DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en dertiende )aargang.
1911
24 NOVEMBER.
DAALD£RS
BINNENLAND.
No 277
V R l| D A O
CACAO
slri© iWüskatler'm.
HEN MOGE U HAMAAK
OPDRINGEN,
HOUDT VAST AAN
GE WEET DAT DIE
UITSTEKEND IS
Een Alkmaarsche Kinderwetten-
quaestie in de Kamer.
3F*^3TTXX .T_,xn TO INT
AL&MAARSCHE COURANT.
Het- overzicht dei- N. Rott. Ct. van de gisteren ge
houden avondvergadering- der Tweede Kamer, waarin
de Juatitiebegrooting- werd behandeld, vangt aldus
aan:
Van Alkmaar begint de victorie, heette het tot
dusver. Ach neen, zucht de beer Van Vuuren, daar
neemt integendeel de debacle een aanvang. Over de
gevolgen van het Alkmaarsche ontzet juichten steeds
alle goede vaderlanders. Maar als de afgevaardigde
voor Zevenbergen spreekt van de gevolgen der Alk-
maatsche ontzetting, die weliswaar enkele -eeuwen la
ter plaats vond, dan weeklaagt hij op zoo hartroerende
wijze, dat de toehoorders ieder oogen-blik den snik
verwachten, die van een zoo aandoenlijke rede het on
vermijdelijke slot schijnt."
liet geval, waarbij de laatste Alkmaarsche „ont
zetting" is betrokken, noemt het blad „een heele ro
man"
„Een verlaten Protestantsche moeder, wier zes kin
deren in het geloof van den Katholieken va-der worden
opgevoed; een aanvankelijk onvindbare vader, die de
vriendelijkheid heeft, het zevende kind zijner vrouw,
dat kort vóór haar overlijden ter wereld kwam, als de
vrucht van overspel te. „verstooten" zouden wij
zeggen-, indien bij dezén vader dit woord op zijn
plaats was; brave d-orpsche pleegouders, di-e volkomen
belangeloos de 2org voor het jongste kindje op zich
nemen, maar helaas van Geuzen-smetten niet vrij
zijn; een Katholieke vereeniging voor kinderbescher
ming, waaraan eigenlijk bij vergissing d-e voogdij is
opgedragen, die het met den pleegvader aan den stok
krijgt en de voogdij aan een Katholieke commissie te
Utrecht wil overdragen; een voogdijraad en familie
raad, die de Alkmaarsche rechtbank adviseeren, den
pleegvader tot voogd te benoeme-n en ook inderdaad
hun raad zien opvolgen,ziehier de stof voor en
kele fragmenten van- het verhaal, dat wij den lezer
moeten onthouden."
Vermoedelijk zijn bovenstaande gegevens voor de
meeste onzer lezers voldoende, om zich het gaval te
herinneren, waarover destijds hiert-erstede veel werd
gesproken'.
Het was te voorzien, dat dit geval in de Tweede
Kamer ter sprake zou worden gebracht.
Blijkens het voorloopig- verslag toch was de aan
dacht van verschillende leden getrokken door „een
beschikking van de rechtbank te Alkmaar, waarbij op
een verzoek van de Roomsch-Katholi-ek© vereeniging
voor kinderbescherming in het arrondissement Alk
maar om ontheffing uit de voogdij over een kind, bij,
welk verzoek gevoegd was de bereidverklaring van de
Roomsch-Katholieke algemeen© commissie van kin
derverpleging- en kinderbescherming te Utrecht om
de voogdij over te nemen, in di-en zin is beschikt, dat
wel de Alkmaarsche vereeniging is ontheven, maar
niet laatstgenoemde commissie tot voogd is benoemd,
muf
ALEXANDRE DUMAS.
151) o—
„En wat heeft men eigenlijk gedaan?" vroeg Felton.
