DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
fl
I
UËFDES OFFER
'Vi K\\obusf/t5Q
Kilo bus
0,18
V2
Herimiinpn aan WILLEM ROQIJAARDS
No. 9.
Honderd en veertiende Js&rgang.
1912.
DONDERDAG
11 JANUARI.
FE lilLLETON.
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f I,
.Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ALKMAARSCHE COURANT.
door
lifiUSARl» CA^TF.B,
Willem Royaards zal aan 't eind van deze maand
zijn 25-jarige tooneelloopbaan herdenken. Het toeval
heeft gewild, dat wij Royaards vaak ontmoet hebben
in omstandigheden, waarin wij van nabij getuige
konden zijn van zijn merkwaardige doorzettingskracht
en zijn onbuigzamen wil. De psychologie van den too-
neelspeler te willen geven, is voor den schrijver wel
de jnoeilijkste taak. Want de tooneelspeler is van alle
kunstenaars de meest raadselachtige figuur, ook voor
zichzelf. Schilder, beeldhouwer, componist, musicus,
schrijver en geleerde moet hij zijn, maar zoodanig om
gevormd dat het scheppende element omgevormd
wordt tot het vergankelijke. De „creatie" van
een rol is wellicht het meest subtiele kunstwerk,
dat geleverd wordt en ook het meest ideeële. Het is
een verbeeldingstoestand en een zelf-suggestie, waar
bij de tooneelspeler ten slotte een lijdelijke plaats in
neemt, niet zichzelf kan zijn of geven maar een per-
door
RUDOLF STRATZ.
o
-Nu was de hemel bedekt. Zware rookwolken van de
ocomotiet vlogen het raampje voorbij, gingen uiteen
en vervaagden, en kapitein Gisbert keek ze navoor-
vergeten alles slechts een droomEn alles
weer terecht gekomen! Hij woonde in de Meineke-
straat in Berlijn. Hij had vrouw en kinderen, geld
611 y ™aa^te carrière. Hij kon tevreden zijn
en wilde dat ook en sloeg opzettelijk geen acht op dat
zonderlinge, verraderlijke kloppen van zijn hart, dat
hem daar plotseling, terwijl hij stil in de schemering
zat overviel. Hij wist het wel: dat beteekende niet
veel goeds
In elk geval, de reis had hem gerustgesteld. De
week daarop verliep als gewoonlijk. Tusschen Otti en
hem bleef alles bij het oude. Zij zagen elkander toe
vallig met dikwijls, want haar vader was voor zaken
uit o mis overgekomenhij on zijn dochter begrepen
elkaar volkomen en gingen heel familiaar met elkaar
om. Zij boemelden overdag in de stad rond, lunchten
ergens duur en goed en dronken met gewichtigeu
kennersblik hun wijn, terwijl Georg Gisbert in liet ko-1
iomaal departement over zijn akten zat gebogen.
t u 4 Z1<ih nU verzo€nd met het denkbeeld, dat
Johann Baptist Dorsam in wijnen handelde! Tiet
geld moest toch ergens vandaan komen! Hij kon zich
alleen nog maar niet voorstellen, dat deze nauwelijks
-tien jaar oudere, opvallend knappe man van een don-
soonlijklieid, die uit zijn onbewustheid voortkomt, lloe
vreemd het ook moge schijnen, de tooneelspeler heeft
reeds in zijn ziel alle rollen, die hij eens zal kunnen
spelen. En hij zal instinctief zoeken naar de literaire
gewrochten, waarin hij het meest passende uiterlijk
gewaad vindt voor de figuren, die innerlijk met hem
zijn geboren. De tooneelspeler is geen persoon
maar hij is een reeks van persoonlijkheden in één
menschelijke omhulling. En wie veel met acteurs en
actrices heeft omgegaan, leert, al is het langzaam en
mocielijk, hierdoor ook hen in hun afwijkingen be
grijpen. ant zij zijn bijna alle abnormale menschen,
te meer afwijkend naarmate hun meer innerlijke ver
beeldingskracht, de bron van hun uiterlijk uitbeel-
dingsvermogeu, is medegegeven.
