DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Van Houten's No. 116. Honderd en veertiende Jaargang. 1912 V R IJ D A O 17 MEI. Nationale Militie. Uit den Raad. Gemeenteraad van Alkmaar. GOED en GOEDKOOP is in vierkante bussen 1 Kg. /1.50 V2 - 0.80 ^Kg. f 0.42|-j yi0., -0.18 Oproeping in werkelijken dienst. Cacao V. 'vs s v.' HINDKllWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van! ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat 'zij bij be sluit van heden onder voorwaarden vergunning hebben verleend aan IJ. JELSMA te Leeuwarden, tot het oprichten van een bioscooptheater, waarin een gasmotor van 10 tot 12 P. K., met dynamo, in het perceel Langestraat, wijk B No. 92. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar14 Mei 1912. DRANKWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat bij hun college is ingekomen een verzoekschrift van het Be stuur van de Afdeeling Alkmaar van den Ned. R. K. Volksbond om verlof tot den verkoop van alcohol houdenden anderen dan sterken drank in het perceel Bierkade C 9. Binnen twee weken Da deze bekendmaking kunnen tegen het verleenen van het verlof schriftelijk bezwaren worden ingediend. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, den',16 Mei 1912. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR gelast, krachtens bekomen aanschrijving, den onder- staanden verlofganger, binnen deze gemeente in het register van verlofgangers der Nationale Militie inge schreven, om zich, ingevolge art. 109 der Militiewet j 1901, en in aansluiting daaraan voor lierhalin-gsoefe- j ningen, 's nam. vóór 4 uur, bij zijn korps te vervoegen als volgt 7e Regiment Infanterie, lichting 1911, garnizoen Amsterdam: 17 Juni 1912: JOHANNES WILLEBRORDUS JTOLLENBERG. Voor zooveel de milicien doorwiekte of om eeno andere reden niet tot den werkelijken dienst kan overgaan, wordt hij verzocht daarvan, vóór het tijd stip voor de opkomst, bepaald, ter gemeente-secretarie mededeeling te doen. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. Alkmaar, 15 Mei 1912. POSTKANTOOR TE ALKMAAR. Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt. Ie Helft der maand Mei 1912. Brieven. Joh. F. Tuberuuds, Amsterdam. Mej. M. v. d. Boom, Bergen op Zoom. Jan Kaandorp, Heiloo. Bestuur der Zondagsschool, Egmond a. d. Hoef. J* Admiraal, Egmond-Binnen. A. Stroet, Zijdewind. Briefkaarten. Mej. H. H. C. Bakker, Amsterdam. Op gevaar af van de kans te loopen, dat de fiolen van den toom des heeren Fortuin nog eens over ons hoofd zullen worden uitgegoten, moeten we ons ander maal met dit raadslid en voorts ook met een door hem verwekt incident bezig houden. Hoewel het niet uitdrukkelijk gezegd is, ligt het voor de hand, dat ons raad'soverzieht over zijn interpel latie-fiasco het uitgangspunt is geweest van den lieer Fortuin. Daarom zij allereerst nog even inhoud on strekking van bedoeld artikel naar voren gebracht. Op de volgende wijze hadden wij hetgeen de heer Fortuin bij de interpellatie over de staking der kolen lossers aan de gasfabriek had gesproken en hetgeen achterna was gebleken, samen gevat: Hij noemde het optreden van den directeur der gasfabriek ontactisch, zeide dat de directeur zich niet had getoond een commercieel leider, vond den directeur in dit bedrijf te deftig, verklaarde, zonder eenige restrictie als absolute waarheid, dat- de di recteur nooit te spreken is voor de kolenlossers, zei- de, dat al deze menscken weliwilden verklaren, dat de, dat al deze menschen wel wiiden verklaren, dat de directeur niet bereid is hen te hooren, dat deze menschen verklaard hadden, dat door hem overgelegde schriftelijke verklaring hem door een betrouwbaar man was gegeven, dat hij, wanneer een betrouwbaar man hem zeide, dat is een verklaring van de lossers, dit aannam, terwijl hij eindelijk de hoop uitsprak, „dat wij in de toekomst van dergelijke aardigheden bevrijd zullen blijven." Ziehier