DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN LIEFDESOFFER Honderd en veertiende Jiargang. 1912 WOENSDAG 6 MAART. Op 66D groots leielooD-Ceotrale. FEUILLETON. BINNENLAND. No. 56 De juffrouw van de telefoon! Is zij jong, mooi, be- kcorlijkIs zij lichtveerdig. romantisch, sentiment- vol? Mysterieuse figuur. Werkelijke vrouw met liet ijzeren masker. Wat weten wij eigenlijk van haar. Zij boezemt stillen liefden in, wier bloeiende bloemen tuinen verscholen blijven achter de hooge duinen van de wanden der ziel. Want het is een in stilte verlief de, de eenzame klerk met het te kleine salaris, die zich eiken dag precies op denzelfden ure, die kleine en toch in zijn leven veelbeteekenende vraag naar den beken den weg aan de telefoonjuffrouw veroorlooft: „Hoe laat heeft u het?" Dit vraagt hij haar, terwijl 't ca rillon van den naasten toren aan 't spelen is. Het is aan 't uitsterven, het genus telefoonjuf frouw. De mechanica, de nuchtere, de uit berekening en materialisme geborene, zij de dochter van formule en quotient, heeft ook dit laatste spoor van poëzie uitgedreven, de do adel ij ke wig van haar worteltrek king haar 't hart. gekliefd. Want op de nieuwe cen trale te Amsterdam, op Amsterdam-Zuid kent men geen telefoon-juf meer. Zij is vervangen door ver bindingsbeugels en vernikkelde segmenten. De me chanica gaat zegevierend voorwaarts en onder haar Jaggernautskar ligt de verpletterde poëzie. Maar op Amsterdam-Noord is zij nog te zien. De laatste verdedigsters eener antieke beschaving want dat. zijn zij reeds, wenschen wij te beschouwen, te midden van haar zenuw-opterenden arbeid, Vriendelijk ontvangen en rondgeleid door den heer E. W. Stork, chef van het Centraal-Telefoonbureau Noord aan de Spuistraat te Amsterdam, mochten wij aldaar een kijkje nemen. Wij gingen het groote, nieuwe gebouw binnen, stegen met de lift omhoog tot de schakelkamer. Daar voor de drie groote ijzeren tunnels met het warnet van draden, die toch alle zoo juist en precies op haar plaats zijn aangebracht, dach ten wij even aan de velen die elkaar aanvullend en verbeterend, eindelijk dit ongeloofelijke tot stand brachten, dat menschen, tot door de zeeën en de ber gen heen met elkaar kunnen spreken langs een draad. Moeten wij u de ingenieuse samenstelling van de centrale geheel uitleggen. II leiden langs de dynamo's die de kracht, leverenu de geheimen van de zekerin gen en bliksemafleiders ontraadselen? Om het goed te begrijpen, moet gij een technisch „onderlegd" mensch zijn. Maar als gij dat zijt, hebt gij mijn uit legging niet noodig. En zoo gij het niet zijt, begrijpt gij er maar weinig van. Onder ons kan ik u zelfs zeggen maar vertel dat niet aan de geleerde heeren, die u laatdunkend zouden noemen dat deze heeren van het wezen der electriciteit zelve nog niets, maar ook absoluut niets weten. Zullen wij maar niet lie ver dadelijk de eleetrochemie verlaten en naar de zaal van de telefoonjuffrouwen gaan? Wij stijgen een verdieping hooger en daar, in twee haaks op elkaar staande zalen, zitten langs breede ta fels, die in 't midden van de zalen zijn aangebracht door RUDOLF STRATZ. 55) o— Hij ging weer naar zijn moeder terug en begon voorzichtig over de mogelijkheid te praten, om het kind aan Vera te geven. Hij rekende daarbij op hef- tigen tegenstond. Hij had de stille hoop, dat zij zou antwoorden: „Het kind moet hier vandaan natuur lijk maar terug naar jouw huis!" Maar de oude dame haalde eens diep adem, vouwde haar handen en zei tot zijn groote verbazing: „Als je denkt, dat je het kunt, - als je denkt, dat je moet doe het dan in 's hemelsnaam, Georg! Ik heb niet den moed, het je af te raden! Ik kan het niet over mijn hart ver krijgen. Ik weet zelf te goed, wat het is.... ik ben óók moeder! Als ik er aan denk, dat