DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN
LIEFDESOFFER
Honderd en veertiende Jiargang.
1912
WOENSDAG
6 MAART.
Op 66D groots leielooD-Ceotrale.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
No. 56
De juffrouw van de telefoon! Is zij jong, mooi, be-
kcorlijkIs zij lichtveerdig. romantisch, sentiment-
vol? Mysterieuse figuur. Werkelijke vrouw met liet
ijzeren masker. Wat weten wij eigenlijk van haar.
Zij boezemt stillen liefden in, wier bloeiende bloemen
tuinen verscholen blijven achter de hooge duinen van
de wanden der ziel. Want het is een in stilte verlief
de, de eenzame klerk met het te kleine salaris, die zich
eiken dag precies op denzelfden ure, die kleine en toch
in zijn leven veelbeteekenende vraag naar den beken
den weg aan de telefoonjuffrouw veroorlooft: „Hoe
laat heeft u het?" Dit vraagt hij haar, terwijl 't ca
rillon van den naasten toren aan 't spelen is.
Het is aan 't uitsterven, het genus telefoonjuf
frouw. De mechanica, de nuchtere, de uit berekening
en materialisme geborene, zij de dochter van formule
en quotient, heeft ook dit laatste spoor van poëzie
uitgedreven, de do adel ij ke wig van haar worteltrek
king haar 't hart. gekliefd. Want op de nieuwe cen
trale te Amsterdam, op Amsterdam-Zuid kent men
geen telefoon-juf meer. Zij is vervangen door ver
bindingsbeugels en vernikkelde segmenten. De me
chanica gaat zegevierend voorwaarts en onder haar
Jaggernautskar ligt de verpletterde poëzie.
Maar op Amsterdam-Noord is zij nog te zien. De
laatste verdedigsters eener antieke beschaving
want dat. zijn zij reeds, wenschen wij te beschouwen, te
midden van haar zenuw-opterenden arbeid,
Vriendelijk ontvangen en rondgeleid door den heer
E. W. Stork, chef van het Centraal-Telefoonbureau
Noord aan de Spuistraat te Amsterdam, mochten wij
aldaar een kijkje nemen. Wij gingen het groote,
nieuwe gebouw binnen, stegen met de lift omhoog tot
de schakelkamer. Daar voor de drie groote ijzeren
tunnels met het warnet van draden, die toch alle zoo
juist en precies op haar plaats zijn aangebracht, dach
ten wij even aan de velen die elkaar aanvullend en
verbeterend, eindelijk dit ongeloofelijke tot stand
brachten, dat menschen, tot door de zeeën en de ber
gen heen met elkaar kunnen spreken langs een draad.
Moeten wij u de ingenieuse samenstelling van de
centrale geheel uitleggen. II leiden langs de dynamo's
die de kracht, leverenu de geheimen van de zekerin
gen en bliksemafleiders ontraadselen? Om het goed
te begrijpen, moet gij een technisch „onderlegd"
mensch zijn. Maar als gij dat zijt, hebt gij mijn uit
legging niet noodig. En zoo gij het niet zijt, begrijpt
gij er maar weinig van. Onder ons kan ik u zelfs
zeggen maar vertel dat niet aan de geleerde heeren,
die u laatdunkend zouden noemen dat deze heeren
van het wezen der electriciteit zelve nog niets, maar
ook absoluut niets weten. Zullen wij maar niet lie
ver dadelijk de eleetrochemie verlaten en naar de zaal
van de telefoonjuffrouwen gaan?
Wij stijgen een verdieping hooger en daar, in twee
haaks op elkaar staande zalen, zitten langs breede ta
fels, die in 't midden van de zalen zijn aangebracht
door
RUDOLF STRATZ.
55) o—
Hij ging weer naar zijn moeder terug en begon
voorzichtig over de mogelijkheid te praten, om het
kind aan Vera te geven. Hij rekende daarbij op hef-
tigen tegenstond. Hij had de stille hoop, dat zij zou
antwoorden: „Het kind moet hier vandaan natuur
lijk maar terug naar jouw huis!" Maar de oude
dame haalde eens diep adem, vouwde haar handen en
zei tot zijn groote verbazing: „Als je denkt, dat je
het kunt, - als je denkt, dat je moet doe het dan
in 's hemelsnaam, Georg! Ik heb niet den moed, het
je af te raden! Ik kan het niet over mijn hart ver
krijgen. Ik weet zelf te goed, wat het is.... ik ben
óók moeder! Als ik er aan denk, dat ik een van
jullie had moeten afstaan.
