DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
LIEFDESOFFER
No. 5.
Honderd en veertiende Jaergang,
1912.
ZATERDAG
6 A N U A R I.
SPROKKELINGEN.
FEUILLETON.
Luchtkasteel.
EEN VERHAALTJE OVER LEONCAVALLO.
DE GROOTTE VAN DEN OCEAAN.
BEKLAAGDE, RECHTER EN VERDEDIGER.
ALKMAARSCHE COURANT.
SCHEDEL-GESCHIEDENISSEN.
Men weet, dat op het St. Marxerkerkhof te Weenen
uit het graf der Karegeorgewitsj de schedel van den
vader van den tegeuwoordigen koning der Serviërs is
geroofd. Eigenaardig \vas het in de eerste plaats,
dat van de kostbare sieradiën, ordeteekenen etc. niets
uit den kist was weggenomen en dat het lijk binnen
kort naar het nieuw gebouwde pompeuze familiegraf
te Belgrado zou worden overgebracht. Bij de snelle
vlucht van den of van de roover(s) was de onderkaak
los geraakt het was het eenige, dat men terugvond.
Wat is het motief van deze daad geweest?
Er is gedacht aan iemand, die er een schedelverza
meling op na houdt en gaarne zijn collectie wilde
completeeren. Maar, de politiek wordt er ook in ge
moeid. Er wordt, naar we in een buitenlandsch blad
lezen, verteld van een merkwaardig zuid-slavischvolks
geloof, volgens hetwelk een doode heerscher alleen
zonder hoofd naar Servië mag terugkeeren, daar hij
anders het vaderland onheil aanbrengt. Deze lezing
wil dus, dat een vaderlandslievend Serviër den dooden
Alexander Karageorgewitsj van den schedel heeft be
roofd om het vaderland te redden. Eenige Serviërs,
daarnaar gevraagd, hebben echter verklaard, dat dit
dwaasheid was en dat deze historie slechts is verzon
nen, om koning Peter te kalmeeren. De roovers zou
den op deze zinnebeeldige en voor het beschaafde Eu
ropa weinig begrijpelijke wijze hebben willen zeggen,
dat de koningen der Serviërs, de dooden zoo min als
de levenden, op het ongestoorde bezit hunner hoofden
kunnen rekenen. Dat koning Peter deze symboliek
verstaat zou het gerucht bewijzen, dat hij bij het hoo-
ren van den diefstal zeer opgewonden was en vele
nachten slapeloos doorgebracht heeft. Het is overi
gens niet de eerste maal, dat een ontbrekende schedel
een koning in spanning brengt. Alleen het is
reeds een paar duizend jaar geleden. Het verhaal
heet „de meester dief" of „de schat van Rhampsinit"
en is in Ilerodotos te vinden. Bij het- bestelen van de
koninklijke schatkamer was de dief in een daar opge-
stelden strik om het leven gekomen, en daar zijn broe
der, die met hem meegegaan was, het lijk niet kon
bergen, sneed hij het hoofd er af, om te verhinderen,
dat men zou weten, wie de dief was. Hij wilde de fa
milie dus voor de schande bewaren. De koning deed
alle mogelijke pogingen om het hoofd in handen te
krijgen en daardoor te vernemen, wie de dief was ge
weest. Eindelijk beloofde hij dengeen, die het raadsel
kon oplossen, vrijheid' van straf en bovendien de hand
van zijn dochter en op deze wijze werd de andere dief
schoonzoon van den koning en ten slotte zelfs heer
scher van Egypte.
Het is niet zeldzaam, dat een hoofd als zoodanig
een groote rol speelt.
Toen de koning der Perzen Cyrus in den strijd ge
vallen was, liet koningin Tomyris zijn hoofdl van den
romp scheiden, en met de volgende woorden in een
met bloed gevuld vat doopen: „Verzadig u aan het
bloed, waarvan ge in het leven niet genoeg hebt kun
nen hebben". Op dezelfde wijze ging het den Rornein-
schen veldheer Crassus, die wegens zijn dorst naar
goud in geheel Azië berucht was. Na den slag bij
Carrhal, waarin hij bleef, liet de koning der Parthen
zijn schedel met goud' vol gieten.
