DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. LIEFDESOFFER Honderd en veertiende Jaargang. 1912 WOENSDAG 13 MAART. FEUILLETON. L AND WirËRr Ontheffing of vergoeding. No. 62 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk ft,—. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Greete letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. LANDWEER, Oproeping in werkelijken dienst Tusschen vier hoeken. Telefoonnummer 3. ALKMAARSCHE COURANT De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR gelast, krachtens bekomen aanschrijving, de onder staande verlofganger» van dé Landweer, om zich op na te noemen dagen en uren aan te melden, ten ein de voor den tijd' van zes dagen op dé bij hunne namen genoemde oefeningsplaatsen in werkelijken dienst te _worden gesteld tot het houden van oefeningen. Zij moeten voorzien zijn van dé wapenen, het leder goed, de kleeding- en uitrustingstukken, zoomede van de reglementen en de dienstvoorschriften1, aan hen bij het vertrok met. groot verlof medégegeven of aan hen later uitgereikt, benevens van hun zakboekje. De verlofgangers der landweer, die door ziekte ver hinderd zijn in werkelijken dienst op te komen, moeten twee dagen vóór dén dag voor hunne opkomst bepaald een ongezegelde en gewaarmerkte geneeskundige ver klaring ter gemeepte-secretarie inleveren. Zijn er onder de opgeroepen verlofgangers ter uitoe fening van hun beroep van zeevarende buitenslands, dan wordt betrekkelijk hen een uittreksel uit de mon sterrol tegemoet gezien. Dat stuk zal de- verklaring dienen in te houden, dat het schip, waarmede dé reis is ondernomen, niet is teruggekomen. 6 Moi 1Ö12. Landweer-infanterie te Helder (des morgens te 7 uur aan het spoorwegstation te Alk maar). Lichting 1907: Dirk Gosewijn van Beek, Johan Henderich Wilhelm Lutjeharms, Leendert Johannes Bakker, Huberlus Wortel, Emelius Gerardus Wageuaar, Albert Jan Ha- zes, Jacobus Ruis, Josephus Hendricus Revers, Corne lia Hendrik Ileijmans, Klaas van dér Laan, Matthijs Peperkamp, Nicolaas Beun, Joh a nu es Kooge, Cornells Denneman. Lichting 1908 Gerhardua Adrianus Conijn, Arent Storm, Willem Ja cob Baan, Jacob Lind, Beruardus Debbe, Barend Deen, Julianus Hazes, Petrus Smit, Cornelia Henri- c-us Switzer, Frederik Hul3t, Nicolaas Engelbertus Conneman, Hendrik Karei Laurens Johan Maria de Sonnaville, Cornelia Schilder, Gerrit Johannes van Zuuk, Cornells Borst. j Lichting 1910: Petrus Kuiper, Theodorus Adrianus Koesen, Corne ll:, Eriks, Mozes1 Hartog Manheim, Klaas Zomer, An- tonius Koreman, Willem Verhoeve, Cornells Molenaar. Matthias Constantinus Dingerdis, Arie Buur, Johan nes Wilhelmus Janssen, Cornelia Hooijberg, Hendrik Bastiaan van Wijk, Comelis Strooker. Lichting 1911: Jacob Smit, Cornelis Appel, Cornelis van de Ka- pelle, Philip Carel Moelaert, Hermanns Petrus van der Pol, Dirk Schermerhorn, Johannes Philippus Mar tians Chatillon, Klaas Jonker, Leo nardus van Vier- sen, Simon Greeuw, Petrus Schoen, Jacob Bakkum, Ghristoffel Hermanus Puttenaar, Al'bertus Gerardus Blaauw, Gijsbertus Johannes Willebrordus Goes, An- thonio Boersen, Pieter Comelis Hulskamp, Lambertus Cornelis Koster, Hendrik van Ossenbruggen, Floris Akkerman, Rinse Pieter de Groot, Louis Willem van Vuure, Gerardus Cornelis Alders, Johan Gerlach Raadgep, Jan Koopmans, Petrus Johannes Broërken, Henrlrikus Antonius Theodorus Schenau, Jan Lief- ting, Willem Tick, Moleurus de Vries. 0 Mei 1912. Landweer-genie te Utrecht (genieka zerne) vóór 12 uur 's middags. door RUDOLF STRATZ. 