JB INNEN LAND.
Schaaakrubrieft-
.een. vroolijke wetenschap, da at" zij de schoonheid van
den gezonden monsch beoogt. Zoo is de astrologie
een vroolijke wetenschap, omdat zij de schoonheid van
de levonsliniën nagaat. Zoo is de astronomie een
vroolijke wetenschap, omdat zij den monsch de schoon
heid van den nacht leert kennen.
Op den tienden, dag van de gesprekken, die de groo-
te Haroen met zijn wijzen had, ontstond! er een twist
gesprek over de vraag, of het dansen tot de vroolijke
of tot de treurige wetenschappen behoort gerekend te
worden. De treurige wetenschappen zijn die, welke
den mensch niet de schoonheid, dat is de vreugde des
levens onthullen, doch hem naar den dood wijzen. Zulk
een treurige wetenschap is het financie-wezen, omdat
in geldelijke zaken het middel te vaak tot doel wordt.
Ook de alchemie behoort tot do treurige wetenschap
pen, omdat zij geheimen zoekt in do stof, hoewel die
toch slechts in den geest zijn te vinden.
Nachten achtereen zaten de wijzen over het gewich
tige vraagstuk van gedachten te wisselen, terwijl de
groote kalif zwijgend toehoorde. Want hij wenschte
dat in zijn rijk de wetenschappelijke vakken behoorlijk
zouden ingedeeld worden naar de strenge methode der
geleerden. E.n de groote kalif, in zijn veelomvattende
wijsheid, wist dnt er geen gewichtiger wetenschap in
zijn rijk was dan het dansen. Met droefenis begon het
hem te vervullen dat hij do geleerden zijns lands aldus
verdeeld zag over do indeeling en zoo niet kon te we
ten komen, of het dansen een vroolijke of een treurige
wetenschap is.
Tbn el Achmed, do vergrijsde in het narekenen van
de banen der sterren aan 't uitspansel, vroeg op den
zevenden nacht het woord. „Groote kalif,'' zeide hij,
„het dansen is een vroolijke wetenschap. Want zie,
alles daast. Het loover der boomen naar de maat van
den wind; en het jonge vee in de voorjaarsweide; en
de lichtstraal, die uit de ster huppelend ter aarde
komt; en het schip, dnt lichtelijk uitzeilt op de baien.
En mijn hart, als het sneller klopt bij het aanschou
wen van Allah's verhevenheid."
Doch Gamer el Dinah, de groote kenner van „het
woord," hij, die zoo schitterend gepleit had voor hel
verbranden van alle boeken in het geheele Tijk. welke
niet op den koran betrokking hebben, weerlegde Ibn el
Achmed's bewering in den achtsten nacht, zeggende:
„Het dansen is een treurige wetenschap. Want zie,
alles danst, maar dansend ia het symbool van af-
tscheid. Het loover op den wind dansend, wuift af
scheidsgroeten: toe aait zijn jeugd; het jonge vee in
de voorjaarsweide huppelt maar naar het slacht
mes; de lichtstraal danst door de sferen naar de aar
de, maar daar sterft zijen het schip, dansend op de
baren, het kreunt met zijn touwwerk, wel wetende dat
onder den dansvloer de afgrond1 lokt. En mijn hart,
Allah's verhevenheid gevoelend, wijze Tbn el Achmed,
het klopt sneller van angsten. Zoude ik niet vreezen,
in wiens Wil mijn wil, die eens willoozen is? Alle
dans is doodendans."
