Damrubriek.
4_jöL_ ISi.
if m wm m
wk m it., m
lll!l lÉH illli
SI üi
fU
li iÉi wm.
mp mp m up n
.4b üfc' v/'sm:-
A DVERTENTIE N.
HUISHOUDSTER.
SchaakrubHek.
SPAART TIJD,
ARBEID EN
GELD.
Él Éff wM
,,.wmH
Éfflfi JS
W.
H MÊ.
VERLAAT
U OP
lichtgevende organen bij diepzeedieren en op 't rudi-
mentoir worden van de oogen bij andere in 't donker
levende dieren. Vrij uitvoerig werd stilgestaan bij de
verschillende inrkmtingen bij bloemen, om kruisbestui
ving door insecten of wind mogelijk te maken (orchis,
doovenetel etc.), wat voordeelig was, aangenomen,
dat kruisbestuiving de voorkeur verdiende boven zelf-
bestuiving. Ook werd niet verzuimd te vermelden de
beschuttende kleur (mimicry), die zoowel voor vervol
ger als vervolgde haar voordeel heeft, zoowel voor den
tijger, als voor 't dagvlindertje, dat in rust zijn vleu
gels omhoog zet en door de donkere onderzijde daar
van aan 't oog plotseling is onttrokken.
Zoo voortredeneerende zou men echter spoedig ver
dwalen, en verzeilen op de klip der verouderde leer der
teleologie, die overal een verklaring voor had, alles
goed praatte (oorspronkelijk zelfs met alleen den
mensch als middelpunt van alles) en zelfs de onzin
nigste dwaasheden hierbij verkondigde. Maar even
wijdig hiermede gaat men, als men bij zijn verklaring
van het ontstaan van eigenschappen en vorm bij plant
en dier te groote waarde hecht aan den invloed van
den strijd om 't bestaan als de factor, die steeds voor
verder leven en voortplanting uitsluitend de allerge-
schiktsten uitkiest. Hierop afgaande, zouden de le
vende wezens uitsluitend nuttige eigenschappen kun
nen vertoonen; natuurlijk nimmer schadelijke, aange
zien deze een individu terstond ten ondergang zouden
doemen, terwijl 't bezit van nuttelooze» maar indiffe
rente eigenschappen in den strijd om 't bestaan
slechts ballast, dus óók nadeel zou zijn.
Bestaan er dan geen nuttelooze of 'zelfs schadelijke
eigenschappen bij plant of dier? M. a. w. kan men
ook spreken van ondoelmatigheid in de natuur? Ook
hier ontbrak, volgen® spr., het materiaal niet en wer
den voorbeelden genoemd, die stellig geen twijfel over
lieten. Dezelfde vlinders met hun beschuttende on-
derkleeren hebben de vleugels van boven hel gekleurd.
Vallen zij bij het vliegen dan niet in 't oog en zijn er
dan geen vogels om hen op te happen? Hoe sterk
werd niet vaak het nut overdreven van gevleugelde
zaden of vruchten: zekere tropische boom zou mèt
zulke zaden nog 30000 jaren behoeven, om zich over
100 K.M. te verspreiden. De roode kleur van jonge
blaadjes werd toegeschreven aan het doel, ze te be
schutten tegen kou, maar nergens komen meer roode
jonge bladen voor dan in de heete gewesten.
Jammer was het, dat bij 't geven van verklaringen
dikwijls zoo vreeselijk overdreven werd en de biologen
(vooral Duitsche) zoo vaak tot allerlei gedWongen
verklaringen kwamen. Het i® b.v. voor vele gewassen
van groot -nut, dat hun vruchten in 't najaar bij 't
rijp worden helle kleuren aannemen (rozebottels, Gel-
dersche roos, hulst, lijsterbes, duindoorn enz. enz.)
dan lokken zij daarmee de vogels, die de vrucht op
eten en de zaden verspreiden. Maar als nu zeker ge
leerde 't feit moet constateeren, dat van een plant in
Afrika met hel rood en zwart gekleurde peulen de vo
gels nooit snoepen, omdat de boouen vergiftig zijn,
dan acht die gedeerde dat gelukkig, want anders zou
den de vogels de zaden maar opeten, iet®, wat in
alle andere gevallen altijd! als van zooveel nut voor de
verspreiding der planten wordt geacht (de zaden lij
den van dit opeten niet).
