scheen te zijn, niet langer aan den onzichtbaren in
vloed weerstand te bieden, die zich Van hem had mees
ter gemaakt. Die zoo schoone vrouw, heerlijk als een
schitterende verschijning, te beschouwen, haar beurte
lings bedroefd en treurig te zien, tevens den invloed
harer smart en dien harer schoonheid te ondergaan,
dat was te veel voor een hoofd, ondermijnd door de
gloeiend© droomerijen van een geestdrijvend geloof;
dat was te veel voor een hart, tegelijk verschroeid
door de liefde des hemels, die brandt en door den haat
der menschen, die verslindt.
Milady bemerkte zijn ontroering; zij voelde bij in
geving de vlam der tegenstrijdig© hartstochten, die
met het bloed de aderen van den jongen geestdrijver
als vuur doorliepen en, gelijk aan een bekwamen gene
raai, die, den vijand! gereed ziende te wijken, met een
TWEEDE KAMER.
In de vergadering van gisteren vervolgde de heer
Vliegen (S. D. A. P.) de algemeene beschouwin
gen over de Indische begrooting met de opmerking,
dat de welvaart en voorspoed van Indië, waarover
men juicht, alleen Nederandsche belangen betreffen,
niet die van Indië in zijn geheel. Ten bewijze van
dit laatste wees spr. op stilstand in de landrente en
op achteruitgang van enkele middelen. Voor financi
eel optimisme is er geen aanleiding. Ook in andere
opzichten heeft spr. klachten: criminaliteit, hygiëne,
dure rijst.
Spr. behandelde de plannen om Indië een vertegen
woordigend lichaam te geven. Men make daarvan geen
college van Europeanen. Vóór alles financieele zelf
standigheid. Spr. dringt aan op spoedige reorganisa
tie en centralisatie van ons bestuur in Indië. De be
lastingen drukken ongelijk op Europeaan en inlander.
Dit en te veel bureaucratie verhelpe men door decen
tralisatie, welke ook de irrigatie en het spoorwegwezen
zou bevorderen. Financieele zelfstandigheid zou aan
grooto werken ten goede kunnen komen, aan de in-
landsche coöperatie en aan den inlandschen aanplant
van katoen, thee, tabak en suiker. Spr. wilde voor do
koffie en ook voor den ondergrond staatsexploitatie
en kwam op tegen het verleenen van concessie aan
het Ned. Indisch Landsyndicaat en tegen het ver
schaffen van werkkrachten aan dergelijke ondernemin
gen. Hij klaagde over bevoorrechting van de groote
ondernemingen ten koste van den inlander. Deze on
dernemingen moeten zwaarder belast worden. Spr.
betoogde, de heeren Bogaardt en Scheurer bestrijden
de, dat men in Indië moet krijgen een zelfstandig
volk, staande op eigen beenen.
De beer Van Vlijmen (R. K.) zei, dat onze
regeering de Portugeesche moet duidelijk maken, dat
zij ons verontschuldiging heeft aan te bieden. Y oorts
betoogt hij, dat alleen het Christendom den Javaan
gelukkig kan maken.
De heer Lobman verdedigde de door ons tegen
over Timor aangenomen houdiqg. Er is niets ge
schied dat aan onze nationale eer te kort doet.
De heer Kuyp e r kwam op tegen het denkbeeld,
door prof. Snouek Hurgronje in zijn jongste geschrift
ontwikkeld om de associatie tusschen de Oostersche
en Westersche volken, tot stand te brengen door on
derwijs en opvoeding uitsluitend op neutraal terrein.
Naar sprekers meening zou dit den Javanen niet ten
goede komen; zijns inziens moet bet bijzonder onder
wijs in Indië regel en het gouvernements-onderwijs
aanvulling zijn.
De heer Bos bracht hulde aan den tegenwoordi-
gen gouverneur-géneraal die een Open oog heeft voor
de economische belangen van Indië. Met het finan
cieel beleid van den landvoogd kon spreker zich niet
vereenigen.
Morgen te lOVz uur zal spr. zijn rede voortzetten.
Besloten is, om, indien omtrent de Justitiebegroo-
ting tijdig eindverslag- zal zijn uitgebracht, deze be
grooting in behandeling te nemen in eene aanstaan
den Donderdagavond te houden vergadering'.
PROVINCIALE STATEN VAN NOORD
HOLLAND.
(De kustverdediging tegen de Noordzee).
Voor de winterzitting van 1910 hadden Gedeputeer
de Staten van Noord-Holland het volgend voorstel
aan de orde gesteld:
zegevierend gejuich op hem aanvalt, stond zij op,
schoon als een Heidensche priesteres en in de geest
verrukking eener Ckristenmaagd, met uitgestrektea
arm, ontblooten hals, vliegende haren, met de eene
hand haar kleed schaamachtig op hare borst houden
de, den blik verlicht door dat vuur, hetwelk reeds de
zinnen van den jongen Puritein zoo geweldig in be
weging had gebracht, trad zij op hem toe en riep uit,
met zekere lievigheid in haar zoo zachte stem, aan
v/elke zij bij zekere gelegenheden een zoo vreeselijken
klank wist te geven:
Ga aan Baal zijn offer geven,
Werp het in des leeuwen muil.
