JB INNEN LAND. Schaaakrubrieft- .een. vroolijke wetenschap, da at" zij de schoonheid van den gezonden monsch beoogt. Zoo is de astrologie een vroolijke wetenschap, omdat zij de schoonheid van de levonsliniën nagaat. Zoo is de astronomie een vroolijke wetenschap, omdat zij den monsch de schoon heid van den nacht leert kennen. Op den tienden, dag van de gesprekken, die de groo- te Haroen met zijn wijzen had, ontstond! er een twist gesprek over de vraag, of het dansen tot de vroolijke of tot de treurige wetenschappen behoort gerekend te worden. De treurige wetenschappen zijn die, welke den mensch niet de schoonheid, dat is de vreugde des levens onthullen, doch hem naar den dood wijzen. Zulk een treurige wetenschap is het financie-wezen, omdat in geldelijke zaken het middel te vaak tot doel wordt. Ook de alchemie behoort tot do treurige wetenschap pen, omdat zij geheimen zoekt in do stof, hoewel die toch slechts in den geest zijn te vinden. Nachten achtereen zaten de wijzen over het gewich tige vraagstuk van gedachten te wisselen, terwijl de groote kalif zwijgend toehoorde. Want hij wenschte dat in zijn rijk de wetenschappelijke vakken behoorlijk zouden ingedeeld worden naar de strenge methode der geleerden. E.n de groote kalif, in zijn veelomvattende wijsheid, wist dnt er geen gewichtiger wetenschap in zijn rijk was dan het dansen. Met droefenis begon het hem te vervullen dat hij do geleerden zijns lands aldus verdeeld zag over do indeeling en zoo niet kon te we ten komen, of het dansen een vroolijke of een treurige wetenschap is. Tbn el Achmed, do vergrijsde in het narekenen van de banen der sterren aan 't uitspansel, vroeg op den zevenden nacht het woord. „Groote kalif,'' zeide hij, „het dansen is een vroolijke wetenschap. Want zie, alles daast. Het loover der boomen naar de maat van den wind; en het jonge vee in de voorjaarsweide; en de lichtstraal, die uit de ster huppelend ter aarde komt; en het schip, dnt lichtelijk uitzeilt op de baien. En mijn hart, als het sneller klopt bij het aanschou wen van Allah's verhevenheid." Doch Gamer el Dinah, de groote kenner van „het woord," hij, die zoo schitterend gepleit had voor hel verbranden van alle boeken in het geheele Tijk. welke niet op den koran betrokking hebben, weerlegde Ibn el Achmed's bewering in den achtsten nacht, zeggende: „Het dansen is een treurige wetenschap. Want zie, alles danst, maar dansend ia het symbool van af- tscheid. Het loover op den wind dansend, wuift af scheidsgroeten: toe aait zijn jeugd; het jonge vee in de voorjaarsweide huppelt maar naar het slacht mes; de lichtstraal danst door de sferen naar de aar de, maar daar sterft zijen het schip, dansend op de baren, het kreunt met zijn touwwerk, wel wetende dat onder den dansvloer de afgrond1 lokt. En mijn hart, Allah's verhevenheid gevoelend, wijze Tbn el Achmed, het klopt sneller van angsten. Zoude ik niet vreezen, in wiens Wil mijn wil, die eens willoozen is? Alle dans is doodendans." Den negenden nacht sprak Gamiel din Nadorah, de grijze schrijver van het commentaar op de vlucht van den Profeet: „Het dansen is geen vroolijke weten schap. Het dansen is geen treurige wetenschap. Doch het is hooger dan die beide. H'et is de uiting van dat' gene, 't welk niet door weten is te benaderen Do wijzen verbleekten allen. Want het donkere oog van Haroen-el-ïtaschid schoot sombere, zwnrtgouden vonken. Want de verheveni kalif haatte het spotten