Behalve op ettelijke andere voorbeelden wees spr.
op de prachtinrichtingen van vele planten bijv. voor
kruisbestuiving, die hoegenaamd niet gebruikt wor
den. Waar blijft dan 't nut in den strijd1 om 't be
staan? De bloem van erwt en gewone teunisbloem,
steed® druk door insecten bezocht, bestuiven zichzelf
vóór 't opengaan; 't speenkruid, door kleur, honig-
kliertjes enz. een echte insectenbloem, brengt haast
nooit vrucht voort, maar plant zich voort met knolle
tjes, en de paardenbloem, ook al zoo goed! ingericht op
bezoek van insecten, heeft deze inrichting totaal niet
nioodig, daar de zaadknopjes zich al beginnen te ont
wikkelen tot zaden, als 't stuifmeel nog niet eens rijp
is, dus: zonder bestuiving.
Ontelbaar is het aantal gevallen, dat men bij de
vraag: zou deze of gene vorm, kleur, voortbrengsel
nut hebben? niet alleen1 het antwoord moet schuldig
blijven, maar dat het 't waarschijnlijkste is, dat men
dan met een geheel indifferente, geen nut doende ei
genschap te doen heeft. Is het nuttig voor een or
chis, dat haar zaden zoo ontzettend klein zijn, dat 't
kiemplantje nauwelijks boven den grond komt, en dat
zij wel zeven, acht jaar behoeft, eer dat zij bloeit?
Hoe komt nu plant of dier aan die nuttige, die on
verschillige en die schadelijke eigenschappen?
Hier stond spr. eenigen tijd stil bij de nieuwste pha
se der evolutieleer, de mutatie-theorie van onzen prof.
de Vries. Van de geleidelijke, ongeveer onmerkbare
veranderingen, die ondersteld werden, had men nooit
iets bespeurd, ook niet bij graanhalmen, afkomstig uit
de Egyptische pyramiden en dus veel ouder dan een
menschenleeftijd, maar die volkomen op de tegenwoor
dige gelijken! Daar bespiegeling en geredeneer ons
niets verder bracht, nam prof. de Vries het eenige
middel ter hand, dat onze kennis wezenlijk kan uit
breiden: de waarneming. En toen bleek; dat er in
•het leven eener soort perioden kunnen voorkomen,
waarin uit een individu nakomelingen ontstaan, die
daarvan afwijken en wel in allerlei opzichten en1 in
alle richtingennatuurlijk zijn de afwijkingen
klein. De soort als zoodanig blijft bestaan, maar de
afwijkingen, als zij voor voortplanting geschikt zijn,
zijn ook terstond standvastig. Gaat dat afwijken
verder voort, dan kan dit aanleiding worden tot het
ontstaan van een nieuwe soort; soms is de afwijking
terstond al zóó groot, dat men van een nieuwe soort
spreekt. De nieuwe eigenschappen zijn gewoonlijk
echter volstrekt niet nuttiger dan de oude.
Prof. de Vries merkte dit 't eerst duidelijk op bij
Lamarck's Groote Teunisbloem (Oensthera Lamarc-
kiana)maar men merkt 't ook elders op. Van de
Voorjaarsvroegeling bijv. bestaan totaal wel 300 on
dersoorten. En zoo ontdekt een bloemkweeker plotse
ling te midden zijner velden een afwijking, die zorg
vuldig afgezonderd en verder voortgekweekt wordt,
om als nieuwe vomi tegen hoogen prijs in den handel
te worden gebracht. De pelorische vorm van het
gele Vlasleeuwenbekje is er ook een voorbeeld van.
De oude leer van 't langzaam vervormen met on
merkbare overgangen kon dus niet gehandhaafd1 wor
den. Maar volgens spr. was uit die nieüwere ontdek
kingen voor ons denken iets zeer belangrijks te leeren.
