DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 280
w
Honderd en dertiende Jatrg&ng.
1911
DINSDAG
28 NOVEMBER.
BINNEN L A N 11.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl;—
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Telefoonnummer 3.
ALRMAARSCHE COURANT
ALKMAAR, 28 November.
De groote dag is voorbij Sir Edward Grey heeft
in het. Engel-scbe parlement zijn redevoering gehou
den, waarna zoo zeer verlangd werd. Hij heeft gespro
ken, een beetje vlak, heel erg diplomatiek maar
toch verzoeningsgezind. Wel heeft hij niet verzuimd
den indruk te vestigen, dat Engeland dezen zomer
een zeer besliste overwinning op Duitschland heeft
behaald, maar hij heeft volstaan, met di't slechts te
laten doorschemeren. Uit' de hieronder volgende over
zichten van hetgeen de heer v. Kiderlen Wachter en
de heer Grey hebben verklaard, zal dat wel duidelijk
worden.
De Historische rede laat overigens voldoende ruim
te voor optimisme. Zij ia vriendschappelijk gestemd
en. het slot toont zeer duidelijk aan, dat de Britsche
leeuw zich gaarne met den Duitschen adelaar wil ver
staan, dat er alle hoop is, om te veronderstellen, dat
er een toenadering zal plaats hebben wanneer
Frankrijk en Duitschland ook dichter bij elkaar ko
men.
Minister Grey herinnerde aan het slot zijner rede
aan de redevoeringen van den Duitschen rijkekanse
lier von Bethmann Hol'lweg in den rijksdag en zeide,
dat haar toon en stemming de Engelsche regeering
vertrouwen ingeboezemd had in het verlangen van
den Duitschen rijkskanselier om zijn land sterk, doch
niet van aanvallende bedoelingen vervuld te weten.
Indien dat de geest der Duitische politiek is ver
volgde de spreker dan ben ik er zeker van, dat bin
nen twee of drie jaren het gepraat over een grooten
Europeeschen oorlog verstomd zal zijn. De goede wil
van Duitschland en Engeland ten opzichte van elkaar
zal niet alleen versterkt zijn, doch ook die tusschen de
vrienden van beide landen. Laten wij ons echter niet
voorstellen, dat wij den vrede op dit oogenblik kun
nen beheerschen door de betrekkingen met Duitsch
land te verbeteren.
De steun, die wij Frankrijk en Rusland zouden ge
ven in tijden vani onrust, zou geheel van de openbare
meening afhankelijk zijn, en beide weten, dat de
openbare meening geen steun zou geven aan een
uittartende, aanvallende actie tegen Duitschland. Al
les wat wij en andere buren van Duitschland verlan
gen, is met dit land op gelijken voet te leven. Laat ons
vooral nieuwe vrienden maken, doch niet ten koste
van de oude vrienden.
Geven we thans allereerst een uittreksel uit de ver
klaring van den Duitschen Staatssecretaris, den heer
von Kiderlen Wachter.
Het uitzenden van een Duitsch schip, zoo verklaar
de hij, naar Agadir, had in de eerste plaats de be
scherming van Duitsche onderdanen gegolden, daar
naast ook een handeling om tegenover Frankrijks op
treden het eigen goed recht te handhaven. Nimmer
h«d het plan bestaan een stuk van Marokko te nemen.
Ook den mogendheden waren van te voren de bedoe
lingen van Duitschftmd blootgelegd. De Duitsche re
geering had haar gezamentlijben vertegenwoordigers
bij de mogendh eden- medeo nder.teekenaars der acte van
Algeciras op 30 Juni een telegram gezonden, dat de
uitzending der „Panther" aankondigde en motiveerde.
Door den keizerlijken gezant te Londen was aan de
Engelsche regeering op 1 Juli een bijzondere mede-
deeling overhandigd. De Engelsche regeering was
derhalve nog vóór het binnenloopen der Panther
in de haven van Agadir volledig en juist ingelicht.
Toen waren de onderhandelingen tusschen Frankrijk
on Duitschland begonnen.
