DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. op Maandag 15 April 1912. op Woensdag 1T April 1912 Kaasmarkt. im Ceichledenis ran den Bariaan No. 77 Honderd en veertiende Jaargang. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— .Afzonderlijke nummers 3 Cents. ZATERDAG Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. 30 MAART. te Alkmaar, te ALKMAAR. HAVENMEESTER. Kaasmarkt. BINNENLAND. Telefoonnummer 3. GROOTE ALRMAARSCHE CODRANT. iriaarsnr Grnte Paardenmarkt BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR roepen sollicitanten op naar de betrekking van Vereischt wordt bekendheid met de binnenschipperij. Jaarwedde van i 700 tot f 850 Verplichte deel neming in het pensioenfonds. Persoonlijk bezoek wordt niet gewenscht. Stukken (adres op zegel) in te zenden voor 1 April a.s. BURGEMEESTER en WETHOUDERS vnn ALK MAAR brengen ter algeineene kennis, dat do Vrijdag- sche kaasmarkt gedurende het zomerhalfjaar, begin nende 1 APRIL en eindigende 30 SEPTEMBER a.s., b ij w ij z e van proef, een half uur vroeger, dan tot dusver het geval was, zal aanvangen, zoodat ile markt in dat tijdvak zal beginnen 's voor. middags te t»i/2 ure. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden dat, door de vervroeging van de ka-rsmarkt met een half uur, de verkoop van de ('ouiuitgsie-kaas eveneens vroeger aanvangt en wel in plaats van te elf uur te halt elf. Alkmaar 23 Maart 1912. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter DONATH, Secretaris. HMDEKWËT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algeuieene kennis dat zij bij be sluit van heden vergunning hebben verleend aan P. SM ILR, aldaar tot het oprichten van een ijzeren oven, ter vervanging van den bestaande» oven in het perceel Mient, wijk B. No. 2. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 28 Maart 1912. Gevonden voorwerpen. Een fiets, een hoezelaar, een jongensjas, een cein tuur, een knalpot van een auto, eenig geld, een hond, penig sajet, een zak met inhoud, een overschoen, een mesje, een lantaarntje, een halsketting, een R. C. kerkboek, twee armbanden, een rozenkrans, een haar speld, een portemonnaie met eenig geld, een nijptang, een loopplank, eenig ondergoed, een kip, een honden zweep, een^ fietspomp, een gouden dasspeld, een stem pel en eenige zakdoeken. Alkmaar, 29 Maart 1912. De Commissaris van Politie, W. Th. VAN GRIETHUIJSEN. door BERNARD CANTER. Len baviaan van middelbaren leeftijd wandelde zelf bewust en vergenoegd door het bosch, geleund op een zwaren stok. Het was in 't voorjaar en daar de bloe sems dit jaar een rijken notengroei beloofden, bedacht hij, dat zijn financieele vooruitzichten het hem nu wel veroorloofden naar een levensgezellin om te zien en een gezin te vormen. Daarom liep hij naar een beek, monsterde zijn voorkomen, streek zijn! baard glad, vlooide zich nog eens extra, brak een mooien tak van een boom met twee groene blaadjes er aan, nam dezen in plaats van zijn ouden stok en wandelde toen welgemoed verder het woud in om een passende ega te vinden. Toen hij aan een bavianen-gezin kwam, waar een drietal flinke wijfjes-bavianen bezig waren, dartel eu stoeiziek elkaar te vlooien, zwaaide hij met zijn stok, sprong midden tussehen den stoet en begon het hof te maken. Hij bracht enkele buitengemeen smakelijke wortels aan, sprak over den rijken notenoogst, die te verwachten was en vroeg de hand. De drie wijfjes- bavianen echter, nadat zij eerst de wortels hadden op gegeten, begonnen hem uit. te lachen, keerden hem den rug toe en liepen weg. Mistroostig ging de bavi aan zijns weegs en peinsde er over, waarom hij afge wezen was. Doeh hij kon maar niet. de*oorzaak vin den van zijn blauwtjes. 