II.II. Wagenmakers. DE DIRECTIE der Eerste Hygiënische Alkmaarsche het Wittebrood en het Farmerbrood met één cent, 10 Procent terugbetaald. Aankomende Knecht of vergevorderd Leerling De kracht van het zenuwgeste! herwonnen. De wasch, U ziet het, Is groot, doch is door de zuivere zeep het werk gemakkelijk A I» V K If T E A T I E N. bericht aan hare Clientèle, dat de prijsverlaging vanaf het vorige jaar l Mei (deze prijsverlaging werd hier ter stede alléén door haar gegeven) toegestaan door den grooten omzet en gunstige meel prijzen, thans bij de ver hoogde prijzen van liet meel niet kon worden gehand haafd en d^a^om 2& zoodat de prijscourant vanaf dien datum luidt Voor de contante betaling wordt - pos Kreutebrood 12 cent. Fijn idem 17 en 22 cent. Klein brood 5 stuks k 10 cent. Roggebrood 7 en 14 cent. Beschuit 14 stuks a 10 cent. Melkbrood 9 en 12 cent. Waterbrood 9 en 12 ceut. Farmerbrood 15 cent. Idem m. krenten 20 cent. Bruin brood 61/* en 13 cent. Weitebrood 12 en 25 cent. reld het wezen der dingen tot ontplooiing, tot zuiver der openbaring, tot rijker wasdom en bloei. Hiervan zijn we diep doordrongen. Wij weten dat die ontwikkeling immer voortduurt, en das niet als geëindigd mag worden beschouwd bij eene of andere kerkelijke belijdenis, bij eene of andere heilige Schrift, ook niet bij eenig sociaal program. Al zien we Goddank in die overgeleverde orthodoxie eene afnemende grootheid, bare kunstmatige besten diging bestrijden wij, omdat we haar een belemmering achten voor de godsdienstige opvoeding van het thans levend geslacht, 'n belemmering tevens voor diens ze delijken voortgang. En zoo willen we dus handhaven onze vrijheid om de openbaring Gods op onze wijze te beluisteren, op onze wijze te verstaan, en daarvan in de taal van on zen tijd te spreken en te getuigen. M aar ook als vrijzinnig-„godsdienstigen" zijn wo hieT bijeen. Het eerste en voornaamste gebod blijft ook voor ons: dat wij den Heer onzen God zullen liefhebben bovenal, met geheel ons verstand, met ons gansche hart en met al onze krachten. Veel zijn we aan de wetenschap verplicht en dan ken wij haar bij voortduur, voor de redelijkheid van ons gelooven. Kunstgenot kan ons innerlijk leven wijden, stem men, omhoog leiden de ziel die in de laagte zwerft en doolt. Haar geen kunst en geen wetenschap, ook niet deze beide te zamen, voldoen en bevredigen de nooden en behoeften van de menschenziel. Het ééne noodige blijft ook voor ons de bewuste ge meenschap, het verborgen omgaan met den God van ons leven, den Beschikker van ons lot, onzen Vader in den Hemel. V< r de vrije persoonlijke belijdenis van ons geloof in God, voor de vrije persoonlijke verzinnelijking van ons godsdienstig leven daarvoor willen we werken, daarvoor zullen we strijden, de duisternis achter ons laten, wandelen in het licht. Dat is dus liet geloofsgetuigenis, dat hier gehoord, mede door deze samenkomst verbreid worde En God® onmisbare zegen moge rusten op het werk van dezen dag." Van de beide spreekplaatsen spraken toen de hee- ren dr. F. W. J. van den Kieboom, van Bergen, met ..Met God rekenen", ën dr. A. C. Schade van Westum, met „Laat de volkeren erkennen dat zij