Het echte tooneelspelers-talent is uiterst zeldzaam
en in zijn volmaking bijna niet te vinden. Wel zijn
er een zeer groot aantal personen, die met meer of
minder groote geschiktheid, een door een tooneel-
schrijver geteekende figuur eenigszins kunnen weer
geven door het opzeggen van de van buiten geleerde
woorden en het nabootsen van gebaren, welke die
woorden ondersteunen. Doch de eigenlijke tooneelspe
Ier begint daar, waar hij het van binnen geleerde kan
uiten. Het niet al te sterke woordgeheugen van Loui-
ker zuidelijk type, met een spits toeloopend baardje en
dik, krullend haar, zijn schoonvader was. Jean Bap
tiste Dörsam was heel jong getrouwd, of liever, hij
was, om zijn dolle streken van vastenavond, waar hij
voor prins Carnaval gespeeld had en in een paar we
ken tijds meer dan dertigduizend mark er door ge
bracht had, door zijn familie uitgehuwelijkt. Nu was
hij reeds lang een welgesteld, gelukkig handelsman.
Maar nog steeds had hij bij vrouwen veel succes. Men
moest zijn Berlijnsche avonden ook niet zoo op den
keper beschouwen.
Met zijn schoonzoon kon hij best overweg. En toch,
als zij wel eens thuis bij elkaar zaten, betrapte Georg
Gisbert zieh op een ongemotiveerden afkeer van de-
zon jongen, elegant gekleeden en voorkomenden
schoonvader. Eigenlijk kwam alles hier van hèm
de schilderijen, de Empire-meubeltjes, de kleeden
zelfs het zilver op tafel, Otti's japon en de sieraden
om haar hals. Hij betaalde dit allemaal, hij was de
eigenlijke baas in huis, hoewel hij met veel takt nooit
eenige toespeling daarop maakte.
are hij een gemoedelijke, oude papa, dan was alles
natuurlijker en aannemelijker geweest. Maar nu leed
Georg onder al de weldaden van dien vreemden man
en was hij weer blij, dat Dörsam 's Zaterdagsmiddags
naar den Rijn terugkeerde.
Hij was door den dienst verhinderd, hem naar den
trein te brengien. Daarom had Otti dit gedaan. Toen
hij tegen drie uur te voet door den Tiergarten naar
huis ging, had hij haar nog niet thuis verwacht. Het
was lente geworden in deze veertien dagen. Alles
stond in knop. Het was reeds warm in de lucht; over
de nog kale eiken trokken de wolken haastig door het
luchtruim. In deze jonge lente voelde kapitein Gis
bert zich door een onverklaarbaar verlangen aange
grepen hij wist niet wat hij wilde het niet we-
hij wild© giet meer aan zijn eerste vrouw den-
Bouwmeester is een der kenmerken van zijn genie.
Zooals bij Rembrandt de archeologische zin fantas
tisch was en niet wetenschappelijk, niet door aan
schouwing en studie van buiten geleerd.
Royaards zelf zeide mij eens: „Ik loop altoos aan
den rand1' van een afgrond." Dit wankele van zijn
leven, dit altoos zoeken van zijn eigen zelf, heeft hij
door zijn sterke intelligentie en zijn grooten wil weten
te overwinnen. Toch is tot heden zijn eigenlijke werk
zaamheid nog altoos meer een baanbrekende dan een
scheppende.
Het eerst hoorde ik van hem nu ruim twintig jaar
geleden. De jonge Willem Royaards, na te Willems
oord als adelborst van te veel temperament te hebben
blijk gegeven, was in den boekhandel gegaan en zocht
zoo tastend de eerste aanraking met de literatuur.