„Zij heeft het zoo gewild!"
„Ja, ja, jongen. Ik mag haar niet lijden. Ik heb
weinig vrouwen leeren kennen, die zoo tegen de na
tuur in waren, als zij, met haar trots en haar egoïs
me en haar verkwisting, maar toch. nu de moeder
in haar is wakker geworden. kijk.wij vrouwen
zijn toch anders dan jullie.... wij doen dikwijls iets
en bedoelen het tegenovergestelde en kunnen onszelf
en jullie niet verklaren, waarom, maar wij moeten
eenmaal.... langs dien omweg is zij ook aangeland,
waar zij wezen moet! Georg wat je daar wilt, is mij
reeds dikwijls, als ik zoo met mijn haakwerk zat, door
mijn hoofd gegaan juist om Karla dat het kind
toch goede ver-pleging mag vinden, eer het te laat is:
daar is heusch niet veel tijd meer voor.
Zij perste haar lippen op elkaar e.n keek voor zich
uit.
„Dus u bent van dezelfde meening als mijn schoon-
I
gelijk aaii twee lange feestdisschen, de telefoonjuf
frouwen. Het is er rustig, stil en terwijl soms toch
ons luisterend oor aan de microfoon gegiegel, gelach,
druk gepraat en velerlei jeugd-klanken over kilome
ters heeft overgebracht, ziet, in het centrum van die
vroolijk verwachte Johanna-boel gekomen, wordt gij
welhnast ontnuchterd. Zij dTagen allen lange dril-
boezelaars, die bijna jurken zijn en slechts om den hals
door afzetsel van blauw veterband een glimpje co-
quetterie veroorloven. Er heerscht hier een geest
van ernst en oplettendheid en als onze oogen dwalen
langs de gelaten der jonge dames, merken wij bij ve
len vermoeidheid, overprikkeling, afmatting op. Elke
juffrouw heeft zeven uren dienst achtereen en elke
week minstens een nachtdienst. Van tien tot twaalf
uur 's morgens is het 't drukst. De dames dragen
voor de borst de microfoon, dat ia de buis met verleng
sel waarin gesproken wordt, terwijl zij de gehoorbuis
met een stalen veer op 't kapsel vastgemaakt hebben.
Sommigen dragen de gehoorbuis aan 't rechteroor,
anderen aan 't linker. Dit ligt aan de wijze, waarop
in den aanvang, de telefoniste zich went.
Aan elke zijde van de tafel zijn 108 zitplaatsen. Voor
elke zitplaats is een bepaald aantal verbind!ings-gaten,
zoodanig gecombineerd, dat elke telefoniste van haar
plaats de 10800 abonné's onderling kan verbinden. Ou
der de tafel zijn de snoeren, de electrische kabels, die
uitloopen in een ebonieten stop. Langs den tafelrand
zijn reeksen kleine, platte, electrische lichtjes, niet
grooter dan een dubbeltje, wit, groen en rood. Voor
elk paar snoeren zijn drie lampjes. Neemt iemand nu
thuis de telefoon uit de vork, dan gaat de vork ietwat
omhoog, vormt daardoor contact en voor de telefonis
te aan haar tafel gaat het roode lampje aan. Zij
vraagt nu door de microfoon den aanvrager welk num
mer hij verlangt en na dit vernomen te hebben, neemt
zij het correspondeerende snoer en steekt de stop aan
't eind daarvan in een der gaten voor haar in de tafel,
welk gat correspondeert met het toestel van den opge-
roepene. Zoodra het witte lampje ontgloeit is de ver
binding tot stand gekomen en de telefoniste drukt èen
„sleutel" neer, dat is een kleine hefboom met veer,
waardoor zij verder buiten het gesprek staat. Zoodra
nu het groene en het witte lampje tegelijk opgloeien,
weet de telefoniste dat de verbinding verbroken mag
worden, omdat beide partijen de telefoonkolf weder in
de vork gehangen hebben. Zij haalt dan de stop uit
het gat.
Het is dus betrekkelijk een eenvoudige arbeid die tc
verrichten is. Zij wordt echter vaak wel wat zwaar
gemaakt, omdat zij, die telefoneeren, gewoonlijk on
geduldig zijn. Wachtend schijnt het aantal seconden
evenveel minuten te duren. Een slechte gewoonte
van het publiek is het, om wanneer de verbinding niet
dadelijk tot stand wordt gebracht, de kolfvork op en
neer te bewegen. Daardoor wordt het der telefoniste
moeielijk gemaakt op de lichtjes te lezen, wat ge-
wenscht wordt, zoodat zij dan anderen voor laat gaan.
