DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No
295
Honderd en dertiende Jaargang
1911
V R IJ D A O
15 DECEMBER.
De drie
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,—
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON. Voordam C 9.
Dingaansdag.
BINKEN A N II
Telefoonnummer 3.
Zijdie zich met 1 Januari opjdiTbiad
abonneeren, ontvangen de tot dien datum
verschijnende nummers franco en gratisT
De Directie.
PKUILLEÏTOIV
1838 16 December 1911.
(Ingezonden).
't Is nu ongeveer 75 jaren geleden. Een groot aan
tal Afrikaners van dat gedeelt-e der Kaap-kolonie, die
thans als de „Midland's" bekend' staan, had zich om
verschillende redenen - hoofdzakelijk samen te vat
ten in deze éene: onder de Engelsche Regeering, die
de roofzieke Kaffers beschermt en de klachten der
Afrikaners niet telt, zijn wij van ons leven en ons
goed niet zeker uit de Kaap-kolonie verwijderd, en
was over de Oranjerivier getrokken, naar het Noor
den en Noordi-Oost'en.
Een deel hunner was gegaan naar het land der
Zoeloe's en wilde zich vestigen in het noordelijke ge
deelte van het huidige Natal.
Daar hadden zij, onder leiding van Pieter lietief,
in ruil voor bewezen diensten van den kaffer-koning
Dingaan, den wreeden opvolger van den bloedgieri-
g'en Tsjaka (den Attila van Zuid1-Afrika), een land
streek ter vestiging verkregen. Het document, dezen
afstand waarborgend, was op 4 Febr. 1838 geteekend.
Voor het optrekken van het tractaat was Retief met
een zeventigtal volgelingen naar Dinga-an's stad Oem-
koegoenglovoe (de Groote Olifant) gekomen. Dien
dag, een Vrijdag-, en den dag daarop, liet de kaffer
koning zijn troepen op kaffer-manier paradeeren.
t Was een wonderlijke, woeste vertooning, maar....
slechts een parade, en Piet Ketief en de zijnen voel
den zich zoo gerust onder hun zwarte „vrienden," dat
zij niet eens aan de mogelijkheid van verraad dachten
en bij gevolg ongewapend' zich onder de woestelingen
bewogen.
Den volgenden dag zouden Piet Ketief en zijn rnen-
8chen vertrekken. Vroeg in den morgen zouden zij
afscheid nemen van hun bondgenooten, op uitnood!-
ging- van Dingaan, - een uitnoodiging, welke natuur
lijk niet kon worden afgeslagen. Reeds hadden enke
le Boeren het vermoeden gekregen door d'e opzette
lijke vriendelijkheid van Dingaan, de ongewone vroe
ge opschudding en het wapen-vertoon in de kaffer-
stad, enkele woorden en blikken der boodschappers
dat er verraad in _'t spel' was. Zij waren gereed voor
de terugreis naar hun vrienden, hun vrouwen en kin
deren veel lust om nog bij den zwarten monarch op
morgen-bezoek te gaan en van zijn zuur kaffer-bier te
drinken, bestond bij hen niet. Maar. een uitnóod'i-
ging van zulk een potentaat kon moeilijk worden ge
minacht. Gaarne ook hadden zij gewapend' hun be
leefdheidsplicht waargenomen, doch dit werd hun be
let door Dmgaan's boodschappers: 't was tegen het
gebruik der Zoeloe-natie, gewapend in de tegenwoor
digheid van hun koning te verschijnen.
In het midden van de stad, eigenlijk een groote, in
cirkelvorm omheinde ruimte, waarin een massa van
lage hutten, was een open plaats, een plein. Een ge
deelte van dit plein, het hoogste gedeelte, was weer
omheind, waardoor een „kraal" werd gevormd, tot
berging van runderen.
Tegen de omheining van die „beestenkraal" was de
plaats, waar Dingaan bij groote gelegenheden zich
placht neer te zetten. Vandaar zag hij neer op het
.gekrioel van zijn volk. Daar zat hij ook op den dag,
waarvan hier de korte geschiedenis wordt geschreven,
ALEXANDRE DUMA!,
o
171)
Men schelde aan de deur van het klooster, milady
had zich niet vergist.