ik een van jullie had moeten afstaan. „Zij heeft het zoo gewild!" „Ja, ja, jongen. Ik mag haar niet lijden. Ik heb weinig vrouwen leeren kennen, die zoo tegen de na tuur in waren, als zij, met haar trots en haar egoïs me en haar verkwisting, maar toch. nu de moeder in haar is wakker geworden. kijk.wij vrouwen zijn toch anders dan jullie.... wij doen dikwijls iets en bedoelen het tegenovergestelde en kunnen onszelf en jullie niet verklaren, waarom, maar wij moeten eenmaal.... langs dien omweg is zij ook aangeland, waar zij wezen moet! Georg wat je daar wilt, is mij reeds dikwijls, als ik zoo met mijn haakwerk zat, door mijn hoofd gegaan juist om Karla dat het kind toch goede ver-pleging mag vinden, eer het te laat is: daar is heusch niet veel tijd meer voor. Zij perste haar lippen op elkaar e.n keek voor zich uit. „Dus u bent van dezelfde meening als mijn schoon- I gelijk aaii twee lange feestdisschen, de telefoonjuf frouwen. Het is er rustig, stil en terwijl soms toch ons luisterend oor aan de microfoon gegiegel, gelach, druk gepraat en velerlei jeugd-klanken over kilome ters heeft overgebracht, ziet, in het centrum van die vroolijk verwachte Johanna-boel gekomen, wordt gij welhnast ontnuchterd. Zij dTagen allen lange dril- boezelaars, die bijna jurken zijn en slechts om den hals door afzetsel van blauw veterband een glimpje co- quetterie veroorloven. Er heerscht hier een geest van ernst en oplettendheid en als onze oogen dwalen langs de gelaten der jonge dames, merken wij bij ve len vermoeidheid, overprikkeling, afmatting op. Elke juffrouw heeft zeven uren dienst achtereen en elke week minstens een nachtdienst. Van tien tot twaalf uur 's morgens is het 't drukst. De dames dragen voor de borst de microfoon, dat ia de buis met verleng sel waarin gesproken wordt, terwijl zij de gehoorbuis met een stalen veer op 't kapsel vastgemaakt hebben. Sommigen dragen de gehoorbuis aan 't rechteroor, anderen aan 't linker. Dit ligt aan de wijze, waarop in den aanvang, de telefoniste zich went. Aan elke zijde van de tafel zijn 108 zitplaatsen. Voor elke zitplaats is een bepaald aantal verbind!ings-gaten, zoodanig gecombineerd, dat elke telefoniste van haar plaats de 10800 abonné's onderling kan verbinden. Ou der de tafel zijn de snoeren, de electrische kabels, die uitloopen in een ebonieten stop. Langs den tafelrand zijn reeksen kleine, platte, electrische lichtjes, niet grooter dan een dubbeltje, wit, groen en rood. Voor elk paar snoeren zijn drie lampjes. Neemt iemand nu thuis de telefoon uit de vork, dan gaat de vork ietwat omhoog, vormt daardoor contact en voor de telefonis te aan haar tafel gaat het roode lampje aan. Zij vraagt nu door de microfoon den aanvrager welk num mer hij verlangt en na dit vernomen te hebben, neemt zij het correspondeerende snoer en steekt de stop aan 't eind daarvan in een der gaten voor haar in de tafel, welk gat correspondeert met het toestel van den opge- roepene. Zoodra het witte lampje ontgloeit is de ver binding tot stand gekomen en de telefoniste drukt èen „sleutel" neer, dat is een kleine hefboom met veer, waardoor zij verder buiten het gesprek staat. Zoodra nu het groene en het witte lampje tegelijk opgloeien, weet de telefoniste dat de verbinding verbroken mag worden, omdat beide partijen de telefoonkolf weder in de vork gehangen hebben. Zij haalt dan de stop uit het gat. Het is dus betrekkelijk een eenvoudige arbeid die tc verrichten is. Zij wordt echter vaak wel wat zwaar gemaakt, omdat zij, die telefoneeren, gewoonlijk on geduldig zijn. Wachtend schijnt het aantal seconden evenveel minuten te duren. Een slechte gewoonte van het publiek is het, om wanneer de verbinding niet dadelijk tot stand wordt gebracht, de kolfvork op en neer te bewegen. Daardoor