DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
op Maandag 15 April 1912.
Groote
op Woensdag 11 April 1912.
Van houtcn's
Cacao
Om het koude goud.
No. 79
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
DINSDAG 2 APRIL.
te ALKMAAR
De Kaasmarkt te Alkmaar.
FEUILLETON.
IU N N E N L A N II.
te ALKMAAR
Mooi licht van kleur
Goede pittige cacaosmaak
De beste voor den prijs.
GROOTE
COURANT
fjniÉ
Paardenmarkt
Onze gemeente-secretaris, de lieer C. D. Donath,
vond in een Schiesische Zeitung een opstel over „der
Kasemarkt in Alkmaar," van de hand1 van Julius Her-
den, 1 eeraar aan het doofstommen-instituut te Bres-
lau, zoo frisch geschreven, zoo levendig van voorstel
ling, dat hij niet kon nalaten het te vertalen en liet te
doen plaatsen in het tijdschrift „Gemeentebelangen."
De schrijver heeft blijkbaar uitnemend! waargeno
men en zich uitstekend op de hoogte gesteld alleen
vergist hij zich in het getal inwoners, dat 21000 be
draagt, terwijl, zooals men weet, het getal „veemen"
>odert is uitgebreid met het „Oranjeveem."
Ziehier nu de beschrijving in de vertaling van den
heer Donath:
„Alkmaar is een kleine, schilderachtige stad in
Holland. Zij telt ongeveer 19000 inwoners en is met
spoorweg en stoomboot, vap Amsterdam uit noord
waarts, in korten tijd te bereiken. De rustige, nijvere
stad biedt, behalve haar kaasmarkt, de grootste in
Holland, slechts weinig bezienswaardigheden. Hen be
zichtigt de groote Laurentiuskerk; slentert langs do
breede grachten, welke door groote schepen met hooge
masten worden verlevendigd, waarover talrijke olmen
hare schaduwen werpen en waarlangs1 oud'-hollandsche
huizen hunne vriendelijke gevels vertoonen; men wan
delt over vele bevallige ophaalbruggen en verlustigt
het oog door een uurtje toevens in den Alkmaarder
Hout, een prachtig plantsoen. Uit historisch oogpunt
is Alkmaar van beteekenis, daar zij de eerste Holland-
sehe stad is geweest, die in 1573 de Spanjaarden tot
den aftocht heeft gedwongen.
„De grootste aantrekkelijkheid voor vreemdelingen
is intusschen de kaasmarkt, welke iederen Vrijdag ge-
Koman uit het Duitseh
van
GF.ORG HARTWIG.
o—
I.
Toen het zes uur sloeg, werd er zacht gebeld aan de
woning van mevrouw professor Biekenbach. Een
vlugge tred klonk in de vestibule err een blond meis
jeskopje keek door een reet van de deur.
„O, bent u het, tante Lieze!" riep Ella Biekenbach
verheugd. „Kom gauw binnen! Tk voel mij zoo ei
genaardig."
„Maar je bent toch Blij, kindje? Nu, dat is toch
beter dan.
De oude juffrouw Louise Siebold hing haar mantel
voorzichtig aan den haak van den kapstok en haar
ouderwetsche avondmuts er naast. Vreemd zag zij er
uit in haar korte, bruine japon, met mouwen, die een
zeer ver weg liggenden oorsprong verrieden en het ge
heel werd geenszins verhoogd door een aan dunne lee-
ren riemen neerhangend oud handtaschje. Eigenaar
dig was ook liet kapsel boven het goede, vriendelijke
gezicht, dat altijd nog sporen droeg van vroegere
schoonheid. In twee rollen lag het haar aan weerszij
den op het voorhoofd naar boven torende het zich
op en met behulp van een antieken kam, oud erfstuk,
vormde het ten slotte boven op den schedel een soort
nestje.
„Je moet er maar niet meer aan denken, snoepje",
zei ze hartelijk, met haar zwartwollen handschoen de
wangen van het meisje streelend. „Alles heeft zijn
tijd de dingen komen en gaan. Zijn er misschien
slechte berichten gekomen?" vroeg zij zachter, zich
voorover buigend om de droevige trekken om haar
houden wordt, waar de boeren uit den geheelon omtrek
samenkomen. Op de ruime, zindelijk met klinkeastee-
nen geplaveide marktplaats vóór de stadswaag, oen
antiek gebouw met toren, heerseht op dezen dag- een
gan&c-h ongewoon leven en origineele bedrijvigheid.
Reeds den avond te voren begint het uitladen en op
stapelen der kogelronde, goudgeel glanzende kaasjes.
