DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
btn!ïenï7a n d
No. 29
Honderd
en veertiende jaargang
1912.
ZATERDAG
3 FEBRUARI
Uit den Raad-
OU nummer besfemt uit 3 bladen.
De behandeling der beide belangrijkste punten van
de agenda der vergadering van Woensdag werd uit
gesteld. In de eerste plaats was afdoening van het
voorstel tot stichting van een werkloozenfonds niet
wel mogelijk, nu de heeren Van den Bosch, Dorbeck
en Glinderman met een geheel nieuwe ontwerp-veror-,
dening kwamen. Hoewel de voorstellers wenschten,
dat er een commissie ad hoe zou worden benoemd,
bleken zij geen bezwaar te hebben tegen het voorstel
van den voorzitter om het ontwerp te zenden naar B.
en W. om praeadvies, een methode, welke in het ge
geven geval ook wel het verkieselijkst mocht heeten.
De door de heeren aangeboden verordening is, te oor-
deelen naar een vluchtige lezing, een belangrijk stuk
werk, waarop wij gaarne nog eens in een afzonderlijk
artikel zullen terugkomen, zoodat wij er heden maar
verder oVter zwijgen.
In de tweede plaats werd uitgesteld het voorstel tot
het maken van een Schapenbrug.
Niets schijnt onze stad zoo moeielijk te vallen als
een brug te baren en hoe meer vroedmeesters1 er bij
zijn, des te lastiger de nieuweling ter wereld komt.
Van de vier nieuwe „vroede vaderen" waren er dit
maal twee, die de geboorte vertraagden. Alvorens
hierbij stil te staan, willen wij even de voorgeschiede
nis van de nieuwe Schapenbrug nagaan. Bij de be
handeling der begrooting voor 1911 werd door B. en
W. de toezegging gedaan, dat een voorstel tot het ma
ken van een nieuwe brug den Raad zou bereiken. Blij
ken® het daarna door den directeur der gemeentewer
ken ingediende ontwerp over welks totstandkoming
in ons blad een polemiek is gevoerd, die dluidelijk
heeft geleerd, hoe onvoorzichtig zelfs een ontwikkeld
man kan zijn bij het opvolgen van in- en raadgevin
gen zou deze brug aanzienlijk breeder worden dan
de oude.
Gedurende de voorbereiding kwam echter verschil
over dé plaatsing der brug aan den dag. B. en W.
wenschten haar iten zuiden van de tegenwoordige,
maar zoodra was d'it niet uitgelekt of 55 „belangheb
benden en belangstellenden in het marktwezen en de
Schapenbrug," richtten zich met een goed geargumen
teerd adres tot B. en W., waarin zij zich tegen ver
plaatsing keerden. Door verplaatsing, zoo betoogden
zij, zou aan het nuttige, maar kostbare streven om de
marktruimte steeds te vergrooten, te kort worden ge
daan, omdat de kaasmarkt zich in de richting van de
Waag aanmerkelijk verbreedt en er dus voor het ver
keer grooter gedeelte van het plein in beslag zou wor
den genomen dan thans het geval is. Verder wezen
ze er op, dat het marktwezen, wat betreft de lamme
ren-, schapen- en kaasmarkt door de verplaatsing
evenzeer zou worden belemmerd als het verkeer, dat
dan immers door het drukste deel van de markt zou
worden geleid, waardoor bovendien nog de kans op
ongelukken in niet geringe mate zou worden ver
hoogd. Hierna werd! do aandacht gevestigd op het ge
vaar, dat uit de verplaatsing zou voortspruiten door
toeneming van het drukke verkeer van- en naar de
smalle bocht van Voor- en Zijdam op marktdagen.
Als vierde argument werd1 aangevoerd dat door ver
plaatsing der brug het lossen van de schepen met kaas
vertraging zou ondervinden.
