DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. LIEFDESOFFER No. 5. Honderd en veertiende Jaergang, 1912. ZATERDAG 6 A N U A R I. SPROKKELINGEN. FEUILLETON. Luchtkasteel. EEN VERHAALTJE OVER LEONCAVALLO. DE GROOTTE VAN DEN OCEAAN. BEKLAAGDE, RECHTER EN VERDEDIGER. ALKMAARSCHE COURANT. SCHEDEL-GESCHIEDENISSEN. Men weet, dat op het St. Marxerkerkhof te Weenen uit het graf der Karegeorgewitsj de schedel van den vader van den tegeuwoordigen koning der Serviërs is geroofd. Eigenaardig \vas het in de eerste plaats, dat van de kostbare sieradiën, ordeteekenen etc. niets uit den kist was weggenomen en dat het lijk binnen kort naar het nieuw gebouwde pompeuze familiegraf te Belgrado zou worden overgebracht. Bij de snelle vlucht van den of van de roover(s) was de onderkaak los geraakt het was het eenige, dat men terugvond. Wat is het motief van deze daad geweest? Er is gedacht aan iemand, die er een schedelverza meling op na houdt en gaarne zijn collectie wilde completeeren. Maar, de politiek wordt er ook in ge moeid. Er wordt, naar we in een buitenlandsch blad lezen, verteld van een merkwaardig zuid-slavischvolks geloof, volgens hetwelk een doode heerscher alleen zonder hoofd naar Servië mag terugkeeren, daar hij anders het vaderland onheil aanbrengt. Deze lezing wil dus, dat een vaderlandslievend Serviër den dooden Alexander Karageorgewitsj van den schedel heeft be roofd om het vaderland te redden. Eenige Serviërs, daarnaar gevraagd, hebben echter verklaard, dat dit dwaasheid was en dat deze historie slechts is verzon nen, om koning Peter te kalmeeren. De roovers zou den op deze zinnebeeldige en voor het beschaafde Eu ropa weinig begrijpelijke wijze hebben willen zeggen, dat de koningen der Serviërs, de dooden zoo min als de levenden, op het ongestoorde bezit hunner hoofden kunnen rekenen. Dat koning Peter deze symboliek verstaat zou het gerucht bewijzen, dat hij bij het hoo- ren van den diefstal zeer opgewonden was en vele nachten slapeloos doorgebracht heeft. Het is overi gens niet de eerste maal, dat een ontbrekende schedel een koning in spanning brengt. Alleen het is reeds een paar duizend jaar geleden. Het verhaal heet „de meester dief" of „de schat van Rhampsinit" en is in Ilerodotos te vinden. Bij het- bestelen van de koninklijke schatkamer was de dief in een daar opge- stelden strik om het leven gekomen, en daar zijn broe der, die met hem meegegaan was, het lijk niet kon bergen, sneed hij het hoofd er af, om te verhinderen, dat men zou weten, wie de dief was. Hij wilde de fa milie dus voor de schande bewaren. De koning deed alle mogelijke pogingen om het hoofd in handen te krijgen en daardoor te vernemen, wie de dief was ge weest. Eindelijk beloofde hij dengeen, die het raadsel kon oplossen, vrijheid' van straf en bovendien de hand van zijn dochter en op deze wijze werd de andere dief schoonzoon van den koning en ten slotte zelfs heer scher van Egypte. Het is niet zeldzaam, dat een hoofd als zoodanig een groote rol speelt. Toen de koning der Perzen Cyrus in den strijd ge vallen was, liet koningin Tomyris zijn hoofdl van den romp scheiden, en met de volgende woorden in een met bloed gevuld vat doopen: „Verzadig u aan het bloed, waarvan ge in het leven niet genoeg hebt kun nen hebben". Op dezelfde wijze ging het den Rornein- schen veldheer Crassus, die wegens zijn dorst naar goud in geheel Azië berucht was. Na