Op de mededeelingen die de Duitsche gezant te
Londen had gedaan, was1 een verzoek om inlichtingen
van Engelsche zijde niet gevolgd, noch bij den ge
zant, noch te Berlijn. Eerst den 21sten Juli had Sir
Edward Grey een onderhoud gehad met den gezant,
waarin op niet-officieele wijze de Marokko-kwestie
werd besproken. De minister zeide te vreezen, dat er
een toestand zou kunnen ontstaan, waarin een stelling
nemen in het Marokko-vraagstuk zijnerzijds van
ernstiger beteekenis zou moeten worden, dan een voor
loopige uitspraak in dit stadium. Aan een regeling
van het Marokko-vraagstuk moest Engeland met het
oog op de groote economische belangen, die het daar
had, deelnemen. Hij had na de mededeelingen van
den gezant op 1 Juli gewacht, in de hoop op ©en ver
gelijk tusschen Duitschland en Frankrijk, maar sinds
dien niets meer van den gezant vernomen. Met het
oog op de voor Frankrijk oogeuschijnlijk onaanneem
bare Duitische eischen trad de vraag op den voor
grond: Wat moet Duitschland in de gesloten haven
en in het achterland van Agadir? Hij legde er den
nadruk op, dat hij dit gesprek alleen had begonnen in
de hoop, niet ten' slotte voor de feiten te worden g
steld, die ook zijnerzijds een stelling nemen eiscliten
en waardoor de reeds genoeg verwikkelde politieke
toestand nog aanmerkelijk mo-eielijker en ernstiger
zou kunnen worden. Daarom meende hij, dat de tijd
gekomen was, dat ook Engeland in de onderhandelin
gen diende betrokken te worden, hoewel hij deze
meening niet als officieel© mededeeling* wilde doen
doorgaan. Hij zeide te vreezen, dat Duitschland van
Agadir wel eens een oorlogshaven zou kunnen willen
maken1 en het achter land afsluiten. De gezant vroeg
den minister de belangen van Engeland te noemen,
die door Duitschlands optreden waren geschaad en
toen de minister hiertoe niet in staat bleek, voegde
hij er aan toe, dat het juister ware af te wachten, tot
hij bewijzen kon, dat eenig Engelsch belang of recht
er bij betrokken was. Hij kom" den minister niet ver
helen, dat deze met twee maten scheen te willen
meten, één voor Frankrijk en één voor Duitschland.
Hierop antwoordde de heer Grey, dat hij geenszins
een vergrooting van het Duitsche koloniaal gebied in
midden-Afrika zou willen verhinderen. Alleen wilde
hij doen uitkomen, dat bij de Marokko-kwestie Engel
sche belangen konden worden betrokken. Daarom had
hij op een vergelijk tusschen Frankrijk en Duitsch
land gehoopt. Slechts voor het geval van een misluk
king van de onderhandelingen had hij zich duidelijk
en klaar willen uitspreken.
De gezant seinde daags na zijn onderhoud met den
minister den inhoud van het gesprek naar Berlijn.
Onmiddellijk kreeg hij toen de opdracht den minister
mede te deelen, dat Duitschland nooit aan het vesti
gen van een oorlogehaven op de Marokkaansche kust
gedacht had en daar ook nooit aam zou denken.
Daar Duitschland! had gemerkt, dat de stipte ge-
heimhoadimg, waartoe beide onderhandelende partijen
zich hadden verbonden was geschonden en Frankrijk
aar het scheen, niet slechts de pers, maar ook zijn
vrienden -stuksgewijs liad ingelicht, onjuist en onvol
ledig, op een wijze, welke tot verdachtmaking van de
Duitsche bedoelingen geschikt was, had Duitschland
een tijd niet verder onderhandeld.
Toen het antwoord1 op die door den Engelschen mi
nister aangeroerde vraagpunten van uit Berlijn gezon
den was naar den Duitschen gezant te Londen werd t-e
Berlijn de tekst bekend vam de rede, gehouden door
minister Lloyd George den zelfden dag, dat het on
derhoud tusschen den gezant en den Engelschen mi
nister van buitenlandsche zaken had plaats gehad.