Wie niet dadelijk aansluiting krijgt, bedenke dat op
sommige oogenblikken de telefoniste verscheidene
aanzoeken tot aansluiting tegelijk ontvangt en zij
slechts den een na den ander kan helpen. De dames
doen haar best. Zij hebben een moeielijk en zenuwach
tig leven en ontvangen een vrij gering salaris tot
30 's maands waarvoor ook nog avond- en nacht
dienst gevergd wordt.
Gelukkig echter werkt een groot deel van het pu
bliek te Amsterdam mede. Sommige groote firma's,
die eiken dag op een beapald uur een zeker aantal vas
te verbindingen noodig hebben, zenden daarvan een
lijstje. Met Sint-Nicolaas en Kerstmis sturen vaak
abonné's geschenken voor de telefoon-juffrouw, wier
werkzaamheid zij hebben leeren waardeeren.
Wij konden ons overtuigen hoe op 't drukke uur
werkelijk wel wat al te veel gevergd werd, maar onder
leiding van mej. M. J. H. Scholten, de chef-telefonis
te, die aan een hoogen lessenaar met controle-lichten
gezeten, het toezicht in de beide zalen uitoefent, wer
den van de stillere tafels hulpkrachten naar de druk
keer gezonden.
De koffiekamer van de dames was nogal nuchter.
Niets was gedaan om dit vertrek, waar men zich toch
een oogenblik komt ontspannen, iets minder kil en
nuchter te maken. Geen versiering aan den wand,
geen vroolijkheid brengende bloempotten en planten,
geen gemakkelijke stoelenEn op de slaapzaal
boven, waar de rusturen van degenen, die 's naehts
dienst hebben, slapend kunnen worden doorgebracht,
heeft men hangmatten moeten aanbrengen, omdat
bedden reden tot besmetting gaven.
De meeste dames waren jong. Want liet komt
nooit voor dut zij na haar huwelijk als telefoniste
werkzaam blijven. En hoewel er heel wat aardige,
vroolijke gezichtjes bij waren en bijna allen het haar
keurig gekapt hadden.... heerschte er in dé zalen
een geest van ernst en gespannen aandacht, en men
hoorde geen andere gesprekken dan de herhalingen
van het nummer, dat de abonné's opgaven en de vaak
noodzakelijke inlichtingen als „in gesprek," „een
oogenblik mijnheer.
En dat is wel het vreemde, ook zij, heel die jonge
meisjesschaar, spreken den ganschen dag met perso
nen, van wie zij niets weten, die zij niet zien, wier
stem zij slechts hooren.
Doch hoe haar harten ook kloppen.... zij van haar
zijde vragen den abonné met het sympathieke geluid
nooit op een bepaald uur naar den haar bekenden tijd.
Zij veroorloven zich geen vriendelijke gesprekken met
beminnelijk schijnende abonné's in gemeentelijken
dienst.... zij kennen haar waardigheid als gemeente-
ambtenaressen en blijven daarvan bewust, zelfs in dit
schrikkeljaar
BERNARD CANTER.
vader!" zeide hij.
Zooals altijd bij het noemen van Jean Baptiste
Dorsum's naam, verscheen er een koele, trotsche uit
drukking op het gelaat der oude dame.
„Dat kan zijn!" zeide zij koud. „Ik weet het niet,
ik ben nog uit de oude school. Je vader hield zeer
veel van Moezelwijn, maar wij schreven altijd aan de
leveranciers, wij hebben nooit met hen kennis ge
maakt I"
„Hemel, ja mama ik weet wel, dat mijn
schoonvader wijnhandelaar is...."
„Ik maak hem daar ook geen verwijt van, jongen!
Ik wilde liever niet, dat je hem zoo met mij in één
adem. ik kan mij er nog zoo slecht aan wennen.
Maar in ieder geval als twee zoo verschillende
menschen als mijnheer Dörsam en ik hetzelfde den
ken, dan zal het misschien wel het goede zijn.
