DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN op Maandag 15 April 1912. Groote op Woensdag 17 April 1912 Om het koude goud, No. 83 Honderd en veertiende Jaargang 1912 ZATERDAG te ALKMAAR FEUILLETON. 6 APRIL. te ALKMAAR Robbenvangst. GROOTE irjniarkt Paardenmarkt Bijna zou boven dit artikel gestaan hebben „robben jacht". Maar het is geen jacht, de robbenvangst, al thans niet, wanneer men haar uitoefent, om er het brood mede te winnen. We willen dan ook niet spre ken van robbenjagers, maar van robbenkloppers, zoo als de vangers gewoonlijk genoemd worden. De rob benvangst is een wreede, gevoellooze slachterij, bloedig en moorddadig. Het klagen der robben, als de man nen naderen, klinkt als het huilen van kinderen, zon der genade suist de knuppel tusscnen de trouwe oogen van de dieren, die naar de zandplaten gekomen zijn, om jongen te werpen, of om zich met hun kinderen te koesteren ia de zonnewarmte. Bijna alle gedobde dieren zijn drachtige wijfjes, of ze hebben nog maar kort geleden een of twee jongen geworpen. Een rob of zeehond wordt wel eens als half-visch en half-zoogdier beschouwd, doch 't zijn alleen de vin achtige pooten, die aan de vissollen doen denken. Hiernaar heeft men den zeehond tot een orde van zoogdieren gerekend, die den naam draagt van vin- pootigon. Maar overigens is hij op en top een zoog dier. Zijn gebit verraadt het roofdier en de huid doet aan die van een gladharigen hond denken. De kleine, ronde, schrandere kop geeft een eigenaardigen in druk, daar de oorschelpen geheel ontbreken. Wanneer het dier onderduikt, worden de ooren en de neusgaten geheel gesloten, zoodat er geen water indringen kan. Zoo kan de rob een geheelen ^ijd on der water blijven, maar af en toe. moet hij toch oven boven komen, om versehe lucht in te ademen. ROB OF ZEEHOND. Eigenaardig zijn de extremiteiten van den zee hond, daar zo evenveel op vinnen, als op pooten gelij ken. Ze zijn breed en plat, doch voorzien van klau wen, en de tcenen zijn door zwemvliezen verbonden. D« lange romp eindigt in een korten, kegelvormigen staart. Wanneer een rob zwemt, beweegt hij voortdu rend de voorpooten, doch ook de achterpooten worden gedurig naar elkaar toe bewogen, waardoor het water, dat er tusschen is, wordt weggedreven en het dier vooruit stuwt. Deze bewegingen worden volbracht, zoowel op den rug als op den buik liggende, en de robben doorsnijden het water met groote snelheid. Doch ook blijven ze zoolang op dezelfde plaats, als ze het verkiezen, en vaak slapen ze in het water met den kop en een klein gedeelte van den rug boven. Ook spelen ze wel, waarbij ze kringen besehrijven en meermalen hoven het water uitspringen. Wanneer ze zoo in hun spel verdiept zijn, kan men ze tot op korten afstand naderen. Daarvan profitee- ren ook wel robbenvangers, die de dieren zoo onge merkt nabij weten te komen, om ze met harpoen of geweer te dooden. Met eerstgenoemd werptuig be machtigt men wel zeehonden, vooral in de Noordelijke zeeën; hij ons op de Wadden en in de Zuiderzee wordt meermalen het geweer gebruikt. Doch men moet er spoedig bij zijn, wanneer men een rob doodgeschoten heeft, daar het lijk weldra naar de diepte zinkt en dan niet weder boven komt. Een bloederige traan- slaak in het water duidt gewoonlijk de plek aan, waar het getroffen dier zich bevindt. Doch 't zijn niet alleen de robbenkloppers, die op deze. wijze zeehonden schieten, om de Rijkspremie 3 voor een wijfje en J 2.50 voor een mannetje) te kunnen ontvangen, en verder winsten uit huiden en traan, die uit het spek gekookt wordt, te kunnen ma ken, maar ook zijn er personen, die er een „weidelij ke jacht van maken, alleen om het interessante en het vrije en blije van den tocht te kunnen genieten. Ze huren voor het jagen op robben een schuit af, die ge heel voor het doel ingericht is en met een flinke, der Roman uit het Duitsch van GEORG HARTWIG. 