's Middags den vos ontmoetend en in een aange naam gesprek gerakend, klaagde de baviaan hem zijn leed en vroeg of Heintje ook kon vermoeden, waarom hij afgewezen werd. „Vermoeden?" vroeg de vos. „Ik weet het wel ze ker. Hoe wou jij met jou leelijk bavianen-gezicht op succes hopen? Jij bent te. leelijk, vriend. Zie dat je een mooier gezicht krijgt. Dan zullen alle wijfjes bavianen je wel om den hals vliegen." Alleen bij de gedachte daaraan grijnslachte de bavi aan en de vos, dit ziende, herhaalde nogmaals: „Ba viaan, wat ben jij leelijk!" Dit deed1 den grijns om den mond van 't. arme beest verstijven en hij ging treurig zijns weegs, 's Avonds zat hij mistroostig bij een beek, toen hij een bosebkol zag, die vergeefsehe pogingen deed om met een takje dat moeielijk bereikbare plekje op den rug te bereiken, waar de zetel van den jeuk is. De baviaan schoot tee en het onaangename van deze. lastigste der kwalen van boschkollen, jeuk op den mg', beseffend, verleende hij haar ridderlijk hulp. De boschkol bedankte hem oprecht en vroeg hem, of zij van hare zijde iets voor hem kon doen. „Jo schijnt bedroefd te zijn. Heb je misschien ook last van dat. onaangename gedierte?" „Neen", zeide de baviaan, „mijn smart is een ande re. Zie, ik zou zoo graag een vrouw hebben, maar ik kan er geen krijgen omdat, zooals de vos zegt, ik te leelijk ben. Kan je mij oen middel geven om dat te veranderen „Wel zeker. Hier heb je een pakje kruiden. Kook die en neem liet aftreksel. Dat- geeft je de toover- macht. om je gelant te veranderen in dat van welk dier je maar wenseht, als je met dat andere dier uit een bak, dat aftreksel opdrinkt." De baviaan omhelsde de kol dankbaar en hij sliep dien nacht bijna niet van blijdschap. Want hij zou nu het mooiste gezicht kiezen en voortaan zouden alle wijfjes-bavianen, zooals de vos gezegd had, hem om den hals vliegen. 's Morgens vroeg ging hij al op weg, liep naar den vos, vertelde van de. wondër-kruiden, die de kol hem had gegeven en nooddgde den vos uit, met hem mede te gaan, om hem te helpen bij 't kiezen van een mooier gezicht. Samen waren zij aan 't wandelen, toen zij een -ehaap ontmoetten. „Hoeft dar beest een mooier gezicht dan ik?" vroeg de baviaan aan den vos. „Het is niet een van de mooiste gezichten. Doch mooier dan jij is het zeker." Maar de baviaan bekeek het schaap goed en. zei toen: „Die gekrulde horens, die nergens toe dienen, bevallen mij niet. En ook vind1 ik de oogen erg on beduidend. De neus is mij veel te lang en ziet eens hoe raar hij met zijn mond mummelt. Hij heeft niet eens wangzakken. Neen, voor een schaapskop ruil ik den mijne zeker niet." Zij wandelden samen verder toen zij een ezel ont moetten. „lieert- dat beest een mooier gezicht dan ik?" „Mooi noem ik anders'', zei de vos. „Maar mooier dan het jouwe is het zeker." De baviaan nam den ezel goed op en zei toen: „Ik erken, dat die ezel niet bepaald leelijk is. Maar kijk die ooren eens. Juist begon de ezel te balken. „Ga mee', zei de baviaan. „Met zijn kop zou ik zijn stem ook krijgen." De twee gingen wat haastig verder. Bij een poel lag een kaaiman, met zijn bovenlichaam in het slijk, zieli in de zon te koesteren. „Is zijn kop mooi?" vroeg de aap. „Er is mooi en er is mooi", antwoordde de vos ont wijkend. „Maar mooier dan jij is iemand al heel gauw." De kaaiman gaapte op dit oogenblik en de aap zag den grooten muil met de reeksen scherpe tanden. „Met zon'n snoet wil ik niet levenslang rondloopen, al kon1 ik alle mooie baviaanscheni tot vrouw krijgen. Ik zou geen behoorlijke vrijage kunnen beginnen, want ik zou ze met mijn lippen zoover van mij afdu wen, dat ik mijn arm niet om haar leest, zou kunnen slaan." „Ik voel veel voor je practisch bezwaar", antwoord de de vos gelaten. De twee vrienden wandelden weer verder en kwa men nu bij een kudde giraffen. „Zijn die koppen mooi?" vroeg de aap. „Dat zou ik meenen", antwoordde de