„Ga naar uwe kamer", zeide zij tot, juffrouw Bona
cieux, „gij hebt wel eenige kleinoodiën, die gij wilt
medenemen."
„Ik heb zijn brieven", zeide zij.
„Welnu, ga ze halen en keer dan tot mij terug; wij
zullen met spoed1 een weinig nuttigenmisschien zul
len wij een gedeelte van den nacht- op reis zijn, wij
moeten dus krachten verzamelen."
„Groote hemel!" zeide - juffrouw Bonacieux, hare
hand op haar hart leggende; „mijn hart verstikt mij,
ik kan niet gaan
„Houd moed'! Kom, moed! Bedenk, dat gij binnen
een kwartier gered zijt en dat hetgeen gij doet, vóór
hem is."
„O, ja, alles, alles voor hemDoor een enkel woord
hebt gij mij mijn moed teruggegeven. Ga, ik volk u."
Milady begaf zich overhaast naar- haar kamer, zij
vond er den, lakei van Rochefort, dien zij hare be.velen
gaf. Hij moest voor de deur wachten; mo-chten bij
toeval de musketiers verschijnen, dan moest de koets
in vollen galop zich verwijderen, het klooster omrijden
en milady in een klein dorp, aam de andere zijde van
het bosch gelegen, wachten. In dat geval zou milady
deu tuin doorgaan en te voet het dorp bereiken.
Wij hebben reeds gezegd!, dat milady dat gedeelte
van Frankrijk bij uitstek goed kende-. Indien de mus
ketiers niet kwamen, dan zouden de zaken den vooraf
bepaalden loop volgen; zij zo-u juffrouw Bonacieux,
wanneer deze in het -rijtuig klom, onder het voorwend
eel haar vaarwel te zeggen, ontvoeren. Juffrouw Bo-
iD acieux trad binnen en ten einde haar het minste
wantrouwen, indien zij het mocht koesteren-, te ontne-
Vóór hem stonden, in een halve maan, gewapend, in
oorlogsdos, zijn twe-e dapperste regimenten: de Wit-
en de Zwart-sehilden, tweeduizend soldaten, gereed
om op het- minste teeken de wreedste en bloeddorstige
bevelen van hun meester zonder aarzelen te volbren
gen. Links en rechts van hem stonden zijn twee, door
liem het meest vertrouwde, raadslieden Tamboesa en
Oemsjlela.
Een boodschapper werd' uitgestuurd) om Retief en
zijn mannen te roepen om voor hun bondgenoot te
verschijnen. Er verliepen,eenige minuten. De blanken
kwamen, zorgeloos, in groepjes. De, haag van zwarte
krijgers werd' een oogenblik geopend, om de gasten
door te laten, dan weer gesloten. Vóóraan stapte de
forsche gestalte van den blanken Jeider Pieter Retief.
Dingaan v-ei'hief zich van zijn zetel, groet, de blan
ke mannen en begint een korte toespraak. Retief zou
nu naar zijn volk terugkeeren. Hij moest dan zijn
menschen zeggen, niet te lang te talmen om bezit te
nemen van d-en grond, dien Dingaan aan hen had af
gestaan. Hij wenschte Retief „hambra gaasjle" (goe
de reis), doch vóór hij ging, moest hij met den kaffer-
vorst no-g een dronk „tjwala" (kafferbier) ledigen.
Aanstonds werden eenige groote kalebassen met
kafferbier voor den koning neergezet. De schenkers
proefden -er eerst van, ten bewijze dat het vocht zui
ver wa-s eii betrouwbaar; dan nam Dingaan een teug,
dan Retief, dan s ko-nings raadsleden. Zóó gingen
verscheidene potten rond, want bijna honderd man
nen dronken -elk een flinken teug.
Om den tijd) te korten, begonnen de twee regimen
ten, op bevel van den koning, hun wo-este, vreemde
oorlogsdansen uit-te-voeren, al woester en* vreemder
wordend,naarmate de soldaten door den drank wer
den verhit. Iwee duizend paren naakte voeten waren
in forsche beweging en stampten dreunend) o-p den
harden grond', maat houdend met een eentonig lied;
tweeduizend lijven wrongen zich in bochten; tweedui
zend zwarte gezichten namen al meer een uitdrukking
van wellustige wreedheid' aan.
