Damrubriek. 4_jöL_ ISi. if m wm m wk m it., m lll!l lÉH illli SI üi fU li iÉi wm. mp mp m up n .4b üfc' v/'sm:- A DVERTENTIE N. HUISHOUDSTER. SchaakrubHek. SPAART TIJD, ARBEID EN GELD. Él Éff wM ,,.wmH Éfflfi JS W. H MÊ. VERLAAT U OP lichtgevende organen bij diepzeedieren en op 't rudi- mentoir worden van de oogen bij andere in 't donker levende dieren. Vrij uitvoerig werd stilgestaan bij de verschillende inrkmtingen bij bloemen, om kruisbestui ving door insecten of wind mogelijk te maken (orchis, doovenetel etc.), wat voordeelig was, aangenomen, dat kruisbestuiving de voorkeur verdiende boven zelf- bestuiving. Ook werd niet verzuimd te vermelden de beschuttende kleur (mimicry), die zoowel voor vervol ger als vervolgde haar voordeel heeft, zoowel voor den tijger, als voor 't dagvlindertje, dat in rust zijn vleu gels omhoog zet en door de donkere onderzijde daar van aan 't oog plotseling is onttrokken. Zoo voortredeneerende zou men echter spoedig ver dwalen, en verzeilen op de klip der verouderde leer der teleologie, die overal een verklaring voor had, alles goed praatte (oorspronkelijk zelfs met alleen den mensch als middelpunt van alles) en zelfs de onzin nigste dwaasheden hierbij verkondigde. Maar even wijdig hiermede gaat men, als men bij zijn verklaring van het ontstaan van eigenschappen en vorm bij plant en dier te groote waarde hecht aan den invloed van den strijd om 't bestaan als de factor, die steeds voor verder leven en voortplanting uitsluitend de allerge- schiktsten uitkiest. Hierop afgaande, zouden de le vende wezens uitsluitend nuttige eigenschappen kun nen vertoonen; natuurlijk nimmer schadelijke, aange zien deze een individu terstond ten ondergang zouden doemen, terwijl 't bezit van nuttelooze» maar indiffe rente eigenschappen in den strijd om 't bestaan slechts ballast, dus óók nadeel zou zijn. Bestaan er dan geen nuttelooze of 'zelfs schadelijke eigenschappen bij plant of dier? M. a. w. kan men ook spreken van ondoelmatigheid in de natuur? Ook hier ontbrak, volgen® spr., het materiaal niet en wer den voorbeelden genoemd, die stellig geen twijfel over lieten. Dezelfde vlinders met hun beschuttende on- derkleeren hebben de vleugels van boven hel gekleurd. Vallen zij bij het vliegen dan niet in 't oog en zijn er dan geen vogels om hen op te happen? Hoe sterk werd niet vaak het nut overdreven van gevleugelde zaden of vruchten: zekere tropische boom zou mèt zulke zaden nog 30000 jaren behoeven, om zich over 100 K.M. te verspreiden. De roode kleur van jonge blaadjes werd toegeschreven aan het doel, ze te be schutten tegen kou, maar nergens komen meer roode jonge bladen voor dan in de heete gewesten. Jammer was het, dat bij 't geven van verklaringen dikwijls zoo vreeselijk overdreven werd en de biologen (vooral Duitsche) zoo vaak tot allerlei gedWongen verklaringen kwamen. Het i® b.v. voor vele gewassen van groot -nut, dat hun vruchten in 't najaar bij 't rijp worden helle kleuren aannemen (rozebottels, Gel- dersche roos, hulst, lijsterbes, duindoorn enz. enz.) dan lokken zij daarmee de vogels, die de vrucht op eten en de zaden verspreiden. Maar als nu zeker ge leerde 't feit moet constateeren, dat van een plant in Afrika met hel rood en zwart gekleurde peulen de vo gels nooit snoepen, omdat de boouen vergiftig zijn, dan acht die gedeerde dat gelukkig, want anders zou den de vogels de zaden maar opeten, iet®, wat in alle andere gevallen altijd! als van zooveel nut voor de verspreiding der planten wordt geacht (de zaden