II.II. Wagenmakers.
DE DIRECTIE der
Eerste Hygiënische Alkmaarsche
het Wittebrood en het Farmerbrood
met één cent,
10 Procent terugbetaald.
Aankomende Knecht of vergevorderd Leerling
De kracht van het
zenuwgeste! herwonnen.
De wasch, U ziet het,
Is groot, doch is door de
zuivere zeep het werk
gemakkelijk
A I» V K If T E A T I E N.
bericht aan hare Clientèle, dat de prijsverlaging vanaf
het vorige jaar l Mei (deze prijsverlaging werd hier ter
stede alléén door haar gegeven) toegestaan door den
grooten omzet en gunstige meel prijzen, thans bij de ver
hoogde prijzen van liet meel niet kon worden gehand
haafd en
d^a^om
2&
zoodat de prijscourant vanaf dien datum luidt
Voor de contante betaling wordt
-
pos
Kreutebrood 12 cent.
Fijn idem 17 en 22 cent.
Klein brood 5 stuks k 10 cent.
Roggebrood 7 en 14 cent.
Beschuit 14 stuks a 10 cent.
Melkbrood 9 en 12 cent.
Waterbrood 9 en 12 ceut.
Farmerbrood 15 cent.
Idem m. krenten 20 cent.
Bruin brood 61/* en 13 cent.
Weitebrood 12 en 25 cent.
reld het wezen der dingen tot ontplooiing, tot zuiver
der openbaring, tot rijker wasdom en bloei.
Hiervan zijn we diep doordrongen.
Wij weten dat die ontwikkeling immer voortduurt,
en das niet als geëindigd mag worden beschouwd bij
eene of andere kerkelijke belijdenis, bij eene of andere
heilige Schrift, ook niet bij eenig sociaal program.
Al zien we Goddank in die overgeleverde orthodoxie
eene afnemende grootheid, bare kunstmatige besten
diging bestrijden wij, omdat we haar een belemmering
achten voor de godsdienstige opvoeding van het thans
levend geslacht, 'n belemmering tevens voor diens ze
delijken voortgang.
En zoo willen we dus handhaven onze vrijheid om
de openbaring Gods op onze wijze te beluisteren, op
onze wijze te verstaan, en daarvan in de taal van on
zen tijd te spreken en te getuigen.
M aar ook als vrijzinnig-„godsdienstigen" zijn wo
hieT bijeen.
Het eerste en voornaamste gebod blijft ook voor
ons: dat wij den Heer onzen God zullen liefhebben
bovenal, met geheel ons verstand, met ons gansche
hart en met al onze krachten.
Veel zijn we aan de wetenschap verplicht en dan
ken wij haar bij voortduur, voor de redelijkheid van
ons gelooven.
Kunstgenot kan ons innerlijk leven wijden, stem
men, omhoog leiden de ziel die in de laagte zwerft en
doolt.
Haar geen kunst en geen wetenschap, ook niet deze
beide te zamen, voldoen en bevredigen de nooden en
behoeften van de menschenziel.
Het ééne noodige blijft ook voor ons de bewuste ge
meenschap, het verborgen omgaan met den God van
ons leven, den Beschikker van ons lot, onzen Vader in
den Hemel.
V< r de vrije persoonlijke belijdenis van ons geloof
in God, voor de vrije persoonlijke verzinnelijking van
ons godsdienstig leven daarvoor willen we werken,
daarvoor zullen we strijden, de duisternis achter ons
laten, wandelen in het licht.
Dat is dus liet geloofsgetuigenis, dat hier gehoord,
mede door deze samenkomst verbreid worde
En God® onmisbare zegen moge rusten op het werk
van dezen dag."
Van de beide spreekplaatsen spraken toen de hee-
ren dr. F. W. J. van den Kieboom, van Bergen, met
..Met God rekenen", ën dr. A. C. Schade van Westum,
met „Laat de volkeren erkennen dat zij menschen
zijn." dr. G. A. de Ridder, uit Amsterdam, „Strijd
den goeden strijd", dr. H. van Leeuwen Pzn., van
Aarts woud, met: „Het Eeuwige Licht", dr. B. L. van
Albada, arts te Amsterdam: j,Hij, die ontwaakt, laat
de duisternis achter zich, maar heeft voor zich het
licht", en dr. J. Lindeboom, van Berkhout, met: „Wij
weten er toch niets van."