den slag bij Carrhal, waarin hij bleef, liet de koning der Parthen zijn schedel met goud' vol gieten. Mij moderne mensehen met ons verfijnd voelen noemen dergelijke dingen lijkenschending en plegen te zeggen, dat zoo iets nu niet meer mogelijk is Maar misschien is het verschil niet zoo groot, als het zich voordoet. Men dwingt de dochter niet meer uit den schedel van den vader te drinken, men giet niet meer een doode gesmolten goud in den mond maa. ook in de twintigste eeuw moet nog een schedel voor politieke doeleinden dienst doen. het gezelschap te mogen verlaten. De zoon van de gastvrouw kwam met het rijtuig en vond den gast reeds deftig gekleed wachten. Toen beide plaats hadden genomen in het rijtuig cn zij juist zouden ver trekken, riep Leoncavallo plotseling: „Lieve hemel! Wacht een oogenblikje, ik heb mijn tandenborstel ver geten." De tandenborstel werd gehaald en de compo nist en de zeer verwonderde jonge man reden naar het souper. Precies om 10 uur nam de gast afscheid en werd, wederom door den zoon begeleid, naar hui gebracht. Toen zij de woning bereikt hadden en elkaar goeden nacht gewenscht bedden, kon de jonge man zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en vroeg: Zegt u mij toch eens, waarom u er zoo op ge steld was uw tandenborstel mede te nemen. „O, mijn waarde vriend," antwoordde Leoncavallo, „dat is zeer eenvoudig. Het slot hier van mijn deur sluit zoo vast, dat ik bij het omdraaien van den sleutel reeds meer malen den vinger verwond heb. Nu steek ik mijn tand- borstel door den sleutel en draai zoo gemakkelijk mo gelijk de deur open. Leoncavallo, de componist van Pagliacci, had zich eens laten overreden de uit-noodiging voor een souper aan te nemen, nadat de gastvrouw hem beloofd had, hem met haar rijtuig van zijn woning af te halen en hem ook weer terug te zullen laten brengen, terwijl de componist als voorwaarde had gesteld om 10 uur door RUDOLF STRATZ. 5) o „Lieve hemel. j ij bent toch mijn vrouw! Ik en die andere wij zijn toch gescheidenop mijn verzoek.... zij heeft mij toch verlaten en haar kind er by, -— en wilde toch in geen geval tot riiij terug- keei en Wij konden toch niet samen overwegGe loof je niet, dat ik daar genoeg van heb, voorgoed? Ik ben toch bijna te gronde gegaan door die geschie denis. Eerst met jou en de kinderen voelde ik me weer mensch wordenDat weet je toch ook welEn dat weet. iedereen, die mij kont. Wat beteekent dat alles dan m 's hemelsnaam?" Zijn woorden brachten-haar een weinig tot kalmte, llaar opgewondenheid ging over in droefenis; terwijl zij langzaam ver-der gingen, zeide zij: „Georg, ik houd toch zoo zielsveel van je! Maar jij niet van mij. Ach, praat nu maar niet-! Ik weet wat ik voor je ben en wat die andere voor je was. Haar heb je liefge had Je ziet mij ook wel graag, maar hebt- mij geno men, omdat het zoo in je kraam te pas kwam en om dat....' Weer kwamen de tranen opzetten. „Ik kan 't toch niet helpen, dat ik een rijk meisje was!. Nu kijk je minachtend op mij neer, omdat mijn vader wijn verkoopt! Dat is nu de dank, dat ik je de hand gereikt heb om je het leven lichter te maken. „Maar wat is er dan toch gebeurd? Wat heb ik nu toch gedaan?" Op deze vraag kon Otti niet zoo gauw een antwoord vinden. Zij was een weinig uit het veld geslagen en hij voegde er bij „Ik kan toch niet helpen, dat de Mut-hardt's zoo'n domme streek hebben uitgehaald! Het is