met het allerheiligste, want dat is het, wat niet door weten is to benaderen^ Alleenlijk, de wijze schrijver van het commentaar bleef koelbloedig en ging na een pooze zwijgen» voort: „Wat is het dansen van, het lichaam tegenover het dansen van de tong, wanneer zij de waarden van eer bied, deemoed en onderwerping uit; en welke dans kent vaster rhytme dan de lippen, als zij dansend pre velen, dat waarin wij waar zijn, staande tegenover die de Waarheid is. Maar het is een verlangen nóóit een weten. Wie nu, .o wijze broeders, zoude eeni verlan- gensschap een wetens-schap durven heeten. Geen uwer, nietwaar?" Een glimlach van zacht vergenoegen streelde langs de gelaten van al do weleerwaardigen. En de groote knliif zelf zeide: „Ali ben Sokoul, mijn dienaar. Breng den grooten schrijver van „het commentaar" een .slang van mijn nargileh. Uit één pijp wil ik met hem rooken, die in één geloof mot mij leeft." Maar don volgenden nacht legde Nazir el Kosmar uit, hij die in do provincie Nachemia de. belasting ge gaard heeft en daarna drie moskeeën deed bouwen, hoewel toch Nachemia de armste bevolking telt, zoo groot was zijn gaarkunst, dat het dansen een vroolijke wetenschap is, omdat het den mensch lachend den ernst des levens leert kennen. Wat ons nu lachend het ernstige leert, zie het is de ware vroolijkheid. Eu wat ons wecnen hot lachen leert, zie het is de ware vroo lijkheid. En wat ons weenend het lachen leert, zie dat is de ware treurigheid. Want weenend het lachen Wren dat heet het bitterste van het leven geproefd te hebben Zoo zaten de wijzen, nachten na nachten en zij kon den niet tot de indoeling van het dansen komen. Ten slotte werd! besloten, dat door proeven, de verschil lende meeningeu der eerwaardige grijsaards zouden worden verduidelijkt. En nu dansten eiken nacht, de jonge meisje voot den grooten kalif on zijn wijzen, die over het diepe vraagstuk nadachten. Iïet. was de lichte dans der gazellen. Of do kleurige dans van den waterval waarin de regenboog zich spiegelde. Of de dans van de dorrende bladeren in den herfst. Of de dans van de bloesems, die verleid1 door de fluistering van den voorjaarswind, wegspringen van de twijgen. (Deze dans is zéér droevig. Want geen bloesem keer de ooit weer tot zijn vruchtkern.) Maar teen de twaalf wijzen twaalf nachten de dan sen hadden aansehnouwd, zie de stemmen werden op- genomeu. Die het dansen een vroolijke. wetenschap vond, hij blies den rook uit. de nargileh gezogen, op waarts want alle vreugde wijst naar omhoog en wie hot een treurige wetenschap noemde, hij blies den rook neerwaarts. Zoo gingen zes rookkegels opwaarts en zes rookkegels neerwaarts en Haroen-al-Baschid zeide streng: „Zal ik de dertiende zijn?" en zijn oog rustte on heilspellend op dén jongste der wijzen Ali ben Goussof ben Ibrahim, dat is dezelfde, die een jaar geleden huwde met Griet ana, d. i. „Wondertje". „Neen, heer van mijn leven", antwoordde Ali sidde rend. „Zijt gij de zevende." Dit nu deed Haroen's toorn bedaren. Want der tien is het getal des ongeluks, maar zeven, dat van de heiligheid. ..Neen niet!" hernam Haroen-al-Raschid. Want ik zocht den Taad der wijzen om te weten en niet. mijn eigen oordeel, dat nu de waag zou doen overslaan. Niet zelf-verheerlijking zoek ik. maar zelf-kennis. Daarom, zie, ga huiswaarts nu, gij Goussof. En keer morgen weer. Dan) zult gij dé zevende zijn. hij den haard van den profeet. Maar zoo de klem uwer