wordt het der telefoniste moeielijk gemaakt op de lichtjes te lezen, wat ge- wenscht wordt, zoodat zij dan anderen voor laat gaan. Wie niet dadelijk aansluiting krijgt, bedenke dat op sommige oogenblikken de telefoniste verscheidene aanzoeken tot aansluiting tegelijk ontvangt en zij slechts den een na den ander kan helpen. De dames doen haar best. Zij hebben een moeielijk en zenuwach tig leven en ontvangen een vrij gering salaris tot 30 's maands waarvoor ook nog avond- en nacht dienst gevergd wordt. Gelukkig echter werkt een groot deel van het pu bliek te Amsterdam mede. Sommige groote firma's, die eiken dag op een beapald uur een zeker aantal vas te verbindingen noodig hebben, zenden daarvan een lijstje. Met Sint-Nicolaas en Kerstmis sturen vaak abonné's geschenken voor de telefoon-juffrouw, wier werkzaamheid zij hebben leeren waardeeren. Wij konden ons overtuigen hoe op 't drukke uur werkelijk wel wat al te veel gevergd werd, maar onder leiding van mej. M. J. H. Scholten, de chef-telefonis te, die aan een hoogen lessenaar met controle-lichten gezeten, het toezicht in de beide zalen uitoefent, wer den van de stillere tafels hulpkrachten naar de druk keer gezonden. De koffiekamer van de dames was nogal nuchter. Niets was gedaan om dit vertrek, waar men zich toch een oogenblik komt ontspannen, iets minder kil en nuchter te maken. Geen versiering aan den wand, geen vroolijkheid brengende bloempotten en planten, geen gemakkelijke stoelenEn op de slaapzaal boven, waar de rusturen van degenen, die 's naehts dienst hebben, slapend kunnen worden doorgebracht, heeft men hangmatten moeten aanbrengen, omdat bedden reden tot besmetting gaven. De meeste dames waren jong. Want liet komt nooit voor dut zij na haar huwelijk als telefoniste werkzaam blijven. En hoewel er heel wat aardige, vroolijke gezichtjes bij waren en bijna allen het haar keurig gekapt hadden.... heerschte er in dé zalen een geest van ernst en gespannen aandacht, en men hoorde geen andere gesprekken dan de herhalingen van het nummer, dat de abonné's opgaven en de vaak noodzakelijke inlichtingen als „in gesprek," „een oogenblik mijnheer. En dat is wel het vreemde, ook zij, heel die jonge meisjesschaar, spreken den ganschen dag met perso nen, van wie zij niets weten, die zij niet zien, wier stem zij slechts hooren. Doch hoe haar harten ook kloppen.... zij van haar zijde vragen den abonné met het sympathieke geluid nooit op een bepaald uur naar den haar bekenden tijd. Zij veroorloven zich geen vriendelijke gesprekken met beminnelijk schijnende abonné's in gemeentelijken dienst.... zij kennen haar waardigheid als gemeente- ambtenaressen en blijven daarvan bewust, zelfs in dit schrikkeljaar BERNARD CANTER. vader!" zeide hij. Zooals altijd bij het noemen van Jean Baptiste Dorsum's naam, verscheen er een koele, trotsche uit drukking op het gelaat der oude dame. „Dat kan zijn!" zeide zij koud. „Ik weet het niet, ik ben nog uit de oude school. Je vader hield zeer veel van Moezelwijn, maar wij schreven altijd aan de leveranciers, wij hebben nooit met hen kennis ge maakt I" „Hemel, ja mama ik weet wel, dat mijn schoonvader wijnhandelaar is...." „Ik maak hem daar ook geen verwijt van, jongen! Ik wilde liever niet, dat je hem zoo met mij in één adem. ik kan mij er nog zoo slecht aan wennen. Maar in ieder geval als twee zoo verschillende menschen als mijnheer Dörsam en ik hetzelfde den ken, dan zal het misschien wel het goede zijn. Ilaar zoon sprak er niet verder over. Alleen zeide hij nog: „Laat Otti nog maar niets weten over dio kwestie. Als het gebeurt, wil ik het haar liever daarna vertellen!" Toen bracht hij het gesprek op de vele familiebetrekkingen, het eenige, wat de oude dame nog bijzonder interestseerde, op de overplaatsin gen en