Mij moderne mensehen met ons verfijnd voelen
noemen dergelijke dingen lijkenschending en plegen
te zeggen, dat zoo iets nu niet meer mogelijk is
Maar misschien is het verschil niet zoo groot, als het
zich voordoet. Men dwingt de dochter niet meer uit
den schedel van den vader te drinken, men giet niet
meer een doode gesmolten goud in den mond maa.
ook in de twintigste eeuw moet nog een schedel voor
politieke doeleinden dienst doen.
het gezelschap te mogen verlaten. De zoon van de
gastvrouw kwam met het rijtuig en vond den gast
reeds deftig gekleed wachten. Toen beide plaats
hadden genomen in het rijtuig cn zij juist zouden ver
trekken, riep Leoncavallo plotseling: „Lieve hemel!
Wacht een oogenblikje, ik heb mijn tandenborstel ver
geten." De tandenborstel werd gehaald en de compo
nist en de zeer verwonderde jonge man reden naar
het souper. Precies om 10 uur nam de gast afscheid
en werd, wederom door den zoon begeleid, naar hui
gebracht. Toen zij de woning bereikt hadden en
elkaar goeden nacht gewenscht bedden, kon de jonge
man zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en
vroeg: Zegt u mij toch eens, waarom u er zoo op ge
steld was uw tandenborstel mede te nemen. „O, mijn
waarde vriend," antwoordde Leoncavallo, „dat is zeer
eenvoudig. Het slot hier van mijn deur sluit zoo vast,
dat ik bij het omdraaien van den sleutel reeds meer
malen den vinger verwond heb. Nu steek ik mijn tand-
borstel door den sleutel en draai zoo gemakkelijk mo
gelijk de deur open.
Leoncavallo, de componist van Pagliacci, had zich
eens laten overreden de uit-noodiging voor een souper
aan te nemen, nadat de gastvrouw hem beloofd had,
hem met haar rijtuig van zijn woning af te halen en
hem ook weer terug te zullen laten brengen, terwijl
de componist als voorwaarde had gesteld om 10 uur
door
RUDOLF STRATZ.
5) o
„Lieve hemel. j ij bent toch mijn vrouw! Ik en
die andere wij zijn toch gescheidenop mijn
verzoek.... zij heeft mij toch verlaten en haar kind
er by, -— en wilde toch in geen geval tot riiij terug-
keei en Wij konden toch niet samen overwegGe
loof je niet, dat ik daar genoeg van heb, voorgoed?
Ik ben toch bijna te gronde gegaan door die geschie
denis. Eerst met jou en de kinderen voelde ik me
weer mensch wordenDat weet je toch ook welEn
dat weet. iedereen, die mij kont. Wat beteekent dat
alles dan m 's hemelsnaam?"
Zijn woorden brachten-haar een weinig tot kalmte,
llaar opgewondenheid ging over in droefenis; terwijl
zij langzaam ver-der gingen, zeide zij: „Georg, ik
houd toch zoo zielsveel van je! Maar jij niet van mij.
Ach, praat nu maar niet-! Ik weet wat ik voor je ben
en wat die andere voor je was. Haar heb je liefge
had Je ziet mij ook wel graag, maar hebt- mij geno
men, omdat het zoo in je kraam te pas kwam en om
dat....' Weer kwamen de tranen opzetten. „Ik
kan 't toch niet helpen, dat ik een rijk meisje was!.
Nu kijk je minachtend op mij neer, omdat mijn vader
wijn verkoopt! Dat is nu de dank, dat ik je de hand
gereikt heb om je het leven lichter te maken.
„Maar wat is er dan toch gebeurd? Wat heb ik nu
toch gedaan?"
Op deze vraag kon Otti niet zoo gauw een antwoord
vinden. Zij was een weinig uit het veld geslagen en
hij voegde er bij
„Ik kan toch niet helpen, dat de Mut-hardt's zoo'n
domme streek hebben uitgehaald! Het is natuurlijk
een eerste en eenige ontmoeting geweest!"