rede nen dan niet ons allen vastlegt in uw betoog, gelijk een vos gepakt tusschen het vangijzer, voorwaar Ach med mijn beul zal niet werkloos blijven. En gij hebt G-riëtana voor 't laatst bewonderd." Het was dien gansehen nacht tot den morgen dood stil in de raadzaal. En toen tegen den morgen de grijsaards zich op de divans uitstrekten, hoorde men uog lang veel zuchten. En ook was er' een geluid, of een mensch snikte. Den volgenden nacht zat de raad bijeen en. Haroen- al-Raschid op zijn troon, had strakke trekken en kou- dt oogen. Zacht scheen buiten een vogel te sjilpen maar het was de nachtegaal niet, doch het mes van Achmed, dat gescherpt werd op den oliesteen. Toen trad Ali ben Goussof beu Ibrahim binnen (hij, die eens de grootste man zijns .tijds zou genoemd worden, daar de anderen slechts zagen, hij echter dóórzag en vooruit-zag. Waarlijk, deze is een ziener geweest). Zijn gang was kalm, zijn gebaar waardig en zijn oog vast. Alleen zijn lippen waren bleek en zijn neusvleugels trilden. „Wij luisteren!" zei Haroen-al-Raschid. En spreek wel, want daarbuiten zingt een vogel, die tot zwijgen moet gebracht worden." En allen hoorden weer het mes van den beul, stree- lend langs den wetsteen. „Heer", zeide Ali, „den gauschen nacht dwaalde ik rond, nadat gij mij weggezonden hadt, met den twij fel in het hart. Want ik wist niet, wat te antwoorden. Ik vroeg het loover, de wateren, het zand van de woes tijn en den- winden raad, maar geene gaf een beslis sing. Toen richtte ik mij opwaarts tot de sterren. Doch ook de sterren zwegen. Tegen den morgen, toen 't Oosten bloosde, kwam het in mij op Hem raad te vragen, die loover en wateren en 't zand der woes tijn en de winden en de sterren naar Zijn adem be weegt. - Maar ik vroeg niet, bedenkend dat Allah mij wel zou geven wat ik verdiende, 't kwade of 't goede, ook zonder vraag. Want niet wij, maar Hij kent- wat voor ons het beste is." Peinzend over den dans liep ik huiswaarts. En ziet, de blikken opslaand, daar staat op het balcon Griëta- na, mijn Wondertje en kijkt naar mij uit. En op haar linkerarm draagt zij Haroen, mijn eerstgeboren zoon en in haar rechterhand draagt zij een zilveren speel tuig met kleine bellekens. Mij nu ontwarend, dien zij lang hoopvol verwacht had, strekt de kleine Haroen de armpjes naar mij uit en Wondertje dóet hem oip haar linker schouder dansen en rinkelt met de belle kens en zelve danst nu zij ook met haar lichaam wie gend op de. knieën) en mijn kleine Achmed kraait en zooals zij daar staan, mij verwelkomend, o Heer van mijn leven, daar zie ik hoe zij leven in één dans, het kraaiend kindeke, mij den vader, op moeders dansende arm, dansend mij verwelkomend. Toen ook heb ik gedanst, mijn hart danste, mijn bloed danste, mijn aderen dansten in mijn polsen en dansend heb ik ze gekust. Wondertje en die het won der van mijn Wondertje is, Haroen, mijn eerstgeboren zoon, die naar uwe verhevenheid genoemd is. Ik danste, want ik wist het voor nu en voor al tijd.... Het dansen is een vroolijke wetenschap. Want zou een kind in zijn onbewustheid anders linaT zéé volkomen kennen. De wijzen trokken allen sterk aan het koele amber van de nargileh-slang. En twaalf rookzuilen stegen nu recht omhoog. De dertiende, zie die van den grooten kalif, zij was dikker en zwaarder dan de rookkolommen der andere stemgerechtigden Ook deze ging rechtop.... en buiten zweeg een zwarte vogel, die niet meer te sjil pen vond En zij zagen allen hoe de rookwolken verheugd dansten boven de gouden nachtlampen.... Want zij wisten het wel. dat er een menschenziel gered was door het kindeke, dansend© op moeders arm. No 331. F. A. L. KUSKOP. 