lij den van dit opeten niet). Behalve op ettelijke andere voorbeelden wees spr. op de prachtinrichtingen van vele planten bijv. voor kruisbestuiving, die hoegenaamd niet gebruikt wor den. Waar blijft dan 't nut in den strijd1 om 't be staan? De bloem van erwt en gewone teunisbloem, steed® druk door insecten bezocht, bestuiven zichzelf vóór 't opengaan; 't speenkruid, door kleur, honig- kliertjes enz. een echte insectenbloem, brengt haast nooit vrucht voort, maar plant zich voort met knolle tjes, en de paardenbloem, ook al zoo goed! ingericht op bezoek van insecten, heeft deze inrichting totaal niet nioodig, daar de zaadknopjes zich al beginnen te ont wikkelen tot zaden, als 't stuifmeel nog niet eens rijp is, dus: zonder bestuiving. Ontelbaar is het aantal gevallen, dat men bij de vraag: zou deze of gene vorm, kleur, voortbrengsel nut hebben? niet alleen1 het antwoord moet schuldig blijven, maar dat het 't waarschijnlijkste is, dat men dan met een geheel indifferente, geen nut doende ei genschap te doen heeft. Is het nuttig voor een or chis, dat haar zaden zoo ontzettend klein zijn, dat 't kiemplantje nauwelijks boven den grond komt, en dat zij wel zeven, acht jaar behoeft, eer dat zij bloeit? Hoe komt nu plant of dier aan die nuttige, die on verschillige en die schadelijke eigenschappen? Hier stond spr. eenigen tijd stil bij de nieuwste pha se der evolutieleer, de mutatie-theorie van onzen prof. de Vries. Van de geleidelijke, ongeveer onmerkbare veranderingen, die ondersteld werden, had men nooit iets bespeurd, ook niet bij graanhalmen, afkomstig uit de Egyptische pyramiden en dus veel ouder dan een menschenleeftijd, maar die volkomen op de tegenwoor dige gelijken! Daar bespiegeling en geredeneer ons niets verder bracht, nam prof. de Vries het eenige middel ter hand, dat onze kennis wezenlijk kan uit breiden: de waarneming. En toen bleek; dat er in •het leven eener soort perioden kunnen voorkomen, waarin uit een individu nakomelingen ontstaan, die daarvan afwijken en wel in allerlei opzichten en1 in alle richtingennatuurlijk zijn de afwijkingen klein. De soort als zoodanig blijft bestaan, maar de afwijkingen, als zij voor voortplanting geschikt zijn, zijn ook terstond standvastig. Gaat dat afwijken verder voort, dan kan dit aanleiding worden tot het ontstaan van een nieuwe soort; soms is de afwijking terstond al zóó groot, dat men van een nieuwe soort spreekt. De nieuwe eigenschappen zijn gewoonlijk echter volstrekt niet nuttiger dan de oude. Prof. de Vries merkte dit 't eerst duidelijk op bij Lamarck's Groote Teunisbloem (Oensthera Lamarc- kiana)maar men merkt 't ook elders op. Van de Voorjaarsvroegeling bijv. bestaan totaal wel 300 on dersoorten. En zoo ontdekt een bloemkweeker plotse ling te midden zijner velden een afwijking, die zorg vuldig afgezonderd en verder voortgekweekt wordt, om als nieuwe vomi tegen hoogen prijs in den handel te worden gebracht. De pelorische vorm van het gele Vlasleeuwenbekje is er ook een voorbeeld van. De oude leer van 't langzaam vervormen met on merkbare overgangen kon dus niet gehandhaafd1 wor den. Maar volgens spr. was uit die nieüwere ontdek kingen voor ons denken iets zeer belangrijks te leeren. De naar Evoluta duidt op verandering, ontwikkeling, naar sommigen meenen: vooruitgang. Dit laatste nu is niet altijd waar; 't beteekent óók vaak: achteruit gang (is niet de uitnemend aangepaste lintworm met zijn parasietische levenswijze en verwording in allerlei opzichten hier een model van?) of