„Op zekeren avond besloot men dien weerstand
krachteloos te maken, welken men niet kon overwin
nen; op zekeren avond mengde men onder mijn drink
water een krachtig slaapmiddel; nauwelijks had ik
mijn avondmaal genuttigd, of ik voelde van lieverlede
een ongewone slaaplust- mij overweldigen j hoewel geen
wantrouwen koesterende, vervulde mij echter een on
bepaalde vrees en ik trachtte mij tegen den slaap te
verzetten. Ik stond op. ik wilde mij naar het venster
begeven, om hulp roepen, maar mijn beenen weigerden
mij hun dienst, het scheen mij, of de zoldering neer
kwam en mij onder hare zwaarte-verplette; ik'strekte
de armen uit, ik trachtte te spreken, maar kon slechts
eenige dorre klanken voortbrengen; een onweerstaan
bare verdooving- maakte zich van mij meester; ik hield
mij aan een leuningstoel vast, voelende dat ik zou
vallen, maar dra was deze steun ontoereikend voor
mijn zwakke armen, ik viel op de eene knie, vervol
gens op de tweede. Ik gleed op den grond, ten prooi
aan een slaap, die den dood geleek. Van al dien tijd,
die deze slaap duurde, blijft mij niet de minste herin
nering over, het eenige, wat ik mij herinner, is, dat
ik ontwaakte in een rondvormige kamer, met prach
tig huisraad voorzien, waar het daglicht slechts door
een opening binnendrong. Overigens scheen geen en
kole deur toegang tot deze kamer te verleenen en ge
leek zij op een schitterende gevangenis. Het duurde
lang alvorens ik mij rekenschap kon geven van de
plaats, waar ik mij bevond, en van al de bijzonderhe
den, die ik aanhaal; mijn geest scheen vruchteloos te
worstelen tegen den donkeren nevel van dien slaap,
welke ik niet van mij kon afschudden, ik had een
flauw denkbeeld van een doorloopen ruimt», van 't ge
doch zekere H.. R„ protestant, bij wien het kind sedert
eenige jaren verblijf hield, en die zich even-eens tot
die overneming bereid had verklaard.
„Een beroep in cassatie tegen die beschikking is
verworpen."
„Bedoelde leden verklaarden van oo-rdeel tê zijn,
dat, gezwegen van de principieel verwerpelijke over
wegingen, die in die beschikking voorkomen en die
verre gaan buiten het terrein van den recht-er, de be
schikking ten eenenmale miskent de bepaling van art.
11G van het Koninklijk Besluit van 15 Juni 1905. Zij
zagen van een meer algemeene huldiging der leer, in
deze rechterlijke uitspraak vervat, betreurenswaardige
gevolgen voor de go-ede werking der Kinderwetten te
gemoet. Van die goede werking is toch een der
grondzuilen-, dat bij de aanwijzing van voogd-en over
verwaarloosde kinderen de godsdienstige gezindte,
waartoe het kind behoort, steeds op de meest nauwge
zette wijze worde geëerbiedigd. Kan hierop niet meer
worden gerekend en is op -dit punt wantrouwen ont
staan, dan is daarmede aa.n de zaak der kinderbescher
ming, waarin tot dusverre politieke of godsdienstige
partijschap haar invloed nimmer deed gelden, onbere
kenbare schade toegebracht. Daarom oordeelden de
hier aan het woord zijn-de leden het nuttig te dezer
plaatse 's Ministers aandacht, op bedoelde rechterlijke
uitspraak te vestigen."
De minister van justitie-, de heer mr. E. E? TI. Re-
gout, heeft op deze opmerking schriftelijk geantwoord.
Waar in tegenstelling met het voorloopig verslag, de
Memorie van antwoord- nog niet in ons bezit is, kun
nen wij zijn beschouwing niet weergeven. De N. Rott.
