DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No 5 Honderd en veertiende Jaargang. 1932 ZATERDAG 6JANUARI. Bekeiiïsifgera Hondenbelasting Jaarlijksche oproeping INSCHRIJVING NATIONALE MILITIE voor de mannelijke geborenen van 1893 op Dinsdag en Vrijdag van iedere week, van 13 uur, tat 20 Januari a.s. Diénst-tragedie. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzondei lijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. van gegadigden nasr de betrekking van arbeider bij de gemeenteresniging. wegens in 1911 aan de gemeente ALKMAAR gedane leveringen, worden zoo spoedig mogelijk ingewacht, voor zoo-veel betreft de Gemeentewerken, de Gasfa briek, de Gemeentereiniging en bet Gemeente-slacht huis bij de Directeuren van deze takken van dienst; de Plantsoenen en de» Begraafplaats bij den Opzichter; de Politie bij den Commissaris van Politie en wat de overige takken van dienst aangaat ter Secretarie der De Secretaris der gemeente ALKMAAR, zemeente. DONATII. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen in herinnering, dat volgens de op 20 September 1882 vastgestelde verordening op de hef fing eener belasting op de honden, ieder eigenaar, be zitter of houder van een of meer aan de belasting on derworpen honden verplicht is, daarvan jaarlijks vóór 31 JANUARI ten kantore van den gemeente-ontvan ger aangifte te doen. Die aangifte geschiedt door de inlevering van een behoorlijk ingevuld en door den belastingschuldige on derteekend biljet, kosteloos aan dat kantoor verkrijg baar. De betaling der belasting geschiedt dadelijk bij de aangifte tegen kwitantie en afgifte van een penning, onverminderd het recht, om, zoo de aangifte onjuist bevonden wordt, herziening te doen plaats hebben. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 3 Januari 1912. Zij, die wenschen in aanmerking te komen voor de betrekking van arbeider bij den genteen iel ij hen reinigingsdienst, kunnen zich daartoe aanmelden j ter gemeente-secretarie (ten einde zich te doen inschrij- ven op een daarvoor aan te leggen lijst) en tevens bij den Directeur der gemeente-reiniging. Gegadigden moeten gedurende minstens twee achter eenvolgende jaren, onmiddellijk voorafgaande aan hun ne aanmelding, binnen deze gemeente hebben gewoond, niet ouder zijn dan 30 jaren en in het bezit zijn van een gezond lichaamsgestel. Zij, die zich vroeger reeds opgaven, hebben zich voor dit jaar opnieuw aan te melden. Burgemeester en Wethouders van Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 5 Januari 1912; Zij, die bet verslag van 's raads hande lingen en de daarbij behoorende bijlagen geregeld wenschen te ontvangen, kunnen zich daarvoor ter Genieeute-Necretarte tegen be taling van f 3.50 per jaar abonneeren. De Secretaiis van Alkmaar, DONATH. Heb je wel eens opgemerkt natuurlijk, wie merkt 't niet op! 't is dagelijke schering en inslag dat de al-wetende staatslieden niet in het Torent^e, niet in het Binnenhof maar in de kroegen zitten. Er zijn maar weinig Thorbecke's, weinige Groen van Prinsterer's, weinig Borgesius-sen, weinig Schaep- mannen bij maar Gambetta's met den hoop (de Gambetta-van-vóór-'70) die in de kroegen hun poli tiek, al is het niet zóó luidruchtig als de éénoogige dictator, luchten, al blijven ze achter 'n pommeransje, achter 'n cooijmansetje bedaard zitten en springen niet, als bovengenoemde ongemakkelijke maar duivels- goed-gebekte heer, óp de krantentafel. Maar staatslieden zijn ze dat is beslist. Gisteren nog hoorde ik in 't café van een, dat-ie nu al voorspelde dat de nieuwe inkomstenbelasting, die nieuwe kunstenmakerij, alle menschen-van-fortuiu, die maar eenigszins los zitten van het vaderland, niet vastgekluisterd zijn door diepgewortelde' neigingen voor vaderland, vaderstad of familie, er zullen uitknij pen, dat wil zeggen, niet uit 't leven, maar uit 't land. 