Deze tei'spraben werden afgewisseld' door muziek
van den lieer Otto, gezang van do koren uit Zaandam
en Alkmaar en gemeenschappelijk gezang, waarna de
lieer ds. A. C. de Regt, secretaris van het comité, de
bijeenkomst sloot met de verklaring dat een ieder
strak- het terrein zal verlaten met een gevoel van
dank niet alleen aan den eigenaar van hot landgoed
„Nijenburgh", die andermaal dit ter beschikking van
het ei mité stelde, maar ook aan de hoeren sprekers,
aan de koren die zongen, aam hot corps dat speelde,
kortom aan ieder die medewerking verleende tot het
welslagen van deze samenkomst. Het terrein zal ver
laten worden met de vraag: „wat hebben we er ge
daan en wij kunnen deze vraag beantwoorden met
„we hebben er een schoonen Hemelvaart gevierd, wij
hebben er een protest bewezen tegen de zoo dikwijls
geuitt- meening: de vrijzinnig-godsdienstigen zijn
goddeloos en zijn te veel gebonden aan de aardsche
ding i, en we hebben bewezen, dat ook wij willen naar
omhoog, omdat een stijging van de aarde leidt naar
eet hooger, edeler leven en omdat dif slechts geeft
vrede in onze harten."
Met den wensch dat daardoor ook deze bijeenkomst
haar vruchten zal dragen voor ons aller leven in eigen
hart, huis, kerk en maatschappij, verklaarde spreker
deze andermaal zoo goed geslaagde bijeenkomst voor
gesloten, waarna Gez. 96: „HallelujaEeuwig dank
en eere." Lof aanbidding, wijsheiak kracht, enz." door
al de aanwezigen flink werd gezongen, waarna zij on
der de tonen de/ muziek „Afscheid en Dankgebed,"
van Valerius, het terrein verlieten.
GEVESTIGDE PERSONEN.
Tj. Dolle, timmerman, r.c., Nieuwpoortslaan 4-1.
G. Kerkhoven, zonder beroep, n.h., Snaarmanslaan 76.
A. Bakker, zonder beroep, n.h., Geestersingel 17. K.
Klinkert, fotograaf, n.h„ Spoorstraat 36. W. C. Lu
cas. dienstbode, r.c., Kennemerstraatweg 11. C. Beste-
vaar, schipper, n.h., vaartuig. G. Mulder, huishoud
ster, n.h., Schermerweg 20. H. Mulder, dienstbode, n.
h„ Schermerweg 20. G. Jongejans, commissionnair
gedistilleerd, n.h., Kennemerstraatweg 30. J. M. van
Dijk, winkeljuffrouw, r.c., St. Aimastraat 6. W. H. G.
G. Keijzer, arts, n.h., Kén nemerpark 13. P. B. Dele-
marre, fotograaf, r.c., Luttiik-Oudorp 33. A. op 't
Veld, dienstbode, r.c., Verdronkenoord 69. W. II. Dijk
huizen, kïuidenier, n.h., Lange straat 67. J. M. Barne-
veld, winkeljuffrouw, n.h., Langestraat 24. J. Swier,
banketbakker, n.h., Mient 2. J. H. van Ltum, «mid, r.
„En ondertusschen kunnen de mijnen gebrek lij
den", riyp Bergitzky, die deze tegenwerking zeer on
aangenaam vond. „Als de ontoerekenbaarheid uitge
sproken is, kan ik bij alle banken inforineeren of daar
i ok geld in belegd is maar nu ben ik gebonden en
kan niets doen."
„Het is inderdaad een vreemd geval", zei dokter
Lenzfeld, nogmaals het hoofd schuddend. „Enfin -
beproeft u uw geluk eens met den patiënt."
Hij ging naar een electrisch belletje en drukte op
deu knop.
Een breedgeschouderd' man trad binnen met ge
spierden nek en een brutaal, onverschillig gezicht.
Het was de hoofdverpleger, de rechter hand van zijn
chef, een groote steun voor Lenzfeld. Hij was al meer
dan eens beklaagd van en ook gedagvaard wegens het
ruw optreden tegen patiënten, maar, beschermd door
zijn chef, was hij nog altijd aan het gerecht ontsnapt.
„Riemann, deze heer moet naar professor Bicken
bach gebracht worden. Blijf in de nabijheid."
„Ik wenschte wel dat mij dezen gang gespaard was
gebleven", zuchtte Bergitzky, den dokter de hand
drukkend. „Het is aller vreemdst, zooals Bickenbach
zich sedert zijn ziekte tegen zijn gezin heeft gedra
gen."
