DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No, 278
Honderd en dertiende jaargang,
1911
ZATERDAG
25 NOVEMBER.
Aanmelding van lotelingen voor
inlijving bjj een bereden korps.
SALVATOR.
De „kleine dok".
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
ALKMAARSCHE COURANT.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de in deze
gemeente voor de militie ingeschreven lotelingen, die,
ingeval van inlijving ter volledige oefening, voor in
lijving bij een bereden korps in aanmerking wenschen
te komen, worden uitgenoodigd zich vóór 30 NOVEM
BER a.s. bij hem aan. te melden of te doen opgeven.
ITet navolgende wordt daarbij .verder te hunner ken
nis gebracht:
dat voor indeeling bij een der bereden korpsen in de
eerste plaats in aanmerking komen de lotelingen, die
zich daartoe hebben aangemeld of doen opgeven en
bij een daartoe vóór de indeeling in te stellen genees
kundig' onderzoek voor inlijving bij die korpsen ge-^
schikt zijn bevonden;
dat bet doen aanmelden of het doen opgeven kan
geschieden zoowel door de lotelingen van de lichting
van het looepnd jaar, die nog moeten worden ingelijfd,
als door de lotelingen van de lichting van het volgend
jaar;
dat wordt vereischtvoor de bereden-artillerie een
lichaamslengte van tenminste 1.62 M.voor de cava
lerie van teii minste 1.05 M., met een lichaamsgewicht
van ten hoogste 75 K.G.;
dat de lotelingen, bestemd voor indeeling bij het be
reden korps, met uitzondering van de weinigen hun
ner, voor wie de eerste-oefening in Maart aanvangt,
eerst in het laatst van September voor eerste-oefening
in werkelijken dienst worden gesteld en dat in ver
band daarmede de lotelingen der lichting van het loo
pend jara, die allen in Maart a.s. moeten worden in
gelijfd, als regel met verlof zullen worden gezonden
tot omstreeks einde September d. a. v.;
dat, in vergelijking met de miliciens der onbereden
korpsen, de ingelijfden bij de bereden korpsen de na-
verniclde voordeelen genieten:
lo. eene hoogere soldij van 5 cents per dag;
2o. bij verleende vergunning om na den eersten
dienst krachtens art. 112 der Militiewet 1901 onder
do wapenen te blijven of te komen, zonder zich als
vrijwilliger te verbinden, een premie van vijftien gul
den 15,voor elke drie maanden aldus onder de
wapenen doorgebracht, gedurende welk verblijf onder
de wapenen de soldij bovendien met 7 cents per dag
wordt verhoogd.;
3o. minder herhalitigsoefeiiogen;
4o. geen landweerdienst;
dat het aanmelden of doen opgeven kan geschieden
mondeling of schriftelijk bij verzoekschrift dat niet op
gezegeld papier behoeft te zijn gesteld, waarbij dooi
den loteling opgave behoort te worden gedaan van:
a. naam en voornamen;
b. lotingsnummer
c. beroep;
d. de gemeente waar hij woont, met laanduiding
van onderdeel der gemeente, wijk, straat of gracht en
huisnummer;
e. wapen, korps of korpsen, waarbij hij bij voorkeur
wenseht te worden ingedeeld en c. q. gewenschte gar
nizoensplaats (het verdient aanbeveling meer dan één
korps op te geven)
f. of hij zich ook voor den dienst bij de zeemilitie
heeft aangemeld of doen opgeven;
dat hij tevens zal kunnen opgeven of hij zou wen
schen de eerste-oefening aan te vangen in Maart -
hetgeen slechts bij uitzondering zal kunnen, worden'
toegestaan dan wel in September van het volgend
jaar, met welken wenscli zooveel mogelijk rekening zal
worden gehouden; doch dat hij, die zich voor een be
reden korps heeft opgegeven en na geschiktbevinding
daarvoor is aangewezen, zich niet zal kunnen terug