5) o ,,En waarom hieldt jij je mond tegenover mij je wist toch wel, dat hij eerst bij ons zou dineeren", zei mevrouw Sodeu, opstaand. „Dat is mijn zaak. Je bent even valsch als je man en je man is net als jij." „Zeg eens je moet niet te ver gaan, hoor je, zus je!" „Ik zal zoo ver gaan als ik verkies", riep de gast vrouw, weer boos wordend. „En dit houd ik vol jij en je man, jelui bedenkt altijd wat anders, altijd wat onaangenaams tegen de familie. Nu weer tegen de arme Fidelia „Fidelia is niet wijs!" riep mevrouw Soden, ook hef tig wordend. „Otto heeft den professor behandeld hij weet er alles van, jij mag haar bewonderen zooveel als je wilt, maar ik dank er voor. Alles weten en fin, daai wordt 't niet altijd mooier van." „Je kunt niet zoo veel weten als je meent, anders zou je anders oordeelen," wierp mevrouw Bickenbach tegen. „Adalbert en Linda, die...." „Och, zwijg toch over dien generaal. Van hem trekt Otto zich heelemaal niets aan. Die twee weten op hun manier altijd waar Abram den mosterd haalt. En toen wij aan tafel zaten, is hij bijna in lachen uit gebarsten over jouw verwonderde gezicht. Toen ik hem vertelde van den brief aan Laura Bartels, haalde hij eerst zijn schouders op. Maar toen hij er achter kwam dat ook jij geschreven hadt, kon hij zich niet goed houden en moest nieelachen. Mij dunkt het is het beste dat wij er nu allebei maar over zwijgen, Na talie vindt je ook Diet?" Mevrouw Bickenbach was te diep beleedigd om da- zake kundige bemanning aan boord. Niet alleen wordt dan voldoende proviand mede genomen, maar ook wordt er aan boord logies ingericht, want het is niet altijd zeker, dat men des avonds weer aan den wal kan zijn. En allen, die zoo'n niet alledaagsche jacht hebben medegemaakt, spreken er met lof over. Zie, daar in de verte op de zandvlakte verheffen zich enkele heuveltjes! De schipper weet, dat het zeehonden zijn, al kunt ge het nog lang niet met ei gen oogen zien. Maar de schipper kent de plaatsen, en wanneer er op zoo'n „bol" eens geen robben zijn, dan vertooncn de heuveltjes zich ook niet. Nu wordt een kleine boot in gereedheid gebracht eu de schip persknecht, die uitstekend met den vaarboom kan om gaan, zal daarin als kapitein fuugeeren. De jagers begeven zich ook in de boot, die dicht achter de schuit aandrijft. Langzamerhand nadert men de plaats, waar het hegeerde „wild" zich ophoudt. Nu kan men zien, dat het werkelijk dieren zijn, en ze liggen op het zand, als runderen op de weide, 't Zijn ouden en zui gende jongen, die slapen en zich koesteren in de zon. Af en toe wordt een kop opgetild en spoedig verneemt men een zacht klagend en blaffend geluid, dat weldra in sterkte toeneemt. De schipper durft nu met de schuit niet verder gaan, waarom hij een anderen koers aanneemt. De knecht laat het touw slippen en boomt met kracht zijn bootje in de richting- van de robben, die onrustig be ginnen te worden. De jagers houden zich tot schieten gereed. Nog enkele minuten en de robben duikelen naar het water. Nu komt het geheele leger in op stand en elk rept zich om het hardst, om in het veili ge nat te komen. Schoten knallen en brengen grooten schrik onder de dieren, die nu alle in het. water geko men zijn eu weldra wegduiken. Groot zijn de vervolgingen, die vooral in de Noorde lijke zeeën op de robben hebben plaats gehad, en dat men ze daar niet geheel wil uitroeien, blijkt uit de in ternationale verdragen, waarbij gedurende een ge deelte van het jaar de robbenslag verboden is tusschen delijk kalm te kunnen antwoorden. Terwijl ze een oogenblik zwijgend naast haar zuster stond, kwamen de generaal en de president in druk gesprek binnen. Zij spraken over de