Den negenden nacht sprak Gamiel din Nadorah, de
grijze schrijver van het commentaar op de vlucht van
den Profeet: „Het dansen is geen vroolijke weten
schap. Het dansen is geen treurige wetenschap. Doch
het is hooger dan die beide. H'et is de uiting van dat'
gene, 't welk niet door weten is te benaderen
Do wijzen verbleekten allen. Want het donkere oog
van Haroen-el-ïtaschid schoot sombere, zwnrtgouden
vonken. Want de verheveni kalif haatte het spotten
met het allerheiligste, want dat is het, wat niet door
weten is to benaderen^
Alleenlijk, de wijze schrijver van het commentaar
bleef koelbloedig en ging na een pooze zwijgen» voort:
„Wat is het dansen van, het lichaam tegenover het
dansen van de tong, wanneer zij de waarden van eer
bied, deemoed en onderwerping uit; en welke dans
kent vaster rhytme dan de lippen, als zij dansend pre
velen, dat waarin wij waar zijn, staande tegenover die
de Waarheid is. Maar het is een verlangen nóóit een
weten. Wie nu, .o wijze broeders, zoude eeni verlan-
gensschap een wetens-schap durven heeten. Geen
uwer, nietwaar?"
Een glimlach van zacht vergenoegen streelde langs
de gelaten van al do weleerwaardigen. En de groote
knliif zelf zeide: „Ali ben Sokoul, mijn dienaar.
Breng den grooten schrijver van „het commentaar"
een .slang van mijn nargileh. Uit één pijp wil ik met
hem rooken, die in één geloof mot mij leeft."
Maar don volgenden nacht legde Nazir el Kosmar
uit, hij die in do provincie Nachemia de. belasting ge
gaard heeft en daarna drie moskeeën deed bouwen,
hoewel toch Nachemia de armste bevolking telt, zoo
groot was zijn gaarkunst, dat het dansen een vroolijke
wetenschap is, omdat het den mensch lachend den
ernst des levens leert kennen. Wat ons nu lachend het
ernstige leert, zie het is de ware vroolijkheid. Eu wat
ons wecnen hot lachen leert, zie het is de ware vroo
lijkheid. En wat ons weenend het lachen leert, zie
dat is de ware treurigheid. Want weenend het lachen
Wren dat heet het bitterste van het leven geproefd
te hebben
Zoo zaten de wijzen, nachten na nachten en zij kon
den niet tot de indoeling van het dansen komen. Ten
slotte werd! besloten, dat door proeven, de verschil
lende meeningeu der eerwaardige grijsaards zouden
worden verduidelijkt. En nu dansten eiken nacht, de
jonge meisje voot den grooten kalif on zijn wijzen, die
over het diepe vraagstuk nadachten. Iïet. was de
lichte dans der gazellen. Of do kleurige dans van den
waterval waarin de regenboog zich spiegelde. Of de
dans van de dorrende bladeren in den herfst. Of de
dans van de bloesems, die verleid1 door de fluistering
van den voorjaarswind, wegspringen van de twijgen.
(Deze dans is zéér droevig. Want geen bloesem keer
de ooit weer tot zijn vruchtkern.)
Maar teen de twaalf wijzen twaalf nachten de dan
sen hadden aansehnouwd, zie de stemmen werden op-
genomeu. Die het dansen een vroolijke. wetenschap
vond, hij blies den rook uit. de nargileh gezogen, op
waarts want alle vreugde wijst naar omhoog en
wie hot een treurige wetenschap noemde, hij blies den
rook neerwaarts. Zoo gingen zes rookkegels opwaarts
en zes rookkegels neerwaarts en Haroen-al-Baschid
zeide streng:
„Zal ik de dertiende zijn?" en zijn oog rustte on
heilspellend op dén jongste der wijzen Ali ben Goussof
ben Ibrahim, dat is dezelfde, die een jaar geleden
huwde met Griet ana, d. i. „Wondertje".
„Neen, heer van mijn leven", antwoordde Ali sidde
rend. „Zijt gij de zevende."
Dit nu deed Haroen's toorn bedaren. Want der
tien is het getal des ongeluks, maar zeven, dat van de
heiligheid.
..Neen niet!" hernam Haroen-al-Raschid. Want ik
zocht den Taad der wijzen om te weten en niet. mijn
eigen oordeel, dat nu de waag zou doen overslaan.
Niet zelf-verheerlijking zoek ik. maar zelf-kennis.
Daarom, zie, ga huiswaarts nu, gij Goussof. En keer
morgen weer. Dan) zult gij dé zevende zijn. hij den
haard van den profeet. Maar zoo de klem uwer rede
nen dan niet ons allen vastlegt in uw betoog, gelijk
een vos gepakt tusschen het vangijzer, voorwaar Ach
med mijn beul zal niet werkloos blijven. En gij hebt
G-riëtana voor 't laatst bewonderd."