Ilaar zoon sprak er niet verder over. Alleen zeide
hij nog: „Laat Otti nog maar niets weten over dio
kwestie. Als het gebeurt, wil ik het haar liever
daarna vertellen!" Toen bracht hij het gesprek op de
vele familiebetrekkingen, het eenige, wat de oude
dame nog bijzonder interestseerde, op de overplaatsin
gen en bevorderingen van de talrijke neven en bloed
verwanten, en zoo gingen de uren voorbij, totdat
het tijd werd voor hem, om zijn moeder de hand te
kussen, nog eenmaal zijn klein, bleek meisje te omhel
zen en een kus te drukken op haar voorhoofd, tus-
schen Vera's groote, blauwe oogen en toen naar
Berlijn terug te keeTen.
Toen hij in de schemering de Kurfiirstendantm
over ging, die op een Zondag als dezen met het
mooie, warme weer vol was met wandelaars, rijtuigen
en automobielen, klonk hem temidden van dit mach
tige gewoel steeds in zijn ooren: Je eerste vrouw en
je eerste kind moeten dood1 voor je zijn, wil je rustig
verder kunnen leven.
De volgende dagen kou hij er nog steeds niet toe
komen, het offer te brengen, zijn eigen kind af ,te
staan. Sinds het bezoek van zijn schoonvader was de
verhouding tusschen hem en Otti ook veranderd. Zij
waren zacht en toegevend jegens elkander zij spra-
TWEEDE KAMER.
In de vergadering van gisteren waren de algemeene
beschouwingen over het bouwwetje gevorderd tot de
replieken. De heer Roodhuyzen (U. L.) moti
veerde zijn stem tegen het ontwerp, op de heropening
van den schoolstrijd, welke hij vreest na dit wetje. Hij
beantwoordde de heeren Van Wijnbergen, Van der
Molen en Duymaër van Twist en laakte den minister,
die door indiening van dit wetje zich zelf onderschatte
en zijn zelfstandigheid prijs gaf.
De heer Ter Laan (S. D. A. P.) bestreed des
heeren Lohman's bewering, dat de liberalen den
schoolstrijd veroorzaakten en veroordeelde diens wen
schen op onderwijsgebied, als ook de redeneering van
rechts, dat de openbare school van alle verkeerdheid
de oorzaak is. Spreker wilde geen stap verder gaan
op den weg der subsidieering en ontkende de waarde
der door den heer Van der Molen geleverde bespa-
ringscijfering. Verder waarschuwde spr. tegen de
schade van onderwijsverbrokkeling en zou liever een
subsidieregeling wenschen ten dienste van gemeenten,
die nu niet in staat zijn voor goede scholen te zorgen.
Spr. handhaafde ten slotte zijn eisch, dat de bijz.
school waarborgen biede voor haar onderwijs, voorzag
van dit ontwerp nog grooter splitsing op onderwijsge
bied en niet alleen ten plattelande en wees op het te
groot subsidie voor kloosberonderwijs.
De heer Ketelaar (V. D.) verklaarde zijn te
genstand tegen het ontwerp uit zijn verlangen naar
een behoorlijke regeling van de verhouding tusschen
openbaar en bijzonder onderwijs. Spr. gaf cijfers om
aan te toonen, dat de vooruitgang van het bijz. onder
wijs ontstaan is door leegpompen van de openbare
school als gevolg van het subsidiestelsel.
De heer Van Wijnbergen (R. K.) zei, dat
men rechts niet tevreden is met een uur godsdienst
onderwijs, doch dat men een godsdienstig onderwijs
wenscht. Hij besprak verder de subsidie der klooster
scholen, waarmede de kloosterlingen vrij zijn te doen
wat zij willen en verdedigde tegenover den heer Ty-
deman het ordelievende godsdienstige onderwijs in
vergelijking met de gevaren van het openbaar onder
wijs. Spr. meende dat de rechterzijde aan links in
onderwijsvragen niet het recht van den sterkste, maar
de sterkte van het recht laat zien.
De heer Van Karnebeek (V. L.) wees er op,
dat de volksschool hier te lande absurd geregeld is.
Zij is noodeloos duur en scheidt het volk, in stede van
het te vereenigen. Al is de grondslag van ons onder
wijsstelsel verkeerd, zoo wilde spr. toch elk voorstel
van de Reg. toetsen aan zijn praktische bruikbaarheid
bij den huidigen staat van zaken. In dit licht ziet
ken niet veel samen, ja, de een keek zelfs onwillekeu
rig een anderen kant op, als de ander hem aankeek,
maar zij behandelden elkanr met zwijgende, vergeven
de, weer nieuw ontwakende liefde zij waren als
twee zieken, die elkaar verpleegden en van beide zij
den op genezing hoopten.