Uit schip en wagen vliegen ze een voor een in de tot
rangen uitgestrekte rappe handen en van daar naar
lieden, die, op de knieën rustend, de smakelijke koop
waar voorzichtig, in regelmatige rechthoeken, opsta-
pelon, twee kaas boven elkaar. Hier en daar hurkt
een man, die de gladde kogels nogmaals met in lijnolie
gedrenkte lappen, liefdevol polijst. De groote stapels
zijn van de fabrieken afkomstig, de kleinere van boe
ren. Ik telde bij een fabrieksstapel tweemaal 700
stuks. Des nachts wordt alles zorgvuldig met zeildoek
en een dikke daarover gespreide laag frisch gras toe
gedekt. Des anderen daags, in de vroegte, worden de
voorbereidende werkzaamheden vlijtig voortgezet.
Nieuw aangekomen kraakzindelijke schepen in de
gracht nevens het marktplein, nieuw aangekomen boe
renwagens van allerlei vorm, grootte en kleur, lossen
hun inhoud, die op de bovenbeschreven wijze woedt ne-
dergelogd op den grond van het marktplein, dat wel
dra geheel bedekt is met duizenden geel gouden glim
mende kogels, waarin de zon vroolijk weerspiegelt.
Een hoogst eigenaardig schouwspel!
„De hoeren, flinke mannen in zwarte kleeding, een
zwarte pet op het hoofd, met afgemeten manieren,
maken een goeden, feestelijk-deftigen indruk. Hunne
vrouwen dragen voor een deel nog de witte geborduur
de muts met breede, gebogen gouden plaat op het
achterhoofd. Xieuw voor mij was ook de vorm van
den dissel aan de boerenwagenseen kort, sterk,
hoornvormig stuk hout, van onderen met ijzer besla-
mond te verbergen.
„Neen, tante Lieze. En stel u voor Ute is hier
geweest 1"
„Wel zoo, wel zool" zei tante Siebold met zekere
voldoening. „Ik houd wel van Ute. Laatst heeft zij
mij ik eet namelijk tegenwoordig iederen Woensdag
bij haar en Vrijdags bij den generaal en Zondags bij
een andere familie -weer een grooten korf hyacin
ten en tulpen-bollen gestuurd, zoodat ik den ganschen
winter weer bloemengenot kan hebben!"
„En wat is ze mooi, hè tante!" riep Ella levendig.
„Alleen een beetje te ernstig."
„Dat zal wel een reden hebben", bromde tante Sie
bold, in haar taschje voelend of huissleutel, geldbeurs,
zakdoek, sleutelring en handschoenen in trouwe ge
meenschap bijeen lagen. „Maar kom nu kom! Je
loopt daar maar steeds als een balletdame rond!"
Ella Biekenbach stond, nog niet geheel gekleed in
hi^ir witte japon in de vestibule zij had een rose
shawl om haar middel geslagen. Haar japon was nog
niet geheel dicht gemaakt.
„Mina helpt mama altijd bij het kleeden. Ik ben
nog niet aan de beurt", zei ze lachend. Maar dadelijk
daarop werd zij weder ernstig en legde haar donzige
wang tegen het beenig gelaat van haar tante.
..Zou het nu werkelijk geen onrecht zijn, dat ik
naar een feest ga, terwijl die goede, arme papa...."
„Bapperlapap! Je bent nu eenmaal achttien jaar,
kind. Die leeftijd heeft zijn rechten. En als je papa
het wist, zou hij zeggen: Ik wil niet dat de kleine
zich om mij genoegens ontzegt."
„Weet u", fluisterde Ella, schuw naar de. deur aan
de overzij kijkend, „mama wil nooit dat ik er een
woord tegen haar over zeg- zij wil er niets van hoe
ren. Het was ook verschrikkelijk!"
„Xu ja, kind", zei de oude dame troostend. „Maar
juist omdat je je papa den vorigen winter zoo lang en
zoo goed hebt bijgestaan juist daarom heb je nu
recht op wat ontspanning en genoegen. Je moet je
hart nu eens ophalen, je moet veel uitgaan."
„Dat heeft oom de dokter ook tegen mama gezegd,
toen zij hem zeide, dat zij geen zin had voorloopig
gen.