trekken indien hij mocht worden bestemd voor in-
dienststelling op een ander tijdstip dan waarvoor hij
zich heeft opgegeven;
dat vóór 25 Januari van het volgend jaar een ge
neeskundig onderzoek zal worden ingesteld naar de
geschiktheid voor inlijving bij een bereden korps;
dat aan den loteling die voor het ondergaan van
zoodanig onderzoek in aanmerking komt, dag, uur en
plaats van het onderzoek door den Provinciale-Adju-
dant nader zullen worden bekend gemaakt;
dat het onderzoek in eene garnizoensplaats zal wor
den gehouden, en dat de loteling, die binnen het Rijk
buiten eene garnizoensplaats woont, tot het onder
gaan van het onderzoek en voor de terugreis naar de
woonplaats kosteloos zal worden vervoerd voor zoover
er reisgelegenheid per spoor, tram of stoomboot be
staat en de afstand tusschen de gemeente van inwo
ning en de gemeente waar het onderzoek zal worden
gehouden meer dan 5 K.M.(een klein uur gaans) be
draagt;
dat de loteling, die voor het onderzoek de gemeente
van inwoning moet verlaten onmiddellijk na afloop
van-het onderzoek een gulden ontvangt als vergoeding-
voor verblijfkosten;
dat in den loop van Februari van het volgend jaar
aan den loteling, die zich voor den dienst bij een be
reden korps heeft opgegeven, door den Minister van
Oorlog zal worden bekend gemaakt of hij al dan niet
daarbij zal worden ingelijfd en, in het bevestigend ge
val, bij welk korps en tegen wanneer zijne inlijving
zal plaats vinden.
De Burgemeester voornoemd,
G. RTPPTNG.
Toen dl-. Wolfram van het vroolijke gezelschap af
scheid! nam, was hij nog heel goed! en wist precies wat
hij deed, maar toen hij buiten kwam in de lucht, was
het mis. Alles- draaide om hem heen, in dwaze bewe
gingen, zoodat hij zich moest vasthouden om niet te
vallen.
Och, dat Salvat-or, dat verrukkelijke Salvator. Had
hij er nu maar niet zooveel van gedronken. Ze had
den hem wel gewaarschuwd1, maar daar had hij om
gelachen. Eu nu was het zoover. Radeloos stond) hij
in den stillen nacht buiten en keek rond1 naar een
aapje. Vergeefs, er was er geen. En dus liep hij
maar langs de huizen, tot hij eindelijk met groote
moeite in de straat kwam, waar hij woonde en na
lang- zoeken het huis vond, waarin hij een gemeubi
leerde kamer bewoonde.
Maar toen hij naar de huissleutel zocht, doorliep
htm een rilling van schrik. Hij had] er geen 1
Hulpeloos stond hij daar, tegen een lantaarnpaal
geleund en wachtte op den nachtwaker, opdat die de
deur zou kunnen openen. Maar hij moest tamelijk
lang wachten, daar de wijk van den nachtwaker tame
lijk groot was.
Eindelijk dook de reddende gestalte op.
Dr. Wolfram, de lantaarnpaal krampachtig vast
houdend, riep zoo goed hij kon:
„Hier nachtwacht, deur openmaken."
De nachtwacht kwam nader, sloot de deur van nr.
18 open, nam den dokter onder de armen en bracht
hem in huis. Daarop sloot hij de deur.
Nu was hij binnen, maar nu begou een nieuw lijden,
want hij had geen lucifers meer.
En dus ging hij op de tast de trap op naar de eerste
étage, waar hij langs den muur schoof tot hij de deur
knop vond. En toen luiden van belang!
Na een paar minuten werd er binnen leven gemaakt
en vroeg een angstige stem:
„Wie is daar?"
„Nou ik 'beu het, maak maar open."
Maar er werd niet opengemaakt; integendeel de
zelfde stem vroeg, maar nu nog angstiger:
„Ik ken u niet. Wat wilt u toch?"
„Lieve hemel, ik ben dr. Wolfram. Maak nu toch
epen ik heb geen sleutel bij mij."
„Maar, mijnheer, u vergist u, hier woont geen dr.
Wolfram."