1ste Prijs „Sydney Morning Herald" 1912. Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 328 (E. E. WESTBURY). 1 Pb4 dió enz. Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, J. H. Mühren Jr. en C. Visser te Alkmaar; G. van Dort te Leusden, Mr. Ch. Enschedé en P. Fabriek te Haarlem, P. Bak ker, Jos. de Koning en II. Weenink te Amsterdam, J. W. Le Comte en J. Vijzelaar te 's-Gravenhage, Jb. Boldewijn te Koedijk, S. te S.1), J. Reeser te Voor burg, J. Deuzema.n te Frederiksoord, Mr. A. van der Ven te Arnhem, G. H. B. Hogewind te Utrecht, H. Strick van Linschoten te Rijswijk en O. Boomsma te Kampen. Ad. No. 328. Gelijk de lezer zal opmerken is het veld g7 in de. oorspronkelijke 9telling dubbel verdedigd en wel èn door den zwarten looper op hG èn door den toren op g2. Na 1lg.r> wordt de dreiging 2Te7 mat onmo gelijk, doch nu kan 2Pg7mat geschieden omdat de dubbele verdediging van g7 door den looperzei is opge heven. Op overeenkomstige wijze wordt na l..pgó 2Pf4 mogelijk en zoo ontstaan er vijf verschillende matstellingen, omdat do zwarte stukken elkander tel kens in den weg zitten. Ziedaar de o. i. zeer aantrek kelijke pointe van dezen 2zet, door de Engelsehen „in terference" genoemd en die hier op den voorgrond treedt, omdat zij vijf maal plaats heeft op een wijze waarvan de heer Alain C. White geen identiek ouder voorbeeld heeft kunnen vinden. No. 331 is een geheel ander soort probleem, doch èveneens het „doorkijken" waard. Wij wijzen er o. a. op hoe do sleutelzet hijzonder goed is on het gebonden zwarte paard een dual voorkomt. Van wien wij ook nog een goede oplossing van No. 327 mochten ontvangen. VOOR D&MKtt). K(|kjea in de modewereld. Cécile Sorcl, actrice aan het „Theatre francais" te Parijs, is een gezworen vijandin van de nauwe, arm zalige toiletten der tegenwoordige mode en breekt een lans voor de rijke, wijde toiletten vol sierlijke plooien van den goeden, ouden1 tijd. Om haar propaganda voor den terugkeer naar de mode van vroeger meer kracht bij te zetten, heeft de gevierde actrice zich de medewerking verzekerd van iemand, die voor haar optreden aLs „La dame aux Camelias" een aantal toi letten ontworpen had, die aan het ideaal van mejuf frouw Sorel beantwoorden en bestemd schijnen te zijn om te pleiten voor de mode uit het tijdperk van het tweede Keizerrijk. De zoo in toiletzaken bedreven ac trice heeft zich tegenover een berichtgever van de „New York Herald" over dit bewuste thema als volgt uitgelaten: „Ik ben er van overtuigd, dat de uit snijding, zooals de toiletten van Keizerin Eugenie ons laten zien, onvergelijkelijk mooier en gvacieuser is dan de tegenwoordig bevoorrechte. De oude vortn van het décolleté verdient bevoorrechting boven dien van onzen tijd, omdat zij de mooie lijn der schouders niet breekt en zich geheel aanpast bij den met kanten vo lants gegarueerden rok. Wij hebben nu al lang ge noeg genoten van de nauwe kleeren om ons eindelijk het genoegen te gunnen ons weer eens beliagelijk te gevoelen in een ruim toilet van kant en zijde. De ■mode-slavinnen mogen doen wat ze willen, ik van mijn kant ben vast besloten geen andere kleeding meer te dragen. De kleine lapjes stof, die sinds geruimen tijd nauwelijks