61) o Mevrouw Weigand ging zitten met het onbeha gelijk gevoel: wat maak ik een treurig figuur naast haar iu mijn linnen blouse! en antwoordde vlug: „Voor alles, Vera, asjeblieft geen „u"! Wij zijn toch schoonzusters geweest en zeiden „je" tegen el kander. En al hebben wij elkaar nu in geen zeven jaar gezien. Vera zei kalm: „Zooals je wilt!" Zij kwam haar iu geen enkel opzicht tegemoet. Me vrouw Weigand begon: „Geloof me, dat deze reis mij zwaar gevallen1 is. Ik heb ernstig overwogen, of het wel goed is, mij er in te mengen. En ten slotte dacht ik: ja anders zou ik mij daarna kunnen ver wijten, dat ik mijn plicht' niet gedaan heb tegenover ruijn broer juist tegenover mijn lievelingsbroer Georg. En1 daar ben ik!" „Ja, daar ben je", zeidé Vera. „En ik laat mij door je ironie niet afschrikken!.. Mag ik je iets vragen?" „Wat je maar wilt!" Vera's kalmte was onuitstaanbaar, vond haar be zoekster. Als je toch pas een kind had verloren!. Zij strekte haar hand uit en mompelde, toen Vera haar verwonderd aankeek: „Ik wilde je eigenlijk nog- mijn deelneming.... Het heeft mij zeer getroffen, toen ik het hoorde. Niets is erger dan dat niet waar. Vera liet de hand uit de hare glijden. „Heb jij wel eens een kind verloren?" vroeg zij. „Goddank niet!" „Laten wij er dan niet verder over praten. Vertel iuij liever, waarom je eigenlijk hier bent gekomen." Lichting 1910: Roelof Martinus Oden. 20 Mei 1912. Landweer-genie te Utrecht (genieka zerne) vóór 12 uur 's middags. Lichting 1908: Pieter Cornelis van Haren. 8 Juli 1912. Landweer-genie. Legerplaats bij Zeist. Vóór 12 uur 's middags. Lichting 1908: Carel Lodéwijk Beijneveld. 2 September 1912. Landweer-pontonniers te Dordrecht (pontonnierskazerne) vóór 12 uur 's mid dags. Lichting 1911: Tiemon Visser. Wijders wordt ter kennis van de verlofgangers ge bracht: lo. dat aan hen, als gunst en voor zooveel de be langen van den dienst zulks toelaten, kan worden ver gund om buiten de kazerne te overnachten, alsook om onder genot van vergoeding voor levensmiddelen en van brood in eigen voeding te voorzien en d'at zij, die voor genoemde gunst (en) in aanmerking wenschen te komen, uiterlijk vier weken vóór den dag van opkomst, bepaald, een desbetreffend verzoek moe ten indienen, waarbij in acht te nemen is, dat dit verzoek door de verlofgangers behoorendo tot de LANDWEER-INFANTERIE, moet worden gericht tot hunnen LANDWEERDISTRIOTS-COMMAN- DANT en door de verlofgangers, behoorende tot de LANDWEER-PONTONNIERS of tot dé LAND WEER-GENIETROEPEN. onderscheidenlijk tot den commandant van het korps1 Pontonniers en tot den Commandant van het Regiment Genietroepen, dan wel tot hunnen landWeerdistrictscommand'ant; 2o. dat in tijd van vrede, de oefeningen vermeld in art. 11 der Landweerwet, niet behoeven te worden bijgewoond door de categoriën van dienst plichtigen, bedoeld in het tweede lid van art. 15 van ovengenoemde wet en aangeduid bij art. 1 van het K. 13. van 5 September 1904 (Staatsblad No. 220), aange vuld en gewijzigd bij K. B. d.d. 22 Maart 1911 (Staatsblad No. 97). Do opgeroepenen hebben recht op een daggeld van 0.25, dat ter gemeente-secretarie der woonplaats kan worden aangevraagd. Het daggold wordt slechts dan door den Burgemees ter uitbetaald, wanneer de verlofgangers uitbetaling daarvan door hem verlangen. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. Alkmaar, 11 Maart 1912. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge meente ALKMAAR brengen ter kennis van belang hebbenden, dat bij K. B. van 9 Mei 190G (Staatsblad No. 111) eene regeling is vastgesteld betreffende het toekennen van de vergoeding, bedoeld in art. 15bis der Landweerwet, in verband waarmede door den Mi nister van Oorlog bij besluit van 12 Mei d. a. v., gewij zigd bij besluit van 3 Juli 1907, het volgende is be paald lo. verzoeken om vergoeding, alsook verzoeken om ontheffing van den werkelijken dienst, als kost winners d© laatste gericht tot H. M. de Ko ningin worden ingediend aan den Minister van Oorlog, door tusschenkomst van Burgemees ter en Wethouders dezer gemeente, voor zoover zij, die de verzoeken doen, wonen in de gemeente Alkmaar, of, ingeval zij buitenslands verblijf Mevrouw Weigand gevoelde zich hoe langer hoe minder op haar gemak. Zij had de laatste week