De naar Evoluta duidt op verandering, ontwikkeling,
naar sommigen meenen: vooruitgang. Dit laatste nu
is niet altijd waar; 't beteekent óók vaak: achteruit
gang (is niet de uitnemend aangepaste lintworm met
zijn parasietische levenswijze en verwording in allerlei
opzichten hier een model van?) of niet meer dan
een op één lijn blijven, En nu wordt de evolutieleer
bij wijze van voorbeeld bij allerlei bewijsvoeringen
aangehaald (om naar analogie te redeneeren, gevolg
trekkingen te maken of voorspellingen te doen) en
dan wordt wel verkondigd: de vooruitgang kan niet
worden belet, hoogstens vertraagd, krachtens de wet
der evolutie. Maar blijkt nu niet ten duidelijkste, dat
wie werkelijk vooruitgang wil (bijv. op maatschappe
lijk gebied), niet op die vermeende wet kan noch mag
vertrouwen, maar steeds op de bres moet staan, om
actief, krachtig die vooruitgang te bevorderen en evo
lutie inderdaad gelijkbeteekenend met verbetering,
vooruitgang, vervolmaking te doen worden?
Daar na deze boeiende, dikwijl® humoristisch getin
te rede niemand uit 't publiek (dat ongelijk had, met
niet talrijker op te komen) zich voor debat aanmeldde,
sloot de voorzitter met hartelijke dankzegging de ver
gadering.
Prcilikauts-beroepeu iu 1704 eit 1700.
In de dagen toen de gereformeerde predikanten nog
uit de stadskas betaald werden, deden burgemeesteren
hunnen invloed op de beroepen gelden, zoodat zulks
nog al eens aanleiding gaf tot haken en oogen tus-
schen hen en den kerkeraad. Toen ds. Johannes van
Staveren in 1703 naar Amsterdam vertrokken was,
boden gedeputeerden van den kerkeraad den 6 Maart
van het volgende jaar een zestal ter goedkeuring aan.
Hun werd gezegd, dat het volgen® de resolutie van 25
November 1694 een drietal moest zijn. De afgezonde
nen verklaarden met dit besluit onbekend te zijn en
verzochten, dat burgemeesteren ditmaal met een zes
tal genoegen zouden nemen. Zulks werd geweigerd
en daarbij ook herinnerd, dat de kerkeraad handope
ning en machtiging tot het maken eener nominatie
behoorde te vragen. Den 8 Maart kwamen de afge
vaardigden terug, ontschuldiging van den kerkeraad
aanbiedende, handopening verzoekende en nakoming
van de resolutie belovende. Daarop werd voor dit
maal met het zestal vrede genomen, mits men in het
vervolg het bepaalde naleefde. Beroepen is toen ds.
Guilielmus Vermaten, van Muiden.
Na het overlijden in April 1706 van d®. Johannes
Hiole ontstond weder geschil, ditmaal ook over de
richting der genomineerden en in den boezem van den
kerkeraad, waarvan eenige cocciaansche leden voor
iemand van hunne kleur ijverden. Den 3 Juli werd
burgemeesteren een drietal aangeboden, bestaande
uit de predikanten Gromme te Monnikendam, Moba-
chius te Wormerveer en Oukema te Muiden (deze
schijnt cocciaan te zijn geweest), waarop burgemees
teren verklaarden nog niet geïnformeerd te zijn no
pens de capiciteiten en den ommegang van de genomi
neerden en dat zij, ter besparing van tijd, den ker
keraad opdroegen, binnen 3 of 4 weken nog een ander
drietal te maken, aanbevelende daarop moderate per
sonen te brengen. De kerkeraad weder vergaderd
zijnde, bestreden eenige ontevredenen ook de meerdex-
tallen en eischten zij, bewerende, dat de zoon van ds.