Maar Gods wraak zal' doen beven;
Ik roep tot Hem uit 's afgronds kuil.
Eelton stond daar, als ware hij versteend.
„Wie zijt gij? Wie zijt gij?" riep hij, de handen
wringende; „zijt gij een engel of booze geest; heet gij
Eloa of Ast-arte?"
„Hebt gij mij niet herkend? Ik ben noch -engel,
noch booze geest, ik ben een dochter der aarde, ik ben
van u een zuster, niets anders."
„Ja, ja", zeide Felton, „ik twijfelde nog, maar nu
geloof ik."
„Gij gelooft? En echter zijt gij de medeplichtige
van dat Belialskind, lord de YVinter genoemd. Gij ge
looft? En echter laat gij mij in de handen mijner
vijanden, van den vijand van Engeland, van den vij
and van den hemel. Gij gelooft? En nochtans levert
gij mij over aan hem, die de wereld met zijn ketterij
en ongebondenheid vervult eu bezoedelt, aan dien eer-
loozen Sardanapalus, die de verblinden hertog van
Buckingham, en de ge-loovigen den Anti-christ noe
men
„Ik u aan Buckingham leveren? Ik? Wat zegt gij
toch?"
„Zij hebben oogen", sprak milady, „en zullen niet
zienzij hebben ooren en zullen niet hooren."
„Ja, ja", zeide Felton, zijn handen over zijn met
lo. de verdediging van de Noordzeekust ten zuiden
van de plaats waar de1 zorg voor de Hondsbosscke zee
wering door het hoogheemraadschap van den Honds-
bosscbe en Duinen tot Petten eindigt, dat is van bet
nieuwe strandhoofcl ten, zuiden van strandhoofd W.
dat door het hoogheemraadschap zal worden aange
legd en onderhouden, tot de noordelijke grens van
Rijnland, rechtstreeks te brengen ten laste van de
provincie Noord-Holland; en
2e. buiten, beschikking te laten het adres van het
bestuur van het hoogheemraadschap van de Hondsbos-
sche zeewering, houdende verzoek om subsidie tot een
derde gedeelte der kosten van drie, door het hoog
heemraadschap aan te leggen, strandhoofden bezuiden
Kamperduin.
Op advies van de commissie, die had te rapportee
ten en naar aanleiding van de debatten op 3 Januari
j.l. gehouden, werd; dit voorstel aangehouden met ver
zoek aan Gedeputeerden om te onderzoeken of en in
hoever het mogelijk zou wezen deze kustverdediging
door vorming van een waterschap te brengen ten las
te van de naastbelanghebbenden en tevens te onder
zoeken of met den minister van Waterstaat alsnog
overeenstemming zou kunnen worden verkregen om
trent een van rijkswege te verleenen medewerking tot
de verdediging van het hier bedoelde kustvak.
Het antwoord van den minister is, dat van het rijk
geenerlei steun is te verwachten.
Ged. Staten hebben, nagegaan of bet ook mogelijk
zou wezen de kosten te brengen ten laste, van d© naast-
belanghebbende gronden en die dan in een waterschap
te vereenigeu. Dit achten zij echter niet wenschelijk.
Aan den tegenwoordigen toestand moet een einde
komen, zeggen Gedeputeerde Staten, om te voorko
men, dat wanneer onverhoopt een calamiteit mocht
plaats hebben, niemand zou aangewezen zijn tot het
nemen van maatregelen ter verdediging.
Waar hier de aanwijzing van anderen niet wel mo
gelijk is, brengt de op- de Staten door de Grondwet en
de provinciale wet gelegde verantwoordelijkheid mee,
dat de Staten bij wijze van uitzondering zich in dezen
ten volle van hun verantwoordelijkheid kwijten en da
zorg voor deze kustverdediging en voor den behoorlij
ken toestand! der daartoe dienend© waterstaatswerken
aan zich trekken.
Gedeputeerde Staten handhaven dan ook hun voor
stel van 5 November 1910 en concludeeren dat dit deel
der kustverdediging rechtsstreeks moet worden ge
bracht ten laste van d© provincie Noord-Holland.
Voorgesteld' wordt-o. a. subsidip te verleenen: voor
een wintercursus van de t-ypographiscbe studieclub te
Alkmaar, 30; voor een zeevaartschool op Texel
f 1150.
Afwijzend wordt geadviseerd op het verzoek van het
bestuur van de vereeniging voor den proeftuin te
Aalsmeer, om een subsidie van 1000 'sjaars, en op
het verzoek om subsidie van het bestuur der vereeni
ging van vakopleiding in het kleedermakersbedrijf t«
Haarlem.
e
zweet bedekt voorhoofd strijkende, als om den laatsten
twijfel weg te vegen, „ja, ik herken de stem, die mij
in mijn droomen aanroept; ja, ik herken het gelaat
van den engel, die mij eiken nacht verschijnt en mijn
ziel, die niet kan rust-en, toeroept: „Stoot toe, red
Engeland, red u zeiven, want gij zult sterven, zonder
den hemel ontwapend! te hebben! Spreek, spreek!
thans kan ik u begrijpen."