Het was dien gansehen nacht tot den morgen dood
stil in de raadzaal. En toen tegen den morgen de
grijsaards zich op de divans uitstrekten, hoorde men
uog lang veel zuchten. En ook was er' een geluid, of
een mensch snikte.
Den volgenden nacht zat de raad bijeen en. Haroen-
al-Raschid op zijn troon, had strakke trekken en kou-
dt oogen. Zacht scheen buiten een vogel te sjilpen
maar het was de nachtegaal niet, doch het mes van
Achmed, dat gescherpt werd op den oliesteen.
Toen trad Ali ben Goussof beu Ibrahim binnen
(hij, die eens de grootste man zijns .tijds zou genoemd
worden, daar de anderen slechts zagen, hij echter
dóórzag en vooruit-zag. Waarlijk, deze is een ziener
geweest). Zijn gang was kalm, zijn gebaar waardig en
zijn oog vast. Alleen zijn lippen waren bleek en zijn
neusvleugels trilden.
„Wij luisteren!" zei Haroen-al-Raschid. En spreek
wel, want daarbuiten zingt een vogel, die tot zwijgen
moet gebracht worden."
En allen hoorden weer het mes van den beul, stree-
lend langs den wetsteen.
„Heer", zeide Ali, „den gauschen nacht dwaalde ik
rond, nadat gij mij weggezonden hadt, met den twij
fel in het hart. Want ik wist niet, wat te antwoorden.
Ik vroeg het loover, de wateren, het zand van de woes
tijn en den- winden raad, maar geene gaf een beslis
sing. Toen richtte ik mij opwaarts tot de sterren.
Doch ook de sterren zwegen. Tegen den morgen,
toen 't Oosten bloosde, kwam het in mij op Hem raad
te vragen, die loover en wateren en 't zand der woes
tijn en de winden en de sterren naar Zijn adem be
weegt. - Maar ik vroeg niet, bedenkend dat Allah mij
wel zou geven wat ik verdiende, 't kwade of 't goede,
ook zonder vraag. Want niet wij, maar Hij kent- wat
voor ons het beste is."
Peinzend over den dans liep ik huiswaarts. En ziet,
de blikken opslaand, daar staat op het balcon Griëta-
na, mijn Wondertje en kijkt naar mij uit. En op haar
linkerarm draagt zij Haroen, mijn eerstgeboren zoon
en in haar rechterhand draagt zij een zilveren speel
tuig met kleine bellekens. Mij nu ontwarend, dien zij
lang hoopvol verwacht had, strekt de kleine Haroen
de armpjes naar mij uit en Wondertje dóet hem oip
haar linker schouder dansen en rinkelt met de belle
kens en zelve danst nu zij ook met haar lichaam wie
gend op de. knieën) en mijn kleine Achmed kraait en
zooals zij daar staan, mij verwelkomend, o Heer van
mijn leven, daar zie ik hoe zij leven in één dans, het
kraaiend kindeke, mij den vader, op moeders dansende
arm, dansend mij verwelkomend.
Toen ook heb ik gedanst, mijn hart danste, mijn
bloed danste, mijn aderen dansten in mijn polsen en
dansend heb ik ze gekust. Wondertje en die het won
der van mijn Wondertje is, Haroen, mijn eerstgeboren
zoon, die naar uwe verhevenheid genoemd is.
Ik danste, want ik wist het voor nu en voor al
tijd.... Het dansen is een vroolijke wetenschap.
Want zou een kind in zijn onbewustheid anders linaT
zéé volkomen kennen.
De wijzen trokken allen sterk aan het koele amber
van de nargileh-slang. En twaalf rookzuilen stegen
nu recht omhoog.