Tegenover al deze nadeelen vonden adressanten bij
de verplaatsing slechts het tijdelijke voordeel, dat het
gewone verkeer gedurende het bouwen van de nieuwe
brug zou kunnen doorgaan. Maar eenerzijds geloof-
den ze niet, dat in de praktijk het tijdelijk gemis van
deze brug onoverkomelijk bezwaar zou opleveren, daar
de Dijkbrug in de onmiddellijke nabijheid is, terwijl
het naar hun meening aan den anderen kant niet
aanging eem geringe stoornis van korten duur te voor
komen door een bezwaarlijken toestand in het leven
te roepen, die van blijvenden aard zou zijn eo eiken
marktdag zijn belemmerenden invloed zou doen gel
den.
Tegen een dergelijke macht van argumenten valt
natuurlijk niet te redeneeren. Ook de Kamer van
Koophandel om advies gevraagd en de .commissie van
hijstand verklaarden zich dan ook tegen de verplaat
sing en B. en W. hebben toen ook niet geaarzeld deze
meening tot de hunne te maken. De heeren Boulonois
en Borjeson hebben echter nog een poging gewaagd,
om de brug verplaatst te krijgen. Zij deden dit door
een plan in overweging te geven dat ongewenscht is
en door zichzelf allergenoegelijkst in tegenspraak te
brengen. Wat het laatste punt betreft, vonden de
adressanten dat het verkeer nog meer belemmerd zou
worden indien de brug op dezelfde plaats bleef, im
mers „met het oog op de nieuw gebouwde bijwaag
(worden) de stapels kaas tot vóór de brug opgezet,
terwijl hierin zou worden tegemoet gekomen, indien
de nieuwe brug eenige meters werd verplaatst, bijv.
'tegenover perceel 11."
Maar bij verplaatsing naar het midden der markt,
gelijk adressanten wenschen, zouden er immers nog
veel meer stapels vóór de brug worden opgezet!
Wat het plan om de brug in de lijn van den Voor-
dam te brengen, zoodat de oprit kwam langs het per
ceel hoek Fnidsen nr. 92, betreft, dat is niet slechts
onuitvoerbaar, daar de schepen dan niet meer kunnen
draaien, gelijk de voorzitter opmerkte, maar dit zou
bovendien hoogst ongewenscht zijn, wijl hierdoor een
verkeer zou ontstaan in en uit een trechter, die al
heel gauw verstopt zou geraken.
De voorstanders van behoud der brug op dezelfde
plaats staan inderdaad zeer sterk. Zij hebben alle
momenten handelsverkeer, scheepvaartverkeer,
marktwezen aan hun zijde en het lijkt ons niet mo
gelijk hun argumenten omver te redeneeren.
Alleen zal het natuurlijk eenige tijdelijke stoornis
veroorzaken, dat de oude brug niet voor hulpbrug kan
worden gebruikt. Maar dit is toch niet zoo'n' groot
bezwaar als de heer Dorbeck wel meent. Dit raadslid
hing Woensdag een overdreven beeld op van de wan
orde op deze plaats tijdens marktdagen. Hij kon zich
„ter wereldl" niet voorstellen, hoe men het zonder
hulpbrug zou kunnen redden. Nu, dat zal wel wat
meevallen, als men tenminste maar zorgt, dat de brug
niet in den allerdruksten tijd wordt gebouwd. In het
voornemen van B. en W. ligt het wèl om haast te ma
ken de oude brug kan geen uitstel meer lijden.
De heer den Boesterd' wensehfe, gelijk het verslag
heeft gemeld, een geheel nieuw ontwerp. Met
het oog op het veilige verkeer over de brug en ter
voorkoming van ongelukken zou hij verhoogde voet
paden willen aanbrengen en in verband hiermede de
brug willen maken tot een wipbasculebrug.
In de toelichting was de voorsteller niet erg for
tuinlijk. Toen de voorzitter hem vroeg, of hij zijn
voorstel ook wilde toelichten, vroeg het raadslid, op
welke wijze liij dit moest doen technisch of anders,
waarop de voorzitter antwoordde: „Op de wijze die
U het best dunkt." De heer den Boesterd bepaalde
zich hierna tot de verklaring, dat een brug met ver
hoogde voetpaden groote ongelukken zou kunnen voor
komen en in het belang van het verkeer zou zijn. En
toen later de voorzitter, in twijfel trekkend of een der
gelijk plan wel technisch uitvoerbaar was, vroeg of de
heer den Boesterd er wel eens een had gezien, luidde
het antwoord slechts: „er zijn zooveel dingen, die men
nooit heeft gezien en die toch tot stand zijn geko
men."