Want boeken zijn heel zijn leven zijn grootste liefde
geweest. Er zullen weinig menschen zijn, zoo belezen
als hij in de letterkunde van vieT talen. Weinigen
ook, die, zooals hij, onder den indruk raken van een
boek, dat hem treft en zoo doordrongen van een be
schreven type, dat hij in zichzelf dat type voelt leven
en het blijft doorleven. Ik herinner mij, dat, met hem
over een groot Engelsch romanschrijver sprekend en
over een van diens werken, hij tot me zeide: „Op dat
boek heb ik een heel jaar geleefd! Want hij leest een
roman juist zooals een tooneelstuk. Lezend gaat hij
op in de beschreven personen en creërt ze in gedachte.
Maar Royaards was niet geschikt voor den handel.
Hij draagt in zich sterk den voornamen geest van de
oud-Hollandsche, deftige familie, waarvan hij afstamt.
Hij is een grand-seigneur, breed in zijn opvattingen
en zijn bewegingen en breed ook, hoewel dat niet al
toos zoo schijnt, in zijn beweegredenen. Midden in
wellicht den moeielijksten tijd van zijn leven, toen
alles hem scheen te mislukken en tegen te loopen,
schreef hij me: „Ik voel mij als een adelaar." Dat
was geen rethoriek. Zijn leven heeft iets van den
broeden vleugelslag van dien keizerlijken vogel en ook
zijn zucht is, de hoogte te beheerschen. Hij bezit de
onstuimige potentie, het dubbelkrachtig aangelegde
van oude koningen en de vele botsingen met de men
schen om hem heen, ontstaan doorgaans door zijn
heerscherszucht, het ongebreideld© van altoos vurige
levenskracht, het dóór-endóór mannelijke. Romanti
cus heeft men hem genoemd en het dol-drieste, het
waaghalzerige van een kruisridder, die vrouw en kind
en bezit, verlaat om in een ver land te vechten voor
een ideaal, zit ook in dezen merkwaardigen mensch,
die daarnaast, die naast de hoogste hoogte onmiddel
lijk de diepste diepte van de menschelijke psyche te
aanschouwen geeft en bang en angstig en laf kan zijn
als een hulpeloos kind. Ook deze laf-heid van den
tooneelspeler wortelt in zijn gecompliceerd wezen, in
zijn gemis aan een sterk-uitgesproken zelf. Willem
van Zuijlen had dat bijvoorbeeld ook sterk. Uiterlijk
een robust©, kern-gezonde, krachtige kaerel van sta
vast, een man schijnbaar aangelegd om elk oogenblik
rond-llollundsch oübollig mee te doen, smeekte hij bij
na, want zoo was de toon, eens een mijner vrienden te
I arijs, hem toch alsjeblieft niet alléén te laten in de
groote menigte, maar bij hem te blijven. Toch bevond
hij zich in het centrum van de wereldstad met een
goedgevulde portefeuille in de binnenborstzak, zoodat
de halve wereld, dit zonder dubbelzinnigheid, hem elk
oogenblik gaarne van diénst zou geweest zijn. En te
Berlijn, waar van Zuijlen, toen hij pogingen deed om
op het Duitsch tooneel vasten voet te krijgen, mij eens
een uur in café Bauer had gewacht, vertrouwd© deze
tooneelspeler mij toe, dat hij, wachtend en het gewoel
der menschen om zich heen ziende, zich aan het ta
feltje had vastgehouden, vreezend „van zichzelf te
zullen vallen." Met de minuut echter, dat hij een hem
bekend mensch bij zich had, was 't gevoel der verla
tenheid over. Hij voelde zich zelf weer, omdat hij
„publiek" tegenover zich had. De tooneelspeler zoekt
ken, en toch wist hij het heel zeker: al zijn gedachten
golden haar die onrustige stemming, en steeds
weer dat verlangen naar zijn oudste dochter. Hij kon
zich zoo veilig verschansen achter dit kind. Zij was
zijn toevlucht. Door haar bleef nog eten band bestaan
met het verleden. Hij had Karla en stond haar niet
af aan de moeder, die zijn vijandin was. Maar tien
maal liever vijandin, dan dat het oude spelletje weer
van voren af zou beginnen.