bevorderingen van de talrijke neven en bloed verwanten, en zoo gingen de uren voorbij, totdat het tijd werd voor hem, om zijn moeder de hand te kussen, nog eenmaal zijn klein, bleek meisje te omhel zen en een kus te drukken op haar voorhoofd, tus- schen Vera's groote, blauwe oogen en toen naar Berlijn terug te keeTen. Toen hij in de schemering de Kurfiirstendantm over ging, die op een Zondag als dezen met het mooie, warme weer vol was met wandelaars, rijtuigen en automobielen, klonk hem temidden van dit mach tige gewoel steeds in zijn ooren: Je eerste vrouw en je eerste kind moeten dood1 voor je zijn, wil je rustig verder kunnen leven. De volgende dagen kou hij er nog steeds niet toe komen, het offer te brengen, zijn eigen kind af ,te staan. Sinds het bezoek van zijn schoonvader was de verhouding tusschen hem en Otti ook veranderd. Zij waren zacht en toegevend jegens elkander zij spra- TWEEDE KAMER. In de vergadering van gisteren waren de algemeene beschouwingen over het bouwwetje gevorderd tot de replieken. De heer Roodhuyzen (U. L.) moti veerde zijn stem tegen het ontwerp, op de heropening van den schoolstrijd, welke hij vreest na dit wetje. Hij beantwoordde de heeren Van Wijnbergen, Van der Molen en Duymaër van Twist en laakte den minister, die door indiening van dit wetje zich zelf onderschatte en zijn zelfstandigheid prijs gaf. De heer Ter Laan (S. D. A. P.) bestreed des heeren Lohman's bewering, dat de liberalen den schoolstrijd veroorzaakten en veroordeelde diens wen schen op onderwijsgebied, als ook de redeneering van rechts, dat de openbare school van alle verkeerdheid de oorzaak is. Spreker wilde geen stap verder gaan op den weg der subsidieering en ontkende de waarde der door den heer Van der Molen geleverde bespa- ringscijfering. Verder waarschuwde spr. tegen de schade van onderwijsverbrokkeling en zou liever een subsidieregeling wenschen ten dienste van gemeenten, die nu niet in staat zijn voor goede scholen te zorgen. Spr. handhaafde ten slotte zijn eisch, dat de bijz. school waarborgen biede voor haar onderwijs, voorzag van dit ontwerp nog grooter splitsing op onderwijsge bied en niet alleen ten plattelande en wees op het te groot subsidie voor kloosberonderwijs. De heer Ketelaar (V. D.) verklaarde zijn te genstand tegen het ontwerp uit zijn verlangen naar een behoorlijke regeling van de verhouding tusschen openbaar en bijzonder onderwijs. Spr. gaf cijfers om aan te toonen, dat de vooruitgang van het bijz. onder wijs ontstaan is door leegpompen van de openbare school als gevolg van het subsidiestelsel. De heer Van Wijnbergen (R. K.) zei, dat men rechts niet tevreden is met een uur godsdienst onderwijs, doch dat men een godsdienstig onderwijs wenscht. Hij besprak verder de subsidie der klooster scholen, waarmede de kloosterlingen vrij zijn te doen wat zij willen en verdedigde tegenover den heer Ty- deman het ordelievende godsdienstige onderwijs in vergelijking met de gevaren van het openbaar onder wijs. Spr. meende dat de rechterzijde aan links in onderwijsvragen niet het recht van den sterkste, maar de sterkte van het recht laat zien. De heer Van Karnebeek (V. L.) wees er op, dat de volksschool hier te lande absurd geregeld is. Zij is noodeloos duur en scheidt het volk, in stede van het te vereenigen. Al is de grondslag van ons onder wijsstelsel verkeerd, zoo wilde spr. toch elk voorstel van de Reg. toetsen aan zijn praktische bruikbaarheid bij den huidigen staat van zaken. In dit licht ziet ken niet veel samen, ja, de een keek zelfs onwillekeu rig een anderen kant op, als de ander hem aankeek, maar zij behandelden elkanr met zwijgende, vergeven de, weer nieuw ontwakende liefde zij waren als twee zieken, die elkaar verpleegden en van beide zij den op genezing hoopten. En die