„Wat? Woon ik hier niet? Bent u heelemaal mal,
mevrouw Krause?"
„Maar, mijnheer, kalmeer toch. Mevrouw Krause
woont op nr. 19 u hebt u in het nummer vergist,"
De dokter was verbaasd. Hij greep naar zijn hoofd;
alles draaide voor zijn oogen. Toen maakte hij eeü
verontschuldiging en stommelde de trappen weer af.
Maar de deur was natuurlijk gesloten.
Wat nu? Hij dacht na, zoo goed) als het ging. Ein
delijk klauterde hij de trap weer op en belde opnieuw
aan de eerste étage.
„Och weest u zoo goed," smeekte hij, mij de huis
deur te openen, ik ben ingesloten."
De stem aan de andere zijde bromde wat, maar even
daarna werd de deur zoo ver geopend) als de veilig
heidsketting toeliet, een kleine hand, waarin een sleu
tel was, kwam naar buiten en de stem zeide:
„Als 't u blieft, ik zal haar morgen bij mevr. Krau
se laten halen."
Dankend verwijderde zich de dokter, stommelde op
nieuw de trappen af en stond na vijf minuten weer
buiten.
En nu begpn opnieuw het zoeken uaar den nacht
waker. Ditmaal was de man in de buurt.
„Hoor eens," begon de dokter, „je hebt me daar in
oen verkeerd huis gebracht. Ik woon hier naast."
„Ja, mijnheer, als u niet w-e#t waar u woont," dan
kan ik u moeilijk thuis brengen, want ik ben vandaag
voor de eerste maal hier."
„Maak nou maar open."
Twee minuten later had Wolfram zich weer naai
de eerste étage gesleept en begon opnieuw te bellen,
alsof er brand was.
Ook hier kwam na een paar minuten iemand1 voor
den dag.
„Wie is daar?" vroeg een basstem.
„Ik, Wolfram. Maakt u open?"
„Wat beteekent dat? Ik ken geen Wolfram.
Wat moet u hier?" klonk het barsch terug.
„Verduiveld, ik wil naar mijn kamer."
„Ga dan daarheen, waar uw kamer is."
„Maar roep dan mevrouw Krause."
„Hier woont geen mevrouw Krause."
„Maar ik kom vau hiernaast en daar zeide men mij,
dat op nummer 19.
„Maar u bent hier op 17," brulde de andere stem.
Dat trof den dokter als een slag hij was dus ver
keerd gegaau, in plaats van naar rechts naar links.
Hij kookte van ergernis. Maar er bleef hem niets an
ders over dan zich te verontschuldigen.
Plotseling bedacht hij, dat hij nu weer was ingeslo
ten. En dus smeekte hij
„Meneer, wil u de goedheid hebben mij de deur te
openen, die stomme nachtwaker heeft mij ingesloten."
Eerst werd binnen wat gevloekt, maar na een paar
minuten, die deu dokter een eeuwigheid schenen,
kwam een oude heer naar buiten, die den rustver
stoorder woedend1 aankeek en hem daarna uitliet.
Nu stond hij weer op straat en kon weer naar den
nachtwacht gaan zoeken. Maar ditmaal had hij geen
geluk, want waar hij keek, er was er geen te zien.
Boos ging hij op de stoep van nr. 17 zitten wachten.
Maar hij zat er geen-minuut, of door vermoeidheid
overmand, yiel hij in slaap. De frissche nachtlucht
maakte hem evenwel spoedig weer wakker.
Bu toe» hij wakker werd, wreef hij zich verwonderd
de oogen uit eu keek rond': al het voorbije was uit zijn
herinnering verdwenen en hij had1 alleen een brandend
verlangen naar huis te komen.
Plotseling vond) hij in zijn jaszak een sleutel. Hij
jubelde; nu was hij er dan toch.
En dadelijk ging hij de deur, waarvoor hij stond,
openmaken. Dat wil zeggen: hij beproefde het, maar
het lukte niet.
Plotseling schemerde er iets door zijn hoofd, dat hij
daarnaast woonde.