Somber gestemd kwam hij thuis. Otti was reeds
terug en snelde hem tegemoet. Haar lief, blozend ge
zichtje met het donker, krullend haar, drukte groote
geheimzinnigheid uit.
„Ik sta al te kijken en te kijken, of je niet haast
komt!" zeid© zij.
Hij legde muts en sabel af en zei verstrooid:
„Anders maak je je doorgaans niet zoo druk!"
„Ja, maar nu heb ik een verrassing!"
„Een verrassing?"
Zij knikte, met een gelukkigen glans in haar bruine
oogen.
„Toen ik papa naar den trein bracht, heb ik het ook
daar laten komen, en gelijk mee naar huis geno
men.
„Nu waar is het dan?"
Het vrouwtje haalde diep adem, ging op de teenen
staan en zeide, terwijl zij de deur van de huiskamer
opende, een beetje trotsch op haar eigen voortreffe
lijkheid: „Kijk eens.Georg!"
Binnen zat de kleine Karla. Zij scheen zich al ge-
heel thuis te gevoelen. Haar schriftten en poppen en
medicijnlepeltje lagen al om haar heen. Zij liep op
haar vader toe, sloeg haar armpjes om zijn hals en
kuste hem, terwijl hij, geheel verbijsterd, zich werk
tuigelijk naar haar toe boog. Toen keek hij op en
vroeg: „Ja, maar Otti wat beteekent dat?"
1© het kind zal bij ons blijven, zoolang dat
i
de menigte, hij moet tegenover anderen staan, om
zichzelf te voelen. En het komt bij hen voor, dat zij,
alleen zijnde, voor een spiegel gaan staan en gebaren
of grimassen maken, alleen om al is het dan ook maar
den schijn van een ander tegenover zich te zien ge
steld. Vandaar dan ook de groote moeielijkheid om
voor weinig gevulde zalen goed te spelen en het aan
vurende, bezielende van een groot publiek i$ de zaal.
Voor den dichter, voor den beeldhouwer, den schilder,
den architect is het publiek een denkbeeldige massa,
een verzameling van menschen, die hij Zichzelf ver
beeldt, zichzelf schept. Maar voor den tooneelspeleT
is het publiek een werkelijkheid, een massa, die hij
voor zich ziet, en het is ondenkbaar, dat een tooneel
speler het sentiment van het „publiek, ik veracht u"
zou hebben. De tooneelspeler heeft voor het „publiek"
doorgaans grooten eerbied, een eerbied en een ontzag,
waarvoor zij zich vaak onderling schamen. Vandaar
dat zij zich soms tusschen de coulissen grappen ver
oorloven, ja als schooljongens tegenover hun-meester,
dien zij toch vreezen, ondeugende streken veroorloven,
waarmede zij elkaar later dan gaarne opsnijderig on
derhouden.