De Groote of Stille Oceaan bedekt ongeveer ,een
oppervlakte van 170 millioen vierkante kilometers, de
Atlantische een van 75 millioen en de Indische teza
men met- de Noordelijke en de Zuidelijke Poolzeeën
een van 107 millioen vierkante kilometers. Om den
Grooten Oceaan leeg te maken moet een bak die 1609
meter lang, breed en diep is, 400 jaar lang iederen
dag vullen. De Atlantische Oceaan heeft gemiddeld
een diepte van ongeveer 4.8 K.M. Een bak, waarin
zijn geheele watermassa opgenomen kan worden, moet
688 K.M. lang, breed en diep zijn.
Als het zeewater van de geheele aarde van de Nia-
gara-waterval zou willen stroomen, zou dit twee milli
oen jaar duren.
Een meester in de rechten van Martinique heeft het
eigenaardige record geslagen, dat hij binnen 5 uur be
klaagde, rechter en verdediger was. Hij opende deze
zonderlinge drieëenigheid, door voor het kantonge
recht te Eort-dte-Erance op d'e beklaagdebank plaats te
nemen, daar hij van gewelddadig -optreden tegen an
dere personen beschuldigd was. Daar echter in aan
merking genomen werd, dat hij tot het uiterste ge
tergd was, kwam hij er met een kleine geldboete af.
Terwijl de volgende zaak behandeld werd, werd de
kantonrechter door een ongesteldheid overvallen. De
eenige die in aanmerking kwam om hem te vervangen,
was de zooeven veroordeelde. Hij nam dan ook de
plaats van den zieke in en mot de behandeling der za
ken werd voortgegaan. In den loop van den middag
was de ongestelde rechter weer opgeknapt en nam hij
zij'n plaats weer in. Toen ging de advocaat een zijner
cliënten verdedigen en sloeg hiermede het record.
Achteruitgetimmerd. Alweer 1 De balans was
atgesloten en nadat alles berekend was en nogmaals
de post der dubieuse crediteuren gezeefd en gezift
om er ten minste nog een paar uit te halen, die mis
schien toch nog zouden blijken „er goed voor fce zijn",
stond Gerard voor zijn hoogen, ouderwetachen kan- 1
toorlessenaar, met een norsch gelaat, dat hem opeens
veel ouder maakte, dan hij was. Strikt genomen was
hij verplicht zijn faillissement aan te vragen of ten
minste een surséance. Dat zou eerlijk zijn. Eerlijk?
Kon niet betalen ooit eerlijk zijn? Hij had dit jaar
erg zijn best- gedaan. Maar wie kon in een zaak als
de zijne, in een seizoen-zaak, rekenen op zulk een
warmen, langen zomer gevolgd door zoo een zachten
winter. Het was een onverdiende achteruitgang
van zaken. En t kon best zijn, dat dit jaar, dat
het nieuwe jaar opeens alles vergoedde, wat de beide
vorige jaren haddem doen verloren gaan. Als 't nu
eens een koude, nattige zomer werd en een echte
strenge winter zoo.als die va.n negentig, toen de
zaak, de groothandel ill brandstoffen, was opgericht
en dadelijk had gepakt. Jubelend was- hij getrouwd.
En hij was gelukkig geweest met zijn vrouw, met zijn
„Je kunt haar hier overal weer tegen het lijf ko
pen!" zeide zijn vrouw bitter. „Zij woont niet eens
zoo ver van ons vandaan, in een pension op Lützow-
platz. Dat heeft mijn schoonzuster, Klothild-e, mij
verteld. Dat heeft zij weer van de andere dames ge-
hoprd. Zij is met opzet den vorigen herfst van het
landgoed van haar vader naar Berlijn getrokken, om
hier weer te hertrouwen, want haar moeder is verle
den jaar gestorven en nu was het haar daar buiten al
leen met dien ouden man te eenzaam geworden. Nu
heeft zij dezen winter den dikken baron aan den haak
geslagen.... Ach, hadden wij het toch vandaag maar
afgezegdbij de Muthardts!"