toereikend! meer zijn om het kleeding- stuk, dat het lichaam bedekt, te vervaardigen, zijn treurige teekenen. die getuigenis afleggen van bijna beschamende armzaligheid. Het is hoog tijd, dat de mode naar de aanvalligheid en de bekoorlijkheid van de 17e en 18o eeuw terugkeert. Natuurlijk moet men het oude gebruiken met oen noodzakelijke aanpas sing van do veranderde toestanden en tijden, want de tijd der karossen is lang voorbij en wij mogen niet vergeten, dftt onze tijd in het teeken van het automo bilisme en de sport staat. Maar dat mag ons niet ver hinderen de vrouw hare gratie terug te geven, die haar zoo goed staat en waarom men zich tegenwoor dig zoo weinig bekommert, dat men er zelfs toe geko men is de vrouw door overdreven kleeding op den man te doen gelijken. Ik kant mij daar steeds tegen, daar ik baanbreekster wil zijn voor een nieuwe mode. Voor mij komt het daarbij alleen op de schoonheid aan. die ik mijn leven lang dienen wil. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat een vrouw, die nooit een museum ge zien heeft, die nooit het verlangen gehad heeft, zich met kunstvoorwerpen te omringen, niet begrijpen kan, wat stijl is. Ik versta, daaronder dat, wat de hoog geplaatste dames van Frankrijk en Engeland van huis uit bezitten, die de „traditie der traditie", met an- dero woorden het bewustzijn van den stijl hebben. Laten wij dus teTUgkeoren naar de mode van den tijd, die door stijl beïnvloedl werd en die ieder toestond, een persoonlijk woordje mee te spreken bij de mode, een vrijheid, die tegenwoordig niet meer bestaat." Mejuffrouw Kate Damm schrijft in „der Tag" in een artikel over vrouwen en spelden o.a. 't volgende: „Er wordt altijd beweerd, dat de lange hoedenspel- den, die, wanneer de punt niet beschermd wordt, zoo gemakkelijk onheil kunnen stichten, onontbeerlijk zijn. Dat mag men zich verbeelden, maar dan staat men er toch verbaasd over, dat in onzen tijd, een tijd van „hooge beschaving" de dames zoo weinig voor déze beschaving gevoelen, want bij die beschaving hoort toch zeker niet het dragen en onachtzaam aan brengen van toilet-artikelen, waarmede men zijn me demenseh in gevaar kan brengen. Wat zou er b. v. geschreeuwd worden als de soldaten en officieren spitse dolken door hun hoofddeksel gestoken droegen En op spitse dolken lijken toch zeker wel het. meest de lange spelden, die in kleine hoeden of mutsen gedra gen worden, zoodat zij er een vervaarlijk eind1 uitste ken. Wanneer de dames zich zelf eens konden zien wandelen met die scheef uitstekende punten uit haar hoed, zij zouden er zeker toe overgaan, deze leelijke dingen te verbergen. Het is wel een wonder, dat men nog geen spelden uitgevonden heeft om den hoed op het hoofd te beves tigen, die er uitzien als een soort gesp, ongeveer als die welke de vrouwen in den ouden tijd1 gebruikten om hare gewaden bij elkaar te houden, want het naaien, „het nader tot elkander brengen," was toen nog niet uitgevonden. De alleroudste speld, die gebruikt werd om de ge waden, zoowel van mannen als van vrouwen bijeen te houden was de lange, spitse doorn, die ook de eerste naainnald was. Spoedig echter schijnt de kunst, van het vervaardigen van spelden voor de gewaden een hoogere vlucht te hebben genomenreed» lang voor de geboorte van Christus droegen de OosterSehe vrouwen kunstvolle spelden, die uit twee deelen bestonden en iets geleken op onze veiligheidsspelden. In de be schaafde landen