DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Van Houten 's De beste voor den prijs Toonkunst. Om het koude goud. im No. 93 Honderd en veertiende Jaargang. V R IJ D A G 19 APRIL. FEUILLETON. BINNENLAND uA.an het publiek kan hev oordeel worden gelatenof1 inderdaad is I 1 Kg. /1.50 lV2 - 0.80 %Kg./0.42i Ho.» - 0.18^^ Cacao BUllGEAJEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brongen ter algemeene konnis dat in liet Ge meenteblad van Alkmaar, No. 369, is opgenomen liet besluit van den Raad der gemeente van 10 April j.L, waarbij is vastgesteld eene VERORDENING OP DEN GENEES-, IIEEL- EN VERLOSKUNDIGEN DIENST VOOR RE HOEET1GEN IN DE GEMEENTE ALKMAAR. Welke verordening, lieden afgekondigd, gedurende drie maanden ter gemeente-secretarie ter lezing is ne- dergelegd en aldaar, tegen betaling van 0.20, in af druk is verkrijgbaar gesteld. Alkmaar, 18 April 1912. Burgemeester en Wethouders voornoemd. G. RIPPING, Voorzitter. GONATH, Secretaris. (Ingezonden). De zangvereenig-ing „Toonkunst' zal den 23sten van deze maand baar tweede uitvoering geven in dit seizoen. Het programma bevat, behalve een paar vrouwenkoren en solonummers, twee kleine werken voor gemengd koor met orkest n.l. het schooue en be kende „Psyche'' van N. W. Gade en het zeer melodieu- se werkje „Agrippina" van F. Gernsheim. Een korte verklaring van boide werken zal belangstellenden in de toonkunst zeker niet onwelkom zijn. AGRIPPINA. Agrippina (de Oudere) was een kleindochter van den Romeinschen Keizer Augustus en huwde met den Landvoogd Germanicus, een zoon van. Drusus en een aangenomen zoon van Keizer Tiberius; hij leefde van 15 v. tot 19 n. Chr. en is in onze vaderlandsche ge schiedenis geen onbekende. Zoowel door zijn groote deugden als door zijn roemrijke veldtochten en helden daden, had Germanicus zich de liefde en de achting, zoo van het leger als van het geheele Romeinscl.e volk verworven. Tiberius, door zijn somberheid veel min der bij het volk bemind, werd hierdoor zeer afgunstig en wantrouwend jegens zijn aangenomen zoon, mee- nende dat deze- de gunst van het volk eenmaal zou ge bruiken, om hem van den troon te stoeten. Germani cus werd dan ook zooveel mogelijk als Veldheer of Landvoogd uit Rome weggezonden. Zijn laatste zen ding was die naar het Oosten van het Rijk, Klein- Roman uit het Duitseh 15) van GEOEG II ART WIG. o „Die bekentenis, mevrouw", zei Bergitzky, die vas ten voet onder zieh voelde, „verlicht- mijn smart onuit sprekelijk. Ik was al begonnen met te zeggen, dat hij misschien wel ietwat gelijk had. Ik was reeds aan de juistheid van mijn besluit gaan twijfelen en tóch voel ik zoo beslist dat ik in het belang van mijn doch ter moet doortasten. Het stond zoo vast voor mij dat mijn schoonzoon voor goed krankzinnig was hij was al zoo lang zoo. Maar Soden sprak anders en scheen mij met geweld te willen beleedigen. Ik verliet- zijn huis ellendig, gebroken niet meer wetend wat het goede was, terwijl ik toch niets dan het goede wilde doen „Maar waarde heer", zei Bickenbach, die over - So- den's optreden tegenover hem in den vorigen nacht nog steeds meer verbolgen was dan hij wilde toege ven, „maar meneer Bergitzky er zijn toch nog wel andere dokters dan Soden. Tbehoeft daarom toch dadelijk het hoofd niet te laten hangen. U moet pal blijven staan het belang van uw dochter moet voor gaan, wat Soden ook moge zeggen." Bergitzky stond op. Bergitzky kuste mevrouw Bickenbach tot afscheid nogmaals de hand en schudde die van den heer