steeds aan dit onderhoud moeten, denken, maar zich daarbij Vera geheel anders voorgesteld terneer geslagen uit haar doen gerukt iemand, die men niet durft aanspreken, uit vrees haar pijn: te doen, zoodat zij in tranen losbarst maar nu zag zij een vrouw voor zich, die kalmer was dan zij en haar onverschillig, half vragend, haar handen gevouwen op haar knieën, aanzag.... Zij begreep zooiets niet, en begon aarze lend: „Het is juist daarover! Van toen afsinds den. dood der arme, kleine Karla.... Jullie hebt el kaar toch ontmoet; in Silezië mijn broer en jij.V' „Zeker!" „Ja. En.... en nu...." „Wat: en nu?" Vera werd ongeduldig. „Lieve Ida, als je heelemaal uit Maagdenburg naar hier bent ge komen, doe dan tenminste je mond1 open! Anders is het maar zonde van je reisgeld1. .en nu hoor ik van alle kanten, dat jullie sinds dien tijd weer omgang met elkaar hebt!" ging Ida voort en plotseling vond zij den moed nog meer te zeggen, haar wangen kleurden zich en het stroomde van haar lippen: „Vera.... ik heb mijn hoofd' met twee handen vastgegrepen en mijzelf afgevraagd: Heer in den Hemel.hoe is dat mogelijk! Ik kan liet niet gelooven, voor ik het uit haar eigen mond ge hoord heb. Zou d'at werkelijk waar zijn!?.Hij woont bij den Kurfiirstendamm met zijn gezin en jij hier buiten, en jullie spreekt elkaar iederen dag en gaat met elkaar uit en zit urenlang bjj elkaar. „....of wij schrijven elkaar, als hij veel dienst heeft!" zei Vera en wees op dén begonnen brief, die op de tafel lag. Ida wrong haar magere, door veel werken leelijk ge worden handen, die behalve haar trouwring alleen met een goedkoope turkoois prijkten. „En dat zeg je maar zoo kalm?. „Ik ben heel kalm." en geeft zonder aarzelen toe, dat jullie als ge scheiden iuen8ehen dagelijks. „Onze omgang behoeft het daglicht niet te schu- houden, in het register van inschrijving voor het personeel van de landweer dezer gemeente voor komen 2o. dat de bovenbedoelde verzoeken in het bezit van Burgemeester en Wethouders moeten zijn ge steld binnen tien dagen na de dagteekening van de openbare kennisgeving tot oproeping in wer kelijken dienst, dus vóór of op 21 Maart a.s. De verzoeken, waarvoor formulieren kosteloos ter gemeente-secretarie verkrijgbaar zijn gesteld, moeten aldaar worden onderteekend door hem, haar of hen, die vermeent of vermeenen daarvoor in aanmerking te komen, alsmede door den dienstplichtige. Het zakboekje moet dan worden medegebracht. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATII, Secretaris. Alkmaar, 11 Maart 1912. Paul vroeg: „Zijn wij Langogne al voorbij, mama?' „Jane heeft het spoorboekje.ik weet niets meer." Slaapdronken mompelde Jane: „Och, wat, daar door kom je er immers toch niet vlugger. Of je daar nu al inkijkt, daardoor zijn we geen oogenblik vroe ger in Parijs. Den geheelen nacht nog.och, he meltje, wat een tijd." Met een verveeld gezicht trachtte zij iu een roman te gaan lezen; zij wil blijkbaar het voorbijvliegende, onzichtbare landschap onderscheiden; zij beweegt on ophoudelijk het hoofdkussen, waartegen ze leunt, zoekt tevergeefs naar een gemakkelijke houding en schikt zich ten slotte in haar noodlot. „O, die wagens en die gruwelijk vervelende weg.' Paul neemt het spoorboek van Jane's1 knieën en zoekt erin, maar de tegenover hem zittende heer licht hem in en zegt: „Station Langogne zijn wa om halfacht." „Dank u zeer, mijnheer." Die mijnheer ben ik. En ook ik reis naar Parijs en ook ik heb den geheelen nacht iu do coupé voor mij. Ik luister naar de muziek van den trein. De locomo tief uoodigt alle wagens als 't ware uit, haar krachti- gen rythmus te volgen en met haar in zoo'n waanzin nige vaart door het land te vliegen. Onophoudelijk zie ik de draden van de hooge telefoonpalen voorbij vliegen. Ik heb hoofdpijn. De drie anderen en ik zit ten ieder in een hoek van de coupe. Zij hebben mij nooit gezien en ik weet niets van