Ct. zegt er echter van:
„De beschikking der rechtbank te Alkmaar stelt
geen gevaarlijk precedent, en de eigenaardige passage
in de memorie van antwoord, waarin de minister van
justitie na een ongemeende jihrase over de wen-
schelijkheid-, een in hoogste ress-ort gewezen rechter
lijke beslissing niet van regeeringsw-ege te beoordeelen
in tactvol gedraaide en verdraaide zinsneden met
doorzichtig voorbehoud den Alkmaarschen rechters de
les leest, ware 'beter ongeschreven gebleven. Heden
avond was minister Regout trouwens veel voorzichti
ger in zijn uitlatingen."
Wat nu de behandeling in de openbare zitting aan
gaat, de heer Van Vuuren (R. K. Zevenbergen),
bracht het gisteravond ter sprak-e. Spreker betoogde,
dat bij de aanwijzing van een voogd de rechtbank re
kening- moet houden met den godsdienst van het be
trokken kind, dat beschermd moet worden. Wanneer
zulks o-nder de bestaa-nde w-et niet verplicht is, dan
moeten de Kinderwetten zoo spoedig mogelijk worden
gewijzigd. Bij het opleggen van de voogdij mag de
go-dsdienst van h-et kind niet in gevaar komen. Dat
beeft de Engelsche wetgever begrepen. Die is zelfs
verder gegaan dan spr. zou willen. Maar hij mag
eischen, dat de vrijheid d-es rechters eenigszins be
perkt- worde, zóó dat bij hij het aanwijzen van een
voogd met den godsdienst van bet kind rekening
moet houden. Het verheugde spr., dat de minister
het in beginsel feitelijk met hem -eens is. Deze heeft
opgemerkt, dat het Alkmaarsche geval nog alleen
staat. Spr. vroeg den minister, of hij dat wel zeker
wist. Komen alle besluiten van d-e rechtbanken te zij
ner kennis? Doch al stond het geval alleen, die zou
niet wegnemen dat voorziening noodig is.
De heer Snoeck II enkemans (chr.-hist,
Amsterdam) kwam op tegen de rede van den heer
Van Vuuren. Dis rede kan, zeide hij, ook weer
de gedacht-e doen ontstaan, of de benoeming van
voogden bij den rechter niet in go-ede hand-en is. Het
spreekt vanzelf, dat de rechter met den godsdienst van
h-et kind rekening zal houden. Dit gebeurt algemeen.
Gevallen als het Alkmaarsche zijn zeldzaam. In den
gedachten gang van den heer Van Vuuren moet
een niet-gedoopt kind ook aan menschen zonder gods
dienst worden uitgeleverd. In de vereeniging van
atheïsten is reeds de stelling verdedigd, dat zij de
voogdij moéten hebben over niet-gedoopte kinderen.
Tot zulke gevolgtrekkingen komt mem Spr. zette het
Alkmaarsche geval breedvoerig uiteen, om aan te
toonen-, dat h-et hier een bijzondere situatie va-n om
standigheden betreft. Zij, die over de voogdij werden
gehoord, de voogdijraad en de familie va-n de moeder,
rol van een rijtuig, maar dat alles vertoonde zich zoo
duister en verward voor mijn geest, dat die gebeurte
nissen, tot een ander leven dan tot het mijne schenen
te behooren,doch met 't mijne waren vermengd d-oor
een fantastische tweevoudigheid.
Gedurende een poos scheen mij de toestand, waarin
ik mij bevond, zoo vreemd, dat ik waande te droomen,
Van lieverlede echter vertoonde zich de werkelijkheid
aan mij en vervulde mij met schrik; ik was niet meer
in het huis, dat ik bewoonde; zoo veel ik aan het zon
licht kon bespeuren, had de dag reeds twee derdien
van zijn loop afgelegd, het was de avo-nd van den vo-
rigen dag geweest, dat- ik in slaap was gevallen, mijn
slaap had dus ongeveer vierentwintig- uren geduurd.