„Te midden der bedrijvigheid' stapt de marktmeester
rond, oen stram- ietwat oudere heer, met witten haard,
purperen wangen en dito neus. Noor 10 uur, het
eigenlijke begin der markt, zag ik hem geheel in het
zwart „umherstolzieren,' een stok heen en weer bun-
t-lemle in de op den rug gehouden handen. Van dit
uur af had hij zich in een helder licht costuum gesto
ken, droeg hij een zindelijke stroogelo stofjas met wit
ten stroohoed en straalde hij in de complete uitrusting
vnn zijn gewichtig ambt.
„In den muur der stadswaag is een klein dagverblijf
voor deze hoogste marktautoriteit, dezen marktgewol-
dige, ingebouwd, waarin ik een spiegel, een kam, een
kalender, wandversiering, een tafel en een stoel op
merkte. Aan 'beide zijden van den wand zijn houten
horden aangebracht, één bestemd voor prijsnotecrin-
gen, het andere om het publiek te waarschuwen geen
fooien aan het mnrktpersonecl to geven. In een aan- j
grenzende ruimte van het oude gebouw, dat vroeger
een kerk is geweest, is ljet gereedschap tot het weg
dragen der kazen hoog opgestapeld. Dat zijn zonder
linge toestellen, bestaande uit twee lange, boogvormi
ge stukken hout, zooals men die onder een wieg vindt,
door dwat splaukjes, waarop de last wordt gelegd, op
een meter afstand aan elkander verbonden. De uit
einden dezer gebogen stokken zijn groen, blauw, rood
of geel geverfd. Nevens deze ruimte zien wij het
eigenlijke weeglokaal, met vier reuzen-weegschalen.
Op de igevvichtschalen staan naast de grooterê onge
kleurde gewichten van 25 K.G., twee groote en twee
kleine gewichten, die groen, blauw, rood of geel ge
kleurd zijn. In dit lokaal zijn ook twee groen geverfde
kantoortjes ingericht. Boven het eene herinnert, in
uud-hollandseh, het stadsbestuur aan het woord van
Salomo: „Eene bedriegelijke weegschaal is den Heere
een gruwel, maar een volkomen weegsteen is zijn wel
gevallen."
„Nadat de door kijklustigen, waaronder natuurlijk
de allerwege te herkennen „misses" in talrijke exem
plaren vertegenwoordigd zijn zij het, dat niet juist
i en keurbende van Engelsche schoonheden herwaarts
schijnt te zijn afgevaardigd nadat do door kijklus
tigen omringde markt geopend is, treden de matadors
van den dag op den voorgrond. Het is het gilde der
dragers, door het stads-bestuur aangesteld, groote
baardelooze, krachtige mannen, in onberispelijke,
sneeuwwitte kleeding uitgedost, het hoofd gedekt door
breede, met linten versierde stroohoeden, groen,
blauw, rood of geel verlakt. Geen vlek is aan de ke
rels to ontdekken.
Iedere twee gelijkgekleurde mannen bedienen een
kerrie van dezelfde kleur. Men moet het gezien heb
ben hoe deze gestalten, met hun zwaren piramidenlast,
vlugjes van het marktplein het weeglokaal binnentrip
pelen, hier, daar, voor, naast en achter mij. Oppassen,
achteruit-, ter zijde gaan is voor de ledigloopemie toe
kijkers het wachtwoord. De lederen draagriemen span
nen zich, de armen bewegen zich met den aangenomen
trippeltred automatisch heen en weer, het zweet gutst
de brave kerels over het strakke gelaat, geen geluid
wordt gehoord. Op iedere weegschaal wordlen steeds
twee berries gesehoven, een waagmeester staat er bij,
aanteekeningen makend. Een ander man, eveneens in
bet wit, grijpt een houten pen, doopt deze in oeni brui
ne verfstof en teekexit op twee der bovenliggende
kaaskogels het gewicht van den gewogen stapel aan.
Daarna worden de kaasbergjes-weder met gezwindeu
pas weggedragen naar de in de nabijheid liggende
vaartuigen, uit welke een lange houten goot tot aan
den walkant reikt, waardoor onze gele vrienden snel
en vergenoegd in den buik van het vaartuig verdwij
nen.
„Op den dag van mijn bezoek waren 90 fabriekssta-
pels opgeteekend. Do prijs voor 100 pond bedroeg 32
gulden (1 gulden 1.70 M.). Jaarlijks worden, van
Alkmaar uit, ongeveer acht mill'ioen kilogram kaas
paar alle oorden van de wereld verzonden. Ten 12
uur is de eigenlijke markt afgeloopen; het wegbren
gen der kazen duurt echter tot 's avond.-, ongeveer 8
uur voort. De dragers verdienen soms lti gulden op
dozen eenen dag en velen leven het gansehe jaar van
dit eene handwerk.