de beweringen van den heer Fortuin in de voorlaatste raadsvergadering. Toetsen wij deze nu eens aan hetgeen gebleken is in de laatste vergade ring en uit een ingezonden stuk in dit blad. De heer Fortuin vestigde den indruk, alsof „oen betrouwbaar man," naar later bleek de heer Klomp, hem geheel eigener beweging de verklaring had' ge bracht. Achterna is gebleken, dat de heer Fortuin den heer Klomp voor wien deze heele geschiede nis ook een les is geweest, welke hij zich niet te vaak kan herinneren! had verzocht die handtee- keningen te verzamelen. Verder is uit niets gebleken, dat deze kolenlossers, zooals de heer Fortuin beweerde, verklaard had den, dat zij den directeur niet hebben kunnen spre ken. Daarentegen werd do onwaarheid geconstateerd van de bewering des heeren Fortuin, dat al deze mensehen wel wilden verklaren, dat de directeur niet bereid is hen te hooren. Het onderzoek dat de burgemeester had ingesteld, leerde, dnt niemand ooit den directeur te spreken had gevraagd! Nu was de directeur der gasfabriek niet meer on tactisch, oncommeroieel en te deftig, maar nu werd de handelwijze van den heer Klomp onpractisch, onjuist en dun, nu had' de heer Fortuin in de vorige vergaderingen geen beschuldigingen jegens den di recteur geuit, o neen, maar slechts inlichtingen ge vraagd, nu was de t,betrouwbare man" plotseling in deze kwestie minder betrouwbaar geworden. En nu scheen het geschikte oogenblik aangebroken om toch andere menschen te waarschuwen hij, de heer Fortuin zou er natuurlijk niet inloopen (hm!), maar, niet waar, anderen moesten op hum hoede zijn. De kolenlossers kregen er van langs en met name een hunner moest het geducht ontgelden. Alleen over den heer Fortuin sprak de heer Fortuin niet. En bij dezen had hij voor de verklaring van deze zank juist moeten beginnen." Wij hebben ten overvloede de stenografische versla gen er nog eens op nagelezen, om ons te overtuigen, dat wij den heer Fortuin geen woorden in den mond hebben gelegd, welke niet door hem werden gebezigd, geen beweringen hebben doen uitspreken, welke niet door hem werden verkondigd. Op grond hiervan verklaren we, dat we geen woord hebben terug te nemen van deze samenvatting, dat niemand daar ook maar een speld' tusschcn kan krij gen. Ware het tegendeel het geval de heer Fortuin zou stellig niet gezwegen hebben. Immers, hij mocht Woensdag beweren, dat hij nimmer op verslagen „respondeert", na de vergadering van 20 Maart ont vingen wij 'n ingezonden stuk van den heer Fortuin waarin beslist werd! ontkend dat hij zou hebben ge sproken over ambulant isme aan het slachthuis gelijk het verslag vermeldde. Wij hebben hem toen gezegd, dat wij zijn stuk wol wilden plaatsen, maar hem aan rieden het in te trekken, daar wij hem het woord ani bulantisme wel degelijk hadden hooren bezigen en dus in een onderschrift onzen verslaggever tegenover hem in het gelijk zouden moeten stellen. In zijm eigen •belang gaven wij hem derhalve in overweging er het zwijgen toe te doen, omdat hij anders zijn verspreking, toen reeds vergeten, opnieuw zou oprakelen. Hoewel de heer Fortuin beslist volhield! het woord „ambu- lantisme" niet te hebben gebezigd-, volgde hij onzen wenk op. Overigens staat in het stenografisch ver slag in hetgeen door den heer Fortuin werdl gezegd: men krijgt op die wijze een anibulantisme, dat nadee lig is. Na deze kleine uitwijding, waaruit blijkt dat de heer Fortuin wel eens op verslagen respondeert, zal men de veronderstelling, dat dit raadslid' -aan de samenvatting zijner beweringen niets te verbeteren vond, zeker niet te gewaagd vinden. Uit die samenvatting hadden we onze conclusies ge trokken, welke werden neergelegd in de volgende zin snede: „Wij meenden op die zaak wel te moeten terugko men, eenigszins uitvoerig, omdat 't naar onze mee ning niet aangaat, dat een raadslid maar klakke loos, zonder eenig ernstig onderzoek, zonder