hen, zelfs niet wat hun meest oppervlakkige kennissen, hun verst-verwij- derdo familie van hen weet. En toch dring ik nu in zekeren zin in hun intieme leven in. Zij doen alsof zij thuis zijn en letten nauwelijks op mij. Ik ben niet anders dan een gewoon obscuur reisgenoot. Ik weet niet eens hun familienamen, en toch ken ik hun voor namen. Daar was in de eerste plaats Paul. Hij maak te in zijn bijna correcte kleeding een beetje den in druk als een plaat uit een mode-journaal. Ofschoon zijn zuster op hem lijkt, meende ik toch, dat Jane een levendiger blik, meer oorspronkelijke bewegingen en oen meer gemoduleerde stem heeft. Beiden noemen de dame, die in den hoek zit: „mama". Dat waren ze alle drie. Buiten zijn nu de draden van de telefoon niet meer te zien. Van tijd tot tijd! duiken een paar lichten op in de duisternis, dan weer een lichtschijn uit de verte, op een enkel oogenblik de lichten van een klein sta tion. Paul zingt het refrein, van een liedje. Het is wel „Dat bedoel ik ook niet. maar het feit alleen, dat jullie nog 'n woord tegen elkaar spreken kunt. „Vele woorden!" .Dat je alles en iedereen trotseert dat je de wereld een klap in het gezicht geeft neem mij niet kwalijk. „Het is precies hetzelfde, of je het zus of zoo noemt!" „....dat alles is zoo.... zoo onbegrijpelijkl Waar staat je verstand bij still Het moet toch een oorzaak hebben, dat twee menschen zich plotseling als idioten aanstellen en hun eigen geluk en dat van anderen prijsgeven. „Tóch doeni wij het, Ida!" Het was een poos stil in de kamer. Toen zei Vera nog eens: „Wij doen het, omdat wij moeten! 'Begrijp het of begrijp het niet.... daar kan ik je-niet in helpen. De kleine Ida werd door schrik bevangen. Op haar gelaat lag onbewust eeu uitdrukking van angstig res pect voor de macht van het noodlot,, dat zich hier voor haar onthulde; met kloppend hart vroeg zij zacht: „Ja, maar, Vera, vergeef mij de vraag: hoe denk je je eigenlijk de toekomst „Ik deuk heelemaal niet!" „Maar je moet je toch een voorstelling maken van. „Ik heb mij al zooveel voorgesteld in het leven, en daarna kwam alles geheel anders uit. Ik heb blijkbaar geen talent om de dingen goed in te zien. Ik stoot altijd mijn hoofd. Nu heb ik er genoeg van en leg maar liever dé handen in mijn schoot en wacht af. De wereld staat niet stil, dus zal alles wel komen, zooals het wezen moet." Ida keek haar onthutst aan: „Dus je sluit je oogen voor iets, dat je jezelf op je hals haalt,... en blijft maar rustig op je stoel zitten?!.... Daar kan ik niet bij! Vera.... eens komt toch de ontknooping „Welnu, dan komt zei" „Misschien ook een standpunt!" Y«ra's gewezen schooniuster itond' op. Zij g»vo»l niet heel grappig, maar Jane maakt een vroolijke op merking en ook mama kan eenige vroolijkheid niet onderdrukken. De herinnering daaraan is voor hen een zekere vreugde, wekt gedachten op aan een vroo lijke voorstelling, aan een partij buiten in den zomer, aan gemeenschappelijke wandélingen, aan wat al niet. Ik let thans nauwkeuriger op wat te zeggen, ik vind in hun woorden de sleutel voor kinderlijk open hartige karakters, maar ik houdl me alsof ik hun woorden niet begrijp. Jane lacht voluit Een spottende opmerking over mij heeft haar plotseling vroolijk gemaakt en zij krijgt een kleur tot in, haar hals. Haar lippen wor den purper, haar oogen schitteren. Kleine Jane, spot maar! Ik sta het je gaarne toe. Ik ben alleen heel alleen te midden van deze reizigers, zooals ik alleen ben in mijn geheele leven. Ik zwijg, ik ben gewend te zwijgen. Ik zou misschien verve lend worden, wanneer ik sprak. Plotseling voel ik mij niet prettig. Ik hoor een re gelmatig kloppen in mijn, slapen, een koude rilling loopt mij over den mg: Jano en ik kijken elkaar aam Ik heb diep in haar oogen gezien. Heeft zij mijn ge dachten geraden? Het lijkt wel alsof ik in mijn zwij gen toch tot haar gesproken heb. Ik schaam mij, want