Bic kenbach met groote innigheid. „Uit uw opbeurende woorden heb ik weer kracht ge put. Ik voel dat ik vol moet houden en mijn plan uit moet voeren. Niet waar, ik kan toch als vader niets anders doen, Soden moge dan zeggen wat hij wil. Hij bedoelt het misschien wel goed ja, ik wil dat zelfs wel als zeker aannemen. Doch hij moest begrijpen, d*t zijn voortdurend zeggen dat beterschap zal volgen. Azië, om aldaar de orde te herstellen. Doch tevens werd hem, door den wantrouwenden Tiberius, een ze kere l'iso als stadhouder van Syrië ter zijde gesteld; welke het er op toelegde, om Germanicus steeds en in alles tegen te werken. Germanicus overleed aklaiar geheel onverwacht in het jaar 19 n. C. te Epidaphné bij Antioehië. Zeer vermoedelijk was de dood het gevolg van een langzaam werkend vergif, dat hem door Piso toegediend zou zijn, hetgeen door Germanicus op zijn sterfbed als een vaste overtuiging uitgesproken werd. Op al zijn tochten en zendingen werd Germanicus gewoonlijk door zijn gemalin, Agrippina, vergezeld. Zoo ook was zij met hem medegegaan naar Syrië en verpleegde hem aldaar op zijn sterfbed. Na de plechtigheid der lijkverbranding, werd d< n-ch van den overledene door Agrippina in een urn of lijkbus overgebracht naar Italië. Het gedicht, dat Gernsheim tot zijn prachtige com positie inspireerde, verplaatst ons naar Brindisium, op de kust van Italië, op het oogenblik, dat een schip d< haven binnenzeilt, hetwelk Agrippina, alsook de aseli van Germanicus uit Syrië heeft medegevoord. Als zij, Agrippina, met de urn aan land komt, wordt zij door eenige daar aanwezige Romeinen opgewacht en ver welkomd. De verschillende gemoedsaandoeningen, die zich hierbij van Agrippina en het Rom. volk meester maken, worden ons in het gedicht op treffende wijze geschetst. Het werkje, van beperkten omvang, wordt ingeleid door een Alt-solo, met de vertolking van Agrippina's groote droefheid en haar gebed bij het. naderen van de Italiaansebe kust; waarop het koor (Rom. volk), in vallende mot de woorden: „Sebet, sic naht!" te ken nen geeft, dat het reeds bekend is met de kostbare la ding van het schip en den wonsch uitspreekt, dat de omzwervende geest van den overledene, die schat vei lig naar den geboortegrond zal mogen geleiden. Agrippina, hierover geroerd en tevens eenigszins verrast, spreekt het volk toe (Alt-solo) en wekt l>ii hen het medegevoel op voor haar groote smart. Het koor antwoordt hierop, door met groote veront waardiging, de oorzaak van den dood van Germanicus mede te doelen, waarna Agrippina met gemengde ge voelens van groote droefheid en machtelooze vertwijfe ling, den vloek en de wraak over den moordenaar in roept; hetgeen daarop door het koor herhaald wordt. Doch spoedig heeft Agrippina zich weder hersteld n in haar droevige gemoedsstemming berust zij nu iu de wijze beschikkingen der Goden; terwijl het volk, met eerbied voor haar smart, zich eveneens bij den wil der Goden neerlegt. PSYCHé. De inhoud van het gedicht, overeenstemmende met dien van de Grieksche mythe, komt in hoofdzaak op het volgende neer: In overoude tijden leefde op aarde een Koning, Helios - zonnegod, die drie schoon© dochters had. De beide oudsten vonden zeer spoedig echtgenooten, döcli do jongste, de bekoorlijke Psyché, bezat zulk een vol maakte schoonheid, dat geen minnaar haar durfde na deren, en allen haar als een goddelijk wezen vereerden. De tempels van Venus (Aphrodite) stonden ledig; want alleen aan Psyché werd hulde en eer bewezen, als