DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 280 w Honderd en dertiende Jatrg&ng. 1911 DINSDAG 28 NOVEMBER. BINNEN L A N 11. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl;— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Telefoonnummer 3. ALRMAARSCHE COURANT ALKMAAR, 28 November. De groote dag is voorbij Sir Edward Grey heeft in het. Engel-scbe parlement zijn redevoering gehou den, waarna zoo zeer verlangd werd. Hij heeft gespro ken, een beetje vlak, heel erg diplomatiek maar toch verzoeningsgezind. Wel heeft hij niet verzuimd den indruk te vestigen, dat Engeland dezen zomer een zeer besliste overwinning op Duitschland heeft behaald, maar hij heeft volstaan, met di't slechts te laten doorschemeren. Uit' de hieronder volgende over zichten van hetgeen de heer v. Kiderlen Wachter en de heer Grey hebben verklaard, zal dat wel duidelijk worden. De Historische rede laat overigens voldoende ruim te voor optimisme. Zij ia vriendschappelijk gestemd en. het slot toont zeer duidelijk aan, dat de Britsche leeuw zich gaarne met den Duitschen adelaar wil ver staan, dat er alle hoop is, om te veronderstellen, dat er een toenadering zal plaats hebben wanneer Frankrijk en Duitschland ook dichter bij elkaar ko men. Minister Grey herinnerde aan het slot zijner rede aan de redevoeringen van den Duitschen rijkekanse lier von Bethmann Hol'lweg in den rijksdag en zeide, dat haar toon en stemming de Engelsche regeering vertrouwen ingeboezemd had in het verlangen van den Duitschen rijkskanselier om zijn land sterk, doch niet van aanvallende bedoelingen vervuld te weten. Indien dat de geest der Duitische politiek is ver volgde de spreker dan ben ik er zeker van, dat bin nen twee of drie jaren het gepraat over een grooten Europeeschen oorlog verstomd zal zijn. De goede wil van Duitschland en Engeland ten opzichte van elkaar zal niet alleen versterkt zijn, doch ook die tusschen de vrienden van beide landen. Laten wij ons echter niet voorstellen, dat wij den vrede op dit oogenblik kun nen beheerschen door de betrekkingen met Duitsch land te verbeteren. De steun, die wij Frankrijk en Rusland zouden ge ven in tijden vani onrust, zou geheel van de openbare meening afhankelijk zijn, en beide weten, dat de openbare meening geen steun zou geven aan een uittartende, aanvallende actie tegen Duitschland. Al les wat wij en andere buren van Duitschland verlan gen, is met dit land op gelijken voet te leven. Laat ons vooral nieuwe vrienden maken, doch niet ten koste van de oude vrienden. Geven we thans allereerst een uittreksel uit de ver klaring van den Duitschen Staatssecretaris, den heer von Kiderlen Wachter. Het uitzenden van een Duitsch schip, zoo verklaar de hij, naar Agadir, had in de eerste plaats de be scherming van Duitsche onderdanen gegolden, daar naast ook een handeling om tegenover Frankrijks op treden het eigen goed recht te handhaven. Nimmer h«d het plan bestaan een stuk van Marokko te nemen. Ook den mogendheden waren van te voren de bedoe lingen van Duitschftmd blootgelegd. De Duitsche re geering had haar gezamentlijben vertegenwoordigers bij de mogendh eden- medeo nder.teekenaars der acte van Algeciras op 30 Juni een telegram gezonden, dat de uitzending der „Panther" aankondigde en motiveerde. Door den keizerlijken gezant te Londen was aan de Engelsche regeering op 1 Juli een bijzondere mede- deeling overhandigd. De Engelsche regeering was derhalve nog vóór het binnenloopen der Panther in de haven van Agadir volledig en juist ingelicht. Toen waren de onderhandelingen tusschen Frankrijk on Duitschland begonnen. Op de mededeelingen die de Duitsche gezant te Londen had gedaan, was1 