ik vrees een nederlaag. Zoo kan zich in do kleino ruimte tusschen een paar coupéwanden een klein dra ma afspelen. Paul is nog altijd verdiept in het spoorboekje, Ma ma staart recht voor zich uit en Jano kijkt naar bui ten. Maar toch kan zij zich onmogelijk voor het in volslagen duisternis gedompelde landschap interes seeren. Waarschijnlijk kijkt zij naar mij. En ik. ik wil nog eenmaal diep in haar oogen zien. Ik wacht, maar zij kijkt niet. Ik heb een gevoel alsof wij ol- kaar vroeger al gekend hebben, alsof wa een kleino twist hebben gehad en zij nu boos op mij is. Haar blonde haren lijken me zoo vertrouwd. Zij zijn nu bijna losgeraakt aan den achterkant, door het ver plaatsen. van haar hoofdkussen en ik kan een stuk van haar nek zien. Jane, ik herken je. Ben je niet altijd mijn gezellin geweest? Heb ik al niet herhaaldelijk in eenzame uren met jou gesproken? Is het niet volkomen na tuurlijk, dat je naast mij zit en heb je me eigenlijk wel ooit veria tem? Zij is thans nerveus opgestaan. „Wil je mij mijn reisdeken geven?" vroeg zij aa« Paul. Mama werd wakker en zeide: „Het is nu werkelijk tijd! om te gaan slapen. Ho» laat is het, Jane?" Zij kijkt op haar armband en ik zie voor een oogen blik een fijne pols. „Negen uur al.... we zijn dus Langogne al lang voorbij." Ja, Langogne en andere plaatsen ook. De locomo tief sleept ons met razende snelheid voort en ik tol de uren,%die ons nog van ons doel scheiden. Misschien dat in deze kleine spoorwegcoupé het geluk tot mij komt. Dan zal ik het vasthouden. Maar de sneltrein sleept ons maar voort in razende vaart. Met zorg legt Jane haar hoofdkussen ia den hoek naast mij. Haar broer en mama zitten op de andëre bank. Jan» richt het woord tot mij. „Leest u niet, mijnheer?" „Neen, juffrouw." de opeens een groote verbittering tegen deze mooie, jonge vrouw, die daar, schijnbaar koud, tegenover haar zat, met halfgesloten oogen, het blonde hoofd achterover geleund, de slanke gestalte in een rouwge waad, dat in aehtelooze plooien haar omgaf. Ida ging voort: „En aan die andere denk je niet? Jij bent geheel vrij. Je kunt zelf doen, wat je wilt en het oordeel der wereld trotseeren, als je daar lust in hebt. Maar mijn broer heeft een vrouw!.... Heb je dan met haar geen medelijden?" „Ik zal je wat zeggen, Idazij heeft kinderen, ik niet meer! En toch heeft zij nog mij mijn eenig kind ontnomen, bij zich in huis gehaald en als haar eigen dom beschouwd het laatste, wat ik, arm schepsel, nog bezat op de wereld era. het geheel van mij ver vreemd.Tante Otti" dat waren haar laatste woorden! Waarom moet ik altijd en eeuwig medelij den hebben met andere menschen? Niemand heeft het toch met mij 1" Mevrouw Weigand ging weer zitten. „Goed!" zeide zij. Je kunt gelijk hébben! Ik heb geen bewijzen genoeg, om je te kunnen tegenspreken 1 Ik ben ook alleen voor mijn broer hier gekomen; en voor hèm smeek ik je.loop toch niet, maar zóó in het ongeluk.... zoo blindelings.... zoo roekeloos., heb toch medelijden met jullie zelf, als je het al met ons niet hebt! Bedenk toch, lieve, beste Vera: hij is zoo begaafd en ka.n nog zoo'n prachtige carrière mar ken. Hij is toch officier.eni echtgenoot en va der. Moet dan alles verkeerd loopen? Want dat het zóó niet kan voortduren, is duidelijk voor ieder een. voor zijn superieuren. zijn schoonouders. zijn familie.zijn vriendera.als je het hun vraagt.... Vera.... Vera.... ik zou het kunnen uitschreeuwen van angst.... voor de onvermijdelijke kntastrofel „Laat maar komen!" „Vera. ik ben het eerst naar jou gegaan, als de eene vrouw tegenover de andere. En ik had zóó ge hoopt, een woord1 te kunnen vinden, dat tot je hart spreekt! Maar het is zoo moeilijk. Je kijkt mij zoo koud' en ongevoelig aan, alsof alles is, zooals het we zen moet. En je bent toch zoo wanhopig verblind!. Kan niemand je dan de oogen openen?" (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5