menschen zijn." dr. G. A. de Ridder, uit Amsterdam, „Strijd den goeden strijd", dr. H. van Leeuwen Pzn., van Aarts woud, met: „Het Eeuwige Licht", dr. B. L. van Albada, arts te Amsterdam: j,Hij, die ontwaakt, laat de duisternis achter zich, maar heeft voor zich het licht", en dr. J. Lindeboom, van Berkhout, met: „Wij weten er toch niets van." Deze tei'spraben werden afgewisseld' door muziek van den lieer Otto, gezang van do koren uit Zaandam en Alkmaar en gemeenschappelijk gezang, waarna de lieer ds. A. C. de Regt, secretaris van het comité, de bijeenkomst sloot met de verklaring dat een ieder strak- het terrein zal verlaten met een gevoel van dank niet alleen aan den eigenaar van hot landgoed „Nijenburgh", die andermaal dit ter beschikking van het ei mité stelde, maar ook aan de hoeren sprekers, aan de koren die zongen, aam hot corps dat speelde, kortom aan ieder die medewerking verleende tot het welslagen van deze samenkomst. Het terrein zal ver laten worden met de vraag: „wat hebben we er ge daan en wij kunnen deze vraag beantwoorden met „we hebben er een schoonen Hemelvaart gevierd, wij hebben er een protest bewezen tegen de zoo dikwijls geuitt- meening: de vrijzinnig-godsdienstigen zijn goddeloos en zijn te veel gebonden aan de aardsche ding i, en we hebben bewezen, dat ook wij willen naar omhoog, omdat een stijging van de aarde leidt naar eet hooger, edeler leven en omdat dif slechts geeft vrede in onze harten." Met den wensch dat daardoor ook deze bijeenkomst haar vruchten zal dragen voor ons aller leven in eigen hart, huis, kerk en maatschappij, verklaarde spreker deze andermaal zoo goed geslaagde bijeenkomst voor gesloten, waarna Gez. 96: „HallelujaEeuwig dank en eere." Lof aanbidding, wijsheiak kracht, enz." door al de aanwezigen flink werd gezongen, waarna zij on der de tonen de/ muziek „Afscheid en Dankgebed," van Valerius, het terrein verlieten. GEVESTIGDE PERSONEN. Tj. Dolle, timmerman, r.c., Nieuwpoortslaan 4-1. G. Kerkhoven, zonder beroep, n.h., Snaarmanslaan 76. A. Bakker, zonder beroep, n.h., Geestersingel 17. K. Klinkert, fotograaf, n.h„ Spoorstraat 36. W. C. Lu cas. dienstbode, r.c., Kennemerstraatweg 11. C. Beste- vaar, schipper, n.h., vaartuig. G. Mulder, huishoud ster, n.h., Schermerweg 20. H. Mulder, dienstbode, n. h„ Schermerweg 20. G. Jongejans, commissionnair gedistilleerd, n.h., Kennemerstraatweg 30. J. M. van Dijk, winkeljuffrouw, r.c., St. Aimastraat 6. W. H. G. G. Keijzer, arts, n.h., Kén nemerpark 13. P. B. Dele- marre, fotograaf, r.c., Luttiik-Oudorp 33. A. op 't Veld, dienstbode, r.c., Verdronkenoord 69. W. II. Dijk huizen, kïuidenier, n.h., Lange straat 67. J. M. Barne- veld, winkeljuffrouw, n.h., Langestraat 24. J. Swier, banketbakker, n.h., Mient 2. J. H. van Ltum, «mid, r. „En ondertusschen kunnen de mijnen gebrek lij den", riyp Bergitzky, die deze tegenwerking zeer on aangenaam vond. „Als de ontoerekenbaarheid uitge sproken is, kan ik bij alle banken inforineeren of daar i ok geld in belegd is maar nu ben ik gebonden en kan niets doen." „Het is inderdaad een vreemd geval", zei dokter Lenzfeld, nogmaals het hoofd schuddend. „Enfin - beproeft u uw geluk eens met