Dingaan zwolg gulzig uit d© kalabassen <en nu en
dan, om niet onbeleefd' te schijnen, proefden de Boe
ren mee. De voorste rijen der soldaten drongen, al
dansend, voetenstampend en lijven-wringend, op hen
aan. Retief en zijn makkers geraakten in een onge
makkelijke positie en de 'blanke leider vroeg den ko
ning, zijn mannen te bevelen, wat meer ruimte voor
dé gasten te laten.
„Ja' antwoordde deze, hij stond op, alsof hij 't6„
vraagde bevel wilde geven.... doch in plaats van 't
gewenschte woord, klonk een gefluit, zooals kaffers
doen hoeren, wanneer zij in den oorlog een aanval o-p
hun vijand gaan doen, en „Babaanbê" (Vangt hen)
-klonk het uit zijn mond.
Dit. was het woord, dat het sein gaf tot het verraad.
Levend moes-ten de Boeren gevangen worden om dan
buiten de kraal daar binnen mocht geen bloed
worden gestort als vee te worden geslacht.
Op het vreeselijke sein stortten d-e twee (luizend
wreede soldaten over het groepje ongewapende Boe-
reit. Verraad!" klonk het uit hun midden. „Heere,
help!" baden -enkelen naar omhoog. „Di's klaar met
ons! schreeuwde Holstead, een Engelsche kolonist,
die bij de Boeren als tolk aanwezig was, en in de taal
der Zoeloes voegde hij -hier aan toe: „Hoor mij! ik
wil met den koning spreken
Dingaan moet zijn wanhoopskreet hebben gehoord,
want hij wenkt met zijn hand niet om aan 't ver
zoek van Holstead gevolg te geven, maar om zijn man
nen te beduiden, dat zij de blanken, over wie zij wa
ren heengestort als een door storm opgezweepte zwar-
men, herhaalde milady den lakei het laatste gedeelte
harer bevelen.
Milady deed eenige vragen nopens het rijtuig; het
was een sjees met drie paarden bespannen, d-o-or een
postiljon bestuurd, de lakei van Rochefort zou,
koerier, de sjees vooruitrijden. Mila-dy's vreee, dat
juffrouw Bonacieux eenig wantrouw-en mocht koeste
reu, was ongegrond; de jonge vrouw was te rein, om
in een aoidere vrouw eenig dergelijk verraad te ver
moeden; bovendien was de naam der gravin de Win
ter, dien zij door de abdis had hooren uitspreken, haar
volkomen onbekend; zij wist z-elfs niet eens, dat een
vrouw oen zoo groot en -noodlottig deel had in de ram
pen ha,ars levens.
„Gij ziet he.t,zeide milady, toen de lakei was' ver
trokken, „ales is gereed. De abdis vermoedt niets,
en gelooft dat men mij van wege den kardinaal komt
halen. Die man zal de laatste bevelen ge-ven; nuttig'
iets, drinken wij een glas wijn, laiat ons vertrekken."
„Ja," zeide juffrouw Bonacieux werktuigelijk, „ja,
laat ons vertrekken."
Milady beduidde haar, dat zij zich over haar zo-u
neerzetten, schonk haar een klein glas Spaanschen
wijn in en bediende haar van een hoen.
„Zie eens", zeide zij, „hoe alles ons medeloopt, de
nacht daalt -en tegen den morgenstond' zullen wij onze
schuilplaats hebben bereikt, zonder dat iemand! eenig
vermoeden heeft, waar we gebleven zijn. Komaan, ver
zamel uw moed' en nuttig iets."
Juffrouw Bonacieux at werktuigelijk een paar mon
den vol en doopte haar lippen in het glas.
„Komaan, komaan", zeide milady, het hare aan hare
lippen brengende, „doe zooals ik."
Doch o-p het oogenblik, dat zij het aan hare lippen
bracht, bleef hare hand! onbewegelijk. Zij meende op
den weg een verwijderd) paardegetrappel te hooren,
dat in vollen galop naderde; vervolgens en gelijktijdig
was het alsof zij het g-ebrie-sch van paarden hoorde.
