DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No 295 Honderd en dertiende Jaargang 1911 V R IJ D A O 15 DECEMBER. De drie Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON. Voordam C 9. Dingaansdag. BINKEN A N II Telefoonnummer 3. Zijdie zich met 1 Januari opjdiTbiad abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers franco en gratisT De Directie. PKUILLEÏTOIV 1838 16 December 1911. (Ingezonden). 't Is nu ongeveer 75 jaren geleden. Een groot aan tal Afrikaners van dat gedeelt-e der Kaap-kolonie, die thans als de „Midland's" bekend' staan, had zich om verschillende redenen - hoofdzakelijk samen te vat ten in deze éene: onder de Engelsche Regeering, die de roofzieke Kaffers beschermt en de klachten der Afrikaners niet telt, zijn wij van ons leven en ons goed niet zeker uit de Kaap-kolonie verwijderd, en was over de Oranjerivier getrokken, naar het Noor den en Noordi-Oost'en. Een deel hunner was gegaan naar het land der Zoeloe's en wilde zich vestigen in het noordelijke ge deelte van het huidige Natal. Daar hadden zij, onder leiding van Pieter lietief, in ruil voor bewezen diensten van den kaffer-koning Dingaan, den wreeden opvolger van den bloedgieri- g'en Tsjaka (den Attila van Zuid1-Afrika), een land streek ter vestiging verkregen. Het document, dezen afstand waarborgend, was op 4 Febr. 1838 geteekend. Voor het optrekken van het tractaat was Retief met een zeventigtal volgelingen naar Dinga-an's stad Oem- koegoenglovoe (de Groote Olifant) gekomen. Dien dag, een Vrijdag-, en den dag daarop, liet de kaffer koning zijn troepen op kaffer-manier paradeeren. t Was een wonderlijke, woeste vertooning, maar.... slechts een parade, en Piet Ketief en de zijnen voel den zich zoo gerust onder hun zwarte „vrienden," dat zij niet eens aan de mogelijkheid van verraad dachten en bij gevolg ongewapend' zich onder de woestelingen bewogen. Den volgenden dag zouden Piet Ketief en zijn rnen- 8chen vertrekken. Vroeg in den morgen zouden zij afscheid nemen van hun bondgenooten, op uitnood!- ging- van Dingaan, - een uitnoodiging, welke natuur lijk niet kon worden afgeslagen. Reeds hadden enke le Boeren het vermoeden gekregen door d'e opzette lijke vriendelijkheid van Dingaan, de ongewone vroe ge opschudding en het wapen-vertoon in de kaffer- stad, enkele woorden en blikken der boodschappers dat er verraad in _'t spel' was. Zij waren gereed voor de terugreis naar hun vrienden, hun vrouwen en kin deren veel lust om nog bij den zwarten monarch op morgen-bezoek te gaan en van zijn zuur kaffer-bier te drinken, bestond bij hen niet. Maar. een uitnóod'i- ging van zulk een potentaat kon moeilijk worden ge minacht. Gaarne ook hadden zij gewapend' hun be leefdheidsplicht waargenomen, doch dit werd hun be let door Dmgaan's boodschappers: 't was tegen het gebruik der Zoeloe-natie, gewapend in de tegenwoor digheid van hun koning te verschijnen. In het midden van de stad, eigenlijk een groote, in cirkelvorm omheinde ruimte, waarin een massa van lage hutten, was een open plaats, een plein. Een ge deelte van dit plein, het hoogste gedeelte, was weer omheind, waardoor een „kraal" werd gevormd, tot berging van runderen. Tegen de omheining van die „beestenkraal" was de plaats, waar Dingaan bij groote gelegenheden zich placht neer te zetten. Vandaar zag hij neer op het .gekrioel van zijn volk. Daar zat hij ook op den dag, waarvan hier de korte geschiedenis wordt geschreven, ALEXANDRE DUMA!, o 171) Men schelde aan de deur