aan de Godin der liefde: „Kein Opfer ward Venus, der Göttin, gebracht, ,,Vor der Keuschheit erblasste die üppige Pracht;" Dit alles wekte den nijd en den toorn van Venus in zulk een hooge mate op, dat zij besloot, haar (Psyché! sn het verderf te storten: „Fiihret die Freche naeh felsigen Höh'n, „In Eeinsamkeit soil sie volle Reue vergeh'n." De Koning was zeer bedroefd over deze hooge ver eering van zijn dochter, omilnt hij vreesde, dat zij on gehuwd zou blijven; hij raadpleegde daarom het ora kel te Delphi, dat hem. als eenig antwoord, beval, zijn dochter naar den top van een berg te brengen en haar daar in de woesternij aan haar lot over te laten; want zij was bestemd, de bruid van een gevleugelden draak to worden. In diepe smart brachten de ouders dit groote offer. Hiermede was Aphrodite (Venus) echter nog niet voldaan. Zij beval nu ook nog haar zoon Eros (Amor), zondeT dat er iets van vooruitgang is te bespeuren, geen goed doet aan Fidelia. Hij schijnt de waarheid tegenover haar niet te durven zeggen, maar aan die onzekerheid moet ecu eind komen. En -al is het waar, dat Bickenbach nog genezen kan, dan gaat dat even goed, zoo niet beter in een inrichting in een andere plaats." „Natuurlijk! Dat tegenwerken van Soden is niets dan koppigheid en vooroordeel. Immers wie heeft er grooter belang hij dan gij en Fidelia, dat Bickenbacii in een goede inrichting opgeborgen en verpleegd wordt. Soden wil niet bekennen, dat de inrichting waar hij Bickenbach heeft geplaatst, niet goed is nu ja, dat is begrijpelijk. Maar hij kan niet meer dan zijn meening zeggen u moet beslissen", meende Bickenbach. Op dit oogenblik kwam Ute binnen. Zij was de on opgemerkte getuige geweest van de laatste woorden. „Als ik in dit geval te beslissen had", zei zij, haar heldere oogen vast op Bergitzky richtend, „dan liet ik de zieke niet zoo ver weg brengen dat hij niet iederen dag te bereiken was." Bergitzky had een oogenblik zijn zelfbeheersehing verloren, maar Ute's vader kwam hem te hulp. „Als je alles wat wij weten- en besproken hebben ge hoord liadt en niet alleen het slot van ons gesprek, zou je in je oordeel niet van ons afwijken, maar ons bijvallen", zei hij. „Misschien zei zij kalm. „Door de zieke in de na bijheid van zijn vrouw en kind) te laten, doet men het eeno mogelijke om hem dankbaarheid en liefde te be wijzen." „Mijn dochter", viel mevrouw Bickenbach lachend in, „leeft nog te midden der idealen van de jeugd, die zeer mooi klinken, maar nu eenmaal in de werkelijk heid niet bestaanbaar zijn." „De juffrouw voelt, de behoefte haar goedheid over de treurige dingen van het leven te doen stralen", zei Bergitzky, die zieh wilde inspannen oen goeden in druk ook op Ute te maken. „Het pleit voor haar ge voeligheid, maar helaas er zijn dingen, die met liefde en goeden wil niet zijn te verhelpen." met een zijner scherpste gouden pijlen, bij Psyche een ongeneeslijke liefde op te wekken voor den gemcen- sten en geringsten van alle menschen, die op de aarde woonden. Op het oogenblik dat Eros, die met groote vreugde aan deze opdracht zou voldoen, zijn ,boog spande, kwetste hij zieh zelf met de punt van een zijner pijlen; het wapen ontviel zijn hand en de gewoude Eros ont brandde nu in de hevigste liefde voor het schoon© meisje, zoodat hij haar nu. in plaats van ellende en nart, hemelsebe zaligheid wilde bereiden. Plotseling, op bevel van Eros, omsuisde een zachte Zephyr de klagende en treurende Psyché, hief haar op en voerde haar naar den eeuwig