vos. „Kijk maar eens naar die zachte oogen. Die verteederen ze ker elk vrouwelijk hart.'' „Zou die kop mij goed staan?" vroeg de aap. „Bepaald beter dan jouw apensnoet." De baviaan dacht een oogenblik na. en zei toen: „Zeg mij eens oprecht, Heintje", vindt je hun hal zen niet buitensporig lang?" „Inderdaad sprak de vos, „zij dragen hun hoofd wel wat erg hoog." „Zeg maar, dat zij hun neus in den wind dragen." „Dat is zeker niet aanbevelenswaardig voor een vrijer. Maar na het huwelijk zou dat geen bezwaar meer zijn." oor na het huwelijk ben ik niet bezorgd meende de aap wijsgeerig. „Dan ben ik de baas. Kom laat ons verder gaan. De kop kaai mooi zijn, maar de hals is mij te lang." A eder wandelden zij verder tot zij aan een konings tijger kwamen, die in 't zonnetje lag te slapen. „Dat is een mooie kop!" riep de vos uit. „Dat geef ik graag toe. Kom, ik zal hem wekken eu hem vragen met mij van het kruidera-elixer te drin ken." De vos verborg zich, de aap klom in een boom, pluk te een groote noot en wierp die op den kop van den tijger. Deze sprong op, keek opwaarts, sperde zijn kaken wijd open en de nap zag nu de valsch-groene oogen van het dier. „Dat noemt de vos mooi!" riep de aap uit. „Dat zijn geen oogen maar vurige hallen. Ik bedank voor zulk een schoonheid." Hij sprong van boom tot boom tot hij buiten liet be reik van den tijger was, floot den vos en beiden wan delden verder. Een ratelslang hing aan een tak. „Dat is een mooie kop", meende de vos. De ratelslang zag de twee, stak zijn kop wat vooruit en een lang, fijn gevorkt tongetje kwam trillend uit den bek glijden. „Abahl" zei de baviaan. „Ik geloof, Reintje, dët jij geen goeden smaak hebt." „Je legt het er zeker op aan om met mij het elixer te drinken", antwoordde de vos beleedigd en ver wan nd. „Met jou?" vroeg de baviaan goedmoedig. „Daar heb ik heek-maal niet over gedacht. Maar nu je het zegt, laat ik je eens goed aanzien." „Welnu?" De vos zette zijn schranderste gezicht. „Hoor eens", zei de baviaan, „als ik het eerlijk zeg gen mag „Spreek gerust. „....Ik vind, dat je staart het mooiste, deel van je gezicht is." „Ik wist wel, leelijke aap, dat. je mij een poets zou bakken. Ajuus. zoek verder zelf." En de vos sloeg, zwaar beleedigd, een) anderen weg in1. De baviaan ging alleen verder, het pakje kruiden van do boschkol in zijn hand. Hij liep tot den middag in het woud en zette zich toen vermoeid neer aan den oever van een beek, mistroostig- en wanhopig. Terwijl hij zoo zat, keek hij in 't water en zag daar zijn spiegelbeeld. I)at beschouwde hij nu aandachtig en hij zei tot zichzelf: „Het is wonderbaar. Maar als ik mijzelf zoo zie, moet ik toch zeggen, dat ik van alle dieren in 't bosch de edelste trekken heb. Wie heeft zoo'n mooien baard als ik. Wie zulke welgevormde ooren. Wie zulke heerlijke, ronde oogen. En dan mijn tanden, mijn mooie blanke tanden. De baviaan lachte bij deze woorden zichzelf toe in het water. Toen gooide hij het pakje kruiden in de beek, boog zich voorover en begon te drinken. „Ziezoo!" zei hij, toen hij zijn dorst, gelescht.' had, „blauwtje of geen blauwtje, ik geloof, dat ik met nie mand anders beter het kruiden-aftreksel had kunnen drinken. Al vinden zij mijn kop niet mooi, het is toch mijn eigen kopen het eigene is toch maar het ware." En hij streek behagelijk de droppels uit zijn baard. Gemengd nieuws. TUSSOHEN TULP EN HYACINT. an de pen vara Frans Netscher gelezen in1 de Do Kampioen (overgenomen uit Ons Eigen Land II") deze beeldrijke beschrijving vol kleurenpracht uit het bloembollenland1 rond! Haarlem: Een zonnetje, een paar dagen, en Holland) komt weer aan zijn eerste kleuren. De crocussen staan in bloei. De landen1 be ginnen te kleuren; hier en daar komen in zachte teer heid op enkele velden lapjes verf over den grond lig