natuurlijk een eerste en eenige ontmoeting geweest!" De Groote of Stille Oceaan bedekt ongeveer ,een oppervlakte van 170 millioen vierkante kilometers, de Atlantische een van 75 millioen en de Indische teza men met- de Noordelijke en de Zuidelijke Poolzeeën een van 107 millioen vierkante kilometers. Om den Grooten Oceaan leeg te maken moet een bak die 1609 meter lang, breed en diep is, 400 jaar lang iederen dag vullen. De Atlantische Oceaan heeft gemiddeld een diepte van ongeveer 4.8 K.M. Een bak, waarin zijn geheele watermassa opgenomen kan worden, moet 688 K.M. lang, breed en diep zijn. Als het zeewater van de geheele aarde van de Nia- gara-waterval zou willen stroomen, zou dit twee milli oen jaar duren. Een meester in de rechten van Martinique heeft het eigenaardige record geslagen, dat hij binnen 5 uur be klaagde, rechter en verdediger was. Hij opende deze zonderlinge drieëenigheid, door voor het kantonge recht te Eort-dte-Erance op d'e beklaagdebank plaats te nemen, daar hij van gewelddadig -optreden tegen an dere personen beschuldigd was. Daar echter in aan merking genomen werd, dat hij tot het uiterste ge tergd was, kwam hij er met een kleine geldboete af. Terwijl de volgende zaak behandeld werd, werd de kantonrechter door een ongesteldheid overvallen. De eenige die in aanmerking kwam om hem te vervangen, was de zooeven veroordeelde. Hij nam dan ook de plaats van den zieke in en mot de behandeling der za ken werd voortgegaan. In den loop van den middag was de ongestelde rechter weer opgeknapt en nam hij zij'n plaats weer in. Toen ging de advocaat een zijner cliënten verdedigen en sloeg hiermede het record. Achteruitgetimmerd. Alweer 1 De balans was atgesloten en nadat alles berekend was en nogmaals de post der dubieuse crediteuren gezeefd en gezift om er ten minste nog een paar uit te halen, die mis schien toch nog zouden blijken „er goed voor fce zijn", stond Gerard voor zijn hoogen, ouderwetachen kan- 1 toorlessenaar, met een norsch gelaat, dat hem opeens veel ouder maakte, dan hij was. Strikt genomen was hij verplicht zijn faillissement aan te vragen of ten minste een surséance. Dat zou eerlijk zijn. Eerlijk? Kon niet betalen ooit eerlijk zijn? Hij had dit jaar erg zijn best- gedaan. Maar wie kon in een zaak als de zijne, in een seizoen-zaak, rekenen op zulk een warmen, langen zomer gevolgd door zoo een zachten winter. Het was een onverdiende achteruitgang van zaken. En t kon best zijn, dat dit jaar, dat het nieuwe jaar opeens alles vergoedde, wat de beide vorige jaren haddem doen verloren gaan. Als 't nu eens een koude, nattige zomer werd en een echte strenge winter zoo.als die va.n negentig, toen de zaak, de groothandel ill brandstoffen, was opgericht en dadelijk had gepakt. Jubelend was- hij getrouwd. En hij was gelukkig geweest met zijn vrouw, met zijn „Je kunt haar hier overal weer tegen het lijf ko pen!" zeide zijn vrouw bitter. „Zij woont niet eens zoo ver van ons vandaan, in een pension op Lützow- platz. Dat heeft mijn schoonzuster, Klothild-e, mij verteld. Dat heeft zij weer van de andere dames ge- hoprd. Zij is met opzet den vorigen herfst van het landgoed van haar vader naar Berlijn getrokken, om hier weer te hertrouwen, want haar moeder is verle den jaar gestorven en nu was het haar daar buiten al leen met dien ouden man te eenzaam geworden. Nu heeft zij dezen winter den dikken baron aan den haak