De heer den Boesterd zal begrepen hebben, dat hij
zonder nauwkeurige overweging en bestudeering van
zijn voorstel en) zonder in staat te zijn een voldoende
toelichting te kunnen geven, net zoo goed dat voorstel
achterwege had kunnen laten. Of zijn bovenbedoeld
voorstel in de praktijk uitvoerbaar is, kunnen we na
tuurlijk niet beoordeelen, maar in theorie is er wel
veel voor te zeggen. Wanneer hier een brug eenigen
tijd geopend is geweest, laten n.l. de meeste karrerij-
ders niet eerst fatsoenlijk de voetgangers voorgaan,
doch rijden er maar op los. Waren er verhoogde voet
paden, dan zouden de beleefde karrerijders niet behoe
ven te wachten, de onbeleefde niet langer onbeleefd
behoeven te zijn en de voetgangers rustiger en aange
namer de brug kunnen passeeren, vooral als steeds
rechts werd gehouden. Slaagt dé heer den Boesterd
erin overtuigend aan te toonen, dat zijn brug inder
daad uitvoerbaar is, dan zou zijn denkbeeld ernstige
overweging en zoo er geen groote bezwaren zijn ver
wezenlijking verdienen
De bijlage van B. en W. deed overigens reeds ver
moeden, dat tot het maken van de nieuwe brug
Woensdag niet zonder meer zou worden besloten.
Daarin toch werd gewaagd van een verschil van ge
voelen in de commissie van bijstand omtrent de con
structie van den bovenbouw der brug. Wenschten
twee der leden (naar Woensdag bleek de burgemeester
en dé heer de Groot) met den directeur der Gemeen
tewerken den bovenbouw van ijzer te doen maken, de
beide andere leden (de heeren Van den Bosch en Le-
guit) meenden, dat zulks behoorde te geschieden uit
hout met ijzeren priemen. B. en W. waren voor ijze
ren constructie. Bij de discussie bleek echter, dat het
er bij den heeren van den Bosch en Leguit minder op
aankwam of de brug van hout dan wel van ijzer werd
gemaakt, maar dat zij vooral beoogden een mooien
vorm eraan te geven. De heer Van den Bosch, ijve-
raar voor Alkmaars schoon, een plaatselijk propagan
dist zooals Heemschut er zich in elke gemeente een
wenschen mag, pleitte op sympathieke wijze voor een
mooie brug en ten slotte voor uitstel van behande
ling.
Men hoopt nu, dat de tijd' raad zal schaffen. In-
tusschen vestigen we de aandacht op een ingezonden
stuk in dit nummer en voegen hieraan de vraag toe,
of het wel aesthetisch schoon is, een imitatie van een
steenen poort in hout te maken, gelijk zoovele houten
ophaalbruggen te zien geven?
Een paar wijzigingen van geringe beteekenis in het
reglement van orde gaven aanleiding tot nog al dis
cussie, omdat hierbij ter sprake kwam het weder hou
den van de rondvraag en het geven van een recht
aan raadsleden, om eenvoudige vragen en mededeelin-
gen te doen.
Toen de rondvraag nog bestond, hebben wij meer
dan eens aangedrongen op afschaffing van dit „on
ding aan het einde der vergadering" en toen de voor
zitter den 16den November 1910 mededeelde te zullen
breken met deze verouderde gewoonte, welke nergens
was voorgeschreven en op geen enkele wet of verorde
ning berustte, is deze aankondiging in ons raadsover-
zielit met instemming gereleveerd, terwijl wij destijds
tevens uiting gaven aan eenige verwondering over de
omstandigheid, dat geen enkel lid tegen het besluit
van den voorzitter in venzet kwam, daar er immers tal
van raadsleden waren, die van die rondvraag zoo
graag ge- om niet te zeggen misbruik maakten.