genezing eischte: Geef weg, wat je lief is laat het kind niet boeten voor de zonde der ouders! Als Gisbert in dezen tijd' door de straten der groote stad ging en den koortsachtigen polsslag van het le ven voelde, dan viel hem dikwijls een bijbelspreuk in, die hij uit de herinnering aan zijn kinderjaren be waard had':.... dit is het Lam, dat de zonden dei- wereld draagt. en daarbij dacht hij aan zijn bleek, blond dochtertje in Silezië, dat vader en moeder bezat en toch geen van beiden. Hij had van zijn moeder een briefkaart gekregen, dut het met Karla weer minder goed ging en zij het I bed moest houden, 's Vrijdagsavonds, bijna een week j na 't bezoek aan zijn moeder, stond hij plotseling op l van de tafel, waaraan hij onder de hanglamp met Otti samen zat, kuste haar vluchtig op haar wangen en trok zich, zonder een woord tot. verklaring, in zijn studeerkamer terug. Daar zette hij zich neer en schreef aan Vera von Vogt; hij vond het nu als van zelfsprekend, dat hij zijn eerste vrouw met „je" aan- I sprak. Ouders, die voor hun kind leden en streden wat, moesten die elkaar met „u" betitelen? en zon der omhaal begon hij: „Ik heb mijn besluit genomen! Ik geef je terug, wat van jou is, onze dochter! Van jou, ondanks al les De menschen beweren wel het tegenovergestelde en geven mij gelijk. Maar ik stel mijzelf in het onge lijk. Ik ben schuldig in het verleden, nog meer in het tegenwoordige maar ik wil niet óók in de toe komst de schuldige zijn. Ik moet een stuk van mijzelf prijsgeven, wil ik niet ten onder gaan. Dit stuk is Karla. Ik geef het je als zoenoffer. Neem het aan, zooals het door mij bedoeld wordt, meer zeg ik niet! Altijd toch hebben wij elkaar wel begrepen, in liefde of haat. Je begrijpt mij nu ook wel. Je weet wel, waarom ik het doe, het doen moet. Het betreft jou. spr. het ontwerp als schadelijk voor het platteland en aarzelde hij er zijn steun aan te geven, alvorens het lot der amendementen beslist is. De heer Tydeman (V. L.) zag in het ontwerp geen poging om het alg<Mneen onderwijsbelang te die nen; hij zag ook geen scholennood bij het bijzonder onderwijs en acht het bouwwetje daarom een cadeau. Spr. concludeerde, dat hij niet streed tegen het con fessioneel onderwijs als zoodunig, alleen eiSchte hij van de regeering toezicht op de gelden, die aan dat onderwijs worden besteed en hij twijfelde daaraan wel eenigszins ten opzichte van de kloosterscholen. De heer Van der Molen (A. R.) verdedigde op de in eersten termijn door hem aangevoerde gron den het wetsontwerp. Hij verweet onder heftige interrupties aan de libe ralen hun onverdraagzaamheid, wanneer de rechterzij de opkomt voor gelijk recht. Als staaltje noemde spreker, dat er eens iemand, die den naam van Troel stra droeg, toen hij daartoe de macht had, de unie collecte belette, welke gedurende 25 jaren ongehinderd was toegestaan. Do heeren Roodhuyzen en Ter Laan in terrumpeerden, heftig opkomenden tegen 't in debat brengen van Troelstra's vader. De heer De Savornin Lohman ontkende dat hij, gelijk gezegd is, tegen dit ontwerp gesproken heeft, al ontkende hij niet ook eenig bezwaar te zien in de subsidieregeling, welke daarom aan een herzie ning moet worden onderworpen. Dat kan geschieden wanneer de Grondwet een voor allen aannemelijke wij ziging mogelijk maakt. In verband met de steeds stijgende kosten besprak spr. o.m. de grootere klassen, daarmede slechts bedoe lend naar Duitschland te wijzen. Van de gelegenheid tot godsdienstonderwijs op de openbare school heeft geen der partijen gebruik ge maakt. Wat de kleine scholen betreft, men moet niet het aantal er van tellen; maar vragen of die scholen vol zijn; dat heeft spr. hier niet gehoord. Beslist komt spr. er tegen op dat van 1857 af er een dwang is geweest van predikanten