niet meer dan een op één lijn blijven, En nu wordt de evolutieleer bij wijze van voorbeeld bij allerlei bewijsvoeringen aangehaald (om naar analogie te redeneeren, gevolg trekkingen te maken of voorspellingen te doen) en dan wordt wel verkondigd: de vooruitgang kan niet worden belet, hoogstens vertraagd, krachtens de wet der evolutie. Maar blijkt nu niet ten duidelijkste, dat wie werkelijk vooruitgang wil (bijv. op maatschappe lijk gebied), niet op die vermeende wet kan noch mag vertrouwen, maar steeds op de bres moet staan, om actief, krachtig die vooruitgang te bevorderen en evo lutie inderdaad gelijkbeteekenend met verbetering, vooruitgang, vervolmaking te doen worden? Daar na deze boeiende, dikwijl® humoristisch getin te rede niemand uit 't publiek (dat ongelijk had, met niet talrijker op te komen) zich voor debat aanmeldde, sloot de voorzitter met hartelijke dankzegging de ver gadering. Prcilikauts-beroepeu iu 1704 eit 1700. In de dagen toen de gereformeerde predikanten nog uit de stadskas betaald werden, deden burgemeesteren hunnen invloed op de beroepen gelden, zoodat zulks nog al eens aanleiding gaf tot haken en oogen tus- schen hen en den kerkeraad. Toen ds. Johannes van Staveren in 1703 naar Amsterdam vertrokken was, boden gedeputeerden van den kerkeraad den 6 Maart van het volgende jaar een zestal ter goedkeuring aan. Hun werd gezegd, dat het volgen® de resolutie van 25 November 1694 een drietal moest zijn. De afgezonde nen verklaarden met dit besluit onbekend te zijn en verzochten, dat burgemeesteren ditmaal met een zes tal genoegen zouden nemen. Zulks werd geweigerd en daarbij ook herinnerd, dat de kerkeraad handope ning en machtiging tot het maken eener nominatie behoorde te vragen. Den 8 Maart kwamen de afge vaardigden terug, ontschuldiging van den kerkeraad aanbiedende, handopening verzoekende en nakoming van de resolutie belovende. Daarop werd voor dit maal met het zestal vrede genomen, mits men in het vervolg het bepaalde naleefde. Beroepen is toen ds. Guilielmus Vermaten, van Muiden. Na het overlijden in April 1706 van d®. Johannes Hiole ontstond weder geschil, ditmaal ook over de richting der genomineerden en in den boezem van den kerkeraad, waarvan eenige cocciaansche leden voor iemand van hunne kleur ijverden. Den 3 Juli werd burgemeesteren een drietal aangeboden, bestaande uit de predikanten Gromme te Monnikendam, Moba- chius te Wormerveer en Oukema te Muiden (deze schijnt cocciaan te zijn geweest), waarop burgemees teren verklaarden nog niet geïnformeerd te zijn no pens de capiciteiten en den ommegang van de genomi neerden en dat zij, ter besparing van tijd, den ker keraad opdroegen, binnen 3 of 4 weken nog een ander drietal te maken, aanbevelende daarop moderate per sonen te brengen. De kerkeraad weder vergaderd zijnde, bestreden eenige ontevredenen ook de meerdex- tallen en eischten zij, bewerende, dat de zoon van ds. Hiole nog te jong was om in eene stad beroepen te wordep, eene geheel nieuwe stemming. De meerder heid, waarbij de predikanten, weigerde dit, doch be loofde hem bij het maken van het drietal voorbij te gaan. Hiermede werd weder geen genoegen genomen, in een volgende bijeenkomst op 16 Augustus bleef ieder bij zijn gevoelen en vertrok de minderheid onder protest, en eerst den 20 kwam het tot een drietal, dat namens den kerkeraad den 31 werd1 aangeboden en bestond uit de predikanten Gorgon te Serooskerke, de Pire te Heenvliet en van de Polder te Nieuw Beier land. Het voldeed burgemeesteren