bloeienden tuin van zijn (Eros') paleis, terwijl zij in diepen slaap gedom peld was. „Psyché, höre was wir dir verkünden! „Dieh zu fiihren sind wir her gesandt;" Rij het ontwaken zag zij zich verplaatst iu een schitterend paleis, waar onzichtbare wezens haar lie deren toezongen, onzichtbare handen haar bedienden en geesten der liefde haar omzweefden. Eiken nacht kreeg zij bezoek vnn haar jeugdigen minnaar, die haar door zijn liefkoozingvn onuitsprekelijk zalig maakte; ofschoon deze haar ten strengste verbood, om ooit naar zijn naam te vragen of te trachten hem te aan schouwen „Wer ruft? O, sag, wer du bist, „Der rnieh im Dunkel nicht vergisst!" en verder: „N'ur eins ich dich verwoigorn muss, „Demi so ist des Geschiek's Beschluss: „Wünsch nie zu wissen wer ieli bin! „Ach, dann wiir unser Glück dahin." Na cenigen tijd, toen Psyché over dag door de ver veling gekjveld werd, verkreeg zij van Eros toestem ming om haar beide zusters bij zich te laten komen. Dezen werden zeer jaloersch bij het vernemen en aan schouwen van zooveel pracht on heerlijkheid, zooveel liefde en zaligheid. Op listige wijze wisten zij nu de onzalige twijfel en achterdocht in het hart van de gelukkige Psyché te wekkeude nachtelijke minnaar kon immers wel een afschuwelijk, walgelijk monster zijn, die het daglicht schuwde. „Helft mir, ich ertrage „Nicht dieses Zweifels Qual! „Kostet 's selbst mein Leben, sngt: „Wer is mein Getnahl?" Psyehó wilde zich nu op zekeren nacht zekerheid verschaffen; zij ontstak een lamp en met een dolk ge wapend begaf zij zich in de diepste stilte naar de le gerstede, waarop Eros in diepen slaap, zacht glimla chende, met blozende wangen, uitgestrekt lag. Hoe groot was haar zalige verrukking, toen zij, in plaats van een afsehuwelijken draak, den schoonen, goddelij- ken jongeling ontwaarde! In de overmaat der verruk king ontbrak haar de noodige behoedzaamheid, en liet een droppel heete olie op den ontblooten schouder van den slapende vallen, hetgeen deze, door pijn ontwaakt, plotseling deed opspringen. Terstond bevroedde Eros de geheele situatie, de oor zaak van alles. Psyché had minder vertrouwen in hein dan in hnar zusters gestold). In den grootsten toorn deed hij haar de bitterste verwijten en verklaar de, dat zij voor altijd zijn liefde verbeurd had: „Psyché, Unsel'ge, von Zweifel bethört, „Wehe, dein Leben, du hast es zerstört." Hierop verliet hij haar en met hem was ook het verrukkelijke paleis met al zijn pracht verdwenen; ter wijl de wanhopige Psyché weder eenzaam op den top van een naakten woes ten heuvel achterbleef. (N. B. Het gedicht verplaatst haar echter naar de Onderwereld, waar zij door de Koningin Proserpina, gemaling van Hades of Pluto ontvangen wordt). Vruchteloos hoopte zij nu de volgende nachten op de terugkomst van Eros. Lange dagen zwierf zij nu overal jammerend en klagend rond. Eindelijk, waan zinnig van smart, begaf zij zich vrijwillig1 naar de ver toornde godin Venus, smeekte haar om vergiffenis en verklaarde, huur als slavin te willen dienen. Do godin liet zich verbidden en zou haar, na liet gelukkig vol brengen van een reeks zware beproevingen, vergiffe nis schenken. Bij al deze proeven werd zij in het ge heim gesteund en geholpen door Eros, die nog steeds r-_-r=r=:- „Zoo is het 1" zei Bickenbach, hem nogmaals de hand drukkend. „Moet u werkelijk al heengaan?" „Ik verlang er naar mijn dochter troost te brengen. Ik sta haar nu eigenlijk nog nader dan vroeger in den tijd van geluk", zei hij met