Wat wa-s er toch gedurende, dien langen slaap voorge
vallen? Ik stond wa-nkelende op. Al mijn bewegin
gen, die zwaar en gevoelloos waren, duidden aan, dat
de uitwerking van het slaapmiddel nog niet geheel
was verdwenen. Overigens was deze kamer prachtig
ter huisvesting eener vrouw ingericht. ITet was ze
ker, dat ik de eerste gevangene niet was, die zich in
dien pi-achtigen kerker had opgesloten gezien, maar
gij begrijpt, Felton, hoe prachtiger die was, hoe meer
ik mij verontrustte.Ja, h-et. was een gevangenis,
want ik trachtte vergeefs er uit te geraken, ik onder
zocht al de muren om een deur te ontdekken, maar
overal gaven de muren een matten doffen klank van
zich. Ik liep misschien twintig malen de kamer ro-nd,
den eein of anderen uitgang zoekende, maar ik vond
er geen; ik viel eindelijk, door vermoeidheid en angst
verplet, op den leuningstoel neer. Intusschen was de
nacht snel gedaald en met den nacht vermeerderde
mijn vrees; ik wist niet, of ik moest blijven, waar ik
zat, meene-nde door onbekende gevaren omringd te
zijn, waarin ik bij elke-n stap gevaar liep te vallen.
Hoewel ik sedert den vorigen dag niets had genut
tigd, verhinderde mii de angst honger te voelen. Geen
enkel gerucht, dat mij in staat stelde den tijd' te mo
ten, kwam tot mijik veronderstelde alleen, dat het
zeven of acht uur des avonds moest zijn, want wii wa
ren in de maand October en het was volkomen duis
ter. Eensklaps deed het gerucht eaner deur, die
adviseerden om het, kind te laten bij de protestantsche
mensehen, waarbij het sedert 3% jaar liefderijk werd
verpleegd. Dit advies is gevolgd. Spr. zeide te geloo-
ven, dat iedere rechtbank steeds nauwkeurig over
weegt, aan wie het best de voogdij kan worden toege
kend. Bespreking van gevallen als het Alkmaarsche in
de pers en in h-et parlement, kan niet bevorderlijk zijn
aan een goed resultaat van de Kinderwetten.
Nadat de heer Schaper de beslissing van de
Alkmaarsche rechtbank had toegejuicht, was het
woord aan den minister, die zeide, dat het de onder
gang van de kinderwetten zou zijn, indien men bij de
toepassing in de een of andere richting proselieten
ging maken.
Verleden jaar had hij dit gezegd voor het bekende
geval De Rijk, thans zeide hij het naar aanleiding van
de Alkmaarsche kwestie: men moest dergelijke zaken
geheel overlaten aan de rechterlijke macht en er in
de Kamer zelfs niet van gewagen.
llet- Alkmaarsche geval staat geheel op zich zelf en
geeft- geen aanleiding tot wijziging van de wet. In
tusschen wilde spr. op dat geval verder niet ingaan,
om geen gods-dienstzaken te betrekken bij de uitvoe
ring van de wetten. De Kinderwetten zijn nog in
haar kinderjaren, en zoo zullen e-r eerst later eenige
conclusies zijn te trekken.
Tenslotte geven we nog een paar oordeelvellingen
over dit geval uit de ochtendbladen.
De N. Rott. Ct. verklaart:
„Neemt inderdaad in het Alkmaar der twintigste
eeuw de aftakeling der Kinderwetten want daarop
doelde de heer Van Vuuren een -aanvang? Het valt
te betwijfelen. De heer Snoeck Henkemans beeft het
zoo warm en tevens op zoo overtuigende wijze opgeno
men voor de Alkmaarsche rechtbank, die volgens den
afgevaardigde voor Zevenbergen aan de Katholieke
Kerk een kinderzieltje zou hebben ontstolen, dat ieder,
die des eersten redevoering heeft aangehoord, zal moe
ten erkennen-, dat hier inderdaad niets onbehoorlijks
is geschied. Ook in den vervolge zal men kan er
zeker van zijn- hij de aanwijzing van voogden over
verwaarloosde kinderen de godsdienstige gezindte,
waartoe het- kind behoort, steeds op de meest nauwge
zette wijze worden geëerbiedigd."