Den 24-sten Juli was den gezant te Londen opgedra
gen erop te wijzen, dat een groot deel der Engelsche
en de gezamenlijke Fransche pers in die rede aanlei
ding had gevonden tot heftige aanvallen jegens
Duitschland en dat dit. gevolg der rede een hooge ma-
to vctix -*>iat-ö boio-i1 lijjf Wel mootou vo-rwolili&n. XXivcl En
geland wenschen, dan ko-ndem die langs den gebruike-
lijken diplomatieken weg worden meegedeeld. Mocht
de Engelsche regeering de bedoeling hebben den poli-
tieken toestand te verwikkelen of te verwarren en aan
te sturen op een gewelddadige ontknooping, dan had
zij althans geen beter middel daartoe kunnen kiezen
dan de rede van den kanselier der schatkist. Sir
Edward Grey had toen deze rede al-s gematigd verde
digd -en verklaard, dat zij geenerlei bedreiging jegens
Duitschland inhield. Er was geen sprake van, dat de
Engelsche regeering een Fransch-Duitsch vergelijk
niet zou wenschen, maar indien in -den loop der Ma-
ro'kko-kwestie de Engelsche- belangen werden verlet,
dan zou hij die moeten verdedigen. De gezant had
daarop betuigd, dat niemand Engeland dit r-echt be
streed. Duitschland had nooit de bedoeling gehad
over Engelsche belangen o-f rechten te beschikken,
maar dreigende waarschuwingen zouden Duitschland
slechts tot vasthouden aan zijn rechten aanvuren.
Een nieuwe instructie aam den Duitschen gezant
werd den 26s-ten Juli gegeven en daarin werd gezegd,
dat Sir Edward Grey uit de officieele mededeelingen
had moeten zien, dat Engelsche belangen bij de on
derhandeling niet gemoeid werden. Den gezant was
voort-s opgedragen te verklaren, gaarne acte er van
te h-ebben genomen, toen de heer Grey had gezegd,
dat hij het- to-t standi komen van een vergelijk tusschen
Duitschland en Frankrijk zeer wensehte en de over
tuiging uit te drukken, dat dit de onderhandelingen
ten zeerste zou bevorderen.
Den 27sten Juli was er toen een klaarblijkelijk ge
ïnspireerde mededeeling door het telegTaafagentschap
van Reuter gepubliceerd. Daarin werd gezegd dat het
onjuist was uit de overwegingen van het Engelsche
kabinet te willen* afleiden, dat de Engelsche regeering
plan had onmiddellijk of actief aan de Marokko-on-
derhandelingen deel te nemen. De veranderingen in
de beschikkingen ten aanzien van de vlopt langs de
kust en de Atlantische vloot hadden niets te maken
met de gebeurtenissen in Marokko.
Van dis oogenblik af waren de onderhandelingen
met Frankrijk beter vooruit gekomen.
Plaatsen wij thans, vasthoudend aan de hoofdpun
ten, naast deze Duitsche de gisteravond afgelegde
Engelsche verklaringen.
De Engelsche minister begon met 1 Juli, toen de
Duitsche gezant te Londe-n kennis gaf van het zenden
van den Panther en daarbij verklaarde, dat-, zoodira
het in Marokko weer kalm wa-s, het schip weer van
Agadir zou vertrekken. Daarna wa-s er een- tijdperk
van zwijgen. Engeland kreeg geen verdere inlichting
van de Duitsche regeering alleen den 12den Juli
deelde de Duitsche minister van buitenlandsche zaken
den Engelschen gezant te Berlijn mede, dat men nooit
Engeland heeft willen uitsluiten. Engeland achtte
den toestand ernstig en den 14d-en Juli werd den
Duitschen gezant te Londen- aangezegd-, dat een nieu
we regeling, waartoe men buiten Engeland1 om mocht
komen, niet zou worden erkend, De Eingelsche mi
nister werd bezorgd, toen het bericht in de- pers ver
scheen, dat Duitschland eischen -stelde, welke, het was
duidelijk, Frankrijk niet kon inwilligen. Den 21sten
Juli wees hij er den Duitschen gezant op, dat als de
onderhandelingen met Frankrijk mislukten, Engeland
verplicht zou zijn iets te doem ter bescherming van
zijn belangen en deel te nemen aan1 de beraadslaging
over de zaak. Hij had er o.a. 'op gewezen, dat het feit.
dat Duitschland Agadir bleef bezetten, ten min9te een
monopolie voor handelskansen inhield.