en pastoors om de kinderen naar de bijzondere school te zenden. De strijd tegen de openbare school is geheel van het volk uitgegaan, daarom juist heeft spr. er altijd krachtig voor gestreden. Indien er ooit een strijd is geweest komende uit het volk dan is het die tegen de neutrale school. De vergadering werd hierna verdaagd tot hedenoch tend 11 uur. CHINEEZEN-OPSTOOTJES. Naar aanleiding van den loop van het onderzoek in zake de jongste ongeregeldheden onder de Chineezen in Soerabaija, moet de Indische regeering het voorne men opgevat of reeds ten uitvoer gebracht hebben om voorloopig een 100-tal der deelnemers aan den opstand uit Ned.-Indiö te zetten. De geheele beweging vond voornamelijk haar aan hang onder Chineesche handwerkslieden. Gemengd nieuw*. AFTREK PENSIOENBIJDRAGE HOOFDELIJ KE OMSLAG. Een rijksambtenaar kwam bij Ged. Staten van Friesland' in beroep tegen zijn aanslag in den hoofde- lijken omslag in de gemeente O., omdat de raad bij de berekening van het belastbaar inkomen de pensioen bijdrage niet had afgetrokken. In de verordening werd! zoodanige aftrek niet met name vermeld. Ged. Staten hebben de reclame toegewezen uit over weging o.a. dat het niet uitdrukkelijk vermelden in art. 3 (waarvan de aftrek wordt geregeld) van de krachtens de wet of wettelijke verordening verplichte pensioenstortingen geen beletsel vormt om zoodanige bijdrage, die een ambtenaar als het noodwendig gevolg van het bekleeden van zijn ambt krachten de wet ver plicht is van het bedrag, waarop zijn jaarwedde is be paald, af te staan en die reeds terstond bij de uitbeta ling van zijn wedde wordt ingehouden, waarover dus geheel buiten zijn wil door den wetgever wordt be schikt, zij het ook om hem of nabestaanden in de toe komst aanspraak op pensioen te geven, in mindering te brengen, omdat van zoodanige bijdrage niet kan worden gezegd, dat zij door den betrokken persoon in gold' of geldswaarde wordt verkregen. Ik offer er twee tegelijk op." Hij hield op. Terwijl hij daar zijn innigste gedach ten neerschreef, had er een heele omkeer in hem plaats. Niet Vera moest voor hem dood zijn, neen, omgekeerd, hij voor hnar en hij vervolgde zijn brief. „In Oost-Afrika heeft mij eens in een gevecht een r.egerkogel in de hartstreek getroffen. Het was een schampschot en drong niet door de huid heen. En op marsch naar Peking wilde ik juist water gaan drin ken uit een besmette bron, toen een Engelsch-Indisch soldaat mij den beker uit de hand rukte. In beide ge vallen, en nog in vele andere, was ik den dood nabij. Dan zou je reeds lang in het ongestoord1 bezit van Karla zijn. Zoo moet je je ook nu maar voorstellen, dat ik er niet meer ben. En ook daarnaar handelen. Wij moeten in het vervolg zoo weinig mogelijk van el kaar weten, zien, hooren of denken.... alsof ik niet meer tot de levenden behoorde. Das is de voorwaarde, waaronder ik Karla afsta. „Voor andere ouders is een kind' datgene, waarin de een den ander terugvindt. Voor ons is het 't eenige middel om elkaar te vergeten. Ik verlang zóó naar vrede voor jou en mij, en ik hoop er op. Er ligt een \erlossende kracht in een offer! Moge het ook aan ons zijn loutering niet onthouden. Neem Karla! Leidt jij haar door het leven! Leer haar, jou lief te ht-bben en haar vader te vergeten. Zij mag niet we ten, dat hij haar het meest liefhad op het oogenblik, dat hij haar moest afstaan. Zij moet van ons beiden erven, wat wij voor elkaar niet konden behouden en ^ook niet meer mochten gevoelen, de liefde. Wijdt Karla je verder leven! Maar dat behoef ik niet te vragen, dat doe je vanzelf wel, in Neetzow, of waar het je goed schijnt." Eén oogenblik aarzelde hij nog. Toen schreef hij haastig de laatste zinnen neder: l (Werdt varvslgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 1