een verzoek om inlichtingen van Engelsche zijde niet gevolgd, noch bij den ge zant, noch te Berlijn. Eerst den 21sten Juli had Sir Edward Grey een onderhoud gehad met den gezant, waarin op niet-officieele wijze de Marokko-kwestie werd besproken. De minister zeide te vreezen, dat er een toestand zou kunnen ontstaan, waarin een stelling nemen in het Marokko-vraagstuk zijnerzijds van ernstiger beteekenis zou moeten worden, dan een voor loopige uitspraak in dit stadium. Aan een regeling van het Marokko-vraagstuk moest Engeland met het oog op de groote economische belangen, die het daar had, deelnemen. Hij had na de mededeelingen van den gezant op 1 Juli gewacht, in de hoop op ©en ver gelijk tusschen Duitschland en Frankrijk, maar sinds dien niets meer van den gezant vernomen. Met het oog op de voor Frankrijk oogeuschijnlijk onaanneem bare Duitische eischen trad de vraag op den voor grond: Wat moet Duitschland in de gesloten haven en in het achterland van Agadir? Hij legde er den nadruk op, dat hij dit gesprek alleen had begonnen in de hoop, niet ten' slotte voor de feiten te worden g steld, die ook zijnerzijds een stelling nemen eiscliten en waardoor de reeds genoeg verwikkelde politieke toestand nog aanmerkelijk mo-eielijker en ernstiger zou kunnen worden. Daarom meende hij, dat de tijd gekomen was, dat ook Engeland in de onderhandelin gen diende betrokken te worden, hoewel hij deze meening niet als officieel© mededeeling* wilde doen doorgaan. Hij zeide te vreezen, dat Duitschland van Agadir wel eens een oorlogshaven zou kunnen willen maken1 en het achter land afsluiten. De gezant vroeg den minister de belangen van Engeland te noemen, die door Duitschlands optreden waren geschaad en toen de minister hiertoe niet in staat bleek, voegde hij er aan toe, dat het juister ware af te wachten, tot hij bewijzen kon, dat eenig Engelsch belang of recht er bij betrokken was. Hij kom" den minister niet ver helen, dat deze met twee maten scheen te willen meten, één voor Frankrijk en één voor Duitschland. Hierop antwoordde de heer Grey, dat hij geenszins een vergrooting van het Duitsche koloniaal gebied in midden-Afrika zou willen verhinderen. Alleen wilde hij doen uitkomen, dat bij de Marokko-kwestie Engel sche belangen konden worden betrokken. Daarom had hij op een vergelijk tusschen Frankrijk en Duitsch land gehoopt. Slechts voor het geval van een misluk king van de onderhandelingen had hij zich duidelijk en klaar willen uitspreken. De gezant seinde daags na zijn onderhoud met den minister den inhoud van het gesprek naar Berlijn. Onmiddellijk kreeg hij toen de opdracht den minister mede te deelen, dat Duitschland nooit aan het vesti gen van een oorlogehaven op de Marokkaansche kust gedacht had en daar ook nooit aam zou denken. Daar Duitschland! had gemerkt, dat de stipte ge- heimhoadimg, waartoe beide onderhandelende partijen zich hadden verbonden was geschonden en Frankrijk aar het scheen, niet slechts de pers, maar ook zijn vrienden -stuksgewijs liad ingelicht, onjuist en onvol ledig, op een wijze, welke tot verdachtmaking van de Duitsche bedoelingen geschikt was, had Duitschland een tijd niet verder onderhandeld. Toen het antwoord1 op die door den Engelschen mi nister aangeroerde vraagpunten van uit Berlijn gezon den was naar den Duitschen gezant te Londen werd t-e Berlijn de tekst bekend vam de rede, gehouden door minister Lloyd George den zelfden dag, dat het on derhoud tusschen den gezant en den Engelschen mi nister van buitenlandsche zaken had plaats gehad. Den 24-sten Juli was den gezant te Londen opgedra gen erop te wijzen, dat een groot deel der Engelsche en de gezamenlijke