gen. De marmeren knotsjes der witte crocussen drei gen omhoog; er naast, of hier en daar ballen zich de paarse vuistjes van een andere variëteit en de geel rood-bonten zetten hun gloeiende boeaempjes open, «1> hun win terangst uithijgend. Andere gewassen volgen de crocussen. De narcissen komen. Aan haar zwiebelstengels ontplooien «ij haar krans van blaadjes. De Gouden Spoornarcia steekt haar gele trompet voor zich uit; de tweekleurige Grandee lijkt een marmer schaaltje; met een goud kleinood er tegenaan; en de Poeticus is een droom er t je, een1 dichtertje, een) uit een witten maannacht gevallen wit sterretje, in welks midden een soezig, geel oogje loompjes staat te turen. En de hyacinten volgen nu. eerst de vroege soorten, dan de latere. i Werd op sommige velden teer van witheid; 't was. alsof de zon er ging schijnen op de blanke sneeuw. ITet groene h.vacintenloof perste uit. liet bruidswij van de Madame van der Hoop, en het. zachter getinte wit van de Innocence, dat aan den binnenkant- van zecj-chelpjes denken doet, schenen bloemen uit cei) ivoren land. Zacht gamma'den daar de Wauw trossen tegenaan: het teer blauw van de Queen of the Blues, dat de kleur heeft als de borstveerrjes van een meesje; het forseher blauw van den Grand Maïtre, als eet; toorts omhoog zich beurend, dat warmer en tropische! is als de sehitterveeren van een paradijsvogel; en hej donker paarsblauw van den King of the Blues, waar over de diepe wellustige tint ligt van de oogen eemer Andalusisehe vrouw. Schel kleurde het geel der felle baat daar tussehen in: de hooge fakkel van de Obe- lisque, zwaar en recht van tros, fier en sterk als eeo ridder in gouden harnas, en de rondere, zachtere troè van den King of the Yellows, geel als een kopere^ schalmei, als de koperen bazuinen, waarop men blies op de wallen der bijbelsche steden. Maar alles overheerschend, vernietigend door haar kracht en heftigheid, waren de roode hyacinten, die als bloedvlekken op de relden lagen, als overblijfsel en van ontvelde liehaamsdeelen na een veldslag, wanneer de lijkeu bloedige stompen van ledenmaten in verstijf de kramping omhoogsteken; het schreeuwrood van de Vuurbaak en het wraakrood van den Roi des Beiges. Maar de tulpen gingen nu ook meedoen. De Parkiettulp, met haar rood in geel verloopend, was als de vrucht van een vreemden Oranje-appel boom; de Précieuse, met haar wit in roze verloopend, was als de wang van een jonge maagd, die even aan- roodt; de witte Joost van den' Vondel en de Zilveren Standaard geleken aan stengels opgeheven bekers, waar de nog rillende druppels vau den reinen uehtend- dauw door witte elvenkimiertjes in wordt, opgevangen; het rood van den Due vara' Tol deed denken aan de kleur van een uitgesneden krijgsmanshart, door een vijand aan een piek gestoken en omhoog gedragen; het wit doorloopen paars der Jacht van Rotterdam riep de kleur terug van de wulpsehfluweelen' tapijten, die de wanden der oude ridderburchten bekleedden; en het. incarnaat. van groote velden Darwintulpen geleek op de binnenzijde der Oostersch weelderige ornaatge- waden van hoogeprie-sters. 't Werd ('én orgie van' kleuren, waaraan geen einde meer was te zien in ons sitille land aan de zee. liet wit van de koude Poolstreek; het rood van den Indus en den Euphrant het blauw var* de Zwitserscho Alpennevels, en het paars der bloemen, die in dë scha duw groeien van Zuid-Ameriknnnsche oerwouden dit alles kwam hier in mengelingen, in variëteiten, in hybridisaties, door een kweek- en teelkunst van eeuwen, samen, gloriede over de blondwitte zandak- kers van Noord-Holland. Maar de wind jaagt dan ook het lied, dat de aarde met haar kleuren tot den hemel zingt, dë bloemen uit. De gele trompetnarcissen tetteren haar koperen hoornsignalen uit; de witte tulpen jubelen haar bruidslied