„Op het middaguur wordt het hoog boven op den,
met mij naar bals toe te gaan. Haar gansehe leven
was bedorven door het toedoen van papa, zei ze. Al
les was teleurstelling, alles tegenslag naast hem ge
weest. Het noodlot had haar geslagen...."
Tante Siebold haalde een buitengewoon grooten
zakdoek uit haar taschje, vergat echter hem te ge
bruiken en keek star voor zich uit.
„Oom Soden zei daarop" vervolgde Ella, „dat dat
alles niet goed voor mijn ooren was en als arts en
als papa's bloedverwant stond hij er op, dat ik onder
der de menschen gebracht zou worden. Het was noo-
dig na dat jaar van ellende, meende hij. Toen kwam
Ute ook.
„Nu kom", tante Siebold maakte een beslist ge
baar „Komaan! Wij mogen niet te laat komen bij
het diner. En daarna dan maar dansen. Ei, ei!"
Zij hielp Ella's japon vast maken, legde haar shawl
goed en ging toen naar haar mantel aan den kapstok.
Met veel omslag haalde zij uit het omvangrijke klee-
dingstuk een paar rozen, in vloeipapier gewikkeld,
voor den dag.
„Daar", zei ze met zekere beweeglijkheid. „Die heb
ik voor jou meegenomen, een paar frissche rozeknop-
pen. Die zullen we in de ceintuur steken zoo!
Nu ben je klaar. Nu wil ik eens even gaan zien hoe
ver mama is."
Zij ging met een zwaar hart naar een der deuren en
klopte zacht.
„Mag ik?" zij duwde de deur open.
In het- midden van de kamer, helverlicht door het
uit de kroon stroomend licht, stond Fidelia Bieken
bach in een schitterend avonodtoilet. met kanten sleep.
Op den grond lag een meisje geknield, die do plooien
van dien sleep netjes en regelmatig schikte.
„Wat is er?"
Zij wendde het hoofd een weinig ter zijde. Eigen
aardig gleed het licht daarbij over haar rossig-blond
haar fel glansde daarin een halve maan van bril-
lauten. Dadelijk keerde zij het gezicht echter weer
naar den spiegel.
„Ik dacht dat ik je misschien nog even kon helpen,
Fidelia", zei da oude dame, binnentredend. „Ik kan
in verschillendo afdeelingen opgebouwden, bevalligen
toren zeer levendig. Met den eersten zwaren klokke-
slag treedt, boven de wijzerplaat, een trompetter naar
voren, die een vroolijk wijsje over het marktgewemel
henenschettert, houden kleine ruiterfiguren een steek
spel en als bekroning van het geheel begint het groo
te klokkenspel, een ganseh uur lang, met kleine pau
zen, zijn klanken uit te galmen, eerst het engelsche,
dan het hollundsehe volkslied, aanstonds de nieuwste
operettendeuntjes. Een ieder, de schooljeugd vooraan,
kijkt verrukt naar boven, naar den kliukeleud zingen
den torende „misses" geraken bij haar „Üod save the
King" in extase. Eu als de typische hollundsehe wol
kenhemel nu nog aan de zon gelegenheid geeft een
vloed van stralen neer te zenden, dan heerseht op deze
zeer origineele markt en in de vele volgepropte koffie
huizen rondom liaar, een vroolijkheid, die het. hart ver
kwikt.
„Wij beklagen ons niet een bezoek aan Alkmaar to
hebben gebracht, dat oog en oor zooveel genot heeft
verschaft en waarbij ons reukorgaan door geen enke
len onaangeuamen geur werd beleedigd.
„Alkmaar en hare kaasmarkt leve!"
MOND- EN KLAUWZEER.
Op vragen van den heer Duyraaer v a u Twist
betreffende het mond- en klauwzeer heeft de minister
van landbouw geantwoord:
1. De indiening van het verslag over het tuond- en
klauwzeer kan binnen enkele weken worden tegemoet
gezien.
2. Afmaking van aan moml- en klauwzeer lijdend
of daarvan verdacht vee heeft sedert Augustus 1911
niet meer plaats gehad, terwijl de stand der ziekte op
dit oogenblik niet doet verwachten, dat deze maatre
gel gedurende den nog restenden staltijd zal behoeven
te worden toegepast.
Mocht het echter, ter voorkoming van een hernieuw
de uitbreiding der ziekte, noodzakelijk blijken weder
om tot toepassing van dit bestrijdingsmiddel over te
gaan, dan zal dit niet afhankelijk kunnen worden ge
steld van het tijdstip, waarop de bespreking' van het
verslag in de Kamer zal kunnen plaats hebben.