„Stonden zij vóór de ziekte in goede verstandhou
ding met elkander?"
„In goede?" riep Bergitzky pathetisch. „In voor
treffelijke verstandhouding. Voorbeeldig was de toe
stand in zijn gezin. Hij was verliefd op mijn dochter
als een jonge man. Wel treurig eerst zoo geluk
kig en dan.... Enfin, laat ons er niet meer over
spreken. Ik spreek er liever niet over, het is te pijn
lijk."
„Nu, gaat u dan maar met den hoofdverpleger
mee."
Terwijl Bergitzky achter den verpleger de trap op
ging, nam hij een tienmarkstuk uit zijn portemonnaie,
dat. hij Riemann boven op den overloop in de hand
drukte.
„Maar u moet iu de buurt blijven." Het klonk vrij
angstig. „De zieke is gevaarlijk. Zijn verplegers
c„ Geest 24. N. Mooij, smid, r.c., Lindegracht 29. G.
Phaff, zonder beroep, d.g., Koningsweg 6. J. K.
Touwsma, zonder beroep, n.h., 1ste Kanaalstraat 16.
G. Kok, buffetjuffrouw, r.c., Spoorstraat. D. Booms-
ma, zonder beroep, n.h., Diaconie. J. Vethaak, veehan
delaar. n.h.. Noorderkade 38. P. G. Duijneveld, los
arbeider, n.h., Noorderkade 44.
VERTROKKEN PERSONEN:
L. Bood, schipper, n.h., Vaartuig Barsingerhorn. G.
N. Kuijper, grondwerker, r.c., Oudegracht 8, Ursem.
P. Smit, sigarenmaker, n.h., Landstraat 50, Huizen.
,T. van Erp, kellner, r.c., Nieuwesloot 49, Nijmegen.
SteenlackBlu.ssé van Oud Alblas, zonder, w.h.. Lan
gestraat 100, Groningen. C. M. Kok, dienstbode, n.h.,
Metiusgracht 21, Helder. G. Knook, tuinier, r.c.. Ou
degracht 281, Wateringen. J. IJpelaan, zonder be
roep, r.c., Nieuwpoortslaan 55, Beverwijk. J. Koster,
winkelier in groenten, n.h., Nieuwesloot 38, Oudorp.
KL Doorgeest, glazenwasscher, r.c., Spoorstraat 30.
Purmerend. N. Hart, dienstbode, n.h., Koningsweg 3.
F. II. Mooij, smid, n.h., Eendrachtstraat 2, Schermer-
horn. C. Jongejan, sigarenmaker, r.c., Zeglis 80, St.-
Pancras. E. TI. Amelsbeek, zonder, Luttikoud'orp 30,
St.-Panera-, M. Bakker, dienstbode, n.li., Bergerweg
24. Nede.rhorst den Berg. IV. F. van Beek, zonder, n.
h„ P. Hendrikstraat 34, Amsterdam. P. J. van Kro
nenburg, ploegbaas IITJSM., Bergerweg 40, Rotter
dam. F. Wietzes. dienstbode, r.e.,. Kinheimstraat 31,
Castricum. N. Th. Adolf, zonder, n.h., Achterstraat
35, Koedijk. G. W. Rasch, broodbakker, r.c., Iluigbr.
-traat 14, Sch'agen. .T." Terhaak, kleermaker, n.h., Laat
3, den Haag. C. Marjot, zonder, r.c., Iluigbr. straat
16, Haarlem. P. J. Vergouw, zonder, r.c., Voormeer
31, Castricum. P. Ros, boerenknecht, r.c., Stations
weg 37, Beemster. G. Timmer, werkman, r.c., St.-
Anna-traat 23, Wijde worm-er. J. Abbenhuis, fabrieks
arbeider, n.h., Geest 22, Beverwijk. D. Boersma, com
mies I1IJSM., n.h.. Spoorstraat 32, Amsterdam. H. O.
Haan, zonder. Noorderkade 60, Beemster. H. Jonker,
arbeider K. M. A„ r.c., St.-Jacobsstraat 28a, Breda.
G. M. A. Coppens, winkeljuffrouw, r.c., Verdr. Oord
92. Rotterdam. J. van Vliet, kantoorbediende, n.h.,
Verdr. Oord 1, Zaandam. II. J. Barneveld, electri-
cien, n.h., Oudegracht 112. Utrecht.
Verkortingen: n.h. Nederl. Hervormd, r.k.