Hiole nog te jong was om in eene stad beroepen te
wordep, eene geheel nieuwe stemming. De meerder
heid, waarbij de predikanten, weigerde dit, doch be
loofde hem bij het maken van het drietal voorbij te
gaan. Hiermede werd weder geen genoegen genomen,
in een volgende bijeenkomst op 16 Augustus bleef
ieder bij zijn gevoelen en vertrok de minderheid onder
protest, en eerst den 20 kwam het tot een drietal, dat
namens den kerkeraad den 31 werd1 aangeboden en
bestond uit de predikanten Gorgon te Serooskerke, de
Pire te Heenvliet en van de Polder te Nieuw Beier
land. Het voldeed burgemeesteren evenmin als het
vorige, en den 11 September werd door hen den op
geroepen 3 predikanten der gemeente aangezegd, dat
het, behoudens het recht der Kerk, zou gelegd worden
bij het vorige, en hun gelast te procedeeren binnen
eene maand tot eene andere nominatie en te zorgen
voor vermijding van alle informaliteiten. Den 25
September kwamen ds. van Olphen en de kerkeraads-
leden Porcinius*) en Feyter uit eigen naam ter ka
mer, verzoekende dat het beroep uit de 2 drietallen
mocht geschieden, maar de president-burgemeester
Assendelft beteekende hun, dat de kerkeraad aan den
gegeven last had te voldoen. Het wachten moede,
maakten burgemeesteren in 't laatst der maand een
drietal, waarop voorkwamen de predikanten Theodo-
ru® Ubiuck te Delft, Egidius van der Put te Maas
tricht eni Leenardus Beels te Breukelen, waaruit zij
den kerkeraad verzochten te kiezen. Deze het niet
eens kunnende worden, werd in het begin van Octo
ber bepaald, dat de verkiezing den 15 moest geschie
den, maar de president ds. Vermaten stelde de verga
dering uit. Burgemeesteren gelastten toen door een
stadsbode, vervolgens door een der secretarissen, dat
het besluit den 16 's namiddags moest genomen zijn.
Werkelijk kwamen gedeputeerden dien dag het ge-
wenschte drietal aanbieden, en hun werd den volgen-
den dag gezegd, dat daaruit het beroep moest volgen,
zonder te letten op de vorige drietallen, omdat het bij
het eerste met veel hevigheden was toegegaan en het
tweede laboreerde aan eene notoire informaliteit; te
vens werd hum te kennen gegeven, dat de gemeente
zeer geporteerd scheen voor ds. iTbinck. De kerkeraad
heeft den gegeven wenk ter harte genomen en ver
koos den 20 Ubinck, waarbij Frans de Vries buiten
stemming bleef ein ds. Vermaten, de ouderling van
Breem en 2 diakenen de vergadering reeds verlaten
hadden. De approbatie op het beroep werd natuurlijk
gaarne verleend en de beroepene hield den 28 Decem
ber zijne intreerede.
Hoe de door burgemeesteren bevoorrechte het reeds
in het derde jaar van zijn verblijf te Alkmaar bij hen
verbruidde, en zich een ontvangen berisping zoo aan
trok dat hij het bestierf, hebben wij medegedeeld in de
„Alkm. Courant" nr. 193 van 1908; en hoe de meer
derheid van burgemeesteren en vroedschap, zelfs te
gen de bemoeiing van den Erfstadhouder in, in 1779
en 80 het beroep van een voetiaansch predikant impro-
beerde en dat van ds. Olivier Porjeere wist door te
drijven, in het 7e deel van het Archief voor Neder-
lamdsche Kerkgeschiedenis. C. W. B.
Zijne voorzaten heetten zich Varken.
VOOR I>AMEN.
K(|l>jes in «le Motiewereld.
Thans komt er weer een eigenaardige nouveauté
tot ons uit Parijs op het gebied der schoenen. Zooals
van daar gemeld wordt is het nieuwste: elegante
schoentjes versierd met kleine pleureuses! Of de
ze opgang zullen maken, zal nog moeten worden afge
wacht. Wel ia d'it het geval met de kanten schoentjes
die op soirées al meer en meer gedragen worden. Zij
maken dan ook een allerliefsten indruk, zoo'n paar
kleine schoentjes van oude Brusselsche kant. Bijzon
der effectvol is voor dit doel crême-kleurig kant-ap
plicatie over zilverweefsel en ecru-kleurige kant over
een gouden ondergrond. Hoewel dit schoeisel er teer
en onsoliede uitziet, is het sterker dan men zou den
ken, de schoentjes worden stevig in elkaar gezet en
laten zich gemakkelijk chemisch reinigen. Daar in
het komende seizoen de rokken buitengewoon kort zul
len zijn, zullen deze schoentjes ook dan zeker opgang
maken. Zij zullen echter niet de verlakte schoenen,
waarvan het bovenste deel uit gekleurd peau de Suède
bestaat-, kunnen verdringen, daar deze chic kleeden en
ongetwijfeld veel sterker zijn.
Een andere nouveauté, die tot ons gekomen is, is
het nieuwe oor-sieraad.
Geheel nieuw is het echter niet wat meer het,
geval is met mode-artikelen. Meestal zijn) zij al eens
gedragen in den tijd onzer grootmoeders of overgroot
moeders, zoo is het ook weer met het nieuwe sieraad.