Woensdag is de rondvraag opnieuw in den Raad ter
sprake gekomen. Enkele leden betoogden in ver
band met eem voorstel-Dorbeck, waarover straks meer
de wenschelijkheidl om het afgeschafte gebruik weer
in eere te herstellen en dit neer te leggen in een clau
sule, welke zij aan het reglement van orde wenschten
te zien toegevoegd. Daarbij werd! ontkend dat er van
die rondvraag misbruik werd gemaakt. Wanneer de
heeren, die zoo spraken, door wat te bladeren in de
rniadsverslagen van enkele jaren geleden hun geheu
gen eens een beetje willen opfrisschen, dan zullen ze,
hoe groote voorstanders zij overigens van de rond
vraag mogen zijn, het kwaad niet meer ontkennen.
Weet men niet meer, hoe de rondvraag door den heer
Pot werd! misbruikt, toen hij hierin een gereede aan
leiding meende te mogen vinden om zijn stuk voor te
lezen, dat den grondslag heeft gevormd voor het nog
altijd hangende onderzoek naar het beleid! bij publieke
werken
Och, als de leden maar eens de raadsverslagen wil
len naslaan, zullen ze wel ontwaren waartoe de rond
vraag alzoo leidde. Nu eens werd zij gebruikt om nie
tigheden ter tafel te brengen, die men gemakkelijk
even te voren met den voorzitter had kunnen bespre
ken. Dan weer betrof het een vraag om inlichtingen,
welke men ook al te voren had kunnen verkrijgen en
welke vraag niet in het openbaar diende te worden ge
steld, dan nadat de vrager te voren een onbevredigend
antwoord had gekregen. Soms werd er in vragenden
vorm iets medegedeeld dat kant noch wal raakte, wei
eens bezijden de waarheid was en dus in het belang
van den vrager beter achterwege was gebleven. Een
anderen keer konden we zonder vrees voor tegen
spraak verklaren, dat hetgeen bij de rondVraag ter
sprake werd gebracht, den indruk maakte van een
woordgevecht waarin van uit den raad werd' beproefd
het dagelijksch bestuur te overrompelen. Voorts ge
beurde het wel, dat men bij de rondvraag den Raad
verwikkeld zag in een verwarde, tenslotte op niets-uit-
dvaaiende discussie. Eindelijk kwam ook wel eens de
gedachte op, dat een of ander lid de rondvraag ge
bruikte, om bij Z. M. den Keizer in het gevlei te ko
men.
Om al die redenen en in het belang van een goede
behandeling van zaken, drongen wij aan op afschaf
fing van dit oude gebruik, dat naar wij meenen, enkel
in Noord-Holland bestaat, en dat in kleine gemeente
raden, waar men buiten de rondvraag en de ingeko
men stukken dikwijls heel weinig te behandelen heeft,
dienen moet om een vergadering te vullen.
Wij willen niet ontkennen, dat wij daarbij het ge
meentebelang zwaarder hebben laten wegen dan het
eigenbelang. De rondvraag toch maakte het raadsiver-
slag dikwijls „piquant" en-gaf den overzichtschrijver
vaak stof voor opmerkingen en beschouwingen. Zon
der dat echter aan de gewenschte openbaarheid' te
kort werd gedaan of aan de rechten der raadsleden
werd getornd, kon tot die afschaffing worden overge
gaan. Immers artikel 183 van de gemeentewet en ar
tikel 24 van het reglement van orde bieden den raads
leden gelegenheid te vragen hetgeen ze willen.
Ze hebben daartoe slechts noodig vooraf hun vra
gen duidelijk geformuleerd aan te kondigen en van
den Raad verlof aan te vragen, mogen dan ook de
vragen toelichten. Zelfs behoeft de aankondiging
niet eens schriftelijk te geschieden.
Dat was echter veel te omslachtig vond de heer
Glinderman. Dat was „een interpellatie in optima for-
nja." En dan had men in de Tweede Kamer ook
niet een vragenrecht?