eenige kennis van zaken, over gemeente-aangelegenheden praat, daarbij zijn welbespraaktheid den vrijen teu gel laat, dingen verkondigt, die niet kloppen met de feiten, beschuldigingen uitspreekt, die achterna geheel onverdiend blijken, oorzaak is-, dat er een on derzoek wordt ingesteld, dat veel tijd' en moeite ko3t en tenslotte zich niet op de fraaiste wijze ui zijn onaangename positie tracht te redden." Hoe wij ten opzichte van dit raadslid gestemd wa ren, bleek tenslotte aan het eind van het overzicht waar wij schreven „Heeft de»heer Fortuin dit interpellatie-fiasco ge- licel aan zich zelf te wijten, hij heeft het vermoede lijk wel in zijn hand, indien hij een zaak ernstiger aanpakt en indien hij ünders optreedt, aangenamer resultaten te bereiken. Niets zal ons liever zijn, dan dat die heer Fortuin ons weldra de gelegenheid biedt eens even uitvoerig maar in geheel anderen zin als wij thans moesten doen, van een door hem behaald succes in den ge meenteraad te kunnen gewagen." Wij hadden gedacht dat deze zaak hiermee uit zou zijn temeer omdat de heer Fortuin reeds den dag na de raadszitting in onze courant schreef weinig lust te gevoelen de zaak opnieuw te memoreeren. De waarheid schijnt echter ook hier gewond, maar helaas niet tot inkeer gebracht t© hebbenZonder eenige noodzaak immers wij hadden hem niet ge weigerd in ons blad te zeggen, wat hij over ons raads- verzicht meende te moeten schrijven ging de heer Fortuin in de raadsvergadering over het geschrevene als een soort schennis van eigen majesteit spreken. Waarom daar? Omdat hij het zijn z'n eigen woor- j daar niet tegengesproken kon worden en omdat men in een courant toch nooit het laatste wooTd krijgt. Wij hebben in tegenspraak nimmer een gevaar go- zien en altijd gemeend, dat het in een couranten-pole miek meer op het waarste d'an op het laatste woord aankwam. Trouwens, andere raadsleden wij noemen bijv. de heeren J. de Wit en Uitenbosch zagen er goen be zwaar in, om naar aanleiding van ons raadsoverzicht in onze courant te schrijven. En nimmer weigerden we op ons woord van critiek een wederwoord toe te staan. Wie de gedragslijn van den heer Fortuin volgt, ver oordeelt zich reeds hij voorbaat. Iemand die tegen- praak kan velen zoekt niet tot het middel zijn toe vlucht dat de heer Fortuin te baat nam, toen hij, ge lekt door het schild van artikel 47 der gemeentewet en beschermd door de onmogelijkheid! onzer verdedi ging daar ter plaatse zijn beschuldigingen jegens ons uitsprak. Beschuldigingen immers hij beweerde onder meer, dat onze wijze van beoordeeling onwaardig- en oneerlijk zou zijn. Dóór komt het op aan. Ot onze cri tiek ook te kras, niet nfiild genoeg is, is een heel an dere moening, welke, uitgesproken, natuurlijk geens zins een beleedigend karakter draagt. Wij komen op onze critiek nader teurg, maar willen er nu reeds de aandacht op vestigen, dat wij, den heer Fortuin becritiseerend', zooals uit de aanhalingen hier boven kan blijken, nan onze conclusies diens uitlatin gen lieten voorafgaan, waarop ons oordeel was ge bouwd. Wij schreven en bewezen de heer Fortuin beweerde, maar bewees niets, sprak een beleediging uit, door geen bewijs gesteund, zelfs door geen schijn of schaduw van een bewijs vergezeld. liet zal hem misschien moeielijk vallen, naar be wijsplaatsen te zoeken. In verband! hiermede stellen wij, voor het geval hij zou willen pogen uit die bron bewijsmateriaal te putten, de Alkmaarsche couranten beschikbaar van het oogenblik af aan waarop sclirij ver dezes raadsoverzichten leverde December 1906 tot den dag van heden. Wij willen hem geen gelegenheid onthouden aan te toonen, dat en wanneer wij onwaardig en oneerlijk in die raadsoverzichten zijn geweest. Een vage aanduiding, zoo al s^ de heer fortuin oens dag uitsprak, een aanklacht bij den rechter betreffen de, boezemt ons geen vrees in. Zij laat ons even koud als een