Zij waren aan het station gekomen. Omdat- zij niet
alleen zaten, spraken zij onderweg niet veel met el
kaar. Eerst toen zij aan den Tiergarten waren afge
stapt en langs den Kurfürstendamm naar huis gin
gen, begon Georg op weeken toon:
„Luister eens, Otti: je moet dat alles veel verstan
diger opvatten en met d© werkelijkheid meer rekening
houden! Wij hopen toch nog lang samen te leven,
Otti, wij willen onze kinderen goed opvoeden, wij wil
len het zelf een beetje ver brengen en een rustigen,
ouden dag hebben - daarom moeten wij hand aan
hand gaan en moedig zijn, mijn arm kleintje, en ons
een weinig naar elkaar schikken, want wij houden
toch van elkaar, nietwaar?"
Het kleine vrouwtje gaf geen antwoord. Haar tra
nen vloeiden nog steeds. Maar zij kwam niet meer in
opstand tegen hem. Zij had zich hulpeloos aan zijn
arm vastgeklemd, als verwachtte zij steun en troost
van hem.
Toen zij voor hun huis stonden, hield zij hem nog
even terug en zei gqjaagd: „Zeg me nog dit éénel"
„En?"
„Heb ik mij werkelijk vergist? Is dat, wat je voor.
voor die andere voelde, geheel doodalsof er nooit
iets geweest is?"
„Vergeten kan men zooiets nooit, Otti! Waar won
den geslagen zijn, blijven altijd litteekens achter!"
■Zijn het alleen nog maar litteekens?"
.Daar zal ik je hoven antwoord op geven!" zei hij.
drie kinderen, een jongen en twee meisjes, gezonde,
flinke kinderen met heldere hoofdenHij had' ze
groot zien worden en ondanks iets stil vermanends al
toos diep in zich, dat hem zeide, dat toch vooral een
voudig en in zijn stand te doen, had hij aan zijn
vrouws wenschen toegegeven.
Albert zou studeeren, zou advocaat worden en Li-
na, die zoo'n heerlijk alt-geluid had, werd in de mu
ziek opgeleid en Kraaltje, zoo heette dat kleine, fijne
jongste meisje, naar een tante, die zoo erg goed voor
Gerard was geweest na zijn moeders dood, en Kraal
tje zou schilderes worden. Dat laatste kostte de mees
te zelfoverwinning, de meeste overwinning op de ver
manende stem van binnen.... Want de kosten wa
ren steeds grooter geworden. Albert nu op de uni
versiteit en Lina nu op het conservatorium kostten
handen vol met geld, terwijl toch de zaak achteruit-
timmerde. Voor Kraaltje bleef er niets over, voor
zijn lief, fijn Kraaltje- Hij hield van al zijn kinderen
evenveel, maar Kraaltje kon hij niet noemen en haar
niet aanzien, of zijn hart werd week. Dat was altijd
zoo geweest. Die tante was dan ook zoo'n engel van
goedheid, die boven zijn geheele jeugd zweefde. Hij
was wat zwak in zijn jeugd geweest, maar hoe had zij
hem verpleegd. Met karnemelk en koude afwrijvin
gen en wandelingen en altoos- buiten op de Veluwé
vrienden weten te winnen, waar hij in de vacantie had
gelogeerd. En heel anders, dan alle andere huismoe
ders, had zij hem bestraft, als hij niet moe-geravot*
thuis kwam en als hij zijn knieën door zijn kousen was
gevallen, dan had zij zoo heerlijk vol gelachen cn hem
„Michiel de Ruyter" genoemd, omdat die ook zoo'n"
bengel was geweest.
Tante Kraaltje had hem zoo weten op te kwee-
ken, dat-ie de sterke bonk was geworden van nu, ro
bust, met breede schouders en ijzersterk. Daarom had-
ie nu zeker zijn Kraaltje ook liever dan de andere
kinderen, alléén om den naam.