En toen ging hij naar de deur ernaast, hervatte zijn
pogingen om de deur open te maken en ditmaal was
hij zoo gelukkig, dat de deur openging.
Als bevrijd' herademde hij. Nu nog een trap op en
dan slapen. Lang, lang slapen 1
Nu bellen. Een. paar minuten verliepen. Toen klonk
binnen weer, weer de angstige stem:
„Maar, mijn hemel, wat is er nu weer?"
„Ik ben het, mevrou^v Krause, ik, "Wolfram."
„Maar, mijnheer, ik heb u toch straks al gezegd, dat
die hiernaast woont op 19."
En nu werd het Wolfram plotseling duidelijk. Hij
had! naar nr. 19 willen gaan en was op 18 terecht ge
komen. En dus vroeg hij beleefd' weer om vergiffenis
en ging naar beneden.
Gelukkig was daar de nachtwaker.
„Hallo, tweemaal heb je me in een verkeerd huis ge
bracht; dat is nu toch te gek."
„Neen, mijnheer, dat was ik niet, dat was een nieu
wen wachter, dien ik heb afgelost; ik ken u wel en
weef, dat u op 19 wopnt: ik had reeds vaker de eer."
Wolfram meende iets van ironie in die woorden te
hooren, maar hij trok er zich niets van aan, want hij
dacht nu allereerst uit te slapen.
En dus nam hij den arm van den nieuwen ouden
waker, die hem veilig voor zijn werkelijke deur bracht.
Toen werd! mevrouw Krause wakker gebeld, die
hoogst verwonderd! vroeg:
„Maar, dokter, wat is u overkomen?"
„Dat vervl. Salvator. dat is eens en nooit
weer."
Het verhaal van een man die zijn plicht deed.
Uit het Engelsch.
Eerst noemden ze hem het „gezwollen hoofd", toen
de „slager", maar ten slotte en .een heelen tijd lang,
noemden ze hem de „kleine dok." Deze laatste bena
ming is het, welke het verhaal uitmaakt, want het is
oen bewijs ervan, hoe iemand die gewantrouwd en ge
haat wordt, tot een bemind persoon kan worden.
Hij had nog slechts ongeveer zes maanden in de
nieuwe streek gewoond, toen hij werd aangewezen
voor de betrekking van chirurg en dokter in de weste
lijke divisie, vierde district. Zijn plichten waren me
nigvuldig'. Ilij hielp zieke en gewonde beambten, als
hij hen bijtijds bereiken kon, en hij herstelde hun won
den en kwalen als zij door een anderen dokter ver
knoeid waren.
Hij was er nog geen veertien dagen, toen men hem
een bijnaam begon te geven. Hij was niet langer dan
vijf voet en hij had hun, bruin haar en donkere oogen,
die ver achter in zijn hoofd zaten. Veel studeeren
had een rimpel tusschen die oogen doen ontstaan, zoo
dat de menschen hem onmiddellijk hielden voor een
man, die altijd fronsde. Twee dingen aan hem waren
teekenen van sterkte. Hij had een diepe, zware stem,
hetgeen een grappigen indruk maakte bij zijn gestal
te; en hij had groote, sterke, lang-vingerige handen.
Het was die stem en het gebruik dat hij er van maak
te, dat de menschen de overtuiging gaf, dat hij een
kwaad humeur had. Hij bromde als hij zijn patiënten
iets vroeg en men wist niet, dat hij ooit glimlachte.
Daarom dachten deze patiënten, dat hij zich zelf als
ver boven hen staande beschouwde en zij begonnen
dien eersten scheldnaam te gebruiken met een boos-
aardigen glimlach.
„De slager" werd hij genoemd na zijn derde of vier
de operatie. Een brandweerman was bij een ontplof
fing ernstig verbrand. De dokter was onmiddellijk
geroepen. Hij had den brandweerman naar een hos
pitaal doen brengen, en had1 zonder een verdoovings-
middel toe te passen, de brandwonden behandeld. Hij
deed het alles z,eer handig en de patiënt had weinig
pijn meer, toen het werk van den dokter was gedaan;
maar toen hij uit het hospitaal kwam, vertelde hij
met welk een ruwheid de dokter hem behandeld had.