Natuurlijk heeft men dat. Maar.... dit vragen
recht is precies hetzelfde recht, dat den raadsleden is
toegekend in artikel 24 van het reglement van orde.
Of neen, de raadsleden zijn er nog iets beter aan toe.
lederen Vrijdag, als de Kamer vergadering hoeft,
wordt in navolging van het Engelsche parlement
's middags op een bepaalden) tijd aan de leden ge
legenheid gegeven, een minister vragen te stellen over
zaken, zijn departement betreffend; de vragen moeten
evenwel te voren aan den minister zijn medegedeeld
en deze leest het antwoord voor, waarover niet mag
worden gedebatteerd; hij mag het antwoord! ook
schriftelijk zenden. Het verschil zit dus hierin, dat
in den Raad wèl, in de Kamer niet over het antwoord
op de vraag mag worden gesproken behoudens dan
dat de Raad het stellen van een vraag kan weigeren,
hetgeen hierover was men het Woensdag eens
nooit of alleen in geval van noodzakelijkheid zal wor
den gedaan.
Het beroep op het vragenrecht van de Kamerleden
was derhalve niet bijster gelukkig!
De kwestie der rondvraag werd! naar voren gebracht
in een bespreking over een voorstel-Dorbeck, welke
hierdoor verwarrend en' tweeslachtig werd. Het voor
stel strekte om aan het zooeven genoemde artikel 24
van het reglement van orde een alinea toe te voegen,
waarbij ieder lid het recht wordt toegekend eenvoudi
ge mededeelingen of verzoeken, rakende de belangen
der gemeente, aan B. en W. te mogen doen. Deze
•toevoeging, aldus door den voorsteller geredigeerd,
lijkt ons buitengewoon elastisch en kan in haar gevol
gen vèr strekkend zijn. „Eenvoudige mededeelingen
of verzoeken" biedt niet veel houvast en verschil van
meening over de vraag, of iets1 er al dan niet onder
moet vallen, zal uit een dergelijke weinig-omlijnde
clausule al heel gauw voortvloeien. Om slechts één
voorbeeld te noemen: een verzoek is ook een vraag,
zoodat door dit nieuwe recht in het reglement in te
lasschen, niet slechts weer zou worden ingevoerd wat
werd afgeschaft, maar bovendien in een artikel een
bepaling zou worden opgenomen, in strijd met andere
bepalingen van het zelfde artikel (een vraag moet te
voren worden geformuleerd, de raad moet verlof voor
het stellen der vraag verleenen). Zelfs zou door dit
recht de leiding van de vergadering voor een <feel aan
den voorzitter worden ontnomen. Bij de oude rond
vraag kon hij vragen: wie van de heeren wenscht het
woord, bij aanneming van het voorstel-Dorbeck zou
een lid kunnen zeggen: „mijnheer de voorzitter ik
neem het woord."
Terecht werd opgemerkt dat aldus door een achter
deurtje weer zou worden binnengeloodst wat door de
voordeur verwijderd was. En tegen het voorstel van
den heer Dorbeck pleit dunkt ons vooral, dat een der
gelijke mededeeling of een dergelijk verzoek onmiddel
lijk een onderwerp van debat zou kunnen uitmaken,
hetgeen zeer zeker ongewenscht zou zijn.
Zoowel invoering van de rondvraag als aanneming
van het voorstel-Dorbeck lijkt ons een teruggang, die,
gegeven de misbruiken en ongewenschte discussies,
waartoe de gelegenheid geopend wordt, van een goede
behandeling van zaken afvoert en bovendien geheel
overbodig is omdat met het tegenwoordige artikel 24
reeds voldoende het stellen van vragen en het doen
van mededeelingen in vragenden vorm, bijv. is het B.
en W. bekend, dat enz. mogelijk maakt.