aanklacht ons zelve zou laten. In dit opzicht ga de heer Fortuin dus gerust zijn gang. Wij staan sterk in de overtuiging jegens hem niet beleedigend te zijn geweest, ons rechtmatig oordeel te heb ben gebouwd op onweerlegbare, tot nog toe niet door den heer Fortuin weerlegde, bewijzen. Zinspelend op den strafrechter* en zelf beschermd door het wetsartikel, volgens hetwelk raadsleden niet gerechtelijk vervolgbaar zijn wegens hetgeen zij in den Raad zeggen, is de heer Fortuin zeer beleedigend niemand, die dat zal ontkennen jegens ons opge treden. Men ver3ta ons wel: indien dit raadslid buiten den Rand zou willen herhalen wat hij Woensdag daar bin nen heeft gezegd, zouden wij er niet aan denken hem voor den rechter te dagen. Zoolang de heer fortuin niet met bewijzen heeft aangetoond, hetgeen hij be weerde of zoolang hij zijn beleediging niet heeft inge trokken, heeft hij ziehzelve zwaarder gestraft, dan de 'rechtbank hem zou kunnen vonnissen. De heer For tuin sprak van raadsleden, -die hem gelijk hadden ge geven. Maar waarom zoo zorgvuldig hun namen ver zwegen? Het was toch zeker van belang geweest, dat hij de heeren, die het met hem eens waren met name had genoemd. Nu tasten we in het duister, immers niemand der raadsleden gevoelde roeping den heer Fortuin bij te vallen door te verklaren, dat zij zich over onze „oneerlijke" critiek gegriefd gevoelden als hij! Stelt de heer Fortuin er dus prijs op dnt hij in dit opzicht geloofd wordt, hij noeme namen! De heer Fortuin wilde, zooals men weet, niet anders spreken dan met gesloten deuren. Maar wat hij wilde was, zooals de voorzitter verklaarde „geheel in strijd met alle beginselen van de gemeentewet en alle gezonde opvattingen." Aan een dergelijke kwali fieatie behoeft niets te worden toegevoegd. De heer Fortuin vond echter dat de Raad hem maar moest helpen om zijn verlangen bereikt te zien als of dat zoo maar ging zonder wijziging der Gemeente wet en wijziging van het Reglement van Orde, waarbij den raadsleden de bevoegdheid' zou moeten worden toegekend, ieder voor zich te bepalen, w^e de zittingen van den gemeenteraad wel en wie ze niel zou mogen bijwonen 1 immers hij had met zijn stem den Raad (de meerderheid?) ook wel eens geholpen. Ook hier meenen we ons van commentaar te mogen onthouden. Fr rest ons thans nog te bespreken het staaltje van solidariteit, dat door vertegenwoordigers der Alkmaar sche bladen is getoond. Wij hebben deze demonstra tie niet uitgelokt en evenmin de heeren verzocht ons nu maar eens te helpen. De betooging ging juist van hen uit, wijl zij wilden toonen, dat men niet zon der protest de beleediging, een huniier aangedaan, mocht laten passeeren. Doch hierover meer in een volgend artikel, waarin wij tevens ons standpunt in zako de critiek nader zul len uiteenzetten. Zlttiug van Woensdag 15 Mei 1918 des namiddags 1 unr. Voorzitter do burgemeester G. RIPPING. Secretaris de heer O. D. Donath. (Vervolg.) BENOEMING VAN EEN OPZICHTER BIJ DEN GEMEENTELIJ KEN REINIGINGSDIENST. Na de benoeming van den heer C. A. Grootegoed tot directeur di?r gemeente-reiniging, is de functie van adjunct-directeur bij dezen tak van d'ienst, door die benoeming opengevallen, tot heden onvervuld ge bleven. In een aan ons college gericht schrijvon d.d. 6 April 1.1. verklaart de directeur dat het hem zonder bijstand niet mogelijk blijkt, zijn taak naar behooren te vervul len. De Commissie van bijstand voor dezen tik van dienst, ter zake geraadpleegd, ondersteunt het voor- itel niet alleen, maar acht de aanstelling van zoodanig ambtenaar urgent. Het komt haar wenschelijk voor hem eventueel den titel te geven van „Opzichter der gemeentereiniging voor de stad." B. en W. stellen daarom voor: n. het noodige crediet te verleenen voor de aan stelling van een opzichter voor den reinigingsdienst voor de stad, voorshands op eene bezoldiging van 14.50 per week, welke bezoldiging