evenmin als het vorige, en den 11 September werd door hen den op geroepen 3 predikanten der gemeente aangezegd, dat het, behoudens het recht der Kerk, zou gelegd worden bij het vorige, en hun gelast te procedeeren binnen eene maand tot eene andere nominatie en te zorgen voor vermijding van alle informaliteiten. Den 25 September kwamen ds. van Olphen en de kerkeraads- leden Porcinius*) en Feyter uit eigen naam ter ka mer, verzoekende dat het beroep uit de 2 drietallen mocht geschieden, maar de president-burgemeester Assendelft beteekende hun, dat de kerkeraad aan den gegeven last had te voldoen. Het wachten moede, maakten burgemeesteren in 't laatst der maand een drietal, waarop voorkwamen de predikanten Theodo- ru® Ubiuck te Delft, Egidius van der Put te Maas tricht eni Leenardus Beels te Breukelen, waaruit zij den kerkeraad verzochten te kiezen. Deze het niet eens kunnende worden, werd in het begin van Octo ber bepaald, dat de verkiezing den 15 moest geschie den, maar de president ds. Vermaten stelde de verga dering uit. Burgemeesteren gelastten toen door een stadsbode, vervolgens door een der secretarissen, dat het besluit den 16 's namiddags moest genomen zijn. Werkelijk kwamen gedeputeerden dien dag het ge- wenschte drietal aanbieden, en hun werd den volgen- den dag gezegd, dat daaruit het beroep moest volgen, zonder te letten op de vorige drietallen, omdat het bij het eerste met veel hevigheden was toegegaan en het tweede laboreerde aan eene notoire informaliteit; te vens werd hum te kennen gegeven, dat de gemeente zeer geporteerd scheen voor ds. iTbinck. De kerkeraad heeft den gegeven wenk ter harte genomen en ver koos den 20 Ubinck, waarbij Frans de Vries buiten stemming bleef ein ds. Vermaten, de ouderling van Breem en 2 diakenen de vergadering reeds verlaten hadden. De approbatie op het beroep werd natuurlijk gaarne verleend en de beroepene hield den 28 Decem ber zijne intreerede. Hoe de door burgemeesteren bevoorrechte het reeds in het derde jaar van zijn verblijf te Alkmaar bij hen verbruidde, en zich een ontvangen berisping zoo aan trok dat hij het bestierf, hebben wij medegedeeld in de „Alkm. Courant" nr. 193 van 1908; en hoe de meer derheid van burgemeesteren en vroedschap, zelfs te gen de bemoeiing van den Erfstadhouder in, in 1779 en 80 het beroep van een voetiaansch predikant impro- beerde en dat van ds. Olivier Porjeere wist door te drijven, in het 7e deel van het Archief voor Neder- lamdsche Kerkgeschiedenis. C. W. B. Zijne voorzaten heetten zich Varken. VOOR I>AMEN. K(|l>jes in «le Motiewereld. Thans komt er weer een eigenaardige nouveauté tot ons uit Parijs op het gebied der schoenen. Zooals van daar gemeld wordt is het nieuwste: elegante schoentjes versierd met kleine pleureuses! Of de ze opgang zullen maken, zal nog moeten worden afge wacht. Wel ia d'it het geval met de kanten schoentjes die op soirées al meer en meer gedragen worden. Zij maken dan ook een allerliefsten indruk, zoo'n paar kleine schoentjes van oude Brusselsche kant. Bijzon der effectvol is voor dit doel crême-kleurig kant-ap plicatie over zilverweefsel en ecru-kleurige kant over een gouden ondergrond. Hoewel dit schoeisel er teer en onsoliede uitziet, is het sterker dan men zou den ken, de schoentjes worden stevig in elkaar gezet en laten zich gemakkelijk chemisch reinigen. Daar in het komende seizoen de rokken buitengewoon kort zul len zijn, zullen deze schoentjes ook dan zeker opgang maken. Zij zullen echter niet de verlakte schoenen, waarvan