Dat gerucht trok haar uit haa-r blijdschap als een on
weer, dat een liefelijken droom in het midden af
breekt; zij verbleekte, snelde naar het venster, terwijl
juffrouw Bonacieux, bevende van ha-ar stoel oprijzen-
te zee, moesten wegvoeren. En voortdurend schreeuw
de hij: „Boelalanie abalagatie!" (Slaat, de toovenaars
dood!)
Retief, die naast hem zat, werd! door 's konings
raadslieden weggesleurd, en aan de soldaten overge
leverd. „Scheur hart en lever uit 't lijf van den Boe
ren-kommandantbeval de koning, ^en begraaf ze
op den weg, dien de Boeren gaan!" Want dit is- het
bijgeloof der Zoeloe's, dat dit hun vijanden onheil,
hun zelf geluk zal aaubrengen.
Enkele Boeren vonden nog gelegenheid om hun
groote jachtmessen te trekken zich daarmee te verde
digen. Maar tegen zoo'n overmacht duurde tegen
stand niet lang. Alle blanken werden weggesleurd,
buiten den kraalmuur gebonden en daarna, levend,
met scherp-gepunte stokken doorboord, zóó hun li
chaam als het ware een handvat gevend, waaraan het
door de kaffers werd opgetild, opdat hun het dood
slaan gemakkelijker kon worden.
Retief werd nog een tijd gespaard, om de marteling
van zijn makkers te aanschouwen.
De half o.ntzielde lichamen werden naar een nabij
gelegen heuvel, Chomo-amaboeta, ge-sleept eu daar
met stoikslag-en verder afgemaakt.
Vastgebonden, te midden van duizenden van bloed
dorst waanzinnige kaffers, moest Retief dat aanzien:
de marteling van zijn landgenooten, zijn vrienden, on
der hen een eigen zoon. En eindelijk, toen niet één
van hen meer een teeken van leven gaf, toen na 't
dreunen der stokslagen een dood-sche stilte intrad,
werd het zijn beurt.
Op 17 Februari 1838 werden eenige kleine Boeren-
lagertjes in de buurt van 't huidige Natalsche dorpje
Weenen door een talrijke overmacht van kaffers over
vallen en uitgemoord: een-en-veertig mannen, zes-
en-vijftig vrouwen en hondérd-vijf-en-tachtig kinde
ren.
Andere aanvallen, voor de Bóeren-emigranten, nu
meer dan ooit op hun hoede, niet zóó noodlottig, volg
den nog in den loop van hetzelfde jaar.
Eerst in December echter voelden de Bo-ere-n, thans
onder leiding van Andries Pretorius, zich sterk ge
noeg, om den kaffer-tyran Dingaan in zijn eigen stad
te gaan aanvallen.
Op 16 December 1838 kwam het toen, aan de Bloed
rivier, tot een hevig treffen tusschen de 400 blanken
onder Pretorius en de duizenden van Dingaan, waar
door de macht der Zoeloes voor goed gebroken werd.
Den dag vóór deze overwinning, 15 December, had
de Boeren-generaal een „lager" gevormd' en op zijn
verzoek werd door de burgers een godsdienst-oefening
gehouden. Tegen het einde daarvan klom Saurel
Celliers-, een van zijn onderbevelhebbers, op een wa
gen, en sprak: s
„Broeders en Landgenooten! Hier staan wij
voor den heiligen God! van Hemel en Aarde, om een
belofte te doen, dat, a Is Hij met Zijn bescherming- bij
ons wezen zal, wij dan dien dag en datum immer als
een Dankdag, als een Sabbat, tot Zijn eer zullen vie
ren. Dat wij, a-an oüzë kinderen zullen zeggen, dat
zij met ons er in moeten dieelen, tot gedachtenis ook
voor onze opkomende geslachten. Want de eere Gods
zal er door verheerlijkt worden, dat Hem de roem en
de eer van de overwinning- worde gegeven."
De overwinning wèrdl liun gegeven en sedert is de
16e December, Dingaansdag, een dankdag en een
feestdag geweest voor de Afrikaners van Transvaal
en Oranje-Vrijstaat, en sedert de stichting van de
Unie van Zuid-Afrika voor alle bewoners van geheel
Britsch Zuid-Afrika.