geslagen.... Ach, hadden wij het toch vandaag maar afgezegdbij de Muthardts!" Zij waren aan het station gekomen. Omdat- zij niet alleen zaten, spraken zij onderweg niet veel met el kaar. Eerst toen zij aan den Tiergarten waren afge stapt en langs den Kurfürstendamm naar huis gin gen, begon Georg op weeken toon: „Luister eens, Otti: je moet dat alles veel verstan diger opvatten en met d© werkelijkheid meer rekening houden! Wij hopen toch nog lang samen te leven, Otti, wij willen onze kinderen goed opvoeden, wij wil len het zelf een beetje ver brengen en een rustigen, ouden dag hebben - daarom moeten wij hand aan hand gaan en moedig zijn, mijn arm kleintje, en ons een weinig naar elkaar schikken, want wij houden toch van elkaar, nietwaar?" Het kleine vrouwtje gaf geen antwoord. Haar tra nen vloeiden nog steeds. Maar zij kwam niet meer in opstand tegen hem. Zij had zich hulpeloos aan zijn arm vastgeklemd, als verwachtte zij steun en troost van hem. Toen zij voor hun huis stonden, hield zij hem nog even terug en zei gqjaagd: „Zeg me nog dit éénel" „En?" „Heb ik mij werkelijk vergist? Is dat, wat je voor. voor die andere voelde, geheel doodalsof er nooit iets geweest is?" „Vergeten kan men zooiets nooit, Otti! Waar won den geslagen zijn, blijven altijd litteekens achter!" ■Zijn het alleen nog maar litteekens?" .Daar zal ik je hoven antwoord op geven!" zei hij. drie kinderen, een jongen en twee meisjes, gezonde, flinke kinderen met heldere hoofdenHij had' ze groot zien worden en ondanks iets stil vermanends al toos diep in zich, dat hem zeide, dat toch vooral een voudig en in zijn stand te doen, had hij aan zijn vrouws wenschen toegegeven. Albert zou studeeren, zou advocaat worden en Li- na, die zoo'n heerlijk alt-geluid had, werd in de mu ziek opgeleid en Kraaltje, zoo heette dat kleine, fijne jongste meisje, naar een tante, die zoo erg goed voor Gerard was geweest na zijn moeders dood, en Kraal tje zou schilderes worden. Dat laatste kostte de mees te zelfoverwinning, de meeste overwinning op de ver manende stem van binnen.... Want de kosten wa ren steeds grooter geworden. Albert nu op de uni versiteit en Lina nu op het conservatorium kostten handen vol met geld, terwijl toch de zaak achteruit- timmerde. Voor Kraaltje bleef er niets over, voor zijn lief, fijn Kraaltje- Hij hield van al zijn kinderen evenveel, maar Kraaltje kon hij niet noemen en haar niet aanzien, of zijn hart werd week. Dat was altijd zoo geweest. Die tante was dan ook zoo'n engel van goedheid, die boven zijn geheele jeugd zweefde. Hij was wat zwak in zijn jeugd geweest, maar hoe had zij hem verpleegd. Met karnemelk en koude afwrijvin gen en wandelingen en altoos- buiten op de Veluwé vrienden weten te winnen, waar hij in de vacantie had gelogeerd. En heel anders, dan alle andere huismoe ders, had zij hem bestraft, als hij niet moe-geravot* thuis kwam en als hij zijn knieën door zijn kousen was gevallen, dan had zij zoo heerlijk vol gelachen cn hem „Michiel de Ruyter" genoemd, omdat die ook zoo'n" bengel was geweest. Tante Kraaltje had hem zoo weten op te kwee- ken, dat-ie de sterke bonk was geworden van nu, ro bust, met breede schouders en ijzersterk. Daarom had- ie nu zeker zijn Kraaltje ook liever dan de andere kinderen, alléén om den naam. En voor haar zou 't niet reiken. Zij, die 't meeste had meegekregen. Wrant het teekenen en schilderen zat nu in