De N. Ct. is van oordeel, „dat men hier werkelijk
met een bijzonder geval te doen had."
En ook het Hbld. verklaart-, dat de zeer bijzondere
omstandigheden van dit geval d-e overtuiging geven,
dat op de uitspraak van de Alkmaarsche rechtbank
geen redelijke aanmerking is te maken.
TWEEDE KAMER.
In de zitting van gisteren waren de artikelen der
Indische begrooting aan de orde. Bij de le afdeeling
van het hoofdstuk: uitgaven i-n Ned.-Indië (regeering
en hooge colleges) protesteert de h-eer D u y s (S. D.
A. P.) tegen het hooge tractem-ent van den Gouver
neur-Generaal en van diens staf, alsook van de Re
kenkamer. Het stamboek der burgerlijke ambtenaren
wordt veel te duur en de reiskosten van d-en Gouver
neur-Generaal zijn te hoog. De tafel- en receptiegel
den moeten -afgeschaft. Spr. vroeg naar de redenen,
die geleid hebben tot de belangrijke vermindering van
den post: inv-o-ering van een verbeterde werkwijze bij
de departementen.
De heer Bog aardt (R. K.) wilde geen partieele
tractementsverlaging, maar ook geen algemeene in de
zen duren tijd.
De M i n ister v a n Koloniën (d-e heer
de Waal Malefijt) zegt, dat tractement en reiskosten
van den Gouverneur-Generaal niet te hoog zijn en dat
in aanzien van de receptie- en tafelgelden de omschrij
ving niet deugt.
Hierna werden de artikelen 112 zonder hoofdelij
ke stemming aangenomen.
Bij de afdeeling, welke het departement van Justi
tie betreft, drong d-e heer va n Hamel (U. L>.) aan
op bespoediging van een nieuwe Indische strafrechts
pleging. Wachten op de wijziging van art. 75 Reg.
Rogl. (invoering van de wetboeken, waarop de recht
spraak berust) ter wille van de christen-inlanders
acht spreker onnoodig -en ong-ewenscht.
op haar hengsels draaide, mij schrikkemeen vuurbol
verscheen bove-n de glazen opening van den zolder en
wierp een helder licht in mijn kamer, terwijl ik, ont
steld, een man op weinige schreden afstands voor mij
zag staan. Een tafel, voor twee personen gedekt en
beladen met een keurigen avonddi-sch, had zich als
door een toov-erslag in het midden der kamer verhe
ven. De man was hij, die mij sedert een jaar ver
volgde, die'mijn schande had gezworen en die mij bij
de eerste., woorden, welke mijn mo-nd ontglipten, deed
verstaan, dat zijn besluit mij niet de minste hoop liet
aan de vrijheid te worden teruggegeven."
„De eerlooze", mompelde Felton. -
„O, ja, de eerlooze!" riep milady, de belangstelling
ziende, welk© 'de jöng-e officier, wiens ziel aan hare
lippen scheen te hangen, in dit zonderling verhaal
stélde, „o ja, de eerlooze! Hij meende, dat het voldoen
de- was mij in mijn slaap te hebben doen ontvoeren om
zijn oogmerk te ber-eiken, hij kwam in de hoop, dat ik
mijn oneer zoude aannemen, dewijl mijn schande vol
tooid was-; hij kwam mij zijn fortuin voor het bezit van
mijn hart aanbieden. Al wat het hart eener vrouw
van trotsche verachting -en hoon-ende woorden kan be
vatten, stortte ik op dien man uit; ongetwijfeld was
hij aam dergelijke verwijtingen gewoon, wamt bedaard
glimlachende en met over de borst gekruiste armen
hoorde hij mij aan; vervolgens, toen hij meende, dat
ik had geëindigd, naderde hij om.mijne hand te vatten,
maar ik ijlde naar de tafel, greep een mes en richtte
het op mijn borst. „Wanneer gij een schrede nadert.'