Alleen de Engelsch-sprekende bewoners van enkele
steden, zooals de winkeliers van Kaapstad, vinden
dien datum heel ongeschikt en vieren hem niet, om
dat-, de zaken 't niet toelaten. Negen dagen later
is t immers Kerstmis en de menschen kunnen in de
veertien dagen er vóór geen dag missen om hun ca
deautjes in te slaan!
NIEUWJAARSBAL TEN HOVE.
Het Nieuwjaarsbal ten Hove is bepaald op
nuari.
2 Ja
de, er op leunde om niet te vallen. Men zag nog niets
naderen, maar men hoorde het getra-ppel reeds duide
lijker.
„Ach, mijn hemel!" zeide juffrouw Bonacieux, „wat
beteekent dat leven?"
„De komst van vrienden of vijanden", zeide milady
met -een^ verschrikkelijke koelbloedigheid. „Blijf, waar
i8'ij zijt, ik zal het u zeggen."
Juffrouw Bonacieux bleef sprakeloos, onbewegelijk
en bleek als een lijk staan.
Intusschen werd het gerucht sterker; de paarden
konden niet meer dan honderd vijftig schreden verwij
derd! zijn; indien men z-e nog nigt zag-, kwam dat door
dat de weg een kromming maakte. Echter was het
gerucht zoo duidelijk, dat men de paarden kon tellen
naar de elkander volgende hoefslagen. Miladfy zag
met al haar vermogen, dat zij in hare oog-en kon stel
len; het was nog juist licht genoeg om de naderenden
te kunnen onderscheiden. Eensklaps zag zij om den
hoek van den weg eenige met goud' omzoomde hoeden
blinken en pluimen fladderen; zij telde twee, toen
vijf, vervolgens acht ruiters. Een van hen reed al de
andere twee pa-axdenlengten vooruit. Milady slaakte
een gebrul. In hem, die aan het hoofd was, herkende
zij d'Artagnan.
„Ach, mijn hemel!" riep juffrouw Bonacieux uit,
,wie zijn het toch?"
„Het is de uniform der gardes van den kardinaal;
er is g-e-en oogenblik te verliezen!" riep milady uit.
Op de vlucht! op de vlucht!"
,Ja, vluchten wij!" herhaalde juffrouw Bonacieux,
doch zonder een enkele schrede te kunnen doen, bleef
zij, door angst als- vastgenageld, op hare plaats staan.
Men hoorde de ruiters onder het venster voortdra
ven.
.Maar kom toch, kom toch!" riep milady, de jonge
vrouw bij den arm trachtende mede te sleepen. „Wij
kunnen door den tuin, die ons nog openblijft, ont-
vluchten, ik heb er den sleutel vanj maar haasten wij
ons, nog vijf minuten en het is te laat.
Juffrouw Bonacieux trachtte te gaan, deed twee
schreden en viel op haar knieën. Milady trachtte haar j
TWEEDE KAMER.
In de zitting va.n gisteren beantwoordde de minister
van waterstaat (de heer L. W. H. Regout) de 22
sprekers, die het woord gevoerd hebben over de afdee-
ling Spoorwegen van zijne b-egrooting. Hierbij sprak
de min. zich uit voor beperking van den Zondags
dienst met inachtneming van het belang van het rei
zigersverkeer. Hij betreurde het gebrek aan materi
eel, doch de omstandigheden van dit jaar veroorzaak
ten ook een bijzondere behoefte aan wagens. Het ge
brek ligt niet aan het beleid' van de S.S. Voor het
tarief van goederenvervoer zal de min. de afnemers
in drie rubrieken verdeelen. Verder behandelde de
min. de belangen van het personenverkeer, den bouw
van stations, het leggen van dubbel spoor en de bevor
dering van het locaal verkeer, waarna de min. over
het personeel der spoorwegen sprak. Hij was tegen
overmatigen arbeidsduur, doch wees op de moeilijk
heid om een goede dienstregeling voor het personeel
te volgen, waardoor het verkeer niet in de knel komt.
Het personeel in de werkplaatsen heeft een 10-uri-
gen werkdag. Voor het exploitat-iepersoneel wordt ge
streefd' naar geleidelijke inperking van arbeidsduur.