goed-geveinsde be droefdheid. Hij zag het niet, maar gevoelde wel dat Ute's blik niet zoo welwillend op hem rustte als die van haar ouders. „Wij hopen u met de uwen vaak hier te zullen zien", zei mevrouw Bickenbach vriendelijk en hartelijk. „In elk geval Zondags als wij, familieleden, samenkomen." Hij boog dankend. „U hebt het maar te zeggen", zei hij beleefd en op gewekt. Er was iets in hem dat tegen zijn wenseh om ook Ute de hand te geven, opkwnni. Daarom deed1 hij dit niet. „Ik hoop, juffrouw, dat u nog eenmaal tot het in zicht zult komen, dat het goed is, waarnaar ik streef", zei hij. Buiten woei de wind nog steeds gele bladeren van de boomen. Bergitzky had er plezier iu. Hij streek vergenoegd over zijn kinbaardje en lachte volduau. Twee ineen in ge u tegenover twee meeningen. Hij zou den.' doorslag geven. TV. Toen Bergitzky thuis kwam, zag hij in de vestibule een offieiorsmantel hangen. „Wie is er binnen?" vroeg hij, zijn pels uittrekkend. „Kapitein Bergitzky behoefde niets meer te hooren, hij gaf den bediende een wenk en trad binnen. Naast zijn dochter zat in een gevnakkelijken stoel kapitein von Kröchel, die terstond opsprong om zich aan Bergitzky voor te stellen. „Mijn vader, de heer Bergitzky kapitein von Krögel!" stelde Fidelia voor, terwijl zij in een spiegel tegenover haar heur bleeke gelaat beschouwde, dat nog Ideeker gemaakt was met poeder. dezelfde, innige liefde voor haar voelde. Toen zij ein delijk b ij en ten gevolge v a n de laatste proef, be wusteloos ter aarde gevallen, den dooil nabij was, word zij door Eros opgenomen en naar den Olympus gevoerd, waar deze den Oppergod, Zeus, om de ver lossing vun den geliefde smeekte. „Zum Zeus will ich oilen, nach lichten Höhn, „Der Vater der Got ter mög' richten! „Hm Rettuug fiir Psyché fleh' ich voll Schmerz, „Xicht willst dir, o Zeus, sie vemichtenl" D© godenkoning verhoorde z'tju bede; deze wist. Vernis te verzoeneu ©n schonk aan Psyché de onster felijkheid. Zij werd daarop onafscheidelijk met haar bruidegom verhonden. Uit het huwelijk van Eros en Psyché werd ecu dochter geboren, die den naam kreeg van „de geluk zaligheid." De zin dezer mythe is, dat. de menschelij- ko zie], door te streven naar het goede en schoone, de gelukzaligheid kan deelachtig worden. O. Verklaring van enkele in hot werk voorkomende m.vthoL namen Hellas Griekenland. Venus (Lat.) Aphrodite. (Gr) is de godin der liefde. lindes is de Onderwereld; ook Pluton, de beheerscher der onderwereld. Eros (Gr.) Amor (Lat.) is de zoon van Venus en Zeus; wordt steeds afgebeeld met boog en pijlkoker, alsmede een fakkel, waarmede hij het liefdevuur doet ontbran den. Zeus (Gr.) Jupiter (Lat.) is do opperste dei- goden. Charon leeft in de onderwereld en voert in zijn boot de schimmen der afgestorvenen over do Styx. Proserpina (Lat.) Persephone (Or.) is de Ko ningin der onderwereld en do gade van Pluton; zij is een dochter van Ceres er Dcmeter, de godin der Len te. Lotho is een rivier der onderwereld, waarvan hot water, als het gedronken word, alles deed vergeten. Tartarus is een andero naam voor de onderwereld. Hebe is de schenkster der goden. IIET KONINKLIJK BEZOEK AAN AMBT ER- DAAL II. M. de Koningin heeft liet verlangen te kennen gegeven op Znterdug- 4 Mei eene vertooning van „Freuleken," de comedie van II. C. J. Roelvink, in den Stadsschouwburg te Amsterdam bij te wonen. ZAAK-N. AGSTEEIBBE. I)e procureur-generaal bij het Hof te Amsterdam, nir. De Josselin do Jong, naon gasteren requisitoir in deze brandstichtingszaak. 