genoegens, die men heeft als men als leden «van één familie in één stad woont. „Dat moet wel aangenaam zijn, mevrouw", meende Rönniges, zich tot de gastvrouw weudend. „Zeker, zeer aangenaam", was het wat koele ant woord. Mevrouw Soden lachte alweer achter haar waaier. „Na het voortreffelijke maal, waarop u ons vergast hebt", vervolgde Rönniges, „komt dus nu de jeugd aan de beurt?" Mevrouw Soden verbeet met moeite haar lachen, toen zij zag dat haar zuster nog steeds niet over haar woede heen was. „Zou ik de eer mogen hebben u naar de danszaal te geleiden, om te midden van de jeugd een eersten dans te doen?" vroeg Rönniges. zich hoffelijk naar de gast vrouw buigend. Hij bood baanden arm en bracht haar naar de groo te eetzaal. Hier waren ondertusschen de tafels weggedragen eu draaiden de paren reeds rond. Een orkest, achter groen verborgen, speelde de mooiste dansmuziek. Ook Kröchel, die een goed, danser was, had zieli nog steeds ontstemd over de koele afwijzing van Ute, onder de dansers gemengd, niet zoo zeer omdat hij veel zin in dansen had, als om TJte te laten gevoelen dat hij niet veel om haar gaf en zich evengoed of be ter niet andere meisjes vermaakte. Ella zweefde hem voorbij, zoo dicht, dat haar sjerp tegen hem aankwam en in een der knoopen van zijn uniform bleef haken. Zij bleef staan eu keek hem met haar kinderoogen vriendelijk aan. „O, luitenant, neemt u mij niet kwalijk...." Vlug wond zij de zijden stof los. ..Kwalijk nemen?" zei hij beleefd, haar snel te hulp komende, „ik moest u veel eerder mijn verontschuldi gingen aanbieden, dan u mij." „Neen, neeü, ik wa.s de schuldige!" Haar lief gezicht was hoogrood gwworden. (>7 graden en 75 graden Noorderbreedte en tusschen 5 graden Ooster- en 17 graden Westerlengte. Voor de Noordelijke volken hebben deze dieren dan ook veel meer waarde dan voor ons. Brown vertelt daarvan het volgende „De ingewanden worden gegeten of, nadat ze voor af met groote moeite en zorg zijn gereinigd en glad gemaakt, tot vensters, kleederen en gordijnen ge bruikt. Vooral wordt groote waarde gehecht aan een daaruit vervaardigd opperkleed, deu kapisad of darm- pels der Groenlanders, omdat het geen water doorlaat. Het met zeewater vermengde bloed wordt gekookt en als soep, of, nadat men het heeft laten bevriezen, als een lekkernij genuttigd, ook wel in de zon gedroogd en tot later bewaard. De ribben worden gebruikt om er de vellen op uit te spannen of tot spijkers verwerkt; de schouderbladen worden als spaden gebruikt; uit de pezen vervaardigt men garen, enz. Ook voor de Groenlanders leveren de huid, het vleesch en de traan het grootste gedeelte van den winst, die de zeehondenjneht afwerpt. Aan de huiden, waarvan kleedingstukken worden vervaardigd, kent men in het hooge Noorden een zoo hooge waarde toe, dat men aan een jonge Groenlandsche geen meer, wel kom geschenk dan een zeehondenvel aanbieden kan. Het vleesch, dat om zijn donkere kleur en zijn stér ken smaak voor ons niets aantrekkelijks heeft, gaat „Zoo dank u zeer, luitenant!" „Als ik dan niet de schuldige ben, mag ik dan een dans van u vragen? Zoo kunt u liet, weer goedmaken", zei hij lachend met jeugdige geestdrift. „Graag maar straks dan! Ik ben al bijna geheel bezet voor de verschillende dansen." Er sprak een onschuldige vreugd uit haar laatste woorden. Het was duidelijk te voelen, dat zij blij was. dat zij door velen ten dans gevraagd was. Wat een tegenstelling met Ute, die het meer als een gunst van haar zijde beschouwde als zij met iemand danste. Het kon niet anders of het verschil in de houdiijg der meisjes moest Kröchel opvallen. „Zooals u wilt", zei hij, haar sierlijke gestalte, met belangstelling naziende. „Ik ben zeer bescheiden in mijn vraag en zou niet durven aandringen als liet ti niet