van het klooster, milady had zich niet vergist. „Ga naar uwe kamer", zeide zij tot, juffrouw Bona cieux, „gij hebt wel eenige kleinoodiën, die gij wilt medenemen." „Ik heb zijn brieven", zeide zij. „Welnu, ga ze halen en keer dan tot mij terug; wij zullen met spoed1 een weinig nuttigenmisschien zul len wij een gedeelte van den nacht- op reis zijn, wij moeten dus krachten verzamelen." „Groote hemel!" zeide - juffrouw Bonacieux, hare hand op haar hart leggende; „mijn hart verstikt mij, ik kan niet gaan „Houd moed'! Kom, moed! Bedenk, dat gij binnen een kwartier gered zijt en dat hetgeen gij doet, vóór hem is." „O, ja, alles, alles voor hemDoor een enkel woord hebt gij mij mijn moed teruggegeven. Ga, ik volk u." Milady begaf zich overhaast naar- haar kamer, zij vond er den, lakei van Rochefort, dien zij hare be.velen gaf. Hij moest voor de deur wachten; mo-chten bij toeval de musketiers verschijnen, dan moest de koets in vollen galop zich verwijderen, het klooster omrijden en milady in een klein dorp, aam de andere zijde van het bosch gelegen, wachten. In dat geval zou milady deu tuin doorgaan en te voet het dorp bereiken. Wij hebben reeds gezegd!, dat milady dat gedeelte van Frankrijk bij uitstek goed kende-. Indien de mus ketiers niet kwamen, dan zouden de zaken den vooraf bepaalden loop volgen; zij zo-u juffrouw Bonacieux, wanneer deze in het -rijtuig klom, onder het voorwend eel haar vaarwel te zeggen, ontvoeren. Juffrouw Bo- iD acieux trad binnen en ten einde haar het minste wantrouwen, indien zij het mocht koesteren-, te ontne- Vóór hem stonden, in een halve maan, gewapend, in oorlogsdos, zijn twe-e dapperste regimenten: de Wit- en de Zwart-sehilden, tweeduizend soldaten, gereed om op het- minste teeken de wreedste en bloeddorstige bevelen van hun meester zonder aarzelen te volbren gen. Links en rechts van hem stonden zijn twee, door liem het meest vertrouwde, raadslieden Tamboesa en Oemsjlela. Een boodschapper werd' uitgestuurd) om Retief en zijn mannen te roepen om voor hun bondgenoot te verschijnen. Er verliepen,eenige minuten. De blanken kwamen, zorgeloos, in groepjes. De, haag van zwarte krijgers werd' een oogenblik geopend, om de gasten door te laten, dan weer gesloten. Vóóraan stapte de forsche gestalte van den blanken Jeider Pieter Retief. Dingaan v-ei'hief zich van zijn zetel, groet, de blan ke mannen en begint een korte toespraak. Retief zou nu naar zijn volk terugkeeren. Hij moest dan zijn menschen zeggen, niet te lang te talmen om bezit te nemen van d-en grond, dien Dingaan aan hen had af gestaan. Hij wenschte Retief „hambra gaasjle" (goe de reis), doch vóór hij ging, moest hij met den kaffer- vorst no-g een dronk „tjwala" (kafferbier) ledigen. Aanstonds werden eenige groote kalebassen met kafferbier voor den koning neergezet. De schenkers proefden -er eerst van, ten bewijze dat het vocht zui ver wa-s eii betrouwbaar; dan nam Dingaan een teug, dan Retief, dan s ko-nings raadsleden. Zóó gingen verscheidene potten rond, want bijna honderd man nen dronken -elk een flinken teug. Om den tijd) te korten, begonnen de twee regimen ten, op bevel van den koning, hun wo-este, vreemde oorlogsdansen uit-te-voeren, al woester en* vreemder wordend,naarmate de soldaten door den drank wer den verhit. Iwee duizend paren naakte voeten waren in forsche beweging en stampten dreunend) o-p den harden grond', maat houdend met een eentonig lied; tweeduizend lijven wrongen zich in bochten; tweedui zend zwarte