Het bestaat uit een pruimvormige parel of een lange
opaal, een oorversiering, die ook in het bloeitijdperk
van Engeland onder koningin Victoria veel opgang
maakt. Aan weerszijden van den parel of van de
opaal bengelen een paar fijne gouden kettinkjes van
ongelijke grootte» die bezet zijn met kleine brillanten
en die ook aan het eind met een ietwat groote brillant
versierd zijn. Bij iedere beweging, die de draagster
maakt, worden de kettinkjes heen en weer bewogen
en schitteren de brillanten als dauwdroppels of als
ijskegeltje® in de zon.
De Engelsche dames stellen er veel prijs op voor elk
artikel, dat tij dagelijks bij haar toilet gebruiken, een
afzonderlijk sachet te bezitten. Zoo worden zakdoe
ken en handschoenen, kousen en zijden onderlijfjes
steeds in een voor hen bestemd geparfumeerd cachet
opgeborgen, die de eigenares zelf vervaardigt. Bij
voorkeur gebruikt zij daarvoor mooie zijden lapjes.
Zoo bezit in Engeland op 't oogenblik iedere dame, die
op het gebied der mode „bij" is, wonder-mooie nacht
zakken en kousen-sachets van witte brocaat-zijde met
empire-kransjes versierd. Lange, ongeveer 50 cM.
breede reepen brocaat worden met witte zijde gevoerd,
waarover heen nog zachtkleurig ninon, mat-rose, licht
blauw, zacht-lila of geel wordt aangebracht. Een dik,
wit zijden koord wordt rondom langs de randen ge
naaid. De bovenste rechte hoek wordt omgeslagen en
met een uit fijn zijden band vervaardigd kransje,
waarin een monogram wordt geborduurd, versierd.
De kanten van het sachet blijven open, opdat de teere
artikelen van fijn zijden-batist of kant, die er in ko
men te liggen, niet gedrukt worden.
No. 337.
E. B. H. BöTTGER te Alkmaar,
lste en 2de prijs ex aequo N. S. B. 1912.
'Z//////A
Mat in 2 zetten.
U.lvTsS
No. 338.
JOS. DL VERGé te Amsterdam,
lste en 2de prijs ex aequo N. S. B. 1912.
Mat in 2 zetten.
Oplossing van No. 334 (Lad. VETE SN IK)
1 Tf7 e7 enz.
Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom,
F. Böttger, O. Bramer en C. Visser te Alkmaar, G. v.
Dort te Leusden, Mr. Ch. Enschedé en P. Fabriek te
Haarlem, J. W. Le Comte en J. Vijzelaar te 's-Gra-
venhage, P. Bakker en Jos. de Koning te Amsterdam,
J. Deuzeman te Erederiksoord, S. te S., J. Reeser te
Voorburg, Mr. A. van dre Ven te Arnhem, G. H. B.
Hogewind te Utrecht, H. Strick van Linschoten te
Rijswijk en O. Boomsma te Kampen.
Hoewel de Maart-aflevering van het Tijdschrift van
den Nederlandschen Schaakbond op het oogenblik,
dat wij dit schrijven, nog niet verschenen is, zijn wij
toch gemachtigd bovenstaande opgaven te publicee-
ren, die, volgens het oordeel der jury, de beste waren
in de afdeeling tweezetten, alleen open voor hen, die
in Bondswedstrijden nooit eenige onderscheiding had
den behaald.
Zoo verschijnen deze twee bekroonde problemen dus
nagenoeg tegelijkertijd als in het officiëele Bondsor
gaan en wij behoeven wel niet te releveeren, hoe wij er
op gesteld waren dit te bewerkstelligen, omdat het
hier den eersten lauwer op probleemgebied gold van
een stadgenoot. Wij wenschen den heer Böttger van
harte geluk met zijn succes en hopen en vertrouwen,
dat deze eerste onderscheiding niet de laatste moge
zijn. Het zij ons nog vergund hier aan toe te voegen,
dat deze componist zijne kracht schijnt te zoeken op
tempo-gebied. Dit blijkt niet alleen uit No. 337, doch
ook uit eern 3zet van zijne hand, in Februari iu het
Bondsblad verschenen. Daarin komt in een der vari
anten een tempo-zet als voortzetting voor, die, daar
van zijn wij overtuigd, menig componist van veel
meer routine en ondervinding dan de heer Böttger
heeft doen watertanden.