dat kind als ingeboren. Toen ze vijf jaar was, had zij al wonderwerken gemaakt met een paar gekleurde krijtjes. Nee, dat was nu niet zoo als bij andere vaders, die door liefde verblind, de deugden en talenten van de eigen kinderen altoos vergroot zien Zijn Kraaltje was een echt wonderkind. En hij had de verleiding niet kunnen weerstaan en ook t jongste kind werd boven het draagvermogen van de zaak opgevoed. Maar toen het huis langzaam aan vol-raakte met de netjes, smaakvol en goedkoop ingelijste werken van Kraaltje, de conté-teekeningen van den eersten tijd en daarna de draadfiguren en gipskopp-en en toen de stillevens in olieverf, de dier teekeningen, de studies naar 't naakt model en einde lijk de portretten, zijn portret, en moeders portret en 't portret van Albert, 't portret van Lina en toen haar eigen portret, als miniatuur, op een stukje per kament en dat had hij in een medaillon aan zijn hor logeketting. Ilij knipte nu 't medaillon open en keek op 't ivoren ronde schijfje, waarop Kraaltjes zelfportret stond fijntjes gepenseeld in zachte tinten. Zou hij het kunnen houden? Nog één jaar, nog maar één enkel jaartje. Dan zou zijn Kraaltje de academie hébben afgeloopen en zij zou een beroemde schilderes worden. Nu kenden alle menschen in de stad haar reeds, want dat wonderkind van hem had altijd wat anders dan al da anderen. Waar het 'm in zat wist je niet,ma ar als z ij een stroohoed nam en er een lint om legde, verdraaid het was opeens iets voor naams geworden. En van een paar oude lapjes fa briekte zij voor moeder, voor Lina, voor zichzelve -een blouse, een mantel, een rokje, dat je je afvroeg, uit welke groote stad dat was gestuurd, uit Londen of Parijs. Al-s hij failliet ging zouden ze hem dat nog verwij ten ook. Zeggen, dat.-ie zijn kinderen boven haar stand had gekleed. Je kunt zoo'n curator toch niet duidelijk maken, dat je Kraaltje dat allemaal too verde, omdat zij edn wonderkind was. Het opengeslagen medaillon lag nu naast het boek. En weer, onder het rood'-gelige licht van de oude kan toorlamp ging hij weer aan 't narekenen, begon de als verloten beschouwd© posten voor de derde maal te Daar gekomen, opende hij stil de deur van de kinder kamer. Het vertrek was zwak verlicht door een nacht lampje. De twee kleintjes sliepen vredig in hun bed je. En nu zeide hij„Je bent mijn vrouw en de moe der van mijn kinderen! Ik behoor jullie toe! En el ke andere gedachte, die mocht afdwalen en een ver raad zou zijn, zal ik verbannen! Dat zweer ik!" Hij trok haar naar zioh toe. Zwijgend kusten zij elkaar. Toen zuchtte zij eens diep, als iemand die zich van een zwaren last bevrijd gevoeld en zette zich bij 't. bedje neer- Met tranen in de oogen en in een laatste poging tot verzet, mompelde zij: „Ja de moeder van je kinderen. maar je hebt nog een kind!" Hij stond achter haar stoel en boog zich nu naar haar over: „Met dat kind, Otti, heb jij niets te ma ken!... Bovendien heeft die andere daar ook niets mee uit- te staan, want dat kind behoort, my, mij al leenHet wordt trouwens bij mijn moeder grootge bracht, dus daar heeft zij niets meer in te zeggen! Zij ziet het slechts een paar ma-al in het jaar. Dat moet je mij laten behouden, Otti het is het eenige, wat ik uit de schipbreuk van mijn vroeger leven heb kun nen redden!" Zij weende zachtjes, vatte zijn hand en drukte die krampachtig tegen zich aan. Een k lein, gelukkig