DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
m+m*
Damrubriek.
I ÉL^ÉtJ m
No. 100.
Honderd en veertiende Jaargang.
1H12
ZATERDAG
27 APRIL.
De la^ii»te Lakei y
Éif WÊ Éi
SchaakrubHek.
Ill i
5. 4247 5. 26—31 of 21—27 (gedw.)
6. 47—36 6. 21—27 of 26—31
7. 3647 7. 31—36 (gedw.)
8. 47-^12 (gedw.) 8. 27—32
m m
m W;
m
23—18 12 23
29 9 4 13
22—18 40 29
18 9 14 3
33 11 en wint.
W HP ÜKP Wfy
m
i <m mm
ALRMAARSCHE COURANT
door BERNARD CARTER.
Het verwonderde mij, dat zoowel onze wekelijksche
bijeenkomsten in 't lokaal van dè schaakclub nis onze
veertiendaagsche politieke dispuut-avonden, sedert
geruimen tijd niet meer bezocht werden door baron
A. v. R. t. V. Hoewel ons persoonlijk verkeer steeds
vrij vormelijk was gebleven, meende ik toch, als secre
taris, ons hooggeschat medelid1 een blijk van belang
stelling te moeten geven en daarom schreef ik den ba
ron een brief, met het verzoek tot een onderhoud.
Het antwoord kwam in een enveloppe met rouw
rand en ook de brief, waarin ik op zijn oud) landhuis
werd te dineeren gevraagd, was van een rouwrand
voorzien. Ik vermoedde, dat een sterfgeval in de fa
milie van den baron hem had doen besluiten, tijdelijk
zich van den vroolijken omgang met vrienden terug
te trekken.
De baron ontving mij allervriendelijkst. Wij speel
den een partij bi'llard in een van de groote zalen, wel
ke tot billardkamer was ingericht. Daarna, mijn be
langstelling in dergelijke zaken kennende, toonde hij
mij in zijn bibliotheek een aantal mooie, oude drukjes.
Het diner, waaraan ook mevrouw en de twee rijzige
freules deelnamen, verliep allergenoeglijkst. Ha het
diner werd gemusiceerd1. Een der dochters zong oude
Fransche liedjes op een spinet begeleid door haar
zuster. Laat op den avond eerst, toen wij in de groo
te wapenzaal voor een knappend1 houtvuur zaten en
samen van gedachten gewisseld hadden over een der
groote problemen van deze tijden, den gestadigen ach
teruitgang van Frankrijk sedert de uitmoording van
de bloem der natie in 1793, durfde ik de hoop uitspre
ken, dat wij onzen voornamen gast niet al te lang
meer op onze gezellige avonden zouden missen.
„Ik heb lang getreurd over dat sterfgeval. Maar
ik beloof u, dat ik mij weder vertoonen zal."
Tot nu toe had ik vermeden, over het sterfgeval te
spreken, wachtend tot de baron zelf of een der fami
lieleden mij van een en ander op de hoogte zouden
brengen. Nu de baron zelf er over begonnen was,
waagde ik te zeggen
„De vriendenclub zou gaarne van zijn deelneming
in uw verlies hebben blijk gegeven. Maar geen onzer
heeft eenigerlei kennisgeving ontvangen."
„Dat was ook onmogelijk. Ik heb het met een ad
vertentie in 't plaatselijk blad1 moeten afdoen."
En de baron reikte mij een courant toe met een
met blauw potlood omhaalde annonce, luidende:
„Tot onze diepe droefheid overleed heden op 60-ja-
rigen leeftijd onze kamerdienaar Jan van Duik, die
veertig jaren ons trouw diende."
Ik vermeed eenige bijzondere verwondering te too-
nen, hoewel het mij toch eenigszins vreemd voorkwam,
dat een zoo hooggeplaatst persoon, wegens den dood
van een ondergeschikte, den rouw had aangenomeu
en zich van vermaak onthouden. Het behoort tot een
van de wetten der wellevendheid, de vrijheid van den
ander niet te belemmeren door stumperige verbazing
over het afwijken van het gewone. Het is immers dit
elkaar altoos kleingeestig bevitten, 't welk het leven
van eenigszins hooger aangelegden tussehen lieden
van gewoon slag zoo moeielijk maakt.
„Ik kan begrijpen, dat het gemis van een trouw be
diende u zeer heeft getroffen", zeide ik deelnemend.