uit den ouden tijd werden waardevol le spelden vervaardigd en van Rome uit leerden de andere landen, waar de bevolking hunrfe linnen gewa den en huidenbekleeding nog met doornen bevestigde, de andere spelden kennen. Bovendien bevestigden de vrouwen uit het Oosten en die van de Zuid-Europee- sche lauden hunne sluiers met groote spelden van edel metaal, die dikwijls zeer mooi waren. De vrouwen in de noordelijke landen gebruikten deze spelden niet. Zij lieten het haar los om 't hoofd hangen of droegen het gevlochten. Later toen in die landen ook spelden in het haar gedragen werden, stelde men zich tevre den met kleine, eenvoudige, terwijl men d'e groote sierspelden overliet aan de Spaansehe, Portugeesche, Italiaansehe en Fransche vrouwen. Toen men niet meer slechts één of twee spelden droeg om het kleed bijeen te houden, toen men behalve de naainaalden ook de groote en kleine spelden kreeg, toen inplaats van een steekspehl de broche kwam, nam het gebruik van spelden zóó toe, dat men inplaats van „kleedgeld" van „speld egel d" der vrouwen sprak. Een soort speld, die voor ongeveer 50 jaar zeer veel gebruikt werd, is thans geheel verdwenen; het is de doekspeld, die dikwijls eenvoudig, maar soms ook zeer kostbaar vervaardigd werd. Onzo grootmoeders en over-grootmoeders, die Turk- sche shawls of andere mooie doeken van zijde of Chineesch crêpe droegen, gebruikten een ^pold om de ze te bevestigen; zij werden echter zoo gestoken, dat men zich er onmogelijk aan kon bezeeren. Zooals bekend is, zegt men yan iemand, die er keu rig uitziet „a quatre épingles (vier spelden). Weini gen zullen er zijn, die weten, waar deze uitdrukking vandaan komt. Een voornaam politiek gevangene in Frankrijk verkortte zijn lange gevangenschap, dam men hem geestelijken arbeid weigerde, door telkens 4 spelden, die hij toevallig vond, weg te werpen en niet te rusten, voordat hij ze teruggevonden had. Dnt duurde soms menig uurtje. Alleen door deze verstrooi ing wist hij zijn geest frisch te houden en bij het ver laten der gevangenis nam hij de spelden mee. Zijn vrouw liet ze vergulden en met kleine paaritjes ver sieren. Zij droeg ze uit dankbaarheid, omdat zij haar echtgenoot zijn straf verlicht hadden, steeds tot be vestiging van haar halskraagje, haar jabot of haar ceintuurlint. Zonder deze vier spelden zag men haar nooit, zij verklaarde, dat zij bij de voltooiing van haar toilet behoorden. Vandaar de uitdrukking ,,a quatro épingles." Er zijn tijden geweest, waarin personen zijn opge staan, die de steek- en veiligheidsspelden uit de klee- diug der vrouw wilden verbannen en er zijn modes ge- woest, die deze beweging ondersteunden. Aan den an deren kant heeft men, als deze of gene mode het aan brengen van spelden nood'ig maakte zooveel soorten sierlijke speldjes, versierd met paarltjes of steentjes vervaardigd, dat men er versteld van staat. De speld hoort in elk geval bij het toilet. Dat zij wegens haar stekende eigenschap gevaarlijk kan zijn, is geen reden om haar te veroordeelenmaar het is de plicht van de beschaafde vrouw ze zoo zeker en veilig vast te steken, dat niemand er zich aan bezeeren kan. Id 't algemeen geldt dit voor alle spelden, in 't bij zonder voor hoedenspelden." Thans is bekend geworden wat het komende sei zoen ons voor mantels zal brengen en van welke stqf- Thans is bekend geworden wat het komende sei zoen ons voor mantels zal brengen en van welke stof fen deze