gezichten namen al meer een uitdrukking van wellustige wreedheid' aan. Dingaan zwolg gulzig uit d© kalabassen <en nu en dan, om niet onbeleefd' te schijnen, proefden de Boe ren mee. De voorste rijen der soldaten drongen, al dansend, voetenstampend en lijven-wringend, op hen aan. Retief en zijn makkers geraakten in een onge makkelijke positie en de 'blanke leider vroeg den ko ning, zijn mannen te bevelen, wat meer ruimte voor dé gasten te laten. „Ja' antwoordde deze, hij stond op, alsof hij 't6„ vraagde bevel wilde geven.... doch in plaats van 't gewenschte woord, klonk een gefluit, zooals kaffers doen hoeren, wanneer zij in den oorlog een aanval o-p hun vijand gaan doen, en „Babaanbê" (Vangt hen) -klonk het uit zijn mond. Dit. was het woord, dat het sein gaf tot het verraad. Levend moes-ten de Boeren gevangen worden om dan buiten de kraal daar binnen mocht geen bloed worden gestort als vee te worden geslacht. Op het vreeselijke sein stortten d-e twee (luizend wreede soldaten over het groepje ongewapende Boe- reit. Verraad!" klonk het uit hun midden. „Heere, help!" baden -enkelen naar omhoog. „Di's klaar met ons! schreeuwde Holstead, een Engelsche kolonist, die bij de Boeren als tolk aanwezig was, en in de taal der Zoeloes voegde hij -hier aan toe: „Hoor mij! ik wil met den koning spreken Dingaan moet zijn wanhoopskreet hebben gehoord, want hij wenkt met zijn hand niet om aan 't ver zoek van Holstead gevolg te geven, maar om zijn man nen te beduiden, dat zij de blanken, over wie zij wa ren heengestort als een door storm opgezweepte zwar- men, herhaalde milady den lakei het laatste gedeelte harer bevelen. Milady deed eenige vragen nopens het rijtuig; het was een sjees met drie paarden bespannen, d-o-or een postiljon bestuurd, de lakei van Rochefort zou, koerier, de sjees vooruitrijden. Mila-dy's vreee, dat juffrouw Bonacieux eenig wantrouw-en mocht koeste reu, was ongegrond; de jonge vrouw was te rein, om in een aoidere vrouw eenig dergelijk verraad te ver moeden; bovendien was de naam der gravin de Win ter, dien zij door de abdis had hooren uitspreken, haar volkomen onbekend; zij wist z-elfs niet eens, dat een vrouw oen zoo groot en -noodlottig deel had in de ram pen ha,ars levens. „Gij ziet he.t,zeide milady, toen de lakei was' ver trokken, „ales is gereed. De abdis vermoedt niets, en gelooft dat men mij van wege den kardinaal komt halen. Die man zal de laatste bevelen ge-ven; nuttig' iets, drinken wij een glas wijn, laiat ons vertrekken." „Ja," zeide juffrouw Bonacieux werktuigelijk, „ja, laat ons vertrekken." Milady beduidde haar, dat zij zich over haar zo-u neerzetten, schonk haar een klein glas Spaanschen wijn in en bediende haar van een hoen. „Zie eens", zeide zij, „hoe alles ons medeloopt, de nacht daalt -en tegen den morgenstond' zullen wij onze schuilplaats hebben bereikt, zonder dat iemand! eenig vermoeden heeft, waar we gebleven zijn. Komaan, ver zamel uw moed' en nuttig iets." Juffrouw Bonacieux at werktuigelijk een paar mon den vol en doopte haar lippen in het glas. „Komaan, komaan", zeide milady, het hare aan hare lippen brengende, „doe zooals ik." Doch o-p het oogenblik, dat zij het aan hare lippen bracht, bleef hare hand! onbewegelijk. Zij meende op den weg een verwijderd) paardegetrappel te hooren, dat in vollen galop naderde; vervolgens en gelijktijdig was het alsof zij het g-ebrie-sch van paarden hoorde. Dat gerucht trok haar uit haa-r blijdschap als een on weer, dat een liefelijken