En die genezing eischte: Geef weg, wat je lief is
laat het kind niet boeten voor de zonde der ouders!
Als Gisbert in dezen tijd' door de straten der groote
stad ging en den koortsachtigen polsslag van het le
ven voelde, dan viel hem dikwijls een bijbelspreuk in,
die hij uit de herinnering aan zijn kinderjaren be
waard had':.... dit is het Lam, dat de zonden dei-
wereld draagt. en daarbij dacht hij aan zijn bleek,
blond dochtertje in Silezië, dat vader en moeder bezat
en toch geen van beiden.
Hij had van zijn moeder een briefkaart gekregen,
dut het met Karla weer minder goed ging en zij het
I bed moest houden, 's Vrijdagsavonds, bijna een week
j na 't bezoek aan zijn moeder, stond hij plotseling op
l van de tafel, waaraan hij onder de hanglamp met
Otti samen zat, kuste haar vluchtig op haar wangen
en trok zich, zonder een woord tot. verklaring, in zijn
studeerkamer terug. Daar zette hij zich neer en
schreef aan Vera von Vogt; hij vond het nu als van
zelfsprekend, dat hij zijn eerste vrouw met „je" aan-
I sprak. Ouders, die voor hun kind leden en streden
wat, moesten die elkaar met „u" betitelen? en zon
der omhaal begon hij:
„Ik heb mijn besluit genomen! Ik geef je terug,
wat van jou is, onze dochter! Van jou, ondanks al
les De menschen beweren wel het tegenovergestelde
en geven mij gelijk. Maar ik stel mijzelf in het onge
lijk. Ik ben schuldig in het verleden, nog meer in
het tegenwoordige maar ik wil niet óók in de toe
komst de schuldige zijn. Ik moet een stuk van mijzelf
prijsgeven, wil ik niet ten onder gaan. Dit stuk is
Karla. Ik geef het je als zoenoffer. Neem het aan,
zooals het door mij bedoeld wordt, meer zeg ik niet!
Altijd toch hebben wij elkaar wel begrepen, in liefde
of haat. Je begrijpt mij nu ook wel. Je weet wel,
waarom ik het doe, het doen moet. Het betreft jou.
spr. het ontwerp als schadelijk voor het platteland en
aarzelde hij er zijn steun aan te geven, alvorens het
lot der amendementen beslist is.
De heer Tydeman (V. L.) zag in het ontwerp
geen poging om het alg<Mneen onderwijsbelang te die
nen; hij zag ook geen scholennood bij het bijzonder
onderwijs en acht het bouwwetje daarom een cadeau.
Spr. concludeerde, dat hij niet streed tegen het con
fessioneel onderwijs als zoodunig, alleen eiSchte hij
van de regeering toezicht op de gelden, die aan dat
onderwijs worden besteed en hij twijfelde daaraan wel
eenigszins ten opzichte van de kloosterscholen.
De heer Van der Molen (A. R.) verdedigde
op de in eersten termijn door hem aangevoerde gron
den het wetsontwerp.
Hij verweet onder heftige interrupties aan de libe
ralen hun onverdraagzaamheid, wanneer de rechterzij
de opkomt voor gelijk recht. Als staaltje noemde
spreker, dat er eens iemand, die den naam van Troel
stra droeg, toen hij daartoe de macht had, de unie
collecte belette, welke gedurende 25 jaren ongehinderd
was toegestaan.
Do heeren Roodhuyzen en Ter Laan in
terrumpeerden, heftig opkomenden tegen 't in debat
brengen van Troelstra's vader.
De heer De Savornin Lohman ontkende
dat hij, gelijk gezegd is, tegen dit ontwerp gesproken
heeft, al ontkende hij niet ook eenig bezwaar te zien
in de subsidieregeling, welke daarom aan een herzie
ning moet worden onderworpen. Dat kan geschieden
wanneer de Grondwet een voor allen aannemelijke wij
ziging mogelijk maakt.
In verband met de steeds stijgende kosten besprak
spr. o.m. de grootere klassen, daarmede slechts bedoe
lend naar Duitschland te wijzen.
Van de gelegenheid tot godsdienstonderwijs op de
openbare school heeft geen der partijen gebruik ge
maakt.
Wat de kleine scholen betreft, men moet niet het
aantal er van tellen; maar vragen of die scholen vol
zijn; dat heeft spr. hier niet gehoord.