vervaardigd zullen worden. Het hoofdmateriaal ervoor is étamine en taf, welke beide zonder voering verwerkt worden. De meeste mantel» hebben een gesplit»ten rug. terwijl het bo venste deel jacquetachtig is, meest met korte taille en het onderste gedeelte gerimpeld is aangezet, zij loopen naar onderen toe tamelijk wijd uit. Groote pelerines, die van voren in lange revers uitloopeu, verder éénzijdige pelerines en vlinder-pelerinesvor men hun garneering. Etamine-mantels worden veelal uit één stuk gemaakt en hebben in den regel een aan- geweven keerzijde, die öf gelijk van tint is öf oen ganseh tegenovergestelde kleur heeft. De ivoorkleur zal vooral veel opgang in dit genre maken. Eveneens zullen fijne voile-mantels met Engelseh borduursel, met chiffon of tule gevoerd, kleur op kleur, van onde ren gedrapeerd, van boven gladde stof, modern zijn. Kanten hoeden zijn het nieuwste, bijv. spits toeloo- pende hooge bloemtoques of platte bloemkelken, ge heel bewerkt met een kanten fond. Daarbij worden bijpassende parasols vervaardigd, waarop hier en daar bloempjes aangebracht zijn, de dikke, met goud ver sierde stokken bestaan uit woestijndistelhout. Gemengd nienws TREINBOTSING. Gisternacht ten één uur heeft op het rangeerter rein der S. S. te Baarn (Utrecht), een vrij ernstig spoorwegongeluk plaats gehad, dat zich als volgt heeft toegedragen. Trein no. 1646 van Emmerik reed op den gewonen tijd binnen en liep door een verkeerden wisselstand in volle vaart tegen een gereedstaand1 treindeel van trein no. 1658, bestemd' voor Amsterdam. Er hadden geen persoonlijke ongevallen plaats en het treinpersoneel kwam met den schrik vrij. De verwoesting was echter groot. Van het aangereden treindeel zat de eerste waggon boven op de locomotief, welke ernstig beschadigd' is. Zes waggons van trein no. 1646 waren totaal versplin terd en vele andere eveneens zwaar beschadigd' en ontspoord. Seinpalen en palen der electrische ver lichting werden omgeworpen, zoodat alles in duister gehuld werd. Het geheel leverde een treurigen aan blik van vernieling en verwoesting. Omstreeks drie uur arriveerde de werkwagen uit Utrecht mot ingenieurs en werklieden en werd met het opruimingswerk aangevangen, zoodat ongeveer 7 uur n.m. de hoofdsporen wederom vrij waren. De loop der personentreinen ondervond dan ook geen directe belemmering. HET UITROEIEN VAN MERELS. Verbazend groot is het aantal merels, dat in de laatste maanden gevangen is in de omstreken van UI i co ten (N.Br.). Niet alleen kinderen, doch ook groote menschen houden zich met dit vogelmoorden bezig. In heg of schaarhout wordt een klein net ver ticaal opgehangen in een sloot of pijp, de vogels wor den opgejaagd, vliegen tegen het dunne net aan, ra ken er in verward, worden gegrepen en gedood. Bii opkoopers krijgt men er 7V2 cent voor. Honderden merels zijn op die wijze omgebracht. Wij vernamen, dat twee jongens in een schaarbosch ongeveer 100 me rels hebben gevangen. 