De dertiende, zie die van den grooten kalif, zij was
dikker en zwaarder dan de rookkolommen der andere
stemgerechtigden Ook deze ging rechtop.... en
buiten zweeg een zwarte vogel, die niet meer te sjil
pen vond
En zij zagen allen hoe de rookwolken verheugd
dansten boven de gouden nachtlampen.... Want zij
wisten het wel. dat er een menschenziel gered was
door het kindeke, dansend© op moeders arm.
No 331.
F. A. L. KUSKOP.
1ste Prijs „Sydney Morning Herald" 1912.
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No. 328 (E. E. WESTBURY).
1 Pb4 dió enz.
Goede oplossingen ontvingen wij van:
P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, J. H. Mühren
Jr. en C. Visser te Alkmaar; G. van Dort te Leusden,
Mr. Ch. Enschedé en P. Fabriek te Haarlem, P. Bak
ker, Jos. de Koning en II. Weenink te Amsterdam,
J. W. Le Comte en J. Vijzelaar te 's-Gravenhage, Jb.
Boldewijn te Koedijk, S. te S.1), J. Reeser te Voor
burg, J. Deuzema.n te Frederiksoord, Mr. A. van der
Ven te Arnhem, G. H. B. Hogewind te Utrecht, H.
Strick van Linschoten te Rijswijk en O. Boomsma te
Kampen.
Ad. No. 328.
Gelijk de lezer zal opmerken is het veld g7 in de.
oorspronkelijke 9telling dubbel verdedigd en wel èn
door den zwarten looper op hG èn door den toren op
g2. Na 1lg.r> wordt de dreiging 2Te7 mat onmo
gelijk, doch nu kan 2Pg7mat geschieden omdat de
dubbele verdediging van g7 door den looperzei is opge
heven. Op overeenkomstige wijze wordt na l..pgó
2Pf4 mogelijk en zoo ontstaan er vijf verschillende
matstellingen, omdat do zwarte stukken elkander tel
kens in den weg zitten. Ziedaar de o. i. zeer aantrek
kelijke pointe van dezen 2zet, door de Engelsehen „in
terference" genoemd en die hier op den voorgrond
treedt, omdat zij vijf maal plaats heeft op een wijze
waarvan de heer Alain C. White geen identiek ouder
voorbeeld heeft kunnen vinden.
No. 331 is een geheel ander soort probleem, doch
èveneens het „doorkijken" waard. Wij wijzen er o. a.
op hoe do sleutelzet hijzonder goed is on het gebonden
zwarte paard een dual voorkomt.
Van wien wij ook nog een goede oplossing van
No. 327 mochten ontvangen.
VOOR D&MKtt).
K(|kjea in de modewereld.
Cécile Sorcl, actrice aan het „Theatre francais" te
Parijs, is een gezworen vijandin van de nauwe, arm
zalige toiletten der tegenwoordige mode en breekt een
lans voor de rijke, wijde toiletten vol sierlijke plooien
van den goeden, ouden1 tijd. Om haar propaganda
voor den terugkeer naar de mode van vroeger meer
kracht bij te zetten, heeft de gevierde actrice zich de
medewerking verzekerd van iemand, die voor haar
optreden aLs „La dame aux Camelias" een aantal toi
letten ontworpen had, die aan het ideaal van mejuf
frouw Sorel beantwoorden en bestemd schijnen te zijn
om te pleiten voor de mode uit het tijdperk van het
tweede Keizerrijk. De zoo in toiletzaken bedreven ac
trice heeft zich tegenover een berichtgever van de
„New York Herald" over dit bewuste thema als volgt
uitgelaten: „Ik ben er van overtuigd, dat de uit
snijding, zooals de toiletten van Keizerin Eugenie ons
laten zien, onvergelijkelijk mooier en gvacieuser is
dan de tegenwoordig bevoorrechte. De oude vortn van
het décolleté verdient bevoorrechting boven dien van
onzen tijd, omdat zij de mooie lijn der schouders niet
breekt en zich geheel aanpast bij den met kanten vo