De rede van minister Lloyd' George, 21 Juli gehou
den, was geen bedreiging. Hare strekking was, dat
waar Engelsche belangen in het spel zijn, Engeland
niet behandeld moet worden alsof het niet meetelt.
Als ooit de tijd komt vervolgde de lieer Grey onder
langdurige toejuichingen -dat dit niet gezegd mag
worden, dan zullen wij hebben opgehouden te bestaan,
tenminste als groote .mogendheid. De woorden van de
rede werden goedig vergeten en een -soort legende
ontstond er van.
De minister had gevraagd, of hij in liet parlement
mocht mededeelen, dat er te Aga-dir geen man ont
scheept was, maar Duitschland wilde dit niet goed
keu-ren, aangezien het dit na de redevoering van den
heer Lloyd George niet met 's lands waardigheid in
overeenstemming achtte.
Over het onderhoud van den 24sten Juli zeide de
heer Grey, dat dit uiterst stroef van toon was en dat
hij wegens den- toon van de mededeelingen met de En
gelsche waardigheid niet overeen kon brengen, een
verklaring van Lloyd George's rede te geven.
Den 27sten Juli ontving men van de Duitsche re
geering een lange mededeeling, waarin werd gezegd,
dat met genoegen, kennis genomen was van den
wen-sch van minister Grey naar. de totstandkoming
van een Franiscli-Duitsch vergelijk, terwijl de Duit
sche regeering tevens verklaarde, dat Duitschland het
ernstige verlangen koesterde de punten van wrijving
met Frankrijk te verminderen en hoopte, dat het mis
schien mogelijk zou zijn ze geheel uit den weg'te rui
men-.
De heer Grey zeide verder, dat hij onmiddellijk zijn
waardeering te kennen liad gegeven voor den vriend-
sehappelijken toon, waarin de mededeeling vervat
was: Hij en de Duitsche gezant hadden het gtesprek
op niet-formeele wijze voortgezet, waarbij de gezant
zijn leedwezen- betuigd had over de misleiding van de
openbare meening in Engeland, hetgeen tot geheel
verkeerde gevolgtrekkingen uit het optreden van
Duitschland had gevoerd.
De heer Grey had geantwoord', dat di-t het natuur
lijke gevolg was geweest van het plotselinge zenden
va-a een oorlogsschip naar Agadir, doch te kennen ge
geven, dat men deze kwestie zou laten rusten. De laat-
aitr> Duitaöke me-dedeoling zou echter opgevat kunnen
worden als een nieuw punt van^uitgang, terwijl er
geen noodzaak bestond terug te komen op zaken, die
onvermijdelijk tot wederzijd-sch© beschuldiging moes
ten voeren. (Toejuiching).
Van dat tijdstip af waren geen moeielijkheden meer
betreffende Marokko tusschen de Engelsche en Duit
sche regeering gerezen. De diplomaten bleven tot
September toe bezorgd1, omdat men niet wist wat er
zou gebeuren, indien de onderhandelingen mochten
worden afgebroken. Engeland had er over gedacht
voor dat geval een conferentie t-e doen houden, maar
vernomen, dat een desbetreffend voorstel door
Duitschland waarschijnlijk niet zou worden aangeno-
TWEEDE KAMER.
Gisteren werd in dte Kamer de Indische begrootiug
verder behandeld. Men was gekomen aan de omderaf-
"Yleeli-ng nopens het personeel van het departement va-n
binnenlandsch bestuur. De heer De Meester had een
amendement ingediend om de controle over de land-
schapskass-e-n niet op te dragen aan het Bureau voor
de Buitenbezittingen. De s-temmen hierover staakten.
Bij de ondenafdeeling nopens de voorbereiding van
een hervorming van de economische en agrarische toe
standen i-n4de> Vorstenlanden wees de heer V 1 i-e g e n
(S. D. A. P.) op de urgentie van zulk een hervorming.
Sp-r. critiseerde de hervormingsplannen -der Regeering
en vraagt preciseeriing van den duur deir voorgenomen
overga ngsma atregel-en.
De hieer Schreurer (A. R.) besprak den grond
slag der reorganisatie in dte Vorstenlanden, n.l. de
dessavormi-ng en wil daarbij den rechtstoestand van de
Christen-inlanders geregeld zien.