Wij achten het dan ook gelukkig, dat de voorzitter
het voorstel niet voetstoots in stemming bracht, gelijk
de indiener wenschte, maar het daarheen leidde, dat
eerst het praeadvies v»n B. en W. zal worden ge
vraagd. Eigenlijk was na dezen voorleg elke verdere
discussie over het voorstel overbodig geworden
Eenige discussie ontstond' er over het advies' van B.
en W. op het adres der vereeniging van patroons in
het bouwvak om wijzigingen aan te brengen in de
verordening op het beerputtenstelsel, waardoor de
kosten van aanleg en de verschuldigde belasting zoo
danig zouden worden verminderd, dat ook voor
eigenaars van kleinere woningen de aanleg van een
beerput geen bezwaar zou opleveren.
In die bespreking kwam vooral op den voorgrond,
dat beerputten luxe zijn en dat het daarom goed is
dat er voor betaald wordt. Gelukkig werd er bij ge
zegd, dat het slechts een proefneming gold. Is die
proef geëindigd, dan hopen we, dat dit enge standpunt
niet meer zal worden ingenomen. Het komt er im
mers in de allereerste plaats op aan onze stad grooter
te maken, nieuwe inwoners te trekken. En wanneer
zich hier vreemdelingen vestigen, is het voor de ge
meente dan van overwegend belang of er iets meer
voor een beerput wordt betaald? Maar neen immers!
Juist voor zulke kleinigheden zijn enkele personen ge
weldig gevoelig iemand, die op het punt staat een
pleizierreis te ondernemen, welke hem duizend gulden
kost, zal een kwartier loopen, om een reispet twee
kwartjes goedkooper te krijgen dan in een winkel in
zijn eigen straat! Met soortgelijke kleinigheden, wel
ke Alkmaar als woonstad aangenamer maken, moet 't
gemeentebestuur rekening houden, wil het den trek
naar de gemeente bevorderen.
Tenslotte zij nog even gereleveerd de benoeming van
een bezoldigd! ambtenaar van den burgerlijken stand,
meer in het bijzonder voor het voltrekken van huwe
lijken. Voorgedragen was dé heer J. Francken, oud-
hoofd der openbare school te Bergen, die met tien te
gen 9 (blanco) stemmen werd benoemd. Blijkbaar
gold het hier een afspraak, maar waar de blancostem
mers geen enkele verklaring hebben gegeven, kan niet
worden uitgemaakt, of het blanco stemmen gericht is
tegen de instelling van het bezoldigd ambtenaarssdhap
dan wel tegen den voorgedragene zelf.
EERSTE KAMER.
In de vergadering van gisteren werd het debat over
den duurte-toeslag voortgezet.
De heer Reekers (R. K.) was, gedachtig aan
de belangen der belastingbetalers, voorshands niet ge
neigd om naar den inspraak zijns harten een toeslag
toe te kennen. Bovendien heeft1/, van hen, die be
drijfsbelasting betalen, minder dan 1000 inkomen:
deze allen zouden volgens de regeering ook noodlij
dend geacht moeten worden. Het bewijs van het be
staan van een noodtoestand is niet geleverd- Waar is
het einde? In 1912 weer toeslag als de brandstof mis
schien duur wordt? De staat als werkgever heeft geen
moreelen plicht in deze te vervullen. Ook zal de uit
voering moeilijk zijn. Spr. ontkende de waarde van
het beroep op de ten deze opgewekte verwachtingen.
De heer Woltjer (A.R.) was eveneens tegen
den toeslag, omdat hij niet aan buitengewone duurte
gelooft, niet weet, wat het einde moet zijn en meent,
dat het beter is, de salarissen te verhoogen, als de re
geering deze onvoldoende acht.
Ook de heeren Van der Feltz (I..) en
K r a u s (IJ. L.) waren tegen den toeslag, dien zij
demoraliseerend vinden.
De heer Van der Does de Willebois
(R. K.) achtte verwerping thans ongeraden.