Beslist komt spr. er tegen op dat van 1857 af er een
dwang is geweest van predikanten en pastoors om de
kinderen naar de bijzondere school te zenden. De
strijd tegen de openbare school is geheel van het volk
uitgegaan, daarom juist heeft spr. er altijd krachtig
voor gestreden. Indien er ooit een strijd is geweest
komende uit het volk dan is het die tegen de neutrale
school.
De vergadering werd hierna verdaagd tot hedenoch
tend 11 uur.
CHINEEZEN-OPSTOOTJES.
Naar aanleiding van den loop van het onderzoek in
zake de jongste ongeregeldheden onder de Chineezen
in Soerabaija, moet de Indische regeering het voorne
men opgevat of reeds ten uitvoer gebracht hebben om
voorloopig een 100-tal der deelnemers aan den opstand
uit Ned.-Indiö te zetten.
De geheele beweging vond voornamelijk haar aan
hang onder Chineesche handwerkslieden.
Gemengd nieuw*.
AFTREK PENSIOENBIJDRAGE HOOFDELIJ
KE OMSLAG.
Een rijksambtenaar kwam bij Ged. Staten van
Friesland' in beroep tegen zijn aanslag in den hoofde-
lijken omslag in de gemeente O., omdat de raad bij de
berekening van het belastbaar inkomen de pensioen
bijdrage niet had afgetrokken. In de verordening
werd! zoodanige aftrek niet met name vermeld.
Ged. Staten hebben de reclame toegewezen uit over
weging o.a. dat het niet uitdrukkelijk vermelden in
art. 3 (waarvan de aftrek wordt geregeld) van de
krachtens de wet of wettelijke verordening verplichte
pensioenstortingen geen beletsel vormt om zoodanige
bijdrage, die een ambtenaar als het noodwendig gevolg
van het bekleeden van zijn ambt krachten de wet ver
plicht is van het bedrag, waarop zijn jaarwedde is be
paald, af te staan en die reeds terstond bij de uitbeta
ling van zijn wedde wordt ingehouden, waarover dus
geheel buiten zijn wil door den wetgever wordt be
schikt, zij het ook om hem of nabestaanden in de toe
komst aanspraak op pensioen te geven, in mindering
te brengen, omdat van zoodanige bijdrage niet kan
worden gezegd, dat zij door den betrokken persoon in
gold' of geldswaarde wordt verkregen.
Ik offer er twee tegelijk op."
Hij hield op. Terwijl hij daar zijn innigste gedach
ten neerschreef, had er een heele omkeer in hem
plaats. Niet Vera moest voor hem dood zijn,
neen, omgekeerd, hij voor hnar en hij vervolgde zijn
brief.
„In Oost-Afrika heeft mij eens in een gevecht een
r.egerkogel in de hartstreek getroffen. Het was een
schampschot en drong niet door de huid heen. En op
marsch naar Peking wilde ik juist water gaan drin
ken uit een besmette bron, toen een Engelsch-Indisch
soldaat mij den beker uit de hand rukte. In beide ge
vallen, en nog in vele andere, was ik den dood nabij.
Dan zou je reeds lang in het ongestoord1 bezit van
Karla zijn. Zoo moet je je ook nu maar voorstellen,
dat ik er niet meer ben. En ook daarnaar handelen.
Wij moeten in het vervolg zoo weinig mogelijk van el
kaar weten, zien, hooren of denken.... alsof ik niet
meer tot de levenden behoorde. Das is de voorwaarde,
waaronder ik Karla afsta.
„Voor andere ouders is een kind' datgene, waarin de
een den ander terugvindt. Voor ons is het 't eenige
middel om elkaar te vergeten. Ik verlang zóó naar
vrede voor jou en mij, en ik hoop er op. Er ligt een
\erlossende kracht in een offer! Moge het ook aan
ons zijn loutering niet onthouden. Neem Karla!
Leidt jij haar door het leven! Leer haar, jou lief te
ht-bben en haar vader te vergeten. Zij mag niet we
ten, dat hij haar het meest liefhad op het oogenblik,
dat hij haar moest afstaan. Zij moet van ons beiden
erven, wat wij voor elkaar niet konden behouden en
^ook niet meer mochten gevoelen, de liefde. Wijdt
Karla je verder leven! Maar dat behoef ik niet te
vragen, dat doe je vanzelf wel, in Neetzow, of waar
het je goed schijnt."
Eén oogenblik aarzelde hij nog. Toen schreef hij
haastig de laatste zinnen neder:
l (Werdt varvslgd.)