Fransche pers in die rede aanlei ding had gevonden tot heftige aanvallen jegens Duitschland en dat dit. gevolg der rede een hooge ma- to vctix -*>iat-ö boio-i1 lijjf Wel mootou vo-rwolili&n. XXivcl En geland wenschen, dan ko-ndem die langs den gebruike- lijken diplomatieken weg worden meegedeeld. Mocht de Engelsche regeering de bedoeling hebben den poli- tieken toestand te verwikkelen of te verwarren en aan te sturen op een gewelddadige ontknooping, dan had zij althans geen beter middel daartoe kunnen kiezen dan de rede van den kanselier der schatkist. Sir Edward Grey had toen deze rede al-s gematigd verde digd -en verklaard, dat zij geenerlei bedreiging jegens Duitschland inhield. Er was geen sprake van, dat de Engelsche regeering een Fransch-Duitsch vergelijk niet zou wenschen, maar indien in -den loop der Ma- ro'kko-kwestie de Engelsche- belangen werden verlet, dan zou hij die moeten verdedigen. De gezant had daarop betuigd, dat niemand Engeland dit r-echt be streed. Duitschland had nooit de bedoeling gehad over Engelsche belangen o-f rechten te beschikken, maar dreigende waarschuwingen zouden Duitschland slechts tot vasthouden aan zijn rechten aanvuren. Een nieuwe instructie aam den Duitschen gezant werd den 26s-ten Juli gegeven en daarin werd gezegd, dat Sir Edward Grey uit de officieele mededeelingen had moeten zien, dat Engelsche belangen bij de on derhandeling niet gemoeid werden. Den gezant was voort-s opgedragen te verklaren, gaarne acte er van te h-ebben genomen, toen de heer Grey had gezegd, dat hij het- to-t standi komen van een vergelijk tusschen Duitschland en Frankrijk zeer wensehte en de over tuiging uit te drukken, dat dit de onderhandelingen ten zeerste zou bevorderen. Den 27sten Juli was er toen een klaarblijkelijk ge ïnspireerde mededeeling door het telegTaafagentschap van Reuter gepubliceerd. Daarin werd gezegd dat het onjuist was uit de overwegingen van het Engelsche kabinet te willen* afleiden, dat de Engelsche regeering plan had onmiddellijk of actief aan de Marokko-on- derhandelingen deel te nemen. De veranderingen in de beschikkingen ten aanzien van de vlopt langs de kust en de Atlantische vloot hadden niets te maken met de gebeurtenissen in Marokko. Van dis oogenblik af waren de onderhandelingen met Frankrijk beter vooruit gekomen. Plaatsen wij thans, vasthoudend aan de hoofdpun ten, naast deze Duitsche de gisteravond afgelegde Engelsche verklaringen. De Engelsche minister begon met 1 Juli, toen de Duitsche gezant te Londe-n kennis gaf van het zenden van den Panther en daarbij verklaarde, dat-, zoodira het in Marokko weer kalm wa-s, het schip weer van Agadir zou vertrekken. Daarna wa-s er een- tijdperk van zwijgen. Engeland kreeg geen verdere inlichting van de Duitsche regeering alleen den 12den Juli deelde de Duitsche minister van buitenlandsche zaken den Engelschen gezant te Berlijn mede, dat men nooit Engeland heeft willen uitsluiten. Engeland achtte den toestand ernstig en den 14d-en Juli werd den Duitschen gezant te Londen- aangezegd-, dat een nieu we regeling, waartoe men buiten Engeland1 om mocht komen, niet zou worden erkend, De Eingelsche mi nister werd bezorgd, toen het bericht in de- pers ver scheen, dat Duitschland eischen -stelde, welke, het was duidelijk, Frankrijk niet kon inwilligen. Den 21sten Juli wees hij er den Duitschen gezant op, dat als de onderhandelingen met Frankrijk mislukten, Engeland verplicht zou zijn iets te doem ter bescherming van zijn belangen en deel te nemen aan1 de beraadslaging over de zaak. Hij had er o.a. 