'tls waarlijk te betreuren dat deze vogels, die door hun frani uiterlijk en door hun heerlijk gefluit aller sympathie ten volle verdienen, zoo worden vervolgd. Bovendien is de merel zeer nuttig voor landbouw, en vooral voor houtteelt, daar hij zich in hoofdzaak voedt met insecten en hunne larven. De gevangen exemplaren zijn meest mannetjes, aan gezien de wijfjes ons in den herfst verlaten. („Dgbl. v. N.B.") HET TERUGGEVONDEN KINLI. De Dordr. Ct. meldt uog het volgende over de te ruggevonden jongen: Het geval Reinier Koster is in een nieuwe phase getreden. Onze lezers weten, dat het ouderpaar Ja cob Koster en Neeltje van Waardenburg in den klei nen zwerver, die te Sint Maartensdijk werd! aange troffen, enkele weken geleden, hun zeventien-jarigon zoon Reinier hebben herkend, den jongen, die op 5 Juni 1900 plotseling uit de ouderlijke woning was ver dwenen en van wien sedert niets meer is vernomen. De gronden, waarop de ouders tot de conclusie ge komen zijn, dat ze werkelijk den verloren gewaanden knaap hebben teruggekregen, zijn onzen lezers be kend! Absolute zekerheid is in deze echter niet te krijgen voor het oogenblik, hoe sterk vele aanwijzingen ook zijn. Er blijft natuurlijk veel te vragen, over, waar omtrent meer licht gewensclit zou zijn. Vooral gister is de twijfel sterker geworden, is de oplossing van dit zonderling geval minstens verscljo ven naar lateren datum. Donderdagavond arriveerde te 's-Gravendeel de zoon van den burgemeester van Sint Maartensdijk, de heer J. Polderman. Deze kwam In de eerste plaats als belangstellende, om te zien, hoe de jongen, die zoo liefderijk daar is verzorgd en naar wiens herkomst door zijn vader met zooveel zorg was gespeurd, het maakte. Maar ook had de reis van den heer Polderman een ander doel, n.l. om mede te deelen dat namens de ouders van een vermisten jongen uit. een Belgische gemeente, Reinier Koster zou .worden bezocht. Werkelijk heeft dit plaats gehad. Te elf uur arri veerde n.l. de commissaris van politie uit Beveren Waes, bij Antwerpen. Op het Gemeentehuis te 's-Gra vended heeft deze geconfereerd oyer dó quaestip met den burgemeester van 's-Gravendeel, den heer Roo- denburg Vermaat. Tegen den middag verschenen ter secretarie Reinier Koster niet zijn ouders en zijn oom A. van Waarden- burg. Het gaf een heelen oploop, ecu groote menigre verzamelde zich voor het Raadhuis, wat niet te ver wonderen is, want het geval is er nog „the topic ol' the day," We hadden het genoegen, genoemden commissaris van politie na afloop enkele oogenblikken te mogen spreken. Deze vertelde ons, dat ongeveer een maand geleden te Beveren Waes van zijn ouders is wegge- loopen de 12-jarige August Janssens. Ook aldaar was de aandacht gevallen op de publicatie van den burge meester van Sint Maartensdijk, dat daar een knaap van ongeveer dien leeftijd zwervende was aangetrof fen. Om de zaak nader te onderzoeken was de com missaris heden te 's-Gravendeel. Volgens hem we geven hier bloot weer zoo hij het ons verklaarde vertoont Reinier Koster beslist ge lijkenis met den vermisten August Janssens. De taal, welke de jongen spreekt, is zuiver het dialect van Be veren Waes. Hij noemde het geval een bijzonder inge wikkelde quaestie, welke door het gerecht, onderzocht zal moeten worden. Tot zoo verre de commissaris van politie. Te 's-Gravendeel werd ons uit vertrouwbare bron nog het volgende meegedeeld Dezer dagen vent in de Hoeksche Waard een hande laar in klompen, afkomstig uit Antwerpen. Gisteren was hij te Westmaas en vernam daar Van den kleer maker Vos, vroeger te 's-Gravendeel, wat. daar is ge beurd. Daarom is hij heden ook naar 's-Gravendeel gekomen en daar hij den vermisten August .Taossen persoonlijk kent. en diens ouders ook met den jon gen geconfronteerd. Hij meende positief August Janssens te herkennen. Men ziet het, het geval wordt zeer ingewikkeld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 6