Roomsch Katholiek, d.g. Doopsgezind, l.d.h.
Leger des Heils. geref. Gereformeerd, rem. Re-
monstrantseh. h.l. Hersteld Luthersch. e.l. Evan
gel. Luthersch. n.i. Nederlandsch Israëlitisch, w.h.
Waalsch Hervormd, c. g. christelijk gerefor
meerd. (v. g. vrije gemeente)
Iedereen kent de merkwaardige werking die de
Pink Pillen op het bloed hebben. Zij zijn de krach
tigste wederbelever van het bloed die de apotheek
bezit, en een groot dokter heeft naar recht er van
kunnen zeggen dat de Pink Pdlen bloed qev n met,
iedere Pil Indien die werking op het bloed, bevestigd
door talrijke genezingen gedurende 20 jaren, den roem
der Pink Pillen heeft gedragen, tot in de verst ver
wijderde dorpjeszoo is toch de werking der Pink
Pillen op het zenuwgestel misschien minder bekend,
terwijl zij toch even merkwaardig is als die welke zij
op het bloed hebben.
In onzen tijd van overwerken, van belangrijke ze-
nuwverslijting, is het goed dat het groote publiek wete
dat het altijd in zijn bei eik heeft een versterker van
het zenuwgestel van de eerste soort, waarmee de uit-
geputten, de neurasthenielijders van alle graden het
kwaad kunnen bestrijden.
Ik weet wel dat de machtige werking der Pink
Pillen op de zenuwen goed bekend is bij de genees
kundige faculteit, maar dat is niet voldoende. In on
zen tijd dat iedereen met de geneeskunde een weinig
bekend is, en iedereen iu staat moet zijn zich zelf te
verzorgen met het beste algenreene geneesmiddel, is
het noodzakelijk te weten dat de Pink Pillen het
krachtigste versterkingsmiddel der zenuwen zijn en
dat met deze pillen de kracht van het zenuwgestel
kan worden herwonnen.
Vsrkrijgbaar a f 1.75 per doos, en f 9.per zes
Joozcs. hij het Generaal Depot der Pillen, van Eeg-
henlaan 22, Amsterdam. Te Alkmaar bij Nierop
Slothouber, Langestraat 83^
VOUtt DAMES.
Kijkjes iu «le modewereld.
Mei is in het land! Eu dat wil voor velen zeggeu:
de zomer is gekomen, de kachels kunnen verdwijnen,
de kleereu voor dunne verwisseld worden.
Ook de scholen worden niet meer verwarmd en de
kinderen zien er vroolijker, zomerachtiger uit; de
dikkp mantels, jassen en jurken, die 'a winters het
lichaam van het kind bedekken, verdwijnen successie
velijk en worden vervangen door zomermanteltjes of
-jasjes en lichte jurkjes bovendien gaat de zorge-
looze jeugd al jieel gauw bloote halzen dragen en trekt
zij, weer of geen weer, halve kousen aan.
Daarbij valt op te merken, dat de mannelijke school
jeugd. zoowel van de scholen voor meer gegoeden als
voor andere er bijna gelijk uitziet, met pleizier dragen
zij allen matrozenblouses, korte broeken en petjes of
strooien hoedjes. Geheel anders is dit bij de meisjes.
Daar ziet.men dat de dochters van de gegoede stan
den over het algemeen lichter en luchtiger gekleed
zijn dan haar minderbedeelde zusters. Bij haar blijven
n.l. de hal- en de armen verder bloot, terwijl de jon
geren bovendien bloote beentjes en bloote knietjes
dragen. De kinderen van de volksscholen zijn daaren
tegen niet zoo koud gekleed, maar dragen dikwijls
geen hoofddeksel.
De mode speelt bij de kinderkleeding nog een groo
te rol, het heet nu eenmaal mooi, dat kinderen tot een
zekeren leeftijd1 in den zomer al is het dan ook
vaak koud zeer korte kou-jes d'ragen, eveneens kor
te onderkleeiling en dunne jurkjes. Als het een war
me zomer is en de kinderen loopen niet te laat buiten,
is deze kleeding werkelijk aardig en kijkt men er met
welgevallen-naar.