'op gewezen, dat het feit. dat Duitschland Agadir bleef bezetten, ten min9te een monopolie voor handelskansen inhield. De rede van minister Lloyd' George, 21 Juli gehou den, was geen bedreiging. Hare strekking was, dat waar Engelsche belangen in het spel zijn, Engeland niet behandeld moet worden alsof het niet meetelt. Als ooit de tijd komt vervolgde de lieer Grey onder langdurige toejuichingen -dat dit niet gezegd mag worden, dan zullen wij hebben opgehouden te bestaan, tenminste als groote .mogendheid. De woorden van de rede werden goedig vergeten en een -soort legende ontstond er van. De minister had gevraagd, of hij in liet parlement mocht mededeelen, dat er te Aga-dir geen man ont scheept was, maar Duitschland wilde dit niet goed keu-ren, aangezien het dit na de redevoering van den heer Lloyd George niet met 's lands waardigheid in overeenstemming achtte. Over het onderhoud van den 24sten Juli zeide de heer Grey, dat dit uiterst stroef van toon was en dat hij wegens den- toon van de mededeelingen met de En gelsche waardigheid niet overeen kon brengen, een verklaring van Lloyd George's rede te geven. Den 27sten Juli ontving men van de Duitsche re geering een lange mededeeling, waarin werd gezegd, dat met genoegen, kennis genomen was van den wen-sch van minister Grey naar. de totstandkoming van een Franiscli-Duitsch vergelijk, terwijl de Duit sche regeering tevens verklaarde, dat Duitschland het ernstige verlangen koesterde de punten van wrijving met Frankrijk te verminderen en hoopte, dat het mis schien mogelijk zou zijn ze geheel uit den weg'te rui men-. De heer Grey zeide verder, dat hij onmiddellijk zijn waardeering te kennen liad gegeven voor den vriend- sehappelijken toon, waarin de mededeeling vervat was: Hij en de Duitsche gezant hadden het gtesprek op niet-formeele wijze voortgezet, waarbij de gezant zijn leedwezen- betuigd had over de misleiding van de openbare meening in Engeland, hetgeen tot geheel verkeerde gevolgtrekkingen uit het optreden van Duitschland had gevoerd. De heer Grey had geantwoord', dat di-t het natuur lijke gevolg was geweest van het plotselinge zenden va-a een oorlogsschip naar Agadir, doch te kennen ge geven, dat men deze kwestie zou laten rusten. De laat- aitr> Duitaöke me-dedeoling zou echter opgevat kunnen worden als een nieuw punt van^uitgang, terwijl er geen noodzaak bestond terug te komen op zaken, die onvermijdelijk tot wederzijd-sch© beschuldiging moes ten voeren. (Toejuiching). Van dat tijdstip af waren geen moeielijkheden meer betreffende Marokko tusschen de Engelsche en Duit sche regeering gerezen. De diplomaten bleven tot September toe bezorgd1, omdat men niet wist wat er zou gebeuren, indien de onderhandelingen mochten worden afgebroken. Engeland had er over gedacht voor dat geval een conferentie t-e doen houden, maar vernomen, dat een desbetreffend voorstel door Duitschland waarschijnlijk niet zou worden aangeno- TWEEDE KAMER. Gisteren werd in dte Kamer de Indische begrootiug verder behandeld. Men was gekomen aan de omderaf- "Yleeli-ng nopens het personeel van het departement va-n binnenlandsch bestuur. De heer De Meester had een amendement ingediend om de controle over de land- schapskass-e-n niet op te dragen aan het Bureau voor de Buitenbezittingen. De s-temmen hierover staakten. Bij de ondenafdeeling nopens de voorbereiding van een hervorming van de economische en agrarische toe standen i-n4de> Vorstenlanden wees de heer V 1 i-e g e n (S. D. A. P.) op de urgentie van zulk een hervorming. Sp-r. critiseerde de hervormingsplannen -der Regeering en vraagt preciseeriing van den duur deir voorgenomen overga ngsma atregel-en. De hieer Schreurer (A. R.) besprak den grond slag der reorganisatie in dte Vorstenlanden, n.l. de dessavormi-ng en wil daarbij den rechtstoestand van de Christen-inlanders geregeld zien. De heer Bogaardt (R.