En voor haar zou 't niet reiken. Zij, die 't meeste
had meegekregen. Wrant het teekenen en schilderen
zat nu in dat kind als ingeboren. Toen ze vijf jaar
was, had zij al wonderwerken gemaakt met een paar
gekleurde krijtjes. Nee, dat was nu niet zoo als bij
andere vaders, die door liefde verblind, de deugden en
talenten van de eigen kinderen altoos vergroot zien
Zijn Kraaltje was een echt wonderkind.
En hij had de verleiding niet kunnen weerstaan en
ook t jongste kind werd boven het draagvermogen
van de zaak opgevoed. Maar toen het huis langzaam
aan vol-raakte met de netjes, smaakvol en goedkoop
ingelijste werken van Kraaltje, de conté-teekeningen
van den eersten tijd en daarna de draadfiguren en
gipskopp-en en toen de stillevens in olieverf, de dier
teekeningen, de studies naar 't naakt model en einde
lijk de portretten, zijn portret, en moeders portret en
't portret van Albert, 't portret van Lina en toen
haar eigen portret, als miniatuur, op een stukje per
kament en dat had hij in een medaillon aan zijn hor
logeketting.
Ilij knipte nu 't medaillon open en keek op 't ivoren
ronde schijfje, waarop Kraaltjes zelfportret stond
fijntjes gepenseeld in zachte tinten.
Zou hij het kunnen houden? Nog één jaar, nog maar
één enkel jaartje. Dan zou zijn Kraaltje de academie
hébben afgeloopen en zij zou een beroemde schilderes
worden. Nu kenden alle menschen in de stad haar
reeds, want dat wonderkind van hem had altijd wat
anders dan al da anderen. Waar het 'm in zat wist
je niet,ma ar als z ij een stroohoed nam en er een
lint om legde, verdraaid het was opeens iets voor
naams geworden. En van een paar oude lapjes fa
briekte zij voor moeder, voor Lina, voor zichzelve -een
blouse, een mantel, een rokje, dat je je afvroeg, uit
welke groote stad dat was gestuurd, uit Londen of
Parijs.
Al-s hij failliet ging zouden ze hem dat nog verwij
ten ook. Zeggen, dat.-ie zijn kinderen boven haar
stand had gekleed. Je kunt zoo'n curator toch niet
duidelijk maken, dat je Kraaltje dat allemaal too
verde, omdat zij edn wonderkind was.
Het opengeslagen medaillon lag nu naast het boek.
En weer, onder het rood'-gelige licht van de oude kan
toorlamp ging hij weer aan 't narekenen, begon de als
verloten beschouwd© posten voor de derde maal te
Daar gekomen, opende hij stil de deur van de kinder
kamer. Het vertrek was zwak verlicht door een nacht
lampje. De twee kleintjes sliepen vredig in hun bed
je. En nu zeide hij„Je bent mijn vrouw en de moe
der van mijn kinderen! Ik behoor jullie toe! En el
ke andere gedachte, die mocht afdwalen en een ver
raad zou zijn, zal ik verbannen! Dat zweer ik!"
Hij trok haar naar zioh toe. Zwijgend kusten zij
elkaar. Toen zuchtte zij eens diep, als iemand die zich
van een zwaren last bevrijd gevoeld en zette zich bij 't.
bedje neer- Met tranen in de oogen en in een laatste
poging tot verzet, mompelde zij: „Ja de moeder
van je kinderen. maar je hebt nog een kind!"
Hij stond achter haar stoel en boog zich nu naar
haar over: „Met dat kind, Otti, heb jij niets te ma
ken!... Bovendien heeft die andere daar ook niets
mee uit- te staan, want dat kind behoort, my, mij al
leenHet wordt trouwens bij mijn moeder grootge
bracht, dus daar heeft zij niets meer in te zeggen! Zij
ziet het slechts een paar ma-al in het jaar. Dat moet
je mij laten behouden, Otti het is het eenige, wat
ik uit de schipbreuk van mijn vroeger leven heb kun
nen redden!"