het bovenste deel uit gekleurd peau de Suède bestaat-, kunnen verdringen, daar deze chic kleeden en ongetwijfeld veel sterker zijn. Een andere nouveauté, die tot ons gekomen is, is het nieuwe oor-sieraad. Geheel nieuw is het echter niet wat meer het, geval is met mode-artikelen. Meestal zijn) zij al eens gedragen in den tijd onzer grootmoeders of overgroot moeders, zoo is het ook weer met het nieuwe sieraad. Het bestaat uit een pruimvormige parel of een lange opaal, een oorversiering, die ook in het bloeitijdperk van Engeland onder koningin Victoria veel opgang maakt. Aan weerszijden van den parel of van de opaal bengelen een paar fijne gouden kettinkjes van ongelijke grootte» die bezet zijn met kleine brillanten en die ook aan het eind met een ietwat groote brillant versierd zijn. Bij iedere beweging, die de draagster maakt, worden de kettinkjes heen en weer bewogen en schitteren de brillanten als dauwdroppels of als ijskegeltje® in de zon. De Engelsche dames stellen er veel prijs op voor elk artikel, dat tij dagelijks bij haar toilet gebruiken, een afzonderlijk sachet te bezitten. Zoo worden zakdoe ken en handschoenen, kousen en zijden onderlijfjes steeds in een voor hen bestemd geparfumeerd cachet opgeborgen, die de eigenares zelf vervaardigt. Bij voorkeur gebruikt zij daarvoor mooie zijden lapjes. Zoo bezit in Engeland op 't oogenblik iedere dame, die op het gebied der mode „bij" is, wonder-mooie nacht zakken en kousen-sachets van witte brocaat-zijde met empire-kransjes versierd. Lange, ongeveer 50 cM. breede reepen brocaat worden met witte zijde gevoerd, waarover heen nog zachtkleurig ninon, mat-rose, licht blauw, zacht-lila of geel wordt aangebracht. Een dik, wit zijden koord wordt rondom langs de randen ge naaid. De bovenste rechte hoek wordt omgeslagen en met een uit fijn zijden band vervaardigd kransje, waarin een monogram wordt geborduurd, versierd. De kanten van het sachet blijven open, opdat de teere artikelen van fijn zijden-batist of kant, die er in ko men te liggen, niet gedrukt worden. No. 337. E. B. H. BöTTGER te Alkmaar, lste en 2de prijs ex aequo N. S. B. 1912. 'Z//////A Mat in 2 zetten. U.lvTsS No. 338. JOS. DL VERGé te Amsterdam, lste en 2de prijs ex aequo N. S. B. 1912. Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 334 (Lad. VETE SN IK) 1 Tf7 e7 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer en C. Visser te Alkmaar, G. v. Dort te Leusden, Mr. Ch. Enschedé en P. Fabriek te Haarlem, J. W. Le Comte en J. Vijzelaar te 's-Gra- venhage, P. Bakker en Jos. de Koning te Amsterdam, J. Deuzeman te Erederiksoord, S. te S., J. Reeser te Voorburg, Mr. A. van dre Ven te Arnhem, G. H. B. Hogewind te Utrecht, H. Strick van Linschoten te Rijswijk en O. Boomsma te Kampen. Hoewel de Maart-aflevering van het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond op het oogenblik, dat wij dit schrijven, nog niet verschenen is, zijn wij toch gemachtigd bovenstaande opgaven te publicee- ren, die, volgens het oordeel der jury, de beste waren in de afdeeling tweezetten, alleen open voor hen, die in Bondswedstrijden nooit eenige onderscheiding had den behaald. Zoo verschijnen deze twee bekroonde problemen dus nagenoeg tegelijkertijd als in het officiëele Bondsor gaan en wij behoeven wel niet te releveeren, hoe wij er op gesteld waren dit te bewerkstelligen, omdat het hier den eersten lauwer op probleemgebied gold van een stadgenoot. Wij wenschen den heer Böttger van harte geluk met zijn succes en hopen en vertrouwen, dat