De jonge Royaards zocht naar een publiek. Zijn
eerste publiek was zijn moeder. Kenmerkend is deze
groote, sterke, gestadige liefde, die Royaards voor zijn
„moedertje' heeft, zooals ook zij, door en in alle om
standigheden des levens, in hem geloofd heeft. Dit
geloof, dit onwankelbaar geloof in zijn talent en zijn
toekomst, had hij noodig om staande te blijven. Uit
deze vaste, onwrikbare, critiekloos bewonderende lief
de putte hij de kracht om zichzelf niet te verliezen,
niet in zichzelf te wanhopen. Zij was voor hem de
abstractie van het ideale publiek, dat is het publiek,
dat den kunstenaar niet nadert met critischen geest,
niet laatdunkendheid en hooghartigheid, met de zucht
ontroerd, onderhouden of vermaakt te worden naar
zijn eigen lust, maar dat komt met genegenheid, met
alles geloovende liefde. Voor moedertje reciteerde hij
zijn eerste gedichten. Want toen sprak men nog van
reciteeren en gedichten. Wat later kwam de uitdruk
king verzen zeggen in gebruik. En na moedertje
zocht hij gehoor bij bevriende families en ook wel in
kringen, die hem niet geheel begrepen. Dit duurde
echter heel kort. Spoedig heeft Royaards het gewicht
van de beweging van '80 begrepen. Hij is eigenlijk de
eerste Nederlandsche tooneelspeler geweest, die de
ontbloeiing van de nieuwe letterkunde begreep. Af
komst, opvoeding en intelligentie, zijn breede aanleg
en zijn echte, waarachtige liefde voor het dramatische
dreven hem naar de dichters van dien tijd, die echter
hoofdzakelijk lyrici waren. Hij zocht en kreeg aanra
king met KIoos, Boeken e.a. Wij hebben eens samen
met Royaards een bezoek gebracht bij Kloos en toen
ervoer Royaards waarachtige veneratie voor den
Nieuwen Gids-dichter. Hein Boeken werd zijn vriend
en deze, uitmuntend Graecus en Latinist, grondig
kenner van zeven literaturen, is voor Royaards' ont
wikkeling zonder sehoolmeesterij van groote waarde
geweest.
(Wordt vervolgd.)
Gemengd nienws,
HOEDSPELDEN.
Het Hbld. schrijft:
Wij ontvingen het volgende ingezonden stuk:
„Heden werd mijn gelaat met een diepe krab open
gereten door de fijne stalen punt van een hoedspeld.
De dame, welke voor mij aan het loket in het Station
stond, keerde zich plotseling om en keek mij verstoord
aan omdat haar speld in mijn wang bleef haken. Ik
had haar bijna excuus gevraagd omdat ik niet mijn
noodig is."
„Maar, hoe weet je dan?"
„Je moeder heeft mij geschreven! En toen...."
„Nu, Otti?"
I oen heb ik er met mijn vader over gesproken. Dat
is toch zoo typisch bij mijn vader: die weet meer van
ons dan je denkt.. Hij kent ons!Als je met hem
spreekt, zou je denken, met een andere vrouw te pra
ten.. En hij heeft gezegd: je man heeft het al moei
lijk genoeg gehad in zijn leven. Hij heeft zijn liefdo
duur betaald. Als hij nu nog tk a n liefhebben, moet
je hem hierin helpenHet komt jou en de kinderen
ten goede. 11ij zal er je des te liever om hebben!.
Zeg, Georg, is dat- zoo? Ik heb mijn vader goed be
grepen ern het heeft mij nu ook geen strijd meer ge
kost. Ik ben toch zoo blij, dat ik dit uit liefde
voor jou heb kunnen doen.
Hij sloot haar zwijgend1 in zijn armen. Met vochti
ge oogen keek zij naar hem op, zij wilde in haar zelf
voldaanheid toch ook graag weten of haar offer op
prijs werd gesteld. „Je moeder heeft alles in orde
gemaaktzeide zij. „Zij heeft Karla's moeder ge
schreven, dat zij haar voorloopig niet bezoeken kaan.
Zij heeft tot nu toe geen antwoord van haar ontvan
gen
Hij hield haar nog steeds in zijn armen; en Otti
besloot tevreden: ,,En nu zullen wij ons meisje weer
gezond maken. Zij klapte in haar handen. „Niet,
Ivail.a ij houden niet van die akelige drank
jes
„Neen, tante Otti! Kleine Karla kwam vroolijk
lachend aangeloopen en greep haar vaders hand. Zij
was geheel veranderd, sinds zij uit het stille huis hier
bij kinderen was gekomen. Hij hield haar handje vast
en zag zijn vrouw in het lieve gelaat, dat hem op t
oogenblik zoo onschuldig en kinderlijk voorkwam, en
zeide: „Nu sta je dichter hij mij dan ooit, sinds wij
man en vrouw zijn
Wordt vervolgd.