droom in het midden af breekt; zij verbleekte, snelde naar het venster, terwijl juffrouw Bonacieux, bevende van ha-ar stoel oprijzen- te zee, moesten wegvoeren. En voortdurend schreeuw de hij: „Boelalanie abalagatie!" (Slaat, de toovenaars dood!) Retief, die naast hem zat, werd! door 's konings raadslieden weggesleurd, en aan de soldaten overge leverd. „Scheur hart en lever uit 't lijf van den Boe ren-kommandantbeval de koning, ^en begraaf ze op den weg, dien de Boeren gaan!" Want dit is- het bijgeloof der Zoeloe's, dat dit hun vijanden onheil, hun zelf geluk zal aaubrengen. Enkele Boeren vonden nog gelegenheid om hun groote jachtmessen te trekken zich daarmee te verde digen. Maar tegen zoo'n overmacht duurde tegen stand niet lang. Alle blanken werden weggesleurd, buiten den kraalmuur gebonden en daarna, levend, met scherp-gepunte stokken doorboord, zóó hun li chaam als het ware een handvat gevend, waaraan het door de kaffers werd opgetild, opdat hun het dood slaan gemakkelijker kon worden. Retief werd nog een tijd gespaard, om de marteling van zijn makkers te aanschouwen. De half o.ntzielde lichamen werden naar een nabij gelegen heuvel, Chomo-amaboeta, ge-sleept eu daar met stoikslag-en verder afgemaakt. Vastgebonden, te midden van duizenden van bloed dorst waanzinnige kaffers, moest Retief dat aanzien: de marteling van zijn landgenooten, zijn vrienden, on der hen een eigen zoon. En eindelijk, toen niet één van hen meer een teeken van leven gaf, toen na 't dreunen der stokslagen een dood-sche stilte intrad, werd het zijn beurt. Op 17 Februari 1838 werden eenige kleine Boeren- lagertjes in de buurt van 't huidige Natalsche dorpje Weenen door een talrijke overmacht van kaffers over vallen en uitgemoord: een-en-veertig mannen, zes- en-vijftig vrouwen en hondérd-vijf-en-tachtig kinde ren. Andere aanvallen, voor de Bóeren-emigranten, nu meer dan ooit op hun hoede, niet zóó noodlottig, volg den nog in den loop van hetzelfde jaar. Eerst in December echter voelden de Bo-ere-n, thans onder leiding van Andries Pretorius, zich sterk ge noeg, om den kaffer-tyran Dingaan in zijn eigen stad te gaan aanvallen. Op 16 December 1838 kwam het toen, aan de Bloed rivier, tot een hevig treffen tusschen de 400 blanken onder Pretorius en de duizenden van Dingaan, waar door de macht der Zoeloes voor goed gebroken werd. Den dag vóór deze overwinning, 15 December, had de Boeren-generaal een „lager" gevormd' en op zijn verzoek werd door de burgers een godsdienst-oefening gehouden. Tegen het einde daarvan klom Saurel Celliers-, een van zijn onderbevelhebbers, op een wa gen, en sprak: s „Broeders en Landgenooten! Hier staan wij voor den heiligen God! van Hemel en Aarde, om een belofte te doen, dat, a Is Hij met Zijn bescherming- bij ons wezen zal, wij dan dien dag en datum immer als een Dankdag, als een Sabbat, tot Zijn eer zullen vie ren. Dat wij, a-an oüzë kinderen zullen zeggen, dat zij met ons er in moeten dieelen, tot gedachtenis ook voor onze opkomende geslachten. Want de eere Gods zal er door verheerlijkt worden, dat Hem de roem en de eer van de overwinning- worde gegeven." De overwinning wèrdl liun gegeven en sedert is de 16e December, Dingaansdag, een dankdag en een feestdag geweest voor de Afrikaners van Transvaal en Oranje-Vrijstaat, en sedert de stichting van de Unie van Zuid-Afrika voor alle bewoners van geheel Britsch Zuid-Afrika. Alleen de Engelsch-sprekende bewoners van enkele steden, zooals de winkeliers van Kaapstad, vinden dien datum heel ongeschikt en vieren hem niet, om dat-, de zaken 't niet toelaten. Negen dagen later is t immers Kerstmis en de menschen kunnen in de veertien dagen er vóór geen dag missen om hun ca deautjes in te slaan! NIEUWJAARSBAL TEN HOVE. Het Nieuwjaarsbal ten Hove is bepaald op nuari. 