Er waren twee of drie andere gevallen, waaronder de
amputatie van een arm, welke dezelfde praatjes uit
lokten.
Eens op een dag reed' hij in den wagen van den dik
ken Bill Donovan. De dokter was- een onbeteekenend
figuurtje naast den massieven, gespierden man, maar
hij gedroeg zich zelf net als gewoonlijk, alsof hij niet
het minste verschil, opmerkte. Dat verdroot den dik
ken Bill.
„Zeg", zei Bill, terwijl hij zich voorover boog naar
den dokter, „weet. je wat ik zou doen als je mij zou
willen behandelen voor het geval dat ik gewond was?"
„Ik heb er niet de minste notie van", zei de dokter.
„Ik zou je er één op je oog geven 1" zei Bill.
„Waarom?"
„Omdat jij aan de universiteit geweest bent, denk
je dat wij 'n troep honden zijn, die je maar 'n mes in
het lijf kunt steken zonder je er om te bekommeren of
het pijn doet of niet daarom!"
„Ik zal je wel den een of anderen keer krijgen, niet
waar?" vroeg de dokter.
„Je zult mij nooit krijgen", zei' Bill.
„Haal dan een ander", zei d'e dokter; en om een
eind aan de conversatie te maken, keek hij het raam
uit naar het vèr uitgestrekt» land, waardoor zij reden.
Bill Donovan kwam thuis van een uitstapje, op
een donkeren dag in 'd begin van November. De duis
ternis drukte zwaar op het land, de hemel was vol
zwarte wolken en een druilerige regen viel! onophoude
lijk. Bill had een zwaren dag gehad en was vermoeid.
Ilij dacht aan het heerlijke warme maal, dat zijn zus
ter voor hem gereed zou hebben gemaakt en aan den
langen slaap, waarop hij vond, dat hij recht had, voor
hij er weer op uit moest. Toen hij den hoek van de
straat, in welke hij woonde, omsloeg, gluurde hij
scherp in de richting van het huis, om te zien naar
het licht dat gewoonlijk uit de lantaarn scheen. Maar
er was hedenavond geen licht in de duisternis. Het
verwonderde hem een beetje, maar hij dacht, dat zijn
zuster wel in de keuken aan 't werk zou zijn en verge
ten had, datgene klaar te maken, wat hij altijd „ba
ken" noemde. Hij rende de treden van de stoep op en
trachtte de deur te openen. Ze was dicht. Hij pro
beerde de zijdeur en de keukendeur met hetzelfde re
sultaat. Hij veegde den wasem van het venster en
trachtte, luisterend, door het'keukenvenster te zien.
Het, was donker en stil daarbinnen. Vermoeid als hij
was, groeide zijn woede aan. Hij kon maar niet be
grijpen waarom zijn zuster niet op hem wachtte. En
waar was Ruth?
Bill Donovan's huishouding was klein. De zuster die
voor zijn eten en de huishouding zorgde, was Clara.
Zij was negentien; Ruth was zes; Bill zelf was vijf-
en-twintig jaar. Een jaar geleden Waren hun vader
en. moeder slechts veertien dagen na elkaar overleden.
Sinds dien tijd was Bill de kostwinner geweest maar
zijn taak was niet heel moeielijk geweest, want hij
was koetsier geworden omstreeks denzelfden tijd, dat
zijn vader en moeder stierven. Clara had nauwgezet
voor Bill gezorgd, evenals voor Ruth, zoodat de huis-
houdl-machine altijd prachtig geloopen had. Vanavond
was het de eerste keer, dat de machine stokte.
De regen was heviger geworden en Bill, met den
kraag van zijn jas opgezet, wandelde naar het hek te
rug. Hij zag onder het gaslicht een parapluie recht
tegen den regen ingehouden en in zijn richting ko
mend.