Zij weende zachtjes, vatte zijn hand en drukte die
krampachtig tegen zich aan. Een k lein, gelukkig
lachje vloog over haar bleek gezichtje. Zoo zaten zij,
dicht tegen elkaar aan, nog langen tijd stil en zwij
gend in de flauw-verlichte kamer en luisterden naar
de zachte, regelmatige ademhaling, die uit het bedje
kwam.
HOOFDSTUK II.
De volgende dag was een Zondag. Kapitein Georg
Gisbert stond in zijn huisjas, met een morgen-sigaar
tje in dediand, aan het venster van zijn werkkamer en
keek naar buiten in die stille straat. Zijn vrouw, in
een ochtendjapon, zat te naaien. Licht en vroolijk
scheen het Maartzonnetje in de elegant en rijk inge
richte vertrekken dezer Berlijnsche huurwoning. Uit
de verte drong het geluid van zware, dreunende klok
slagen tot hen door2 en Otti zeide, terwijl zij haar
wikken en te wegen. Als hij Reindersma Co. nog
eens niet- opgaf? Als hij toch nog eens ze overschreef.
Drie duizend gulden.dat zou 't 'm net doen. Dat
maakte de balans sluitend.'t Was wel gewaagd.
Reindersma was al lang uit de zaak, de Co- was de
man. En de Co. was in Augustus naar Amerika ge
gaan en had1 niets meer van zich laten hooren. Er
was niet eens faillissement aangevraagd.Dat zou
nog maar extra-kosten hebben opgeleverd. En hij was
de*eenige crediteur van belang. Die kerel had het dan
ook slim aangelegd om crediet te krijgen. Was bij hem
gekomen en had over zaken gesproken, maar toen hij
Kraaltjes teekeningen aan den muur had gezien, wa
ren de zaken vergeten. Want hij was kunstkenner.
Die dochter van jou is een wonder. Dat is een ras-
paardje. Je echte Hollandsche schilderbloed. En hij
had ook de studies moeten zien en de schilderijen en
rake opmerkingen gemaakt en met echt verstand ge
oordeeld, van de boerinnen en de blauwen de gtoenen,
van den toon, van de habiliteit, van het lekker-gedane,
van 't fluweelige, van de nobele lijnen.. En dat die
dochter van hem binnen een paar jaren wereldberoemd
moest zijn met zoo'n talent en contant had de Co. der
firma Reindersma bij hem een rood krijt krabbel ge
kocht van een hollend paardje >- zóó voor twintig
gulden! Twintig gulden zoo neer te leggen voor een
paar krabbels waar hij zelf niets uit kon opmaken.
kwam in hun gezin van zijn vrouws kant
kwam in hun gezins van zijn vrouws kant.
En toen hij hij de Co. op kantoor was gekomen om
toch eens poolshoogte te nemen hing hoven de schrijf
tafel van den man het krabbeltje, ingelijst in een
goud lijstje met een breeden passa-partout.En hij,
die gekomen was om over de zaken te spreken, was
over zijn Kraaltje aan 't praten geraakten
en zoo was hij dan tot dat onverantwoordelijk
hooge credietgeven gekomen
Naar Amerika zonder adres achter te laten....
Een insolvente bo-edftlde huur niet eens betaald
en de knechts niet. Maar tochin 't kantoortje
hing de rood'e krabbel nictmeer. Ilad-ie die mee
genomen? Was het dan toch oprecht gemeend ge
weest. geen- sluike streek om hem lekker te ma
ken. Jonjen, jongen, als het toch eens waar was?
Als zijn Kraaltje binnen een paar jaar beroemd zou
zijn. Als nu die krabbels en schilderijen eens tegen
goud zouden opgewogen worden.... Er waren voor
beelden genoeg van.Er was geen speculatiever ar
tikel dan schilderijen.... Roemer, de kunsthandelaar,
had hem zelf gezegd: De tulpenhandel is niets bij do
moderne schilderijen-handel vergeleken. Een kwak
verf op een doek die naar niks leek en een geëikte
naam er onder, de Amerikaan belegt het met dollars.