lants gegarueerden rok. Wij hebben nu al lang ge
noeg genoten van de nauwe kleeren om ons eindelijk
het genoegen te gunnen ons weer eens beliagelijk te
gevoelen in een ruim toilet van kant en zijde. De
■mode-slavinnen mogen doen wat ze willen, ik van mijn
kant ben vast besloten geen andere kleeding meer te
dragen. De kleine lapjes stof, die sinds geruimen
tijd nauwelijks toereikend! meer zijn om het kleeding-
stuk, dat het lichaam bedekt, te vervaardigen, zijn
treurige teekenen. die getuigenis afleggen van bijna
beschamende armzaligheid. Het is hoog tijd, dat de
mode naar de aanvalligheid en de bekoorlijkheid van
de 17e en 18o eeuw terugkeert. Natuurlijk moet men
het oude gebruiken met oen noodzakelijke aanpas
sing van do veranderde toestanden en tijden, want de
tijd der karossen is lang voorbij en wij mogen niet
vergeten, dftt onze tijd in het teeken van het automo
bilisme en de sport staat. Maar dat mag ons niet ver
hinderen de vrouw hare gratie terug te geven, die
haar zoo goed staat en waarom men zich tegenwoor
dig zoo weinig bekommert, dat men er zelfs toe geko
men is de vrouw door overdreven kleeding op den man
te doen gelijken. Ik kant mij daar steeds tegen, daar
ik baanbreekster wil zijn voor een nieuwe mode. Voor
mij komt het daarbij alleen op de schoonheid aan. die
ik mijn leven lang dienen wil. Het is aan geen twijfel
onderhevig, dat een vrouw, die nooit een museum ge
zien heeft, die nooit het verlangen gehad heeft, zich
met kunstvoorwerpen te omringen, niet begrijpen kan,
wat stijl is. Ik versta, daaronder dat, wat de hoog
geplaatste dames van Frankrijk en Engeland van huis
uit bezitten, die de „traditie der traditie", met an-
dero woorden het bewustzijn van den stijl hebben.
Laten wij dus teTUgkeoren naar de mode van den tijd,
die door stijl beïnvloedl werd en die ieder toestond, een
persoonlijk woordje mee te spreken bij de mode, een
vrijheid, die tegenwoordig niet meer bestaat."
Mejuffrouw Kate Damm schrijft in „der Tag" in
een artikel over vrouwen en spelden o.a. 't volgende:
„Er wordt altijd beweerd, dat de lange hoedenspel-
den, die, wanneer de punt niet beschermd wordt, zoo
gemakkelijk onheil kunnen stichten, onontbeerlijk
zijn. Dat mag men zich verbeelden, maar dan staat
men er toch verbaasd over, dat in onzen tijd, een tijd
van „hooge beschaving" de dames zoo weinig voor
déze beschaving gevoelen, want bij die beschaving
hoort toch zeker niet het dragen en onachtzaam aan
brengen van toilet-artikelen, waarmede men zijn me
demenseh in gevaar kan brengen. Wat zou er b. v.
geschreeuwd worden als de soldaten en officieren
spitse dolken door hun hoofddeksel gestoken droegen
En op spitse dolken lijken toch zeker wel het. meest de
lange spelden, die in kleine hoeden of mutsen gedra
gen worden, zoodat zij er een vervaarlijk eind1 uitste
ken. Wanneer de dames zich zelf eens konden zien
wandelen met die scheef uitstekende punten uit haar
hoed, zij zouden er zeker toe overgaan, deze leelijke
dingen te verbergen.
Het is wel een wonder, dat men nog geen spelden
uitgevonden heeft om den hoed op het hoofd te beves
tigen, die er uitzien als een soort gesp, ongeveer als
die welke de vrouwen in den ouden tijd1 gebruikten om
hare gewaden bij elkaar te houden, want het naaien,
„het nader tot elkander brengen," was toen nog niet
uitgevonden.