zeide ik tot hem, „dan zult gij, behalve mijn onte-eri-ng
mijn dood u te verwijten hebben." Ongetwijfeld lag er
in mijn blik, in mijn stem, in geh-eel mijn wezen die
waarheid van gebaren, vam houding -en toon, welko de
bedorvenste harten tot overtuiging brengt, want hij
bleef staan'. „Uw dood?" zeide hij mij, „ach nee-n,
gij zijt een al te li-eve gevangene om te kunnen veroor
loven u op die wijze to verliezen. Vaarwel, mijn aller
schoonste! totdat gij in een betere stemming zult
zijn." Op die woorden liet hij een gefluit hooren, de
vuurbol, die mijn kamer verlichtte, steeg omhoog en
verdween. Ik bevond mij weder in de duisternis. Het-
Uet karakter' van dé voorgestelde wijziging^ in de
politifereehtspraak keurde sp-r. goed. Spr. critiseerde
de in Indië gevolgde bewijsleer en dringt aan op weg
nemen van formalisme ter betere ontwikkeling van
ons kolo-niaa'l rechtswezen.
De heer Van Idsinga (C.-H.) besprak ook de
voorgenomen wijziging van art. 75 Reg. en protesteer
de tegen het scheppen van een fantasierecht in Indië
naast het nationaal Nederlandsche.
De heer D u ij s kwam,, op voor de drukpersvrijheid
in Indië en zeide, dut de pers daar hooger staat dan
hie-r.
De heer de S t u e r s (R.-K.) laakte de preventieve
hechtenisregeli-ng.
De heer S cha per (S. D. A. P.) vroeg nauwlet
tend toezicht bij de uitzending van ambtenaren.
Hij Wees er op, dat met de nieuwe koelieordonnantie
nog niet alles in orde is gekomen.
De heer Bogaardt wilde geen inlanders in de
hooge magistratuur.
De Minister van Koloniën zei indiening
en toelichting van een herziening van de politie-recht-
spraak toe bij suppletoire begrooting. De Minister zal
met voorbeelden de noodzakelijkheid van wijziging van
art. 75 Rog. Regl. aanto-onén. Op de wenken nopens
het bewijs zal worden gelet. Kostelooze rechtsbijstand
voor inlanders zal worden overwogen. De preventieve-
hechtenisregelïng is al verbeterd: borgstelling te la
ten storten zal worden overwogen.
De pers is vrij genoeg' in Indië. De koelietoestan
den zijn reeds verbeterd: een onderzoek naar de wer
ving is hangende.
Na replieken werd het débat over de afdeeling ju
stitie gesloteu.
Bij art. 42 (opium-exploitatie) erkende de heer
Scheurer A.-R.) dat dé regeering het gebruik
van opium tracht te beperken, maar een feit is, dat
zij, door de opium-regie den afschuw van den inlander
voor het opium heeft verminderd. De regeering moet
het middel volgens een vast- plan terugdringen.
De hoeren Schaper en Van V1 ij m e n
(R.-K.) sloten zich hierbij aan.
De Minister betoogde, dat de regie beperkend
werkt en de regeering het gebruik van opium-syste
matisch tegengaat.
Do heer D u y s drong aan op verbetering van het
kadaster in Indië.
Heden te half elf voortzetting der Indische begroo-
ting-
's Avonds om acht upr werd begonnen met de alge
meene- beschouwingen over justitie.
De heer Jannin'k (U.-L.) betuigde zijne ingeno
menheid met 's ministers mededeelingen en diens
plannen met de administratieve Techtspraak en de
voorwaardelijke ten uitvoerlegging van straff Spr.
kwam op t-ege-n de 'ongelijkmatige toepassing in de
verschillende rechtsressorten van de bepalingen
trent de .uitkeeringen door ouders bij ontzetting
de ouderlijke macht.