't Zal 'n soort -emigratie worden voor ons land als die was na de herroeping van, het Edict van Nant-es voor het vaderland van Gambetta. En hij zei 't zóó beslist of-ie iederen dag bij alle hertogen, graven en baronnen van den geldzak de voe ten onder de tafel zette, 't Was met de vermogensbe lasting ook zóó gegaan, zei-ie, wel niet zoo erg, maar hij kon namen noemen, risten namen. Ze weten nie wat ze prakkezeeren zullen, zei een-andere-Gambetta weer, om 't de menschen lastig' j te maken, je kunt nog nie over straat loopen met een hond, al is 't mormel geen twee centen waard, of 't ko-st jje drie gulden en nou dat weer. Ze konnen dat toch wel anders, wel beter inpikken. En wat ik nie begrijp, sprak 'n derdfe-Gambetta, wat dat toch voor plagerij geweest is en die nog voortkankert met die kwitantiezegels. Nee, maar, kwam 'n vierde-Gambetta los, dat was nou zoo'n dwaas dat 't nergens naar leek en wat zoo'n lammigheid tengevolge kan hebben.... Je kent Sientje van de Haven, vraag die is 0111 'n plakzegel toe, probeer 't- is, maar zie dat je wegkomt, want als er soms 'n bezem in 'r bereik is, dan slaat ze je 'r mee op je ribben. Ze erfde van haar oom Tienus, je hebt 'm gekend', op de duiten als de duvel, en hij ver draaide 't gewoonweg bij al zijn leveranciers 't plak zegel te betalen. Schrap maar door, zei-ie, as-ie bp- taalde. Hij wou geen kwitantie meer. Toen-ie dood ging en Sientje aan den pot kwam, en hoewel die wist dat oom alles op tijd betaalde, zijn er drie deugnieten geweest, die met 'n stalen voorhoofd volhielden, nooit 'n cent gehad te hebben en Sientje most dokken, 't dood-o-nschuldige Sientje, die de erfenis, die de baten èn schulden der erfenis aanvaard had. Ja, 't zijn belabberde w-etten hier in Holland, sprak 'n vijfde-Gambetta, 't lijkt wel of ze soms suf zijn. Die „ze" kreeg gister in de kroeg van alle kanten op 'r ziel. Een van die tinnegieters zei geweldig geïrrigeerd: En vlak me die meidenwet óók niet uit! Welke meidenwet? Wel, dat je 'n formeel contract met 'r moeten afsluiten en bovendien de puntjes op de i mot zetten, anders dan komen ze nog fijntjes 'n heelen tijd ziek bij je liggen en je mot allerlei kunstmiddeltjes gebrui ken om dien dans te ontspringen, 't beste door je meid as ze tenminste lezen en schrijven kan 'n verklaring te laten geven, dat ze zelf voor 'r eigen zieke body zal zorgen, anders kun je voor 'r geluier bij je aan huis, behalve de herrie, dokken of je de rijks daalders zoo maar achter de paardestaarten kunt op rapen. Niet mooier vertelde er een, die de courant neer lei, waarin-ie kwazie advertenties had zitte-n spellen, daar-ie minder Gambetta-achtig is aangelegd niet mooier dan met den ouden Van Santen. Je kent z'n meid, niet? Zooals je w-eet is-ie al meer dan twaalf jaar weduwnaar en zij dient al dien tijd al bij 'm. Hij bestudeerde de arbeidswet van a tot zet en toen-ie ze goed in "t hoofd had, besloot-ie, dat-ie ook wat moest doen tegenover Drieka. Zelfs zulke oude potstukken^ konden kuren krijgen en dan zat je er mee. En ook as zo ziek of zuchtig werd. Hij wou baas blijven; wou-ie wat doen, dan wou-ie wat doen, maar hij wou niet ge- fÓTceerd worden, en daarom zei-ie op 'n avond, na goed overwogen te hebben hoe-ie 't zou aanleggen om haar te lijmen en haar ni-et al te zeer in 'r point d'hon neur te tasten, vlak voor 't souper, terwijl zij 't boter vlootje bij de kachel warmde, omdat de boter as steen was: Drieka Hij zei dat ineens zóó plechtig gerekt, dat ze er van schrok. En geheel van streek raakte ze, toen-ie er op liet volgen Zet dat vlootje maar hier neer, dat zal nou wel lukken met die boter maar ik moet je eens spreken. Met groote oogen- keek ze Van Santen aan, die daar zat in 'n chambercloak, 'm verbazend flossen koord z'n rond-buikje ommiddelend; den huiselijken zich tot he den zich goed in z'n weduwnaarsstaat schikkenden zestiger, die, als-ie 'n kalotje op had gehad en 'n gou wenaar in den