-K.) prees de reorgani satie, di© hij geleidelijk doorgevoerd wil hebben. Hij vraagt, of uit het overleg, dat dienaangaande gepleegd is, gebleke-n is, dat de hervormingen vlot zullen wor den aanvaard. De minister* van koloniën (de heer de Waal Malefijt) was verzekerd1 van de instemming van de vorsten en zal de apanagehoud-e-rs ve-rzoene-n door hen een plaats in het d-eissabestuur te geven. Hij tracht den heer Vliegen gerust te stellen omtrent de bedoeling der overgangsmaatregelen. De aanhangige onder af deel i-ng werd daarna zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De heeren van Hoogstraten (A. R.) en Bos (V. D.) bespraken de reorganisatie van het cre- dietwezen. Zij juichen de oprichting van d-e Centrale Credietkas toe, doch vooral de laatste spr. betoogt, dat deze kas moet worden beheerd naar de beginselen van goed bankbeleid. Aan het hoofd is noodig een ban kier van den eersten rang naast den tegenwoordigen inspecteur van het credietwezen. De Minister beloofde overweging. In de com missie van to-ezicht is reeds een bankier benoemd. De betrekkelijke posten werden goedgekeurd. De heer Hugenholtz drong bij de desbetref fende afdeeliug aan op verbetering in het vervoer van mindere Indische militairen d'oo-r de Paketvaartmaat- sehappijen. De minister -ried' aan, die grieven goed gedo cumenteerd 'aan de regeering kenbaar te maken, wel ken wenk -de lieer Hugenholtz beloofde aan de belang hebbenden over te brengen. Bij de afdeeling Onderwijs en Eeredienst besprak de heer Roessingk de reorganisatie van het onderwijs in die Minahassa en op de Sangi- en Taland-eilanden. Spr. vreesde, dat het extra subsidie aan he-t Pro- testantsche comité van christengemeenten zal leiden tot overgang in de Minahassa van de gouvemements- seholen in handen v-an -de zending. In den breede soms spr. de -nadeelen daarvan op. De vergadering weTd verdaagd tot 's avonds 8 uur, ter voortzetting van de behandeling dar Justi-tiebe- grooting. De heer Roodhuyzen (U.-L.) voerde toen het woord ten aanzien van de benoeming van mr. Van Dam tot kantonrechter te Amsterdam, bij wien de mensch gezegevierd heeft over den ambtenaar. De benoeming van mr. Van Rhede van der Kloot heeft spr. met groote verwondering gelezen. De Memorie van Antwoord is ten opzichte van de critiek op deze benoeming teleurstellend!. Spr. hechtte weinig beteekenis aan de door de Haagsche Recht bank gedane aanbeveling. De minister had zijn woord aan de Kamer moeten inlossen door juist van deze voordracht af te wijken. Spr. vroeg den minister aam de Kamer tte geven an dere overwegingen, die hem geleid' hebben; de thans door hem gegeven© zijn te ©enenmale onvoldoende. De heer 1) uy s (S. D. A. P.), n^ er op gewezen te hebben, dat hetgeen door den minister geciteerd is uit een boekje van sprekers partijgenoot over de toe passing van de bepalingen betreffende het arbeids contract, op Am-sterdam sloeg en dus volgens spreker uit zijn verband gerukt, besprak vervolgens het dooT den minister toegezegde onderzoek inzake de malver satiën in de gemeente-adtoimistr a tie van Doornspijk. Door deze zaak in ha-nden te stellen- van de justitie te Zwolle, is de minister terecht gekomen öf bij mr. Roosenburg, een oud-officier te Dordrecht öf bij mr. Royer, die met. mr. Van Rhede v. d. Kloot, die excen trieke gehoorpro-even heeft genomen. Het O. M. te Zwolle ka-n dus ze-er wel met Dordtsche bacillen zijn geïnfecteerd. Spreker zeide ve-rvolgens, dat hij en de zijnen een heel jaar lang -ergernis hebben van de rech terlijke macht en de minister moedigt