De alleroudste speld, die gebruikt werd om de ge
waden, zoowel van mannen als van vrouwen bijeen te
houden was de lange, spitse doorn, die ook de eerste
naainnald was. Spoedig echter schijnt de kunst, van
het vervaardigen van spelden voor de gewaden een
hoogere vlucht te hebben genomenreed» lang voor de
geboorte van Christus droegen de OosterSehe vrouwen
kunstvolle spelden, die uit twee deelen bestonden en
iets geleken op onze veiligheidsspelden. In de be
schaafde landen uit den ouden tijd werden waardevol
le spelden vervaardigd en van Rome uit leerden de
andere landen, waar de bevolking hunrfe linnen gewa
den en huidenbekleeding nog met doornen bevestigde,
de andere spelden kennen. Bovendien bevestigden de
vrouwen uit het Oosten en die van de Zuid-Europee-
sche lauden hunne sluiers met groote spelden van edel
metaal, die dikwijls zeer mooi waren. De vrouwen in
de noordelijke landen gebruikten deze spelden niet.
Zij lieten het haar los om 't hoofd hangen of droegen
het gevlochten. Later toen in die landen ook spelden
in het haar gedragen werden, stelde men zich tevre
den met kleine, eenvoudige, terwijl men d'e groote
sierspelden overliet aan de Spaansehe, Portugeesche,
Italiaansehe en Fransche vrouwen.
Toen men niet meer slechts één of twee spelden
droeg om het kleed bijeen te houden, toen men behalve
de naainaalden ook de groote en kleine spelden kreeg,
toen inplaats van een steekspehl de broche kwam, nam
het gebruik van spelden zóó toe, dat men inplaats van
„kleedgeld" van „speld egel d" der vrouwen sprak.
Een soort speld, die voor ongeveer 50 jaar zeer veel
gebruikt werd, is thans geheel verdwenen; het is de
doekspeld, die dikwijls eenvoudig, maar soms ook zeer
kostbaar vervaardigd werd.
Onzo grootmoeders en over-grootmoeders, die Turk-
sche shawls of andere mooie doeken van zijde of
Chineesch crêpe droegen, gebruikten een ^pold om de
ze te bevestigen; zij werden echter zoo gestoken, dat
men zich er onmogelijk aan kon bezeeren.
Zooals bekend is, zegt men yan iemand, die er keu
rig uitziet „a quatre épingles (vier spelden). Weini
gen zullen er zijn, die weten, waar deze uitdrukking
vandaan komt. Een voornaam politiek gevangene in
Frankrijk verkortte zijn lange gevangenschap, dam
men hem geestelijken arbeid weigerde, door telkens 4
spelden, die hij toevallig vond, weg te werpen en niet
te rusten, voordat hij ze teruggevonden had. Dnt
duurde soms menig uurtje. Alleen door deze verstrooi
ing wist hij zijn geest frisch te houden en bij het ver
laten der gevangenis nam hij de spelden mee. Zijn
vrouw liet ze vergulden en met kleine paaritjes ver
sieren. Zij droeg ze uit dankbaarheid, omdat zij haar
echtgenoot zijn straf verlicht hadden, steeds tot be
vestiging van haar halskraagje, haar jabot of haar
ceintuurlint. Zonder deze vier spelden zag men haar
nooit, zij verklaarde, dat zij bij de voltooiing van haar
toilet behoorden. Vandaar de uitdrukking ,,a quatro
épingles."
Er zijn tijden geweest, waarin personen zijn opge
staan, die de steek- en veiligheidsspelden uit de klee-
diug der vrouw wilden verbannen en er zijn modes ge-
woest, die deze beweging ondersteunden. Aan den an
deren kant heeft men, als deze of gene mode het aan
brengen van spelden nood'ig maakte zooveel soorten
sierlijke speldjes, versierd met paarltjes of steentjes
vervaardigd, dat men er versteld van staat. De speld
hoort in elk geval bij het toilet. Dat zij wegens haar
stekende eigenschap gevaarlijk kan zijn, is geen reden
om haar te veroordeelenmaar het is de plicht van
de beschaafde vrouw ze zoo zeker en veilig vast te
steken, dat niemand er zich aan bezeeren kan.
Id 't algemeen geldt dit voor alle spelden, in 't bij
zonder voor hoedenspelden."
Thans is bekend geworden wat het komende sei
zoen ons voor mantels zal brengen en van welke stqf-
Thans is bekend geworden wat het komende sei
zoen ons voor mantels zal brengen en van welke stof
fen deze vervaardigd zullen worden.