mond, als twee droppels water leek op oom Judocus van Braakensiek in de „Groene". Drieka, hernam-ie, ga daar is zitten. We heb ben, goeie meid, nou al twaalf jaar met elkaar ge woond, met; elkaar lief en leed gedragen, maar er kunnen dagen komen, dat we ik zeg niet, dat 't zal gebeuren, maar 't kan gebeuren- elkaar minder goed verstaan en dat zou als we deze toestand lieten zooals ze was. Maar, meneer. viel Drieka in, die zenuwach tig met 'r vingers aan 't tafelkleed ploos. Geen maren, laat mij nou spreken. Je weet, hoezeer ik je apprecieer, hoeveel ik van je houdi, je bent de beste der huishoudsters, die er in heel Neder land te vinden is en voor je goede vijftig jaren ben je 'n juweel. Maak je nou maar niet ongerust en hij glimlachte glimlachte om de pil te vergulden 't contract zal je meevallen, maar ik vorder van je de verklaring, dat. 't Contract, meneer 1 En zij sprong op. Nou, nou, riep Van Santen, wees nou is be daard, maak je nou niet van streek, in zulke gewichti ge dingen mot je je hoofd koel houden, al spréékt je hart. 't Mijne is ook vol, net zoo goed. Twaalf jaren, beste Drieka, twaalf jaar heb je me.Wat? begin je nou te schreien? nou, dat is nou nergens goed voor Je blijft immers bij me. Als ik je nou wegstuurde dan had je reden om te grienen, maar het is juist 't tegendeel, 't Contract zal ik je na 't souper voorlezen en je wilt toch wel verklaren. Maar opeens hleef-ie steken, ontzet, verbijsterd, in 'n spontane worsteling met de ellebogen 'n bordje en 't botervlootje, waarin de boter tot 'n papje lag ge smolten, van de tafel stoo-tend, met 'n gekletter van neersmakkend tafelgerei, wat gedempt door 't plots geel-beklodderde karpet. Hij duwde met al z 11 kracht de -mollige slangen, die 'm als 'n andere Laocoiln den hals omworgden, van zijn keel, wrong ze van zijn kin, van zijn schouders, van zijn borst, maar zij bléven ge slingerd tot-ie vervaarlijk uitstiet: „Je bent gek, la me los of ik roep hulp!" 't Was waarachtig of Drieka gek was geworden: do altijd bedaarde, de altijd stemmige- Drieka, die je zou gezworen hebben, dat, al viel 'n man op 'r rug, nog niet zou hebben omgekeken, riep nu al door, terwijl de uit 'r oogen springende tranen Van Santen's ver bleekt gelaat bevochtigden Ik neem 't aan, beste Van Santen, beste Willem, goeie man, m'n goeie man. Nou, zei Van Santen, toen ze eindelijk 'r vette armen losliet, van den doorgestanen angst bevend: Nou, daar hoef je me nie voor om m'n hals te vallen. Zoo plezierig is 't eigenlijk niet voor je. Maar opeens, al keken z'n oogen naar de scherven en naar de boterklodders op 't karpet, begon-ie te schaterlachen, zóó uitgelaten, dat Drieka op haar beurt dacht, dat h ij gek geworden was. 'n Licht ging 'm op. De plotseling al te krasse familiariteit zijner bijna-preutsche- meid wees 't ineens uit. En dan haar harte-kreetm'n goeie man! Zoo'n oude gekkin! Drieka meende dan ook, dat 'r op 'n ander con tract gedoeld werd. 'n Contract dat je over en weer re gelt als Amor je flink doorschoten heeft met z'n voor iederen leeftijd geprepareerde zoet-giftige pijlen. Ze geloofde dat eindelijk haar jaren stilgehouden wensch, dien ze niet mocht, dien ze niet kon uiten, verwezen- ijkt stond te worden. Hij bonjourde haar niet de deur uit, liet daarin meer z'n hart dan z'n hoofd spreken. Maar aan '11 contract plakte-ie ze vast en hij liet ze 'n verklaring geven, dat ze zelf voor 'r eigen zou zorgen, as ze ziek kwam te liggen. Daar hielp geen lievemoederen aan. 