„Wij zijn er allen weken achtereen van onder den
indruk geweest en ook thans nog lijden wij er onder
ik het meest. Want het geslacht van de echte la
keien sterft uit met het geslacht der echte aristocra
ten. Men heeft den lakei in de literatuur altoos on
recht aangedaan. Hij werd voorgesteld als deugniet,
snoepachtig, diefachtig, slaafs, in d© tooneelstfikken
was hij de clown, de hansworst, de intrigant, de om
koopbare. De „knecht als heer" was reeds bij de ou
den, op de saturnusfeesten, het mikpunt voor dè goed
koop© geestigheden. Het volk, dat zich niet op den
heer kon of dorst te wreken, koelde zijn moedje op den
trouwen dienaar van dien heer, op den lakei en tot
heden is de „mosterdjongen" bij de groote menigte in
discrediet. En het Fransche spreekwoord dat geen
groote mannen laat bestaan voor den „valet de cham-
bre", toont aan, hoe algemeen het gebrek aan achting
is voor den kamerdienaar.
Dit is waarlijk een groot onrecht een van de vele
onrechtvaardigheden, die men de aristocratie heeft
aangedaan. Want de lakei, de werkelijke, echte lakei,
is zop goed als zijn heer, een aristocraat. Niet elkeen,
uit nederigen stand geboren, bezit de veile kwalitei
ten, noodig om een goede kamerdienaar te zijn. Wij
len Jan den Duik nu, is wellicht de laatste geweest
van die uitstekende geesten, die uitstekende dienende
geesten, welke bewust waren van de plaats, die zij in
de maatschappij innamen. Als jongeling kwam hij bij
mijn vader in dienst. Hij was de zoon van een tuin
man van mijn grootvader. Jan diende niet mijn va
der, diende niet mij. Maar hij diende ons ge
slacht, neen z ij n geslacht diende bij het onze. De
zelfde voordeelen, die de cultus van het geslacht aan
de heeren verleende, verleende de cultus1 van het ge
slacht aan de dienaars. Jan den Duik, eenmaal na
den proeftijd voor goed door mijn vader aangesteld,
behoefde niet voor ontslag te vreezen. Had geen zorg
voor de toekomst noch voor die van zijn gezin. Hij
was aan ons huis „verknocht". Een gevolg daarvan
was, dat wij, de beide geslachten, die van heer en van
dienaar, gelijke belangen kregen. Onder de vele kun
sten van het savoir-vivre, die de echte adel altoos
heeft verstaan, behoorde ook die moeielijke van de
kunst om personeel te behandelen. De burgerstand
heeft den adel daarin niet kunnen navolgen. Hebt
gij ooit van werkstakingen of sabotage van kamerdie
naars gehoord? Hebt gij ooit van de noodzakelijkheid
van een sociale wetgeving gehoord met het oog op de
positie van het dienstpersoneel bij den adel? Is er
ooit een wetsdwang van boven noodig geweest om den
adel te bevelen, legaten na te laten voor trouw dienst
personeel
Vergelijk eens den toestand van een goedbeheerd
middeleeuwsch landgoed en de personen, daarop in
dienst van den heer werkzaam, met den toestand van
een fabriek, en het personeel daar arbeidend, vóór de
invoering van de sociale wetten? Gij weet, dat tij
dens de kruistochten, elk hoorige, die mede uittrok
om den Saraceen te bestrijden, bij terugkeer een vrij
man was geworden. Kent de moderne burchtheer, de
fabrikant, een dergelijk idealisme. Heeft niet juist
bv. een burchtheer van dezen tijd, de Allgemeine Elec-
tricitats-Gesellschaft te Berlijn, de bepaling gemaakt,
dat elke uitvinding harer ondergeschikten haar eigen
dom zou worden, instede van een dergelijk bewijs van
intelligentie met financieele onafhankelijkheid te be-
loonen?
Jan den Duik beschouwde alles wat ik bezat, ook
als zijn eigendom, als zijn geestelijk bezit. Opge
groeid op onze bezitting, had hij die lief gekregen,
niet in het kleine deel, dat langzamerhand door vlijt
en spaarzaamheid zijn eigen deel werd, maar ook in
het groote deel, in het geheel, dat mijn stoffelijk bezit
uitmaakt. Ik kon hem veilig de sleutels van zilver
en porceleinkasten toevertrouwen. Hij was niet
slechts eerlijk hij wist zelfs niet wat oneerlijk zijn
was. Hij kon immers zichzelf niet bestelen. Men
heeft nooit goed de psyche van den trouw begrepen.