Verder doen wij er het zwijgen toe. Wij loopen op
het jury-rapport niet vooruit, omdat wij van meening
zijn, dat voor Bondszaken het Bondstijdschrift be
hoort geraadpleegt te worden.
En hij die geen Bondslid is en nieuwsgierig te we
ten wat er over de opgave van zijn stadgenoot gezegd
wordt, hij worde het! Het lidmaatschap van den Ne
derlandschen Schaakbond kost slechts 2.50 per jaar,
waarvoor men onder veel meer! maandelijks een
goed geredigeerd Tijdschrift ontvangt van anderhalf
vel druks, waaronder geregeld minstens twaalf pro
blemen.
Men heeft zich slechts aan ons op te geven en wij
zullen de aanvraag voor het lidmaatschap direkt aan
den Bondsseeretaris overbrengen.
Ad. No. 336.
Hoewel ons de stand dezer opgave door zeer be
voegde hand werd verstrekt, bleek ons uit het Maart
nummer van het „American Chess Bulletin", dat er
nog een zwarte pion op a6 moet staan. De stelling
wordt nu:
Kei, Dc6, Te8, Lg3, Pa3 en el, Pib2 en f2.
Kd4, ta5, lbl, pdl en d7, pi a4, a6, b5, c2, c7, f5 en
gL
De lezer zal zien hoe deze zwarte pion op a 6 eene
werkelijke verandering te weeg brengt, waarop wij bij
de oplossing terug hopen te komen.
Aan de Dammers.
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 175 (auteur J. Bourquin).
Stand:
Zwart: 7, 8, 9, 11/15, 18, 19, 20, 23.
Wit: 21, 22, 26, 27, 29, 30, 31, 33, 34, 39, 42, 44.
Oulossing:
1.
30—24
1.
19 30
2.
24 35
2.
23 43
3.
44—39
3.
43 34
4.
22—17
4.
11 22
5.
21—17
5.
12 32
6.
33—29
6.
34 23
7.
31—27
7.
22 31 of 32 21
8.
26 10
8.
15 4
9.
25 1
9.
18—22
10. 1— 6 10. 22—27
11. 61 en wint.
Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren:
W. Blokdijk, G. Cloeck, D. Gerling, J. Houtkooper,
S. de Jong, J. K., G. van Nieuwkuijk, N. Zeeman te
Alkmaar, Jb. Bos, Oudesluis, S. Homan, Wijde Wor-
mer, H. E. Lantinga, Haarlem.
TWEE DAMZETTEN.
In 1900, toen Ottina nog niet zoo sterk speelde als
thans, maakte hij echter reeds mooie combinaties. De
hier volgende, uitgevoerd tegen niemand minder dan,
Weiss, levert hiervan het bewijs:
Wit speelde als volgt:
1. 34—30 1. 25 34
2. 24—19 2. 13 33
3. 40 29 3. 33 24
4.32—28 4.18:29
5. 27—21 5. 16 27
6. 37—31 6. 26 37
7. 42 4 en wint
De volgende damzet werd terzelfder tijd gemaakt
door den heer Raphaël te Marseille:
In dezen stand speelde wit als volgt:
L 28—22 1. 17 28
2. 37—32 2. 28 37
(de beste op 26 37 volgt 32 5)
3. 38—32 3. 37 28
4. 42—38 4. 26 37
5. 27—21 5. 16 27
6. 33—32 6. 27 38
7. 43 51
Deze twee mooie damzetten zijn zeer zeker de aan
dacht onzer lezers waard.
Ter oplossing voor deze week het volgende ingezon
den probleem. Zeer mooi van ontleding.
Probleem 176 van S. HOMAN, Wijde Wormer.
Zwart: 2, 4, 7, 8, 15, 16, 17, 20, 30, 36.
Wit: 13, 19, 23, 27, 29, 32, 33, 37, 42, 47.
Oplossingen vóór of op 4 April.
fpEene WED., uit den boerenstand, 52 jaar, P. G.,'
zag zich gaarne geplaatst als Huishoudster, bij een
alleenwonend man 't liefst in of nabij Alkmaar. Br.
fr. lett. U 234 bureau dezer Courant.
1880