2 Ja de, er op leunde om niet te vallen. Men zag nog niets naderen, maar men hoorde het getra-ppel reeds duide lijker. „Ach, mijn hemel!" zeide juffrouw Bonacieux, „wat beteekent dat leven?" „De komst van vrienden of vijanden", zeide milady met -een^ verschrikkelijke koelbloedigheid. „Blijf, waar i8'ij zijt, ik zal het u zeggen." Juffrouw Bonacieux bleef sprakeloos, onbewegelijk en bleek als een lijk staan. Intusschen werd het gerucht sterker; de paarden konden niet meer dan honderd vijftig schreden verwij derd! zijn; indien men z-e nog nigt zag-, kwam dat door dat de weg een kromming maakte. Echter was het gerucht zoo duidelijk, dat men de paarden kon tellen naar de elkander volgende hoefslagen. Miladfy zag met al haar vermogen, dat zij in hare oog-en kon stel len; het was nog juist licht genoeg om de naderenden te kunnen onderscheiden. Eensklaps zag zij om den hoek van den weg eenige met goud' omzoomde hoeden blinken en pluimen fladderen; zij telde twee, toen vijf, vervolgens acht ruiters. Een van hen reed al de andere twee pa-axdenlengten vooruit. Milady slaakte een gebrul. In hem, die aan het hoofd was, herkende zij d'Artagnan. „Ach, mijn hemel!" riep juffrouw Bonacieux uit, ,wie zijn het toch?" „Het is de uniform der gardes van den kardinaal; er is g-e-en oogenblik te verliezen!" riep milady uit. Op de vlucht! op de vlucht!" ,Ja, vluchten wij!" herhaalde juffrouw Bonacieux, doch zonder een enkele schrede te kunnen doen, bleef zij, door angst als- vastgenageld, op hare plaats staan. Men hoorde de ruiters onder het venster voortdra ven. .Maar kom toch, kom toch!" riep milady, de jonge vrouw bij den arm trachtende mede te sleepen. „Wij kunnen door den tuin, die ons nog openblijft, ont- vluchten, ik heb er den sleutel vanj maar haasten wij ons, nog vijf minuten en het is te laat. Juffrouw Bonacieux trachtte te gaan, deed twee schreden en viel op haar knieën. Milady trachtte haar j TWEEDE KAMER. In de zitting va.n gisteren beantwoordde de minister van waterstaat (de heer L. W. H. Regout) de 22 sprekers, die het woord gevoerd hebben over de afdee- ling Spoorwegen van zijne b-egrooting. Hierbij sprak de min. zich uit voor beperking van den Zondags dienst met inachtneming van het belang van het rei zigersverkeer. Hij betreurde het gebrek aan materi eel, doch de omstandigheden van dit jaar veroorzaak ten ook een bijzondere behoefte aan wagens. Het ge brek ligt niet aan het beleid' van de S.S. Voor het tarief van goederenvervoer zal de min. de afnemers in drie rubrieken verdeelen. Verder behandelde de min. de belangen van het personenverkeer, den bouw van stations, het leggen van dubbel spoor en de bevor dering van het locaal verkeer, waarna de min. over het personeel der spoorwegen sprak. Hij was tegen overmatigen arbeidsduur, doch wees op de moeilijk heid om een goede dienstregeling voor het personeel te volgen, waardoor het verkeer niet in de knel komt. Het personeel in de werkplaatsen heeft een 10-uri- gen werkdag. Voor het exploitat-iepersoneel wordt ge streefd' naar geleidelijke inperking van arbeidsduur. Spr. wees op verbeteringen in het nieuwe reglement- Dienstvoorwaarden, waarvan hij de