Van zekere zijde wordt thans trouw te gaarne als ui
ting van slaafschen geest voorgesteld. Maar bij ons,
de aristocraten van den ouden stempel, was de trouw
van den diener het gevolg van het vertrouwen, dat hij
in ons kon stellen. Hoe kunt gij echter trouw, aan
hankelijkheid, mede-voelen voor uw belangen eischen
van dienstpersoneel, 't welk gij elk moment kunt ont
slaan, waarvan gij u volkomen ontslagen kunt achten,
op welk oogenblik gij wilt. Uw geheele drukkende
sociale wetgeving hebt gij te wijten aan uw gemis aan
kennis van de kunst om dienstpersoneel inenschwaar-
dig te behandelen. Gij hebt ten deze niet aristocra
tisch kunnen voelen en zijt daarom de prooi geworden
van een alle persoonlijke vrijheid moordende wetge
ving.
Jan den Duik kwam bij mij als kamerdienaar toen
ik huwde. Het was de kostbaarste huwelijksgave, die
ik van mijn vader ontving. Want wat is grooter ge
not voor iemand met veel bezit, dan een vertrouwd
man te hebben, die voor uw belangen waakt alsof het
de zijne waren en die dan ook de zijne werkelijk zijn.
Ik had wel andere zaken te doen, dan van den morgen
tot den avond na te gaan of men mij niet bedroog,
bestal, benadeelde. Mijn lidmaatschap van de Eerste
Kamer, mijn juridische studiën, de zorg voot de comr
pleteering van mijn verzamelingen op kunstgebied,
eischten al mijn tijd. En dan onze feesten, onze plich
ten der gastvrijheid, onze goede vormen wat zou er
van terecht zijn gekomen zonder Jan den Duik, die de
tradities van ons geslacht door en door kende en niet
als de moderne lakeien, een verkléede oberkellner was,
beleefdheid uitwisselend1 tegen fooien, maar hoffelijk
en voorkomend was met waardigheid, voelend
de traditie van een oud huis te representeeren.
Gij moest hem zien tafeldekken. Gij moest hem
zien taföldienen! Gij hadt als ik, moeten genieten
van de vele kleine zorgen, die Jan voor mij had. Mijn
altoos gereed© garderobe. Het scheerwater op tempe
ratuur. Het badwater op temperatuur. Mijn sigaren
koker gevuld. Mijn portemomnaie met klein geld
voorzien, zoodat ik op reis nooit zonder geld stond. De
zorg voor het uiterlijk, die zooveel tijd, kostbaren tijd
in beslag kan nemen, werdl door Jan's zorgen tot een
minimum beperkt. Dikwijls als ik later na een zit
ting van d© Kamer, bedrukt huiswaarts keerde, gaf
zijn verschijning, zijn doen en laten, mij weder de oude
opgewektheid terug. Want hij bezat levensrust. Hij
vertrouwde op den tijd. Jan was statig, afgemeten,
haatte de haast."
„Ik kan begrijpen, dat u zijn verscheiden zeer hebt
betreurd."
„Zéér betreurd, mijn waarde. En hij is gestorven
van verdriet.Hij had een zoon, die hij in zijn vak
wild© opleiden. Maar de moeder zond hem naar de
Hoogere Burgerschool. Daarna is de jongen zelf La
tijn en Grieksch gaan leeren, heeft staats-examen ge
daan, werd repetitor, werd verbitterd, omdat hij mijn
zoon, die tegelijk met hem studeerde doch lang niet
zoo vlug was, tot rechter benoemd zag, terwijl hij als
advocaat nog altoos zaakjes opknapte. En zijn jon
gen, de hoop van zijn ouderdom, werd ten laatst© me
dewerker aan bladen van de oppositie.
Daaraan is1 mijn kamerdienaar gaan kwijnen aan
de handelwijze van zijn bovenstands opgevoeden zoon.
„Hij had zoo'n uitstekende positie bij uw zoon den
rechter kunnen innemen, mijnheer. Wat doet hij? Hij
staiat als advocaat tegen uw zoon op. Hij heeft mij
een ouden slaaf genoemd. En zijn njoeder gaf hem
gelijk
Daaraan is hij weggekwijnd. Te vroeg gestorven
ook te vroeg voor mij. En ik heb hem betreurd, over
hem gerouwd, alsof hij een familie-lid was geweest.
alsof.zijn geslacht behoorde tot het onze.
Wjj bleven nog een poosje voor 't haardvuur zitten
in de groote wapenzaal. En mij was het, alsof de
oogen op de portretten der voorvaderen tegen de wan
den, ook droefgeestig keken bij het schijnsel van de
kaarsen in de messing-luchters en het spelen van de
vlamsehaauwen van het haardyuur.