Beleggen met- dollars. Al de schilderijen van zijn
Kraaltje. En misschien was de Co. in Amerika nu
wel daar in den kunsthandel. Daar deugde hij beter
voor dan voor den bran-dstoffenhandel. En op een dag
zou hij met een brief verrast worden^ met een aan
vraag om alle krabbels-.
Hij doopte de pen in den inktpot, keek weer op 't- ge
opende medaillon, naar de fijne handjes van zijn
Kraaltje. Toen ging een streep door Reindqrsma en
Co. en in 't andere boek onder het andere hoofd
schreef hij met langzame, rustige letters onder het
creditReindersma en Co., kunstkoopers op Ame
rika 4000.
De balans sloot.
VOOR Otti EK.
Kijkjes In de modewereld.
Allerwege zijn de winkeliers op 't oogeniblik bezig
hunne winkelcollectie uit te verkoopen om plaats ta
maken voor de voorjaarsstoffen, die zij binnenkort
zullen ontvangen. En te oordeelen naar de tempera
tuur zal het. dragen dezer stoffen niet ver meer af
zijn. Wie toch schaft zich bij dit zachte weer nog eens
een extra-dikken ulster of een warme wollen winter-
japon aan? Veeleer gaat- men er toe over reeds een
keuze uit de voorjaarsstoffen, die ongetwijfeld binnen
kort geëtaleerd zullen worden, te doen. Natuurlijk
zijn er daarin een aantal nieuwe gebracht, ieder sei
zoen brengt immers nieuwe stoffen met zich mee? Als
algemeen kenmerk der nieuwe confectie-stoffen geldt:
werk liet zakken:
„Dat zal wel een voornaam huwelijk zijn in de Wil-
helmskerk, dat ze er de extra-klokken voor laten lui
den. Dat is zoo ontzettend duur!"
Hij knikte. Zij werkte weer voort. Zij zwegen weer
alle twee, maar beiden gevoelden zich onaangenaam
gestemd. Als bij onderlinge overeenkomst spraken zij
met geen enkel woord meer over den vorigen avond.
Zoo zou dit minderprettig intermezzo het vlugst ver
geten worden. Maar eigenaardig telkens, als
Georg- Gisbert hier aan terugdacht, kwam hem niet
het beeld zijner eerste vrouw voor oogen, maar wel dat
van hun kind, de kleine Karin, die bij zijn moeder in
Silezië werd opgevoed.
Zij was daar uitstekend verzorgd zeker voor
zoo'n zwak, ziekelijk poppetje als zij was hij had
riet de minste reden, zie-h over haar ongerust te ma
ken. Niettegenstaande dat, kwam toch de gedachte
bij hem op, haar eens spoedig te gaan opzoeken. Hij
begreep wel, dat het- eigenlijk in 't- geheel niet noodig
was; Rij had daarginds eigenlijk niets te doen. Maar
t idee, dat hij er tocii heen moest, drong zich telkens
weer bij hem op en bleef hem den geheelen morgen
bij, terwijl hij aan zijn schrijftafel zat en zijn dienst
zaken in orde bracht. Hij had tegenwoordig voor
niets anders meer tijd dan voor den dienst het eenige
was. dat hij eens een enkelen keer op jacht ging, een
ritje te paard! door het Grunewald maakte, en 'savonds
aens in -een gezelschap verscheen. De gezellige „ei
gen" uurtjes waren verdwenen. Daar aan den muur
hing zijn viool. Het was steeds zijn lievelingsbezig
heid geweest, zoo 's- Zondagsmorgens de viool ter hand
të nemen en te fantaseeren, zelfs wel eens iets te
componeeren, als hem een eigen kleine melodie inviel.
En naast de viool hingen schilderstukjes en krijttee-
keningen, ook van zijn hand schetsen meege
bracht uit de wijdie wereld, de rijstvelden van China
bij een bloedroode zonsondergang, eigenaardige klok
kentorens en pagoden, die reede van Dar es-Salam, dé
iteppen van Kilimandsjaro alles, wat maar aan
len officier herinnerde, was in deze kamer zorgvuldig
vermeden.
Wo»dt vewelgd.