Spr. wees op verbeteringen in het nieuwe reglement-
Dienstvoorwaarden, waarvan hij de goedkeuring ver
dedigt tegenover den heer Troelstra. De minister
wees op do loonsverhoogingen, die de loonactie voor
hem afkeurenswaardig maken. Hij beloofde echter
zijn invloed! voor verbetering van de lage loonen en
verdedigde de handhaving van stukwerk en inhaal-
premies.
Gaarne zal de minister overwegen het buurtverkeer
met Beverwijk uit te breiden.
De minister zal de lijn AlkmaarSchoorl bezoeken.
De min. besprak het karakter der groepsvertegen-
woord'iging; het is een wettelijk instituut en hij wil,
dat- zij behoorlijk door de maatschappijen zal worden
behandeld. Tegen een permanent scheidsgerecht
somt de min. bezwaren op. Hij was' geen vijand1 van
een gezond vakvereenigingswezen, ma-ar veroordeelt
het optreden der Nederl. Vereeniging v. Spoor- en
Tramwegpersoneel, die het gezag ondermijnt, Spr.
verdedigde de opheffing van de commissie van beheer
van het pensioenfonds op verschillende gronden. De
min. was niet tegen een commissie van toezicht.
Na re- en dupliek werd h-et algemeen debat over de
afdeeling Spoorwegen gesloten.
Door verschillende leden werd aangedrongen op
spoedige exploitatie der spoorlijn GoudaSchoonho
ven, zij het dan ook maar gedeeltelijk.
De beer Lieftinck drong mede op spoed aan.
25 jaar geleden zeide men in Schoonhoven al: wij
krijgen -hier gauw een spoorweg en nu is hij er nog
niet.
De minister deelde mede, dat d'e directie der
S. S. hem had bericht, dat met de exploitatie zoo
spoedig mogelijk zou worden aangevangen, maar waar
nog 387.000 kub. meter grond moet worden aange-
op te heffen en weg te dragen, d-och het mocht haar
niet gelukken. In dit oogenblik hoorde men het gerol
van het rijtuig, da,t bij de aankomst der musketiers
snel' wegreed'; vervolgens knalden drie of vier -schoten.
„Ik vraag u voor de laatste maal: wilt gij mede-
gaan?" riep milady uit.
„Ach, mijn hemel. Gij ziet wel, dat de krachten mij
ontbreken; gij ziet wel, dat ik niet kan gaan, vlucht
alleen."
„Alleen vluchten! U hier laten! Neen, neen nooit!"
riep milady uit.
Eensklaps scho-ot een bleeke bliksemstraal uit haar
oogen, zij naderde de tafel, liet i-n het glas van juf
frouw Bonacieux den inhoud! van den steen eens rings
vallen, die"n zij met- buitengewone snelheid' opende.
Het was een roodachtige korrel, die. dadelijk oploste.
ervolgens het glas met vast-e hand opnemende, zeide
zij: „Drink, die wijn zal u goed doen, drink." En zij
bracht het glas aan de lippen der jonge vrouw, die het
werktuigelijk ledig dronk.
„O, het was niet o-p die- wijze, dat ik mij wilde wre
ken zeide milady, met een he-lschen glimlach het
gla-s op tafel zettende; „maar men doet wat men kan."
Zij snelde het vertrek uit.
Juffrouw Bonacieux zag haar vluchten, zonder
haar te kunnen volgen. Zij was als een dier lieden,
die, droomende dat men hen vervolgt, te vergeefs
trachten hun beenen in beweging te zetten
Lenige minuten verliepen; elk oogenblik verwachtte
juffrouw Bonacieux milady te zien terugkomen, die
echter niet verscheen. Meer dan eens werd haar
gloeiend voorhoofd!, ongetwijfeld' door angst, met een
koud zweet bedekt. Eindelijk hoorde zij de grendels
afschuiven; het gekletter van sporen en laarzen klonk
op de traper verhief zich '-n groot, rumoer van stem
men, die al meer en meer naderden, en onder welke
zij meende haar naam te hooren uitspreken. Eens
klaps slaakte zij een luiden vreugdekreet en zij ijlde
naar de deur; zij had de stem van d'Artagnan hor
kend.
(Wordt vervolgd).