Een lichtstraal een-er verschrikkelijke vreugde,
maar snel als de gedachte, schoot uit milady's oogen.
Hoe snel ook die moorddadige vuurstraal verdween,
had Eelton hem echter gezien en hij schrikte, alsof die
straal den peilloozen afgrond vair het hart dezer
vrouw verlichtte. Eelton herinnerde zich eensklaps de
waarschuwing van lord de Winter, de verleidingsmid
delen van milady, hare eerste pogingen bij hare aan
komst, hij deinsde een schrede terug en liet zijn hoofd
zinken, maar zonder op t© houden haar aan to zien
alsof, door dat zonderlinge schepsel aangetrokken, zij
ne oogen zich niet van haar afwenden konden.
Milady was niet de vrouw om zich omtrent die aar
zeling te bedriegen. Onder die schijnbare aandoening-
verliet hare tegenwoordigheid van geest haar geen
oogenblik.
Alvorens Felton haar had; kunnen antwoorden en
zij gedwongen was, dit zoo moeilijk en op denzelfden
verrukt-en toon vol t-e houden gesprek weer op te ne
men, liet zij hare handen langs hare zijden vallen,
alsof de zwakheid der vrouw op de verrukking der op-
getogene do overhand had.
„Maar neen", zeide zij, „het past mij niet de Ju
dith te zijn, die Bethanië van dien Holophernus zal
bc-vrijden. Laat mij dus de schande door den dood ont
gaan, laat mij als martelares mij redden. Ik vraag u
niets anders, dan mij te laten sterven. Ik bid, ik
smeek u er om op mijn knieën, laat mij sterven en
mijn laatste snik zal een zegening voor mijn redder
zijn."
Op die zachte, smeekende stem, op dien schroomval
ligon en neergeslagen blik trad Eelton nader.
DE GERESERVEERDE TRIBUNE.
Het Volk deelt rnedte:
De ontruiming der gereserveerd© tribune van de
Tweede Kamer, toen er applaus opging na Troelstra's
eerste kiesrechtrede, beeft eenig opzien gebaard.
Er is ons nu toevallig ter oor© gekomen, van wien
het applaus is uitgegaan. Op de tribune was aanwe
zig' een Noorsch sociaal-democraat-, onze partijgenoot
Elnar Li, redakteur van het dagblad „Sociaaldemokra-
ten" van Kristiania, die in opdracht van zijn mede-
redakteuren een reis door Nederland, België, Frank
rijk "en Duitschland maakt, om er de arbeidersbewe
ging te bestudeéren en daarover brieven te schrijven
in zijn blad. Hij was het van wien het applaus uit
ging. Zeer verbaasd was hij, toen hem dit in ons
parlement een misdrijf bleek te zijn, dat hij met ver-
Van lieverlede had zich d© tooveres met dat prach
tige tooisel weder bekleed, hetwelk zij naar willekeur
aflegde en weer opnam, namelijk: de schoonheid, de
zachtheid', de tranen en vooral de onweerstaanbare be
koring van die geheimzinnige, wellustige dweperij, de
verslindendate aller wellusten.
„Helaas!" zeide Felton, „mij blijft niets anders
over, dan u te beklagen, indien gij mij bewijst een
slachtoffer te zijn. Lord de Winter heeft echter ge
wichtige bezwaren tegen u. Gij zijt een Christinnc,
in het geloof zijt gij mijn zuster, ik voel mij tot u aan
getrokken, ik, die nooit iemand anders dan mijn wel
doener heb bemind, ik, die in het leven slechts verra
ders en goddeloozen heb ontmoet, Maar gij, mevrouw,
gij. in werkelijkheid zoo schoon, zoo zuiver in schijn,
moet, dewijl lord d© Winter u zoo streng vervolgt,
veel kwaad hebben bedreven."
„Zij hebben oogen", herhaald© milady, „en zij zul
len niet zien; zij hebben ooren en zij zullen niet hoo
ren."
„Maar spreek, spreek dan!" riep de jonge officier
uit.
„U mijn schande openbaren!" ri©p milady, met den
blos der schaamte op de wangen; „want dikwijls
strekt de misdaad van den eenen tot schande van den
anderen. U mijn schande vertrouwen, aan u, aan een
man, terwijl ik een vrouw ben! Ach!" vervolgde zij,
schaamachtig de hand voor hare schoone oogen bren
gende. „Ach, nooit, nooit zal ik dit kunnen!"
„Aan mij, aan een broeder niet?"
Milady beschouwde hem lang met een uitdrukking,
die de jonge officier voor een twijfeling aanzag en
die nochtans niets anders was dan opmerkzaamheid
en vooral begeerte om to verblinden.
Felton, op zijn beurt smeekende, vouwde de handen.
„Welnu", zeide milady, „ik zal mij aan mijn broeder
vertrouwen, ik zal durven."
(Wordt vervolgd.)