Maar het oog van den dokter ontdekt dikwijls,
dat zulke kleeding voor velen dier kleinen niet dien-
stig is en tegen de eenvoudigste geboden van d'e ge
zondheidsleer zondigt. Het is niet goed' te angstig
voor kinderen te zijn en ze al te dik te kleeden, maar
het tegenovergestelde is eveneens af te keuren, daar
beide lijnrecht ingaat tegen dat, wat bereikt moet
worden met de kleeding. Deze eischt zoowel verhin
dering van al te groote warmte-uitstraling als be
schutting voor koude, tocht en regen. De physiolo-
logie leert, dat de warmte-uitstraling door de huid bij
kinderen grooter is dan bij volwassenen. Daarom is
het glad verkeerd zoo'n groot gedeelte van 't lichaam
onbedekt te laten en nog onverstandiger is het door
het dragen van bloote beenen en laag uitgesneden hals
de warmtelaag op de huid de gelegenheid te geven
zoo spoedig te ontsnappen. In elk geval is het noo-,
dig de kinderen dadelijk opvbet lichaam te kleeden"
met een kleedingstuk, dat belet, dat transpireeren de
kinderen plotseling te veel afkoelt, waardoor ze ge
makkelijk verkouden kunnen worden.
De beste kleeding voor de schooljeugd is in den zo
mer dan ook de volgende: De kinderen moeten on
middellijk op het lichaam een poreus tricot-weefsel
dragen, het beste is een hemd-broek; de kousen moe
ten in elk geval zoolang het niet flink warm is
zoo lang zijn, dat zij tot dit tricot reiken; ook de klee
ding. die hier boven gedragen wordt, moet poreus zijn.
Ilooge, -tijve en nauwe boorden zijn even slecht als te
laag uitgesneden halzen.
Bij regenachtig weer verdient het aanbeveling den
kinderen een waterdichte cape te laten dragen.
EEN GRCOTE WA3CH
SEN
WEINtG WERK.
ZUIVERE
tian
gevraag«l bij M. J. DRIESSEN, Alkmaar.
•rU-jv U
mogen wel voorzichtig zijn. Is hij sterk?"
Riemann lachtte verachtelijk terwijl hij het geld in
zijn vestzakje liet glijden. „Wie hem verpleegt, komt
wel met hem klaar, wees daar verzekerd van. Als een
van ons toetast, dan beginnen de patiënten niet veel
meer."
„God dank!" zei Bergitzky. „Dus uitbreken kan
hier niemand?"
„Hier? Neen, daar komt niets van!" verzekerde
Riemann. „Wat zouden zij buiten ook zoeken?"
„Dat is het!" zei Bergitzky, zijn hand op den arm
van den hoofdverpleger leggend. „Waar de professor
het zoo goed heeft hier, daar moet hij hier maar stil
blijven, voor altijd blijven. Hoe is zijn gezondheids
toestand Ik vraag het om niet te erg te schrikken
als ik hem weerzie."
„O, zeer goed! Jonger en krachtiger dan hier wor
den de menschen nergens. Maar min of min zwak is
hij van nature wel."
„Is er kans dat hij nog lang blijft leven?" vroeg
Bergitzky met gedempte stern alsof hij bang was voor
het antwoord.
„Het einde komt dikwijls spoediger dan men meent,"
zei Riemann, zijn gladgeschoren gezicht krabbend.
„De laatste patiënt, die in deze kamer verpleegd werd,
ging 's avonds nog gezond en welgemoed naar bed en
's morgens vonden wij hem dood."
„Dood?" vroeg Bergitzky met spanning.
„Zoo dood als een pier!"
„Te veel slaappoeder genomen? Dat was een mooie
dood dien ieder mag wenschen. Komen zulke ge
vallen veel voor?"
Riemann zag hem met een listig lachje vorschend
aan.
„Hier is de kamer," zei hij hem. „Ik zal eerst bin
nengaan. Hij bewoont deze kamer op 't oogenblik al
leen. Hij werkt wel in de ziekenzaal."
„U weet niet waar het om gaat bij dit bezoek," zei
Bergitzky, hem bij den arm terughoudend.
„Mijn bezoek moet hem doen ontstellen, een geeste
lijken stoot geven."
„Dus Riemann opende d© deur en liet Bergitzky
binnen gaan. „Ik blijf in de gang. Klopt u maar
al- u er weer uit wil."
De kamer was tamelijk groot. oor de venster-
ijzeren stangen niets hoegenaamd! aan den wand
om het- gevaar van zelfmoord door ophanging t© ver
minderen. Ook de deur kon van buiten niet geopend
worden.
In een -toel voor de tafel zat Heinrich Bickenbach,
het hoofd in de hand, papier en potlood en een boek
voor zich. Naast hem stond een koud'geworden kop
bouillon.