lachje vloog over haar bleek gezichtje. Zoo zaten zij, dicht tegen elkaar aan, nog langen tijd stil en zwij gend in de flauw-verlichte kamer en luisterden naar de zachte, regelmatige ademhaling, die uit het bedje kwam. HOOFDSTUK II. De volgende dag was een Zondag. Kapitein Georg Gisbert stond in zijn huisjas, met een morgen-sigaar tje in dediand, aan het venster van zijn werkkamer en keek naar buiten in die stille straat. Zijn vrouw, in een ochtendjapon, zat te naaien. Licht en vroolijk scheen het Maartzonnetje in de elegant en rijk inge richte vertrekken dezer Berlijnsche huurwoning. Uit de verte drong het geluid van zware, dreunende klok slagen tot hen door2 en Otti zeide, terwijl zij haar wikken en te wegen. Als hij Reindersma Co. nog eens niet- opgaf? Als hij toch nog eens ze overschreef. Drie duizend gulden.dat zou 't 'm net doen. Dat maakte de balans sluitend.'t Was wel gewaagd. Reindersma was al lang uit de zaak, de Co- was de man. En de Co. was in Augustus naar Amerika ge gaan en had1 niets meer van zich laten hooren. Er was niet eens faillissement aangevraagd.Dat zou nog maar extra-kosten hebben opgeleverd. En hij was de*eenige crediteur van belang. Die kerel had het dan ook slim aangelegd om crediet te krijgen. Was bij hem gekomen en had over zaken gesproken, maar toen hij Kraaltjes teekeningen aan den muur had gezien, wa ren de zaken vergeten. Want hij was kunstkenner. Die dochter van jou is een wonder. Dat is een ras- paardje. Je echte Hollandsche schilderbloed. En hij had ook de studies moeten zien en de schilderijen en rake opmerkingen gemaakt en met echt verstand ge oordeeld, van de boerinnen en de blauwen de gtoenen, van den toon, van de habiliteit, van het lekker-gedane, van 't fluweelige, van de nobele lijnen.. En dat die dochter van hem binnen een paar jaren wereldberoemd moest zijn met zoo'n talent en contant had de Co. der firma Reindersma bij hem een rood krijt krabbel ge kocht van een hollend paardje >- zóó voor twintig gulden! Twintig gulden zoo neer te leggen voor een paar krabbels waar hij zelf niets uit kon opmaken. kwam in hun gezin van zijn vrouws kant kwam in hun gezins van zijn vrouws kant. En toen hij hij de Co. op kantoor was gekomen om toch eens poolshoogte te nemen hing hoven de schrijf tafel van den man het krabbeltje, ingelijst in een goud lijstje met een breeden passa-partout.En hij, die gekomen was om over de zaken te spreken, was over zijn Kraaltje aan 't praten geraakten en zoo was hij dan tot dat onverantwoordelijk hooge credietgeven gekomen Naar Amerika zonder adres achter te laten.... Een insolvente bo-edftlde huur niet eens betaald en de knechts niet. Maar tochin 't kantoortje hing de rood'e krabbel nictmeer. Ilad-ie die mee genomen? Was het dan toch oprecht gemeend ge weest. geen- sluike streek om hem lekker te ma ken. Jonjen, jongen, als het toch eens waar was? Als zijn Kraaltje binnen een paar jaar beroemd zou zijn. Als nu die krabbels en schilderijen eens tegen goud zouden opgewogen worden.... Er waren voor beelden genoeg van.Er was geen speculatiever ar tikel dan schilderijen.... Roemer, de kunsthandelaar, had hem zelf gezegd: De tulpenhandel is niets bij do moderne schilderijen-handel vergeleken. Een kwak verf op een doek die naar niks leek en een geëikte naam er onder, de Amerikaan belegt het met dollars. Beleggen met- dollars. Al de schilderijen van zijn Kraaltje. En