zal komen ten las te van het bedrijf voor dien tak van dienst. b. de benoeming en het ontslag van dezen ambte naar, evennis van den opzichter op de terreinen van de gemeente-reiniging, op te dragen aan Burgemees ter en Wethouders; de Verordening op het benoemen en ontslaan van sommige gemeente-ambtenaren en be dienden (Gemeentebladen nrs. 141, 174, 312 en 354) dienovereenkomstig te wijzigen en deze van een nieu we dagteekening va-n vaststelling te voorzien. c. bedoelden nmbteuaar te brengen op den staat van deelgereohtigden in het gom. pensioenfonds. (Gem. blad no. 370). De heer Fortuin zegt, dat hij over dit en het volgende punt wel wat wilde zeggen, doch van het openbaar debat moet afzien om de wijze, waarop de pers hier ageert tegen en critiek uitoefent op de raadsleden. Zoo zij dit doet met gelijke maut, zou spreker daar niets van zeggen. Hij wil wel namen noemen, en zegt, dat hij bedoelt de Alkmaarsche Cou rant. De hoofdredacteur van dat blad heeft niet al leen den indruk gemaakt, dat hij is, iemand die geen De heer G li n d er man: Dat is buiten de orde. i)e voorzitter is ook van oordeel, dat de heer Fortuin buiten de orde is en vraagt of het zijne be doeling is hier het woord te voeren naar aanleiding van de Alkmaarsche Courant., dan zal de raad uit spraak moeten doen, of de heer Fortuin daarover het ivoordl mag hebben. De heer Fortuin merkt op, dat wat hij zeggen wil in verband is met het punt dat aan de ordo is. De voorzitter antwoordt daarop dat hij daarom toch buiten de orde kan zijn, evenals de heer Van den Bosch bij de kwestie over do motorbrandspuit. De heer Boel mans ter Spill zou gaarne weten, of hetgeen de heer Fortuin zal zeggen in ver band staat met het onderhavige punt der agenda. De heer Fortuin zegt, dat het hier betreft een paar gemeente-ambtenaren, maar dat hij dat niet in het openbaar kan zeggen. In gewone omstandighe den kan men dat wel doen, als men zich wat inbindt, maar thans kan hij dat niet. Spreker heeft ook met enkele andere raadsleden er ■ver gesproken, die ook bang zijn in het openbaar wat te zeggen, om de onwaardige critiek, die door de Alk maarsche Courant wordt uitgeoefend, een critiek, waardoor men in miscrediet wordt gebracht bij men schen, die iemand niet kennen. De andere bladen, ook uit do omgeving, oefenen wel critiek uit, maar zijn daarbij veel milder. Spreker staan dus maar twee I wegen open: of hier te zitten als een strooman of zijn ontslag te nemen als raadslid. liet eerste wil hij niet en het laatste gaat ook door omstandigheden heel moeielijk. In de courant zelf wil hij er niet op ingaan, omdat men daar nooit het laatste woord! krijgt. Hier kan men hem niet tegenspreken. Met het verslag van de vorige zitting in de hand zou spreker dengenc, die het heeft geschreven, wel op een andere plaats ter verantwoording kunnen roepen, maar dat wenscht hij niet. Hij wil alleen verklaren, dat hij in den raad in het openbaar niet meer zal spre ken. Men moot hier alle vrijheid van spreken hehbei,. Maar men wordt hier onjuist en onrechtmatig be- oordeeld, dat is mijn grief, zegt spreker. I)e voorzitter meent, dat dit geheel iets is f, tussehen don hoer Fortuin en de pers, waar de raad buiten staat. De heer Fortuin is dat niet geheel eens en zegt, dnt hij voortaan niets meer kan zeggen, dan met I gesloten deuren en zal daartoe steeds het verzoek moe ten doen. De voorzitter vindt, dat dat niet aangaat, fmen kan niet telken* als de heer Fortuin wat zeggen wil de deuren sluiten. De heer F ortuin verklaart er geen misbruik van te zullen majien. Hij wil geen obstructie voeren. De voorzitter: Dat is uw persoonlijk gevoe- len. De heer Fortuin: Ik zeg het niet voor mij per soonlijk, ik zit hier voor het algemeen belang. Er zijn ook andere raadsleden, die mijn meening doelen. De voorzitter: Maar stel, dat andere heeren^

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 1