'n Kil contract dat 'r koest en o-p 'n afstand hield, n onoverkomelijke kloof sloeg tusschen de keuken en de huiskamer. Och, zei er een, toen aan 't lachen in het café n einde kwam ik laat dat quijroquo voor wat het is», maar laat ons nou eens érnstig praten. Waarvoor dient nou al die lariefarie, contracten och, dat g-eef je immers niemendal. Al had jonker Van Prie- zen 'n contract gehad, waartusschen geen speld te ste ken was, dan zou-ie niettemin vandaag met z'n gezel lig litteeken over z'n gezicht, als 'n geduelleerd heb bend Duitsch student rondloopen. Ja, kom jij maar overeen, stipuleer maar er zijn nog ongeschreven wetten I Ik zie aan je snuiten ging-ie voort dat je '1 meer van wilt weten; nou het is 'n rare historie. Het is niet noodig, dat je den jonker kent ge noeg dat je weet, dat 't een van de dolste potentaten is die'in den Nederlandschen adel zijn ingelijfd. Geen lrwaje kerel heelemaal niet. Hij is ruw, ongema- nierd, opvliegend, al te voortvarend soms -en gooit den eenen dag den emmer om, dien-ie den anderen da gevuld heeft. Zoo kwam het ook, dat zijn vrouw, in de eerste jaren van huwelijk zich nog al schikkend; op 't end weken en weken, onder een of ander voorwend sel, bij 'r mama te Brussel bleef logeeren Ze was onlangs er weer van door. Maar daar geeft ie schijnbaar niet veel o-m, want as je 'n goeie tafel kunt houden en 'n goeie flesch kunt schenken, heb je allicht aanspraak al lig je kasteeltje twee uur rijden van de bewoonde wereld. Van Priezen houdt paarden, houdt rijtuigen aan 'n auto wil-ie niet, daar is.-ie rare klant te be houdend voor, te ancien-régime-achtig, dat riekt, zegt- ie, te veel naar 't industrie-koningschap^ en hij houdt 't met- z'n stamboom en de costumen zijner tóen boven drijvende voorvaderen. En met een zijner rijtuigen laat-ie Frans de ken nissen in de stad, de kennissen van andere buitens halen, die den jonker allen graag mogen lijden om z'n rond karakter. Zijn ruwheid, z'n onbekooktheid, z'n ongegeneerdheid en z'n dartel-veulen-manieren nemen ze maar in den koop toe, want herhaald' dient te wor den: hij heeft 'n kélder, nou kous, daar proef je eerst wat wijn is, daar proef je, dat Cha tea u-La fitte geeu roode baai is, daar ze soep van koken. En zelf drinkt- ie niet, als-ie op dreef is maar hij z u i p t en hij zou aan de tafels, die onze schilders der zeventiende eeuw vereeuwigd1 hebben, waaraan aarts-gezwelgd, ge weldig geplooid werd, 'n kranig figuur hebben gesla gen. Onlangs dan op 'n avond verveelde-ie zich lie derlijk. Z'n vrouw weer naar 'r mama, naar dat ver vloekte Brussel, die plakpleister, en hij kon nou weer heel alleen bij 'n lief-zeilerachtig-orkaantje naar 't afrukken der boombladeren van z'n onmetelijk park zitten te luisteren. Hij had stevig gebitterd, zeg maar zéér zwaar, in de stad: hij was geladen. En 'n duchtig diner, besproeid met 'n belegen Chateau, maar ook gekruid met lach en jok van z'n kennissen, zou de landerigheid bij 'm verjaagd hebben. Maar er kwam geen mensch. Toen kwam-ie op 'n zonderlingen inval. Hij belde. De meid vroeg: Jonker? Laat Frans roepen en zeg dat-ie dadelijk hier komt. Frans, die z'n tuig aan 't poetsen was- en net- aan 'n rijtuig wou gaan, waarmede de jonker morgen naar de stad moest, dat mooi-bemod'derd door de herfstwe gen er misselijk uitzag, spoelde z'n handen wat en haastte zich naar de huiskamer, want hij kénde den nogal dikwijls uit z'n slof-schietenden jonker. Frans bediende 'm dan ook steeds vlug, vlug op z'n wenk Zoo; Frans, zei-ie, hoe gaat 't met je, kerel? op den toon of-ie 'n kennis voor zich had, die-ie in geen jaar gezien had. Ga daar eens zitten. Lus je 'n cog nacje? Maar, jonker. Ga zitten, zeg ik. Lus je 'n cognacje? Frans zei om 'm niet te contrarieeren: As-je-blief, meneer. Bellen, gebood de jonker. Frans stond op, trok aan 't schelkoord. De meid piepte de deur open. Mina, 'n flesch Cognac-fine, twee glazen. Frans stónd nog bij het schelkoord. Ga zitten, zeg ik. Beroerd weer, hé? 