aanstond." Zij kleurde weer, maar zweefde meteen verder. Hij dacht weer aan Ute en meende dat hij Ella één beetje 't hof meest maken om Ute daarmee te erf eren. Zooals hij de vrouwen had leeren kennen, walefi zij op één punt allen gelijk: ijdel en spoedig juli rsch. Als anderen boven haar werden verkoren, als de, één een mooiere japon droeg dan de ander vijaniwschap moest ontstaan, dat was zeker. Had de één mee'j ver eerders dan de ander een botsing was onvermijde lijk. Viel een vereerder af kwaadsprekerij en ano nieme brieven waren te verwachten! Zoo meende Kröchel. Tn een zijsalon, van waaruit men een blik had. in de danszaal, zat Fidelia naast de vrouw van den gene raal, zonder de minste belangstelling te toonen voor de vreugde van haar dochter. „En je gelooft zelf niet, dat nog een herstel moge lijk is?" vroeg mevrouw Baehmann op fluisterenden toon en met medelijdenden handdruk. „Zooals uw broeder Otto zei", vertelde Fidelia met haar scherpe stem, die hoewel zij zacht wilde spreken nog zeer verstaanbaar was ook voor anderen, „was er nog eenige hoop. Maar veel hoop is er toch zeker niet anders was hij toch stellig al vervoerd. Hein- ricli was krankzinnig voor jij het vermoedde. Reeds reeds bij de Zweden vAor smakelijk door, en wordt, door alle N'oorsehe volkoren even gaarne gegeten, als dat vanide weinige huisdieren, die zij bezitten; zij ge ien daaraan heslist de voorkeur boven viseh. Alleen de lever wordt hier en daar versmaad, wijl men daar aan giftige eigenschappen toeschrijft., die zij echter volstrekt niet bezit. Uit het spek kookt men een zeer goede, licht vloeibare traan, die soms meer opbrengt, da,n vel ear vleesch te zamen. De robbenkloppers vingen de robben vroeger, door langs een zandplaat, waarop robben logen te koeste ren, een net te laten drijven. Was het net op de go- wenschte plaats gekomen, dan draafde de vanger zoo spoedig mogelijk langs de vlakte om, zoo mogelijk, een of meer dieren geweldige slagen op den neus toe te brengen, waarvoor een stevige knuppel werd gebezigd. Niet altijd gelukte dit, want 't is, of steeds een der robben als wachter fungeert. Zoodra hij onraad be speurt, laat hij een blaffend geluid hooren, eu weldra zijn al de dieren ontwaakt, om zieli schuivende naar het water te begeven, want op het droge kan de rob zich niet gemakkelijk bewegen. Waren ze nu in het water gekomen, dan waanden ze zich veilig, doch het net bracht verwarring en hiervan ging de „klopper" met zijn knuppel partij trekken. Toch wisten de die ven nog dikwijls te ontkomen. toen hij naar hier kwam, waren de eerste sporen daar van te bemerken. Hij was reeds vroeger zeer somber en niemand kon met hem opschieten maar toen hij hier kwam, sloeg dat al heel spoedig in nienschen- schuwheid over. Die belachelijke Louise Siebold. „Louise Siebold! och spreek niet. van haar", viel mevrouw Baehmann in, „zij is niet meer dan een las tig familieaanhangsel. Men wil haar niet kwetsen, maar anders - de omgang met haar is niet verkwik kend." ..Enfin, die Louise Siebold draagt mijns inziens een groot deel mee de schuld van zijn schuwheid, want ieder en keer als hij haar ontmoette, was het mis met hem. Als hij dan thuis kwam, was hij ongenietbaar twistziek. enfin, wat al niet!" „Nu, dat kwam zeker omdat hij een man met veel schoonheidszin was", lachte mevrouw Baehmann, de hand van Fidelia strooiend. 