Gt iuengd iitenwa
KWESTIE OVER DE TIEN GEBODEN.
Men schrijft aan de N. R. Ct.
Te Arnhem zitten de Nederduitse!: Hei-vormden el
kaar in het haar over de kwestie of de predikanten bij
hot begin der godsdienstoefening de Tien Geboden
moeten laten voorlezen, wat sommigen doen, of dat
niet behoeven te doen, wat het gevoelen is van andere
dominees.
In het Predikbeurtenblad worden scherpe artikeltjes
over de kwestie geplaatst. Voor een leek zijn ze om
do wijze van uitdrukking niet altijd even begrijpelijk,
maar de scherpte blijkt wel uit een artikel, waarvan de
schrijver de gemeente verdeelt in geestelijk dooden en
geestelijk levenden. Onder de geestelijk levenden,
waaronder hij zelf behoort, verstaat hij dan degenen,
die „do Wet" vooraf laten gaan, en hij wekt op niet
minder dan tot bidden „tot Hem, wiens oogen vuur
vlammen zijn voor allen, die Sions gram zijn, om ver
lost te worden van alle ongewcnschte elementen, die
het op den ondergang en (de) verwoesting der kerk
aanleggen; dat Gods geest allen, die een ander leven
hebben leeren kennen, moge aanblazen om den heili
gen oorlog te verklaren aan alle domiué's en leeken,
die Gods woord en wet becritiseeren naar huu verduis
terd verstand." En verder noemt hij hen, die in zijn
zienswijze niet deelen, personen „die zich openbaar
maken noch herder noch schaap te zijn van dien
Grooten Opperherder, die eens komen zal om de scha
pen voorgoed van de bokken te scheiden."
EEN VALSCHE MUNTER GEARRESTEERD.
Zondagavond kwam een man een café op de Bloem
gracht te Amsterdam binnen en vroeg er om een klei
ne hoeveelheid jenever. Ter betaling legde hij twee
dubbeltjes op de toonbank, üe caféhouder ontdekte
dadelijk dat de geldstukjes valsch waren, maakte er
den bezoeker opmerkzaam op en boog ze voor zijn
Minna's werk wel even overnemen als die dan het rij
tuig gaat bestellen. De jongelui zijn gewoon roods
vóór het aan tafel gaan hun danskaarten in te vullen.
Ik bedoel maar 't is toch beter dat Ella zoo'n eer
sten keer haar kaart goed gevuld' heeft dan niet."
Fidelia Biekenbach haalde de schouders op. Haar
donkerbruine oogen, die met haar roodblonde haar een
treffende tegenstelling vormden, keken met koelheid
en een tikje minachting naar de gestalte van haar
aangetrouwde verwante.
„ik meen", zei ze, het meisje op den grond een
wenk gevend om op te staan en de kamer te verlaten,
„dat het nu eens tijd wordt om op te houden met dien
toon van gezag hier in mijn huis. Otti Boden tracht
ook mij zoo te beheerschen en naar zijn zin te doen
handelen. Gij beiden vergist u, als ge meent, dat ik
dat neg langer zoo verdraag."
Er kwam een hartstochtelijke glans in haar oogen.
„Hoe krijgt u het eigenlijk in het hoofd", vervolgde
Fidelia Biekenbach, „mij in mijn eigen huis de wet te
willen voorschrijven en mij voor de wereld vera a t-
Hvoordelijk te stellen voor het schandaal, dat in dit
huis plaats had? Hoe durft u allerlei scherpheden
tegen mij te zeggen, terwijl ik toch de lijdende party,
'de verongelijkte ben? Alsof ik de schuld heb van de
kntastrof! Ja, ja zoo doet u beiden. Dokter Soden
heeft mij als 't ware bespionneord. Eu wat heeft hij
'tegen mij kunnen ontdekken? Niets! Tcmand? die
rfelijk belast is...."
„Dat is niet waar!" wierp Louise Siebold tegen.
„Zoo waarachtig als de hemel in onze geheele fa
milie i- daarvan geen spoor te vinden. Ze waren al
len kerngezond. Hoe dat gekomen is dat weet
'niemand."
„Maar ik. ik alleen heb dezen achteruitgang moeten
doormaken", zei Fidelia. „Gedwongen en gebonden
aan.
„Jij bent toch zijn vrouw!" viel de oude dame haar
zacht in de reden. „Hij heeft jou liefgehad."
Fidelia lachte spottend, terwijl zij een annband over
haar hand schoof.
(Wordt vervalgd.)