De heer Van Vu uren (R. K.) kom niet
zien, dat er geen reden is tot scherper dwang en
leveerde een geval, waarin hij dé ontheffing uit
ouderlijke macKt een Protestant benoemd werd
voogd over een Katholiek kind, niettegenstaande
Katholieke commissie voor kinderbescherming
Utrecht zich bereid had verklaard, de voogdij op zich
te nemen. Spr. meende, dat de rechtbank tc Alk
maar, welke in deze zaak vonnis had gewezen daarme
de rekening had1 moeten houden. D-e godsdienst van
het kind mag niet in gevaar komen-. Voorziening op
dit punt achtte hij noodig.
De heer Ankerman (C.-H.) sprak zijn groot
vertrouwen uit in het beleid van dezen minister en
prees die.ns optreden ter bestrijding van de zedeloos
heid.
D© heer- Snoeck Henkemans (O.-H.)
kwam op tegen de red© va-n den heer Van Vuuren, wat
betreft, de benoeming va-n voogden door den rechter.
Het spreekt vanzelf, dat deze wel rekening met den
om-
uit
in-
re-
de
tot
een
te
zelfde gerucht eener geopend en gesloten wordende
deur werd eten- oogenblik daarna gehoord; de vurige
bol daald© opnieuw en ik vond mij alleen. Dat was
een vree-se lijk oogenblik, indien mij nog eenige twijfel
omtrent mijn ongeluk overbleef, was die twijfel nu in
een wanhopige zekerheid veranderd; ik was in de
macht van een man, dien ik niet alleen verfoeide,
maar dién ik verachtte, van een man, die mij reeds
een noodlottig' bewijs had gegtevten van wat hij durfde
ondernemen."
„Maar wie was dan die man?" vroeg Felton.
Milady antwoordde niet op die vraag, maar ging
met haar verhaal voort: „Ik bracht den nacht op een
stoel door, bij het minste gerucht- opspringende, wamt
omstreeks middernacht ging de lamp uit en ik bevond
mij wederom in duisternis; de nacht ging echter zon
der een nieuwe verschijning van mijn vervolger voor
bij; de dag kwam aan, de taf-el was verdwenen, maar
het mes hield ik nog in mijn hand. In dat mes was
geheel mijn ho-op. Ik was van vermoeidheid uitge
put; de slapeloosheid deed mijn oogen gloeien, ik had
geen oogenblik mij aan den slaap durven overgéven.
De d'ng stelde mij eenigszins gerust; ik wierp mij op
mijn bed, zonder mij van h-et mes te ontdoen, dat ik
onder mijn hoofdkussen verborg. Toen ik ontwaakte,
stond er wederom oen gedekte tafel. Nu gevoelde ik.
ondanks mijn angst, een hevigen honger; hot was toen
achtenveertig' uur geleden, dat ik niet 't minste voed
sel had genuttigd; ik at een weinig 'brood en wat
vruchten; maar mij het slaapmiddel herinnerende, dat
in bet water was gemengd geweest, hetwelk ik had ge
dronken, raakte ik dat niet-aan wat op tafel stond,
maar vulde mijn glas aan een marmeren fontein, die
boven mijn kaptafel iln den muur was gemetseld.
Nochtans bleef ik, ondanks deze voorzorg, gedurende
eenigen tijd in -een vreeseli.jke ongerustheid doch dit
maal was mijn vrees ongegrondik bracht den dag
door, zond-er iets te gevoelen, dat eenigszins geleek op
wat ik vreesde. Ik had de voorzorg genomen d© helft
van de karaf te ledigen, ten einde men mijn wantrou-
wen niet zou bemerken. De avond viel, maar hoe diep
de duisternis ook was, begonnen er mijne oogen zich
aan te gewennen; ik zag te midden der duisternis de
tafel in den vloer wegzinken; een kwartier later ver
scheen zij weder met mijn avondmaal; een oogenblik
daarna werd mijn kamer weder door dezelfde lamp
verlicht.
I t (Werdt v*rvolg'<l).