„Ik zou denken, dat ze daar aankomt", zei' Bill tot
zich zelf.
De parapluie passeerde een andere lantaarn.
„Neen, ze is 't niet!" dacht hij, „het zijn een man
en een vrouw."
De parapluie kwam steeds dichter bij het hek waar
Bill stond.
Het tweetal stond nu voor hem; het waren Clara
en de dokter.
Bill snakte naar adem. Hij opende het hek en ging
naar hen toe.
„Ga naar huiszei hij tegen Clara.
ITet meisje richtte zich hoog op. Ze zag er verstan
dig en lief uit, een groot contrast met haar leelijken
dikken broeder; toch leken .ze op elkaar; vooral juist
nu. Haar oogen waren blauw en helder als staal en
ze had eeu zijden haardos lang en pikzwart. Met flik
kerende oogen keek ze hem aan.
„Ik zal in huis gaan, als ik den dokter goedennacht
heb gezegd en er hem voor bedankt heb, dat hij mij
naar huis heeft gebracht", zei ze. „Ik zal hem zijn
parapluie mee naar huis terug géven."
Haar verzet wakkerde Bill's misnoegen tegen den
kleinen dokter nog aan. Hij greep zoo woest de pa
rapluie van den dokter, dat de knop er af sloeg. Het
meisje greep hem en gaf hem den dokter terug.
„U zult het er zoo mee moeten doen", zei ze rustig
en zacht. „Goeden nacht! Dank u wel"
De dokter keerde zich om en wandelde weg en Bill
volgde nijdig zijn zuster in huis.
„Wat bemoei je je toch met dien vogelverschrik
ker?" vroeg hij. „Je moest toch weten, dat er aan
htm niets goeds is."
„Ruth en ik zijn vanmiddag bij tante Alice ge
weest", zei het meisje. „Ruth werd daar ziek; haar
keel deed zoo'n pijn. Wij riepen den dokter. Hij zei
dat ze niet uit mocht gaan, vooral niet in zoo'n weer.
Hij bestudeerde haar keel een tijd lang."
„Waarom riep je dokter Dickinson niet?"
„Omdat ik meer van dr. Wilson houd."
Bills oogen keken haar wantrouwig aan.
„Heb je dr. Wilson al eens eerder gezien?"
„Ik heb hem twee- of driemaal ontmoet. Hij is
heel aardig."
„Ja, hij is zeer aardig", grinnikte Bill.
Hij ging naar de telefoon en helde. Clara hoorde
dat hij dr. Dickinson aanvroeg en dat hij dezen vroeg
even naar tante Alice's huis te gaan om te zien wat
Ruth mankeerde.
„Ik wil graag dat u haar behandelt, tot haar keel
weer beter is", besloot Bill.
Clara maakte zwijgend hun avondeten klaar en
zwijgend aten ze het op. Bill ging de courant lezen
en zijn zuster hield zich bezig met haar handwerkje.
Bill's zware dag had ten slotte zijn uitwerking en hij
knikkebolde. Toen hij opstond] om naar zijn kamer te
gaan. ging de telefoon. Hij antwoordde. „Dickinson
zegt dat Ruth een kleine keelaandoening heeft, maar
het is niet de moeite waard", zei hij. „Die kleine sla
ger zou waarschijnlijk met haar omgedokterdl hebben
tot ze werkelijk ziek geworden was."
Clara keek niet op van haar werk.
Bill sliep zwaar en zonder te droomen. Langzaam
ging de nacht om. Nog heel vroeg in den morgen
helde de telefoon weer, maar Bill hoorde het niet. Het
gebel wekte echter het jonge meisje dadelijk uit haar
sluimer. Ze stond op en riep haar broer. Het kostte
eenige moeite om hem wakker te krijgen. Werktuige
lijk stond hij op. Clara ging zich kleeden; ze was er
van overtuigd dat Bill weer weggeroepen zou worden.
Ze kwam haar kamer uit- toen hij terug kwam. De
slaap had hem nu heelemaal verlaten en er was een
zwwm van ontroering in zijn stem toen hij zei: „Er