Het hoofdmateriaal ervoor is étamine en taf, welke
beide zonder voering verwerkt worden. De meeste
mantel» hebben een gesplit»ten rug. terwijl het bo
venste deel jacquetachtig is, meest met korte taille
en het onderste gedeelte gerimpeld is aangezet, zij
loopen naar onderen toe tamelijk wijd uit. Groote
pelerines, die van voren in lange revers uitloopeu,
verder éénzijdige pelerines en vlinder-pelerinesvor
men hun garneering. Etamine-mantels worden veelal
uit één stuk gemaakt en hebben in den regel een aan-
geweven keerzijde, die öf gelijk van tint is öf oen
ganseh tegenovergestelde kleur heeft. De ivoorkleur
zal vooral veel opgang in dit genre maken. Eveneens
zullen fijne voile-mantels met Engelseh borduursel,
met chiffon of tule gevoerd, kleur op kleur, van onde
ren gedrapeerd, van boven gladde stof, modern zijn.
Kanten hoeden zijn het nieuwste, bijv. spits toeloo-
pende hooge bloemtoques of platte bloemkelken, ge
heel bewerkt met een kanten fond. Daarbij worden
bijpassende parasols vervaardigd, waarop hier en daar
bloempjes aangebracht zijn, de dikke, met goud ver
sierde stokken bestaan uit woestijndistelhout.
Gemengd nienws
TREINBOTSING.
Gisternacht ten één uur heeft op het rangeerter
rein der S. S. te Baarn (Utrecht), een vrij ernstig
spoorwegongeluk plaats gehad, dat zich als volgt heeft
toegedragen.
Trein no. 1646 van Emmerik reed op den gewonen
tijd binnen en liep door een verkeerden wisselstand in
volle vaart tegen een gereedstaand1 treindeel van trein
no. 1658, bestemd' voor Amsterdam. Er hadden geen
persoonlijke ongevallen plaats en het treinpersoneel
kwam met den schrik vrij.
De verwoesting was echter groot.
Van het aangereden treindeel zat de eerste waggon
boven op de locomotief, welke ernstig beschadigd' is.
Zes waggons van trein no. 1646 waren totaal versplin
terd en vele andere eveneens zwaar beschadigd' en
ontspoord. Seinpalen en palen der electrische ver
lichting werden omgeworpen, zoodat alles in duister
gehuld werd. Het geheel leverde een treurigen aan
blik van vernieling en verwoesting.
Omstreeks drie uur arriveerde de werkwagen uit
Utrecht mot ingenieurs en werklieden en werd met
het opruimingswerk aangevangen, zoodat ongeveer 7
uur n.m. de hoofdsporen wederom vrij waren. De loop
der personentreinen ondervond dan ook geen directe
belemmering.
HET UITROEIEN VAN MERELS.
Verbazend groot is het aantal merels, dat in de
laatste maanden gevangen is in de omstreken van
UI i co ten (N.Br.). Niet alleen kinderen, doch ook
groote menschen houden zich met dit vogelmoorden
bezig. In heg of schaarhout wordt een klein net ver
ticaal opgehangen in een sloot of pijp, de vogels wor
den opgejaagd, vliegen tegen het dunne net aan, ra
ken er in verward, worden gegrepen en gedood. Bii
opkoopers krijgt men er 7V2 cent voor. Honderden
merels zijn op die wijze omgebracht. Wij vernamen,
dat twee jongens in een schaarbosch ongeveer 100 me
rels hebben gevangen.
'tls waarlijk te betreuren dat deze vogels, die door
hun frani uiterlijk en door hun heerlijk gefluit aller
sympathie ten volle verdienen, zoo worden vervolgd.
Bovendien is de merel zeer nuttig voor landbouw, en
vooral voor houtteelt, daar hij zich in hoofdzaak voedt
met insecten en hunne larven.
De gevangen exemplaren zijn meest mannetjes, aan
gezien de wijfjes ons in den herfst verlaten.
(„Dgbl. v. N.B.")