ITij had een mooi gezicht, een geleerden kop, en
blond haar. De trekken van het bleeke gelaat waren
edel en streng. Hoewel er iets leegs in zijn oogen
was, keken zij toch vast van onder de blonde wenk
brauwen weg. Zonder zich te bewegen, hoorde hij de
deur open en dicht gaan.
Bergitzky stond een oogenblik besluiteloos bij de
deur. De kamer deed hem onaangenaam aan. Maar
dadelijk was zijn besluit genomen en trad hij op de
tafel toe.
„Bickenbach Heinrich Bickenbach!" riep Ber
gitzky luid.
De profe-sor bewoog zich niet.
„Herken je mij
Bij dezen verscherpten toon werd Bickenbach zicht
baar onrustig. Hij liet zijn arm zakken. liet was
merkbaar dat hij oplettend toehoorde, zonder de stem
die sprak terecht te kunnen brengen.
„Ik ben het Kasimir von Bergitzky!"
Bickenbach streek zijn haar van het voorhoofd. Zijn
blauwgeaderde hand trilde. Hij stond van zijn stoel
op langzaam en als in een droom kwam hij op Ber
gitzky toe, die een stap vooruit deed. Zij stonden nu
tegenover elkander in het midlden van d© kamer.
„Weet je, wie ik ben?" vroeg Bergitzky, d© hand
uitstrekkend om ©en verdere nadering te voorkomen.
„Zie mij aan. Wie ben ik? Herken je mij?"
Het scheen of er iets over Bickenbach'» voorhoofd
kroop, zoo althans greep hij daarnaar en streek er
over.
Op hetzelfde oogenblik vatte Bergitzky hem bij den
schouder en schudde hem, zoodat de zieke wankelde.
Hij bracht zijn gezicht dicht bij dat van den professor
en riep:
„Waar heb je je vermogen gelaten? Wie heeft het
in bewaring? Dat wil ik weten. Vooruit spreken
zul je!"
Biekenbach's oogen, die tot nu toe droomerig naar
den bezoeker hadden gekeken, veranderden van uit
drukking. Hij schrok zeer hevig en die schrik scheen
hem te verlammen. Hij weerde Bergitzky niet af,
maar stond' doodstil. Dat maakte Bergitzky woedend.
Hij voelde duidelijker dan ooit hoe diep Bickenbach
hom verachtte.
„Je zult mij antwoorden, ellendeling!" siste hij,
bleek van opwinding. „Ik zal je de waarheid' ontwrin
gen." En luider dan eerst riep hij hem toe: „Waar is
het geld? Jouw geld waar is het?"
„Geldi mompelde Biekenbaoh voor zich starend.
„Waar is het?"
„Je hebt het je vrouw ontstolen." Bergitzky zei
het aan Biekenbach's oor.
De werking van die woorden was ontzettend. Do
professor wankelde, over zijn wasbleek gezicht gleed
een vurig rood. De aanblik, dien hij nu bood was zoo
schrikwekkend, dat Bergitzky schuw een stap achter
uit deed. Toen greep liij Bickenbach weer vast.
Deze opeude nu met- krampachtige bewegingen den
mond, een kreet steeg daar uit op vol smart en angst,
zooals alleen een mensch in grooten nood kan uiten.
Maar Bergitzky lette daar niet op. Hij wilde zijn
doel bereiken en voor de tweede maal riep hij op scher
pen toon Bickenbach in het oor:
.♦Ook je dochter heb je haar geld ontstolen. Waar
is het?"
En nu gebeurde iets wonderbaarlijks, iets wat men
in het geheel niet zou verwacht hebben. Heinrich
Bickenbach hief zijn gebalde vuist op en sloeg er mee
legen het voorhoofd en op zijn borst als wilde hij daar
iets verbrijzelen. Zijn gansche lichaam trilde.
„Wie zegt ontstolen?" bracht hij hijgend en met
moeite uit. „Wie waagt het mij te beschuldigen? Mij,
Heinrich Bickenbach, een man van de wetenschap?
Wie zoekt den dief hier? Men kome op! Ik sta hier
ik wacht."
„Een dwaas ben je!" mompelde Bergitzky, hem bij
den arm vattend.
„Het is met de rente aanwezig", stiet Bickenbach
uit, terwijl hij zich uit Bergitzky's greep vrij maakte.
„Zeker, zoo waar als ik leef. Zij kan het krijgen. Het
geld is er alles, alles
(Wordt vervolgd).