De heer Bogaardt (R.-K.) prees de reorgani
satie, di© hij geleidelijk doorgevoerd wil hebben. Hij
vraagt, of uit het overleg, dat dienaangaande gepleegd
is, gebleke-n is, dat de hervormingen vlot zullen wor
den aanvaard.
De minister* van koloniën (de heer de Waal
Malefijt) was verzekerd1 van de instemming van de
vorsten en zal de apanagehoud-e-rs ve-rzoene-n door hen
een plaats in het d-eissabestuur te geven. Hij tracht den
heer Vliegen gerust te stellen omtrent de bedoeling
der overgangsmaatregelen.
De aanhangige onder af deel i-ng werd daarna zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De heeren van Hoogstraten (A. R.) en
Bos (V. D.) bespraken de reorganisatie van het cre-
dietwezen. Zij juichen de oprichting van d-e Centrale
Credietkas toe, doch vooral de laatste spr. betoogt, dat
deze kas moet worden beheerd naar de beginselen van
goed bankbeleid. Aan het hoofd is noodig een ban
kier van den eersten rang naast den tegenwoordigen
inspecteur van het credietwezen.
De Minister beloofde overweging. In de com
missie van to-ezicht is reeds een bankier benoemd.
De betrekkelijke posten werden goedgekeurd.
De heer Hugenholtz drong bij de desbetref
fende afdeeliug aan op verbetering in het vervoer van
mindere Indische militairen d'oo-r de Paketvaartmaat-
sehappijen.
De minister -ried' aan, die grieven goed gedo
cumenteerd 'aan de regeering kenbaar te maken, wel
ken wenk -de lieer Hugenholtz beloofde aan de belang
hebbenden over te brengen.
Bij de afdeeling Onderwijs en Eeredienst besprak
de heer Roessingk de reorganisatie van het onderwijs
in die Minahassa en op de Sangi- en Taland-eilanden.
Spr. vreesde, dat het extra subsidie aan he-t Pro-
testantsche comité van christengemeenten zal leiden
tot overgang in de Minahassa van de gouvemements-
seholen in handen v-an -de zending. In den breede
soms spr. de -nadeelen daarvan op.
De vergadering weTd verdaagd tot 's avonds 8 uur,
ter voortzetting van de behandeling dar Justi-tiebe-
grooting.
De heer Roodhuyzen (U.-L.) voerde toen het
woord ten aanzien van de benoeming van mr. Van
Dam tot kantonrechter te Amsterdam, bij wien de
mensch gezegevierd heeft over den ambtenaar. De
benoeming van mr. Van Rhede van der Kloot heeft
spr. met groote verwondering gelezen.
De Memorie van Antwoord is ten opzichte van de
critiek op deze benoeming teleurstellend!. Spr. hechtte
weinig beteekenis aan de door de Haagsche Recht
bank gedane aanbeveling.
De minister had zijn woord aan de Kamer moeten
inlossen door juist van deze voordracht af te wijken.
Spr. vroeg den minister aam de Kamer tte geven an
dere overwegingen, die hem geleid' hebben; de thans
door hem gegeven© zijn te ©enenmale onvoldoende.
De heer 1) uy s (S. D. A. P.), n^ er op gewezen te
hebben, dat hetgeen door den minister geciteerd is
uit een boekje van sprekers partijgenoot over de toe
passing van de bepalingen betreffende het arbeids
contract, op Am-sterdam sloeg en dus volgens spreker
uit zijn verband gerukt, besprak vervolgens het dooT
den minister toegezegde onderzoek inzake de malver
satiën in de gemeente-adtoimistr a tie van Doornspijk.
Door deze zaak in ha-nden te stellen- van de justitie te
Zwolle, is de minister terecht gekomen öf bij mr.
Roosenburg, een oud-officier te Dordrecht öf bij mr.
Royer, die met. mr. Van Rhede v. d. Kloot, die excen
trieke gehoorpro-even heeft genomen. Het O. M. te
Zwolle ka-n dus ze-er wel met Dordtsche bacillen zijn
geïnfecteerd. Spreker zeide ve-rvolgens, dat hij en de
zijnen een heel jaar lang -ergernis hebben van de rech
terlijke macht en de minister moedigt verkeerd op
treden aan.