HET TERUGGEVONDEN KINLI.
De Dordr. Ct. meldt uog het volgende over de te
ruggevonden jongen:
Het geval Reinier Koster is in een nieuwe phase
getreden. Onze lezers weten, dat het ouderpaar Ja
cob Koster en Neeltje van Waardenburg in den klei
nen zwerver, die te Sint Maartensdijk werd! aange
troffen, enkele weken geleden, hun zeventien-jarigon
zoon Reinier hebben herkend, den jongen, die op 5
Juni 1900 plotseling uit de ouderlijke woning was ver
dwenen en van wien sedert niets meer is vernomen.
De gronden, waarop de ouders tot de conclusie ge
komen zijn, dat ze werkelijk den verloren gewaanden
knaap hebben teruggekregen, zijn onzen lezers be
kend!
Absolute zekerheid is in deze echter niet te krijgen
voor het oogenblik, hoe sterk vele aanwijzingen ook
zijn. Er blijft natuurlijk veel te vragen, over, waar
omtrent meer licht gewensclit zou zijn.
Vooral gister is de twijfel sterker geworden, is de
oplossing van dit zonderling geval minstens verscljo
ven naar lateren datum.
Donderdagavond arriveerde te 's-Gravendeel de
zoon van den burgemeester van Sint Maartensdijk, de
heer J. Polderman. Deze kwam In de eerste plaats
als belangstellende, om te zien, hoe de jongen, die zoo
liefderijk daar is verzorgd en naar wiens herkomst
door zijn vader met zooveel zorg was gespeurd, het
maakte.
Maar ook had de reis van den heer Polderman een
ander doel, n.l. om mede te deelen dat namens de
ouders van een vermisten jongen uit. een Belgische
gemeente, Reinier Koster zou .worden bezocht.
Werkelijk heeft dit plaats gehad. Te elf uur arri
veerde n.l. de commissaris van politie uit Beveren
Waes, bij Antwerpen. Op het Gemeentehuis te 's-Gra
vended heeft deze geconfereerd oyer dó quaestip met
den burgemeester van 's-Gravendeel, den heer Roo-
denburg Vermaat.
Tegen den middag verschenen ter secretarie Reinier
Koster niet zijn ouders en zijn oom A. van Waarden-
burg. Het gaf een heelen oploop, ecu groote menigre
verzamelde zich voor het Raadhuis, wat niet te ver
wonderen is, want het geval is er nog „the topic ol'
the day,"
We hadden het genoegen, genoemden commissaris
van politie na afloop enkele oogenblikken te mogen
spreken. Deze vertelde ons, dat ongeveer een maand
geleden te Beveren Waes van zijn ouders is wegge-
loopen de 12-jarige August Janssens. Ook aldaar was
de aandacht gevallen op de publicatie van den burge
meester van Sint Maartensdijk, dat daar een knaap
van ongeveer dien leeftijd zwervende was aangetrof
fen. Om de zaak nader te onderzoeken was de com
missaris heden te 's-Gravendeel.
Volgens hem we geven hier bloot weer zoo hij het
ons verklaarde vertoont Reinier Koster beslist ge
lijkenis met den vermisten August Janssens. De taal,
welke de jongen spreekt, is zuiver het dialect van Be
veren Waes. Hij noemde het geval een bijzonder inge
wikkelde quaestie, welke door het gerecht, onderzocht
zal moeten worden. Tot zoo verre de commissaris
van politie.
Te 's-Gravendeel werd ons uit vertrouwbare bron
nog het volgende meegedeeld
Dezer dagen vent in de Hoeksche Waard een hande
laar in klompen, afkomstig uit Antwerpen. Gisteren
was hij te Westmaas en vernam daar Van den kleer
maker Vos, vroeger te 's-Gravendeel, wat. daar is ge
beurd. Daarom is hij heden ook naar 's-Gravendeel
gekomen en daar hij den vermisten August .Taossen
persoonlijk kent. en diens ouders ook met den jon
gen geconfronteerd. Hij meende positief August
Janssens te herkennen.
Men ziet het, het geval wordt zeer ingewikkeld.