't ls verschrikkelijk zoo al- Louise Siebold er uitziet, men zou er ziek van wor den als men lang naar haar keek. Van danr zijn ont stemming dan zeker." „Maar ik', zei Fidelia opgewonden, „ik droeg dien geheimen last alléén eerst uit schaamte, omdat ik voorkomen wilde dat de toestand onder de mcnschen bekend werd. Ik wilde niet, dat men zou hooren dat ik de vrouw van een krankzinnige was. En later, toen ik die schaamte reeds had1 overwonnen, droeg ik den last alleen uit dwang omdat je broer niets wilde weten van de plaatsing in een gesticht of andere maatregelen." „Onbegrijpelijk van Otto!" zei mevrouw Baehmann wat achterdochtig. „Hij moest reizen, beweerde je broer", ging Fidelia bitter voort „altijd maar reizen. Ik bedankte er echter natuurlijk voor om hem te vergezellen, zelfs als er een verpleger of een pleegzuster meeging. Dat kun je wel begrijpen. Alleen zijn met zoo'n mcnsch nooit! Ze zouden hem overal om den tuin leiden en uitplunderen, niet waar?" „Maar wilde hij zelf wel op reis gaan?" vroeg me vrouw Baehmann. met nieuwe belangstelling. (Wordt vorvol'gd.) OP DE Veel wreeder is een vangwijze, die men pas voqr en kele jaren uitgedacht heeft. Men begeeft zich daar toe bij ebbe naar de plaats, waar men weet, dat de robben zich gaarne willen koesteren. Dicht bij de wa terlijn wordt een soort greppel gegraven, waarin een lange ijzeren staaf gelegd wordt. Aan deze staaft be vinden zich gebogen punten, van weerhaken voorzien, en deze buigen zich hoven het zand in de richting van het droge. Zoo liggen de staven over een aanmerke lijke lengte, en.nu wordt de greppel weder gevulcj met het uitgeworpen zand, opdat alles stevig bevestigd zal zijn. Wanneer dit alles in gereedheid is gebracht, gaat de robbenvnnger als de vloed opkomt, naar zijn schuitje. De robben zwemmen gemakkelijk ovct de vaugwerktuigon heen, zonder er iets van te bespeuren, en spoedig rusten ze weer op de plaats, waar liet, voor den zeehond zulk goed wonen is. Maar den armen dieren staan vreeselijke dingen te wachten. Want als 'f. weer eb geworden is, en de robbenvanger ziet dan dat er verscheidene zee-honden op de plaat liggen, en wel op kleinen afstand van de plaats, waar de gevaar lijke punten boven hef zand steken, dan gaat de, man behoedzaam in de richting van de nog slapende dieren. Doch zoodrn hij het waarschuwend gejank hoort, holt hij nader. Want nu moeten de dieren met geweld naar het water gedreven worden. Hals over kop wil len zij het veilige element trachten te bereiken, maar verschillende dieren geraken vast in (1e pennen. Treu rig worden ze dan gemarteld, zoodat meermalen de li chamen openschouren, en de ingewanden hun soms uit het lijf hangen. Gelukkig dan maar, wanneer de verminkte dieren spoedig door den „robbenklopper" doodgeslagen worden. Zulk een robbenvangst mag voord eolig zijn voor den bedrijver, verheffend is zij zeker niet. De voortplanting der robben wordt, bij om», mot steun van de regeering, tegengegaan, daar ze groote schade aan de visscherij doen. Een groote rob eet dagelijks wel 5 K.G. viseh en hij weet deze hoeveel heid op behendige wijze te vangen. Niet. gemakkelijk ojitkomt hem zijn prooi, en meermalen ook beschadigt hij netten, waarin zich gevangen viseh bevindt. De zeehonden, wuartoe ook de in Noordelijker stre ken wonende walrussen behooren, die zich onderschei den door meerdere 'grootte en verbazend lange hoek tanden in de bovenkaak, houden1 van een gezellig le ven, door gewoonlijk in troepen bij elkaar te zijn. Sterk voorttelen doen ze niet, want gewoonlijk werpt liet wijfje slechts één jong, somwijlen twee, die in den aanvang met melk en schelpdieren gevoed worden. Gemakkelijk kan men een jongen zeehond opvoeden en wel met koemelk. Het dier wordt dan heel tam en hecht zich bijzonder aan zijn verzorger. Af en toe een viseh je is den pupil natuurlijk zeer aangenaam. (De beide eliché's, welke bij dit artikel zijn ge plaatst, komen voor in oen werkje, dat bij de firma Xoordhoff te Groningen wordt uitgegeven en geti teld is: „Uit de Dierenworeld", dat waard is door iedereen gekend te worden. Vriendelijk dank daar voor J. DAALDER Jz.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 9