In het bijzonder wees spreker op 't optreden der
justitie bij en- na economische conflicten.
Spreker trad in -een scherpe, herhaaldelijk door den
voorzitter onderbroken critiek op de benoemingen van
rechterlijke ambtenaren, van mrs. Rhede v. cl. Kloot,
Pelerin, Wenthol-t en Van Dam-, ten betooge, dat- alle
rechterlijke ambtenaren, die iets op hum kerfstok heb
ben, doo-r den minister van Justitie worden beloond.
Deze minister heeft maling aan de volksopinie en
wordt, omdat hij socialisten bestrijdt door de bour-
geois-pers toegejuicht. De spreker, die d-oor den voor
zitter met ontneming van het woord werd bedreigd,
eindigde na 3 uur te hebben gesproken.
De minister beantwoord-de den spreker, waarna do
alg-emee-ne beschouwingen werden gesloten.
De vergadering werd over twaalven gesloten.
PROVINCIALE STATEN VAN NOORD-HOL
LAND.
In de zitting van 19 Juli j.l. stelde de heer Prins
voor, op de begrootd-ng van 1912 een memoriepost te
brengen tot bestrijding va-n het drankmisbruik en Ge
deputeerde Staten uit te -noodigen, zoo spoedig doen
lijk een regeling te -ontwerpen betreffende de wijze,
waarop drankbestrijdingsvereenigingen een provinci
aal subsidie zullen kunnen verkrijgen.
Gedeputeerden advis-eerem thans, waar^h. i. het par
ticulier initiatief ein het Rijk matige onkosten van
dra-nkbestrijdi-ngsvereenigingefn volkomen kunnen dek
ken, dit voorstel niet aan te nemen.
In de provincie Noord-Holland bestond voor
April geen gelegenheid voor de opleiding van doof
stommen.
Doofstomme kinderen moesten daardoor voor heel
huu leertijd, d-at is tot het 16e jaar, naar elders wor
den gezonden, waardoor werd veroorzaakt, dat zij ge
durende dien geheelen leertijd uit het ouderlijk huis
waren verwijderd, en' dat het onderwijs pas aanving
op gemiddeld 7-- o-f 8-jarigen leeftijd. Voo-r deze onge
lukkige kinderen gingen alzoo eenige kostbare leerja
ren nutteloos verloren. In dien -euvelstand heeft, de
commissie voor het doofstommen onderwijs te Am
sterdam voorzien, door i-n de hoofdstad een doofstom-
menschool te stichten.
B. en W. van Amsterdam hebben een belangrijk
subsidie toegezegd en daarom stellen Gedeputeerden
voor aan de vereenigi-ng, te beginnen met 1912 tot
wederopzegging, een subsidie te v-erleenen van 1000
's jaars, mits het Rijk en Amsterdam minstens 2500
per jaar toezeggen.
De Algemeen© Ned. Ambtenaarsbond te Amster
dam heeft zich tot -de Staten gericht met het verzoek
alsnog de salarisregeli-ng, zooals- die in 1910 door de
commissie van toezicht- over Meerenberg is vastge
steld, te herzien en bij die herziening-rekening te hou
den met de opmerkingen, die door de afd. Bloemen-
daal en omstreken van dien Bond zijn gemaakt en
om verder de gunstige regeling ook toe te passen voor
de beambten van het gesticht Düinenbosch, om daar
door voor de beambten van beide gestichten-, -die toch
in. dienst zijn van één provincie, eenheid te verkrijgen
in de regeling der arbeidsvoorwaarden voor gelijksoor
tige betrekkingen en eindelijk om de beambten van
beide gestichten door Gedeputeerde Staten t-e doen
benoemen en te ontslaan.
Volgens Gedeputeerden bestaat -er hoegenaamd geen
aanleiding tot een herziening over te gaan van de
voor het personeel zeer gunstige loonregelingen.
De in het adres vervatte berekeningen zijn meeren-
deels onjuist. Wat aangaat de benoeming van het
geheele personeel door hun college, dit achten Gedepu
teerden niet aanbevelingswaardig', vandaar hun voor
stel om het adres in handen te stellen van de com
missie van toezicht over Meerenberg, ter afdoening.
Voor het in gereedheid brengen van de ambts-