deze eerste onderscheiding niet de laatste moge zijn. Het zij ons nog vergund hier aan toe te voegen, dat deze componist zijne kracht schijnt te zoeken op tempo-gebied. Dit blijkt niet alleen uit No. 337, doch ook uit eern 3zet van zijne hand, in Februari iu het Bondsblad verschenen. Daarin komt in een der vari anten een tempo-zet als voortzetting voor, die, daar van zijn wij overtuigd, menig componist van veel meer routine en ondervinding dan de heer Böttger heeft doen watertanden. Verder doen wij er het zwijgen toe. Wij loopen op het jury-rapport niet vooruit, omdat wij van meening zijn, dat voor Bondszaken het Bondstijdschrift be hoort geraadpleegt te worden. En hij die geen Bondslid is en nieuwsgierig te we ten wat er over de opgave van zijn stadgenoot gezegd wordt, hij worde het! Het lidmaatschap van den Ne derlandschen Schaakbond kost slechts 2.50 per jaar, waarvoor men onder veel meer! maandelijks een goed geredigeerd Tijdschrift ontvangt van anderhalf vel druks, waaronder geregeld minstens twaalf pro blemen. Men heeft zich slechts aan ons op te geven en wij zullen de aanvraag voor het lidmaatschap direkt aan den Bondsseeretaris overbrengen. Ad. No. 336. Hoewel ons de stand dezer opgave door zeer be voegde hand werd verstrekt, bleek ons uit het Maart nummer van het „American Chess Bulletin", dat er nog een zwarte pion op a6 moet staan. De stelling wordt nu: Kei, Dc6, Te8, Lg3, Pa3 en el, Pib2 en f2. Kd4, ta5, lbl, pdl en d7, pi a4, a6, b5, c2, c7, f5 en gL De lezer zal zien hoe deze zwarte pion op a 6 eene werkelijke verandering te weeg brengt, waarop wij bij de oplossing terug hopen te komen. Aan de Dammers. Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro bleem 175 (auteur J. Bourquin). Stand: Zwart: 7, 8, 9, 11/15, 18, 19, 20, 23. Wit: 21, 22, 26, 27, 29, 30, 31, 33, 34, 39, 42, 44. Oulossing: 1. 30—24 1. 19 30 2. 24 35 2. 23 43 3. 44—39 3. 43 34 4. 22—17 4. 11 22 5. 21—17 5. 12 32 6. 33—29 6. 34 23 7. 31—27 7. 22 31 of 32 21 8. 26 10 8. 15 4 9. 25 1 9. 18—22 10. 1— 6 10. 22—27 11. 61 en wint. Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren: W. Blokdijk, G. Cloeck, D. Gerling, J. Houtkooper, S. de Jong, J. K., G. van Nieuwkuijk, N. Zeeman te Alkmaar, Jb. Bos, Oudesluis, S. Homan, Wijde Wor- mer, H. E. Lantinga, Haarlem. TWEE DAMZETTEN. In 1900, toen Ottina nog niet zoo sterk speelde als thans, maakte hij echter reeds mooie combinaties. De hier volgende, uitgevoerd tegen niemand minder dan, Weiss, levert hiervan het bewijs: Wit speelde als volgt: 1. 34—30 1. 25 34 2. 24—19 2. 13 33 3. 40 29 3. 33 24 4.32—28 4.18:29 5. 27—21 5. 16 27 6. 37—31 6. 26 37 7. 42 4 en wint De volgende damzet werd terzelfder tijd gemaakt door den heer Raphaël te Marseille: In dezen stand speelde wit als volgt: L 28—22 1. 17 28 2. 37—32 2. 28 37 (de beste op 26 37 volgt 32 5) 3. 38—32 3. 37 28 4. 42—38 4. 26 37 5. 27—21 5. 16 27 6. 33—32 6. 27 38 7. 43 51 Deze twee mooie damzetten zijn zeer zeker de aan dacht onzer lezers waard. Ter oplossing voor deze week het volgende ingezon den probleem. Zeer mooi van ontleding. Probleem 176 van S. HOMAN, Wijde Wormer. Zwart: 2, 4, 7, 8, 15, 16, 17, 20, 30, 36. Wit: 13, 19, 23, 27, 29, 32, 33, 37, 42, 47. Oplossingen vóór of op 4 April. fpEene WED., uit den boerenstand, 52 jaar, P. G.,' zag zich gaarne geplaatst als Huishoudster, bij een alleenwonend man 't liefst in of nabij Alkmaar. Br. fr. lett. U 234 bureau dezer Courant. 1880

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 10