en de witte hyacinten psalmodieeren haar reine gebeden als van stilstaande witte nonnen uit; bet. blauw juist, als het blijde lied van zich irai do lente minnende paren; het violet hijgt met keelgeluiden de benauwing der hartstochten uit; het geel der hyacin ten sist de rauwe zangen van de wraak; het rood der tulpon gilt en schalmeit in zwierige, afbrekende gal men dë hoop, de furie der optrekkende horden uit; en liet, zwarte violet der Darwintulpen beiert het psal- mend gezang van vrome scharen omhoog. En boven dit. alles uit, te midden- van deze kleuren- fantasmagorie, van deze bloerfien-orgie, praalt hoog in de lucht do groote kerk vnn Haarlem, verheft zich als in een apotheose de St. Bavo boven. Neerland* bloemenstad. UIT SINT-PANCRAS. In de Donderdag gehouden raadsvergadering, waar in de heer M. Duif afwezig was, werd1 medegedeeld dat ingekomen is 't proces-verbaal van de laatste kas opname: in kas blijkt te zijn1 70.995 conform de boe ken. Goedgekeurd is ontvangen de heffing van school gelden van in Alkmaar schoolgaande kinderen. In behandeling kwam een schrijven van denl heer A. Oudes. waarin deze te kennen geeft bezwaar te hebben den akker te aanvaarden^ zoo de bepaling van een1 5 M. breed pad blijft gehandhaafd. Met 5 tegen 1 stern, die van den heer II. Nol, besloot men in nader overleg met den adressant te treden'. De voorzitter deelde mede, dat dë schoeiïng van de losplaats der gemeente in 1894 hersteld ia door den heer A. Kroonenburg; dat de schoeiïng behoort aan de bnnnc, doch de berm aan de gemeente, volgen» den ligger der wegen. Medegedeeld werd op de bemerking vam deni heer II. Nol op de betaling der kosten van krank zinniger»-verpleging door het Burgerlijk Armbestuur, dat dit altijd zoo is geschied en- dat H.H. Armvoog den geen bezwaar hebben daarmede voort te gaan, waarop de heer Nol verklaart zich daarbij neer te leg- gein echter niet voor de betaling van het tracteinent van de vroedvrouw; doch met. 5 tegen' 1 stem verklaar de de Raad zich voor behoud van de bestaande ge woon te. De voorzitter bracht, in bespreking de schoolrappor ten. waaromtrent B. en W. voorstellen rapport hoekjes in te voeren, doch niet voor alle klassen- de heer II. Nol stelt voor dit in te voeren voor alle klassen, om trent welk voorstel de stemmen staken. Vastgesteld werd hierop de suppletoire begrooting, dienst 1911 ad 425, een af- en overschrijving groot 538.43 en de post. onvoorziene uitgaaf te stellen op 58.08. Op het adres van 0. Jansen, spoorarbeider te Broek o]> Langendijk met het verzoek om aangesteld te wor den tot besteller van goederen, welke per IT. S. M. al daar worden aangevoerd, wordt afwijzend: beschikt; evenzoo op het adres der Electrische Centrale tot. aan sluiting na voorlichting van den voorzitter van ge raamde kosten, enz., ad pl.m. 19000 en aflossing en rente a 1760 ge-rlurende de eerste drie jaren. Op voorstel van B. en IV. werd besloten met 5 tegen 1 stem, die van don lieer P. Bakker, in overleg te treden met de gas-eommissie aan den Langendijk over de kos ten van aansluiting. Goedgevonden werd aan den sehoolschoonmaker A. Kriek toe te kennen een verhooging van salaris en dit te brengen van 74 op 100, doch hem de verplich ting op te leggen, daarvoor meerdere werkzaamheden te verrichten betreffende den grooten schoonmaak en werkzaamheden aan school en onderwijzerswoning. Op het adres van Burgerplicht, tot invoering van een progressieven Iloofdelijken Omslag, staakten de stemmen, zoodat dit werd aangehouden tot de volgen de vergadering. Bij de rondvraag vestigde men de aandacht van B. en W. op den toestand van de laan bij W. Keizer Sr., waaromtrent voorziening wordt toegezegd en vroeg do heer H. Nel antwoord op zijne in de vorige zitting

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5