't Betoog strekte tot ver nietiging van het vrijsprekend vonnis der Amsterdam- seho rechtbank met veroordeeling van bekl. tot 4 jaar gevangenisstraf, met bevel tot gevangenneming. ARALENWET. In zijn antwoord op het Voorloopig Verslag merkt de minister van Binnenlandsche Zaken o. a. op, dat do invloed der Begeeriug op de kracht van de kerke lijke en particuliere armenzorg uit den aard der zaak zeer beperkt is. De minister wensckt natuurlijk niets anders dan krachtige ontwikkeling der kerkelijke en particuliere armenzorg. Dwang tot samenwerking, waaraan eenige leden blijkbaar de voorkeur zouden hebben gegeven, komt den minister voor in deze te strijden met het wezen der zaak. Dat de staat zieh met deze nieuwe regeling van hel armenwezen te veel beweegt op een terrein waar hij eigenlijk niet thuis behoort, kan de minister bezwaar lijk toestemmen, indien hij althans de strekking van de opmerking juist vat. Dat algeheele voorziening in den nood door kerke lijke en particulier*- armenzorg wensckelijk ware, wordt gereedelijk toegegeven; maar het staat niet aan de regcering, de kracht van die armenzorg te doen toenemen. Op grond van deze overweg-iugeu i- dan ook in het wetsontwerp het z. g. subsidiaire ka rakter van de burgerlijke armenzorg zorgvuldig ge handhaafd, eu eigenlijk nog duidelijker uitgesproken. Voor min gewenschte. gevolgen der nieuwe wet be hoeft, nuar 's ministers meening geen vrees te be- stuan. Eerder is er aanleiding om invloed in de ge wenschte richting te verwuchten. \Toor de gedachte, „Ik kom terug van een reisje langs de familie", zei Bergitzky lachend. „Nu tel ik de hoofden hier en zie dat er een ontbreekt. Waar is de kleine hummel, waur zit Ella?" „Ik heb haar laten zeggen dat er bezoek was", zei Fidelia mat. Bergitzky drukte op den electrischen knop. „Dat is namelijk altijd: het eerste wat ik doe, kapi tein", zei hij verklarend, „dat ik mijn kleindochter bij mij roep. Vraag even of juffrouw Ella benedeu komt", riep hij het binnenkomend meisje lachend toe. „Zij dient ons toch te begroeten! Ja, ja, zij zijn las tig, die kleinen", schertste hij voort. Kröchel had de indrukken van den vorigen avond niet kunnen vergeten. Hij had achteraf een zeker verlammend gevoel gehad bij de gedachte dat Ute hem zoo koel had afgewezen en dat hij haar eigenlijk niet genoeg had kunnen doen voelen, dat hij het ook best buiten haar kon doen. Immer» tal van jongedames waren op hem verliefd en het wa;s waarlijk niet zoo in eilijk er een aan zieh te binden. Het had hem in waarheid hevig gekrenkt, dat ©en meisje als Ute hein gevoelen liet dat zij niet al te hoog tegen hom op zag en niets van hem weten wilde. Maar toon hail hij weer aan Ella gedacht, dat fris- seho, onschuldige, rozenknopje, dat hij den vorigen avond bij het dansen in de armen had gehad. liet. leek hein goed de aangeknoopte kennismaking nog voort te zetten. En onder voorwendsel van belangstel ling voor moeder en dochter, mot de vraag hoe zij bei den zieh na het feest gevoelden, had hij zich toegang tot Fidelia's salon weten te verschaffen. Met spanning keek hij naar de deur, waarachter El- la's lichte schreden nu hoorbaar waren. „Daar hebben wij haar!" riep Bergitzky met groot vaderlijke jovialiteit. Hij stak haar de hand toe er; noodzaakte daardoor Ella naast hem en Krögel te ko men staan. „Daar is de kleine heks!" lachte hij. Krögel was opgesprongen. (Wordt vervolgd),..

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 1