't Is altijd maar waaien, waaien. De eiken beginnen er ook al uit t-e zien als gevilde hazen maar je slaapt er lek ker bij ik mafte heerlijk vannacht door dat gebul der, door dat geloei net of je op zee bent. Nee, Mina, la maar, dat kan Frans wel, trek jij de kurk er maar af, vent, maar breek den hals van de flesch niet, ik hou niet van glassplinters in m'n borrel. Nu begon de jonker, of-ie met 'n student-uit-Leiden of 'n kavalerieofficier of 'n snob van de jeunesse do- rée zich te bezatten zat, te kletsen, honderd uit, over Den Haag, over Brussel, over vrouwen, over paarden, over jachthonden, over vliegmachines, en hij zwamde zwaar door over de Oranjes, over den adel, over de revolutie, over margarinefabrieken, over spoorbruggen, over de afschaffing der marketensters, over oesters, over kreeften. En zoo wat bij ieder onderwerp sloeg-ie z'n glas een of meermalen naar binnen. Zoodat-ie 'm 1-eelijk om begon te krijgen. Nu twistte-ie eensklaps met Frans, die hem meestal alleen aan 't woord liet en ook lekkertjes z'n cognac jes slurpte, over China. Al die revoluties dat 's snert dat 's snert, verzekerde de jonker. - Zeg dat niet; meneer. Ja die Klai. Kai, verbeterde Frans. Wat zeg je? Kai Joean Sji Kai. Zeg, kom je me hier bedonderen wat weet jij daarvan? Frans, die vijf jaar in Antwerpen met z'n voiture- de-place gereden had, die daar op den bok zijn krant- jes las als 'n heer in de société-noble en nu nóg 'n Amsterdamsch volksblad' bijhield, hield vol: 't Is Joean Sji Kai, jonker. Waar bemoei jij je mee, schreeuwde Van Prie zen. Hier, daar, en hij greep naar 'n krant, die bij hem lag en die-ie met z'n nijdige handgreep verfon- faaide dat 's vóór jóu, lees dat liever, en hij dreun de op uit 'n advertentie, met koeien van letters,,A is n aapje" „Jaapje sta stil" „Schuitje varen, theetje drinken" „Hop maar Janneke" „Hans knipperdolletje" „Tiereliere let let let" „Soep Hein"dót 's spek voor jouwen bek, kerel! en zing bij de wieg met je vrouw liever van de „Tien kleine Nikkertjes" van „Vrouw, wat zeg je van mijn kippen". Opeens, integendeel van kwaad te worden, begon de knecht, in wiens bol ook de oude cognac kriebelde, te lallen Vrouw, wat zeg je van m'n kippen, Vrouw, wat zeg je van m'nnen haan. Mooi, vooruit, schreeuwde uitgelaten de jonker, zijn glas weer uitwippend, je bent 'n pracht van 'n ke rel, en hij lalde met Frans mee: Vrouw, wat zeg je van m'n kippen. Toen zakte-ie van z'n stoel. Hij had d e hoogte. Met Mina zeulde Frans, nog steviger op de heenen dan-ie zelf wist, den dronken jonker naar boven, naar diens ledikant. Den volgenden morgen moest Van Priezen ten tien ure naar de stad. Precies op tijd kwam Frans vóór, puntueel als al tijd. De jonker liet eenigen tijd op zich wachten, kwam toen op 't terras van 't kasteeltje. Hij zag dadelijk, dat z'n rijtuig van boven tot on der beklodderd' was. Zeg er is!! hulderde-ie. Ben je nou heelemaal suf? Moet ik zoo naar de stad?! Frans, als 'n beeld roerloos op den bok, met z'n zweep als 'n staf tegen de rechterdij, zei eenvoudig kalm: Ik heb geen tijd gehad om 't schoon te maken. De jonker stoof op, wierp z'n hoofd! in den nek, schreeuwde den koetsier toe: Ik vraag jou om geen tijd, waar jij tijd' vandaan haalt is jou zaak ik vraag om 'n schoon rijtuig en geen modderaak. Maar, zei Frans, en hij wendde zich wat om en keek naar beneden, den jonker vlak in 't gezicht. U weet. toch wel, dat u me zelf gisteravond van m'n werk hebt gehaald'? Ik? vroeg de jonker. De knecht, nu wat geïrriteerd: En ik heb met u cognacjes gedronken! Jij met mij ben je nou heelemaal stapel met mij denk je, dat ik me zou afgeven met 'n ploert, denk je. Wat, riep Frans, zal u me dat heeten liegen! Ja, lamstraal en je zal eerst je rommel schoon maken vlug vlug 'n beetje patser van 'n ke rel! Lamstraal, patser, brulde de koetsier, en sprong van den bok. Ruk in met je praatjes! bulkte de jonker en ge baarde dreigend met z'n vuist. Maar eensklaps floot de zweep door de lucht en met 'n raken slag doorstriemde ze 't gezicht van jonker Van Priezen. Daar. daar, daar, gilde de koetsier, en sloeg nóg eens en nóu eens, als 'n pikeur van 'n circus, geen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 9