De mi n i s t e r van- binnenlandsche zaken (de
heer Heemskerk) hield de opgewekte verwachtingen,
welker bestaan hij niet ontkennen wil, buiten het de
bat in deze Kamer. Een paar maanden geleden was
de nood meer voelbaar. No-ode heeft do regeering
den toeslag voorgesteld. Traktementsverhooging kan
niet dienen ter dekking van kosten in buitengewone
gevallen. Herziening van salarissen is daarom niet t
uitgesloten. Een toeslag is genoeg verdedigd, als het
uitgemaakt is, dat de lagere braktementen in buiten
gewone gevallen onvoldoende zijn. De staat moet
thans als werkgever toeslag geven even goed als een
goed werkgever dit doen zou in dure tijden, ook als de
loonen billijk zijn. En er is hier aanleiding voor toe
slag, daar de duurte juist de vaste loonen getroffen
heeft. Wel zullen er bij de uitvoering moeilijkheden
rijzen, maar daardoor moet men zich niet laten af
schrikken.
De heer Havelaar (C. H.) bestreed1 het voor
stel. Do stelling van den Min., dat loonsverhooging
toch niet zou baten voor dure tijden, verwerpt spr. als
gevaarlijk.
De heer Van den Berg (A.-R.) ontraadde
het voorstel, daar de omstandigheden veranderd' zijn.
Na dupliek van den minister van binnenland
sche zaken werd het voorstel verworpen met 27 tegen
15 stemmen, evenals de wetsontwerpen tot verhooging
van de verschillende begroot! ngshoofdstukken in ver
band met den voorgestelden) toeslag. Al deze wets
ontwerpen worden achtereenvolgens verworpen.
Elf kleine wetsontwerpen werden z. h. s. aangeno
men.
Daarna was aan de orde het ontwerp 'betreffende
het aangaan van een overeenkomst met de gemeente
's-Gravenhage tot koop en verkoop van terreinen aan
het Buitenhof en den Hofsingel.
De heer Tjarda van Starkenborch
Stachhouwer (L.) laakte de oplossing van de
taxatie-moeilijkheid als een verkeerd antecedent voor
latere dergelijke transacties. Spr. wilde een welwil
lende bejegening van de gemeenten, waar deze zich
voor goede verkeerswegen groote offers moeten ge
troosten. De min. van waterstaat trad te commerci
eel op en de taxatie van den grond! kan nu niet ge
acht worden de juiste te zijn. Het is geen bouw
grond. Spr. was niet tegen het wetsontwerp, doch te
gen de wijze van onderbandelen.
De heer Van der Kun (R. K.) herinnerde
aan de door den min. in de andere Kamer bij dit
ontwerp aangebrachte nova. Spr. had daarna de af
doening van dit. ontwerp liever achterwege zien blij
ven.
De heer Lely (U. L.) ontkende de juistheid van
's ministers beschuldiging, dat" het Haagsche ge
meentebestuur opzettelijk de tervisie-legging van ont
eigeningsstukken heeft vertraagd.
De minister van waterstaat (de heer
L. II. W. Regout) betoogde, dat het Rijk bij deze
transactie geen misbruik heeft gemaakt van zijn po
sitie. De minister handhaafde voorts zijn conclusie,
dat het gemeentebestuur niet correct heeft gehandeld.
De heer Lely repliceerde. Bij de gemeente
heeft geenszins de bedoeling bestaan iets te pouseeren
of iets geheim te houden. Het eenige wat spr. overi
gens in deze zaak interesseert, is dat de minister bij
spr. geen kwade trouw heeft ondersteld. Dat de bur
gemeester heeft gecompareerd op 28 September bij
den notaris bewijst geenszins, dat deze van de voorge
schiedenis dezer zaak op de hoogte was. Voor den
loop der verdere onderhandeling met de gemeente is
het spr. voldoende te weten, dat de minister geen boos
opzet bij het gemeentebestuur heeft ondersteld. Spr.
kan hiermede van deze zaak afscheid nemen.
De heer Van Starkenborgh repliceerde.
Het wetsontwerp werd zonder stemming aangeno
men en de vergadering verdaagd tot Dinsdag half
twee.
Gemengd nienwu.
UIT HENSBROEK.
Bij den heer Mantel alhier gaf de bekende damspe
ler Jac. Vlaming uit Obdam een si mul ta an-séa nee te
gen 13 personen, waarvan door den heer Vlaming dirie
partijen werden verloren, n.l. tegen de heeren Dirk