De twee hier volgende standen ontleeuen wij aan
het Februari-nummer van „le Damier".
Zwart: 4 Schijven op 16, 18, 21, 33.
Wit1 Dam op 41.
1. Eindspel. Wit speelt en maakt remise.
Wit moet trachten één der zwarte schijven te ver
meesteren, om zoodoende een remise-stand te krijgen.
Dit is echter nog niet zoo eenvoudig en het bestudee-
ren van de volgende, daarvoor noodzakelijke zetten-
reeks, zal de liefhebbers zeer zeker veel genoegen ver
schaffen.
1. 41—36 1. 18—23 (gedw.)
2. 36—41 2. 23—29
3. 41—47 3. 21—26
(op 2127 volgt 4736 en 3618).
4. 4742 4. 16—21 (gedw.)
op 36—41 volgt 42-47, 47—36 en 36—18.
9. 42—26 9. 33—3#
10. 26—21 10. 32—37
11. 21—12 11. 29—33
12. 12—26 12. 37—41
13. 2642 en wint schijf 33, waardoor de stand remise
wordt.
2. Vraagstuk FABBE. Wit wint een schijf
of de partij.
Aan de Dammers.
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 179.
Dit probleem, dat meer een voorbeeld was van een
fraaien slagzet, had den volgenden stand:
Zwart.: 2, 3, 8, 12, 13, 14, 16, 18, 19, 21, 23, 24, 25, 30.
Wit: 27, 28, 32, 33, 35, 37, 38, 39, 40, 42, 43, 45, 46, 47.
Oplossing:
1. 27—22 1. 18 27
2. 37—31 2. 27 36
3. 47—41 3. 36 47
4. 46—41 4. 47 36
5. 28—22 5. 36 18
6. 32—28 6. 23 32
7. 38 27 7. 18 48
8. 43—38 8. 48 34
9. 40 7 9. 2 11
10. 35 21!
Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren:
D. Gerling, G. Cloeck, J. Houtkooper, J. K„ S. de
Jong, G. van Nieuwkuijk, Alkmaar, S. Homan en H.
E. Lantinga, Haarlem.
Van probleem 178 ontvingen wij nog een goede op
lossing van J. P. de R. en N. Zeeman, beiden alhier.
TWEE MERKWAARDIGE STANDEN.
Wit speelt als eerste zet 4439 en nu moet zwart
een schijf verliezen of de partij. Wij willen dit even
onderzoeken.
Op 2631, 2530, 2024 verliest zwart dadelijk
één of meer schijven.
Op 35-40 van zwart volgt:
Op 1924 volgt 3430 enz.
Op 16, 410 of 49 volgt
29—24 20 27
32 21 26 17
28—23 19 28
33 2.
Nu kan zwart deze dam wel vangen door 1319 en
daarna 1420, maar dan verliest hij een schijf. (Ge
lieve dit te onderzoeken
Hiermede is voldoende aangetoond, dat wit in den
diagram-stand door 4439 altijd een schijf of de par
tij verliest.
Ter oplossing:
Probleem 180 van P. A. LAMARRE.
WA
fiwyfr. flyïW. wam.
Zwart: 4, 12, 15, 18, 21, 22, 23, 31, 43.
Wit: 14, 20, 24, 25, 33, 35, 42, 45, 50.
Eenvoudig doch interessant van ontleding
Oplossingen vóór of op 2 Mei e.k. bureau van dit
blad.
Ko 342.
Dr. H. VON GOTTSCHALL te Görlitz.
„Die Schachwellt" 1912.
ws///, W/t'///, //z&i?.
Mat ia 2 zetten.
Oplossing van No. 339 (Mr. A. VAN DER VEN).
1 Tc5 c6 enz.
Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom,
F. Böttger, O. Bramer en C. Visser te Alkmaar, Mr.
Ch. Enschedé en P. Fabriek te Haarlem, P. Bakker,
Jos. d© Koning en II. Weenink te Amsterdam, J. W.
Le Comte en J. Vijzelaar te 's-Gravenhage, J. Reeser
te Voorburg, S. te S„ G. H. B. Hogewin-d te Utrecht,
J. Deuzeman te Frederiksoord, H. Strick van Lin-
schoten te Rijswijk en O. Boomsma te Kampen.
Ad. No. 339.
„Ik vond er eerst weinig aan, doch toen ik het door
keek vond ik het deksels aardig hoe de Witte Looper
bij het aftrekschaak tot driemaal toe gedwongen werd
zich op een ander veld te posteeren."
Aldus een onzer getrouwen.
Ad. No. 342.