verkeerd op treden aan. In het bijzonder wees spreker op 't optreden der justitie bij en- na economische conflicten. Spreker trad in -een scherpe, herhaaldelijk door den voorzitter onderbroken critiek op de benoemingen van rechterlijke ambtenaren, van mrs. Rhede v. cl. Kloot, Pelerin, Wenthol-t en Van Dam-, ten betooge, dat- alle rechterlijke ambtenaren, die iets op hum kerfstok heb ben, doo-r den minister van Justitie worden beloond. Deze minister heeft maling aan de volksopinie en wordt, omdat hij socialisten bestrijdt door de bour- geois-pers toegejuicht. De spreker, die d-oor den voor zitter met ontneming van het woord werd bedreigd, eindigde na 3 uur te hebben gesproken. De minister beantwoord-de den spreker, waarna do alg-emee-ne beschouwingen werden gesloten. De vergadering werd over twaalven gesloten. PROVINCIALE STATEN VAN NOORD-HOL LAND. In de zitting van 19 Juli j.l. stelde de heer Prins voor, op de begrootd-ng van 1912 een memoriepost te brengen tot bestrijding va-n het drankmisbruik en Ge deputeerde Staten uit te -noodigen, zoo spoedig doen lijk een regeling te -ontwerpen betreffende de wijze, waarop drankbestrijdingsvereenigingen een provinci aal subsidie zullen kunnen verkrijgen. Gedeputeerden advis-eerem thans, waar^h. i. het par ticulier initiatief ein het Rijk matige onkosten van dra-nkbestrijdi-ngsvereenigingefn volkomen kunnen dek ken, dit voorstel niet aan te nemen. In de provincie Noord-Holland bestond voor April geen gelegenheid voor de opleiding van doof stommen. Doofstomme kinderen moesten daardoor voor heel huu leertijd, d-at is tot het 16e jaar, naar elders wor den gezonden, waardoor werd veroorzaakt, dat zij ge durende dien geheelen leertijd uit het ouderlijk huis waren verwijderd, en' dat het onderwijs pas aanving op gemiddeld 7-- o-f 8-jarigen leeftijd. Voo-r deze onge lukkige kinderen gingen alzoo eenige kostbare leerja ren nutteloos verloren. In dien -euvelstand heeft, de commissie voor het doofstommen onderwijs te Am sterdam voorzien, door i-n de hoofdstad een doofstom- menschool te stichten. B. en W. van Amsterdam hebben een belangrijk subsidie toegezegd en daarom stellen Gedeputeerden voor aan de vereenigi-ng, te beginnen met 1912 tot wederopzegging, een subsidie te v-erleenen van 1000 's jaars, mits het Rijk en Amsterdam minstens 2500 per jaar toezeggen. De Algemeen© Ned. Ambtenaarsbond te Amster dam heeft zich tot -de Staten gericht met het verzoek alsnog de salarisregeli-ng, zooals- die in 1910 door de commissie van toezicht- over Meerenberg is vastge steld, te herzien en bij die herziening-rekening te hou den met de opmerkingen, die door de afd. Bloemen- daal en omstreken van dien Bond zijn gemaakt en om verder de gunstige regeling ook toe te passen voor de beambten van het gesticht Düinenbosch, om daar door voor de beambten van beide gestichten-, -die toch in. dienst zijn van één provincie, eenheid te verkrijgen in de regeling der arbeidsvoorwaarden voor gelijksoor tige betrekkingen en eindelijk om de beambten van beide gestichten door Gedeputeerde Staten t-e doen benoemen en te ontslaan. Volgens Gedeputeerden bestaat -er hoegenaamd geen aanleiding tot een herziening over te gaan van de voor het personeel zeer gunstige loonregelingen. De in het adres vervatte berekeningen zijn meeren- deels onjuist. Wat aangaat de benoeming van het geheele personeel door hun college, dit achten Gedepu teerden niet aanbevelingswaardig', vandaar hun voor stel om het adres in handen te stellen van de com missie van toezicht over Meerenberg, ter afdoening. Voor het in gereedheid brengen van de ambts-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1