goedkeuring ver dedigt tegenover den heer Troelstra. De minister wees op do loonsverhoogingen, die de loonactie voor hem afkeurenswaardig maken. Hij beloofde echter zijn invloed! voor verbetering van de lage loonen en verdedigde de handhaving van stukwerk en inhaal- premies. Gaarne zal de minister overwegen het buurtverkeer met Beverwijk uit te breiden. De minister zal de lijn AlkmaarSchoorl bezoeken. De min. besprak het karakter der groepsvertegen- woord'iging; het is een wettelijk instituut en hij wil, dat- zij behoorlijk door de maatschappijen zal worden behandeld. Tegen een permanent scheidsgerecht somt de min. bezwaren op. Hij was' geen vijand1 van een gezond vakvereenigingswezen, ma-ar veroordeelt het optreden der Nederl. Vereeniging v. Spoor- en Tramwegpersoneel, die het gezag ondermijnt, Spr. verdedigde de opheffing van de commissie van beheer van het pensioenfonds op verschillende gronden. De min. was niet tegen een commissie van toezicht. Na re- en dupliek werd h-et algemeen debat over de afdeeling Spoorwegen gesloten. Door verschillende leden werd aangedrongen op spoedige exploitatie der spoorlijn GoudaSchoonho ven, zij het dan ook maar gedeeltelijk. De beer Lieftinck drong mede op spoed aan. 25 jaar geleden zeide men in Schoonhoven al: wij krijgen -hier gauw een spoorweg en nu is hij er nog niet. De minister deelde mede, dat d'e directie der S. S. hem had bericht, dat met de exploitatie zoo spoedig mogelijk zou worden aangevangen, maar waar nog 387.000 kub. meter grond moet worden aange- op te heffen en weg te dragen, d-och het mocht haar niet gelukken. In dit oogenblik hoorde men het gerol van het rijtuig, da,t bij de aankomst der musketiers snel' wegreed'; vervolgens knalden drie of vier -schoten. „Ik vraag u voor de laatste maal: wilt gij mede- gaan?" riep milady uit. „Ach, mijn hemel. Gij ziet wel, dat de krachten mij ontbreken; gij ziet wel, dat ik niet kan gaan, vlucht alleen." „Alleen vluchten! U hier laten! Neen, neen nooit!" riep milady uit. Eensklaps scho-ot een bleeke bliksemstraal uit haar oogen, zij naderde de tafel, liet i-n het glas van juf frouw Bonacieux den inhoud! van den steen eens rings vallen, die"n zij met- buitengewone snelheid' opende. Het was een roodachtige korrel, die. dadelijk oploste. ervolgens het glas met vast-e hand opnemende, zeide zij: „Drink, die wijn zal u goed doen, drink." En zij bracht het glas aan de lippen der jonge vrouw, die het werktuigelijk ledig dronk. „O, het was niet o-p die- wijze, dat ik mij wilde wre ken zeide milady, met een he-lschen glimlach het gla-s op tafel zettende; „maar men doet wat men kan." Zij snelde het vertrek uit. Juffrouw Bonacieux zag haar vluchten, zonder haar te kunnen volgen. Zij was als een dier lieden, die, droomende dat men hen vervolgt, te vergeefs trachten hun beenen in beweging te zetten Lenige minuten verliepen; elk oogenblik verwachtte juffrouw Bonacieux milady te zien terugkomen, die echter niet verscheen. Meer dan eens werd haar gloeiend voorhoofd!, ongetwijfeld' door angst, met een koud zweet bedekt. Eindelijk hoorde zij de grendels afschuiven; het gekletter van sporen en laarzen klonk op de traper verhief zich '-n groot, rumoer van stem men, die al meer en meer naderden, en onder welke zij meende haar naam te hooren uitspreken. Eens klaps slaakte zij een luiden vreugdekreet en zij ijlde naar de deur; zij had de stem van d'Artagnan hor kend. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1911 | | pagina 1