misschien was de Co. in Amerika nu wel daar in den kunsthandel. Daar deugde hij beter voor dan voor den bran-dstoffenhandel. En op een dag zou hij met een brief verrast worden^ met een aan vraag om alle krabbels-. Hij doopte de pen in den inktpot, keek weer op 't- ge opende medaillon, naar de fijne handjes van zijn Kraaltje. Toen ging een streep door Reindqrsma en Co. en in 't andere boek onder het andere hoofd schreef hij met langzame, rustige letters onder het creditReindersma en Co., kunstkoopers op Ame rika 4000. De balans sloot. VOOR Otti EK. Kijkjes In de modewereld. Allerwege zijn de winkeliers op 't oogeniblik bezig hunne winkelcollectie uit te verkoopen om plaats ta maken voor de voorjaarsstoffen, die zij binnenkort zullen ontvangen. En te oordeelen naar de tempera tuur zal het. dragen dezer stoffen niet ver meer af zijn. Wie toch schaft zich bij dit zachte weer nog eens een extra-dikken ulster of een warme wollen winter- japon aan? Veeleer gaat- men er toe over reeds een keuze uit de voorjaarsstoffen, die ongetwijfeld binnen kort geëtaleerd zullen worden, te doen. Natuurlijk zijn er daarin een aantal nieuwe gebracht, ieder sei zoen brengt immers nieuwe stoffen met zich mee? Als algemeen kenmerk der nieuwe confectie-stoffen geldt: werk liet zakken: „Dat zal wel een voornaam huwelijk zijn in de Wil- helmskerk, dat ze er de extra-klokken voor laten lui den. Dat is zoo ontzettend duur!" Hij knikte. Zij werkte weer voort. Zij zwegen weer alle twee, maar beiden gevoelden zich onaangenaam gestemd. Als bij onderlinge overeenkomst spraken zij met geen enkel woord meer over den vorigen avond. Zoo zou dit minderprettig intermezzo het vlugst ver geten worden. Maar eigenaardig telkens, als Georg- Gisbert hier aan terugdacht, kwam hem niet het beeld zijner eerste vrouw voor oogen, maar wel dat van hun kind, de kleine Karin, die bij zijn moeder in Silezië werd opgevoed. Zij was daar uitstekend verzorgd zeker voor zoo'n zwak, ziekelijk poppetje als zij was hij had riet de minste reden, zie-h over haar ongerust te ma ken. Niettegenstaande dat, kwam toch de gedachte bij hem op, haar eens spoedig te gaan opzoeken. Hij begreep wel, dat het- eigenlijk in 't- geheel niet noodig was; Rij had daarginds eigenlijk niets te doen. Maar t idee, dat hij er tocii heen moest, drong zich telkens weer bij hem op en bleef hem den geheelen morgen bij, terwijl hij aan zijn schrijftafel zat en zijn dienst zaken in orde bracht. Hij had tegenwoordig voor niets anders meer tijd dan voor den dienst het eenige was. dat hij eens een enkelen keer op jacht ging, een ritje te paard! door het Grunewald maakte, en 'savonds aens in -een gezelschap verscheen. De gezellige „ei gen" uurtjes waren verdwenen. Daar aan den muur hing zijn viool. Het was steeds zijn lievelingsbezig heid geweest, zoo 's- Zondagsmorgens de viool ter hand të nemen en te fantaseeren, zelfs wel eens iets te componeeren, als hem een eigen kleine melodie inviel. En naast de viool hingen schilderstukjes en krijttee- keningen, ook van zijn hand schetsen meege bracht uit de wijdie wereld, de rijstvelden van China bij een bloedroode zonsondergang, eigenaardige klok kentorens en pagoden, die reede van Dar es-Salam, dé iteppen van Kilimandsjaro alles, wat maar aan len officier herinnerde, was in deze kamer zorgvuldig vermeden. Wo»dt vewelgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5