Aan deze opgave is wel een aardige geschiedenis
verbonden. Zij werd in 1910 in het Probleem Tor
nooi van den Duitschen Schaakbond ingezonden, ech
ter in incorrekten vorm. De componist laat dezeij nu
in het laatste nummer van „Die Schachwelt" zien met
de correctuur (No. 342) er onder, waaruit voor
waar niet voor de eerste maal! blijkt hoe de verbe
terde vorm achter staat bij den incorrekten.
Dit nu is alles heel gewoon en veler componisten
lot. Doch nu komt het oolijke. Dr. v. Gottschall toch
vond, als jurylid van het tornooi van „Die Schach
wellt", onder de mededingende 2zetten er een, die al
leen maar van zijn incorrekten vorm verschild© omdat
de componist er een dreigprobleem van gemaakt had.
Overigens hetzelfde wat sleutelzet en afwikkeling be
treft. Ja, zelfs de nevenoplossing ontbrak niet, waar
mede Dr. v. G. een pak van het hart viel.
„Want wat was ik in. een lastig parket gekomen,
indien de 2zet correkt was geweest", roept Dr. v. Gott-
schall uit. „Had1 ik de opgave onder de prijscandida-
ten gerangschikt, zoo zou ik feitelijk mij zelf voor
een bekroning voorgedragen hebben. Had ik haar
laag gesteld, zoo> had,1 ik mij een klap in het gezicht
gegeven. Of had ik van mijne onbetwistbaar oudere
rechten op de compositie van dezen 2zet moeten af
stand doen ten gunste van dezen inzender? Dat is
immers van geen componist te vorderen, niet waar?
En zelfs indien ik dat had gedaan, had dan mijn oor
deel als jurylid1 onpartijdig kunnen zijn?"
En dan deelt Dr. v. G. mede hoe hij het zeer op prijs
zou stellen te vernemen hoe hij eigenlijk in deze quaes-
tie zou hebben moeten handelen indien de opgave
correkt geweest was.
Het is hier de plaats niet op deze quaestie dieper
in te gaan, doch wij willen er toch iets van zeggen.
Wat het laatste punt betreft, door Dr. v. G. opge
worpen, hier komt ons de beslissing niet moeilijk
voor. Hij had eenvoudig de beoordeeling der opgave
om de een of andere reden moeten weigeren als wan
neer van zelf de scheidsrechter in casu de schaak
meester R. Teichmann voor dezen tweezet als jury
lid had moeten optreden. Zoo handelen wij ook steeds
als jury-lid indien bijv. de componist eener opgave
ons bekend isd)Zoo lieten wij in den jongsten pro
bleem-wedstrijd N. S. B. de plaats van den 3zet van
onzen geachten medewerker Mr. A. van der Ven, dan
ook door den heer J. Vijzelaar, ons mede-jurylid ©u
den heer Le Comte, den scheidsrechter, bepalen, om
dat de componist ons deze opgave indertijd had laten
zien.
Wat de oudere rechten van Dr. von Gottschall op
dezen 2zet betreft, bestonden deze eigenlijk wel? Naar
wij dachten is een opgave met een nevenoplossing fei
telijk geen schaakprobleem, omdat dit slechts én
oplossing mag hebben. M. a. w. Dr. von Gottschall
kon o. i. moeilijk de rechten van zijn vaderschap op
eene opgave laten gelden, die in werkelijkheid eerst
bestond toen de tweede componist haar ter wereld had
gebracht.
Het zij nogmaals herhaald, het is .hier de plaats
niet over deze quaestie in den breed© uit te weiden;
daarvoor zijn o. i. de vakbladen aangewezen.
M ij meenen dan ook te moeten eindigen. Doch niet
zonder den hartgrondigen wensch, dat wij noch als
componist, noch als jurylid ooit voor een dergelijk
geval komen te staan!
Minder omdat wij vreezen dan niet onpartijdig te
kunnen oordeelen, doch omdat men ééne bekende op
gave onder tal van onbekende met geheel andere
oogen aankijkt. En dit oefent allicht een verkeerden
invloed op het eindoordeel uit.
TOOK DAKEN.
KijU|©N ln de modewereld.
Wanneer er over mode gesproken wordt, kunnen wij
het niet buiten Fransche woorden redden. Het echte
Hollandsche woordje „onderkleed! ng" drukt lang niet
uit, wat de Fransohen met hun woord „dessous" be
doelen. Dit omvat zooveel, duidt zooveel sierlijke
kleedingstukken tegelijk aan, dat er ook werkelijk
geen beter woord voor bestaat. In de laatste vijf-en-