den patiënt." Hij ging naar een electrisch belletje en drukte op deu knop. Een breedgeschouderd' man trad binnen met ge spierden nek en een brutaal, onverschillig gezicht. Het was de hoofdverpleger, de rechter hand van zijn chef, een groote steun voor Lenzfeld. Hij was al meer dan eens beklaagd van en ook gedagvaard wegens het ruw optreden tegen patiënten, maar, beschermd door zijn chef, was hij nog altijd aan het gerecht ontsnapt. „Riemann, deze heer moet naar professor Bicken bach gebracht worden. Blijf in de nabijheid." „Ik wenschte wel dat mij dezen gang gespaard was gebleven", zuchtte Bergitzky, den dokter de hand drukkend. „Het is aller vreemdst, zooals Bickenbach zich sedert zijn ziekte tegen zijn gezin heeft gedra gen." „Stonden zij vóór de ziekte in goede verstandhou ding met elkander?" „In goede?" riep Bergitzky pathetisch. „In voor treffelijke verstandhouding. Voorbeeldig was de toe stand in zijn gezin. Hij was verliefd op mijn dochter als een jonge man. Wel treurig eerst zoo geluk kig en dan.... Enfin, laat ons er niet meer over spreken. Ik spreek er liever niet over, het is te pijn lijk." „Nu, gaat u dan maar met den hoofdverpleger mee." Terwijl Bergitzky achter den verpleger de trap op ging, nam hij een tienmarkstuk uit zijn portemonnaie, dat. hij Riemann boven op den overloop in de hand drukte. „Maar u moet iu de buurt blijven." Het klonk vrij angstig. „De zieke is gevaarlijk. Zijn verplegers c„ Geest 24. N. Mooij, smid, r.c., Lindegracht 29. G. Phaff, zonder beroep, d.g., Koningsweg 6. J. K. Touwsma, zonder beroep, n.h., 1ste Kanaalstraat 16. G. Kok, buffetjuffrouw, r.c., Spoorstraat. D. Booms- ma, zonder beroep, n.h., Diaconie. J. Vethaak, veehan delaar. n.h.. Noorderkade 38. P. G. Duijneveld, los arbeider, n.h., Noorderkade 44. VERTROKKEN PERSONEN: L. Bood, schipper, n.h., Vaartuig Barsingerhorn. G. N. Kuijper, grondwerker, r.c., Oudegracht 8, Ursem. P. Smit, sigarenmaker, n.h., Landstraat 50, Huizen. ,T. van Erp, kellner, r.c., Nieuwesloot 49, Nijmegen. SteenlackBlu.ssé van Oud Alblas, zonder, w.h.. Lan gestraat 100, Groningen. C. M. Kok, dienstbode, n.h., Metiusgracht 21, Helder. G. Knook, tuinier, r.c.. Ou degracht 281, Wateringen. J. IJpelaan, zonder be roep, r.c., Nieuwpoortslaan 55, Beverwijk. J. Koster, winkelier in groenten, n.h., Nieuwesloot 38, Oudorp. KL Doorgeest, glazenwasscher, r.c., Spoorstraat 30. Purmerend. N. Hart, dienstbode, n.h., Koningsweg 3. F. II. Mooij, smid, n.h., Eendrachtstraat 2, Schermer- horn. C. Jongejan, sigarenmaker, r.c., Zeglis 80, St.- Pancras. E. TI. Amelsbeek, zonder, Luttikoud'orp 30, St.-Panera-, M. Bakker, dienstbode, n.li., Bergerweg 24. Nede.rhorst den Berg. IV. F. van Beek, zonder, n. h„ P. Hendrikstraat 34, Amsterdam. P. J. van Kro nenburg, ploegbaas IITJSM., Bergerweg 40, Rotter dam. F. Wietzes. dienstbode, r.e.,. Kinheimstraat 31, Castricum. N. Th. Adolf, zonder, n.h., Achterstraat 35, Koedijk. G. W. Rasch, broodbakker, r.c., Iluigbr. -traat 14, Sch'agen. .T." Terhaak, kleermaker, n.h., Laat 3, den Haag. C. Marjot, zonder, r.c., Iluigbr. straat 16, Haarlem. P. J. Vergouw, zonder, r.c., Voormeer 31, Castricum. P. Ros, boerenknecht, r.c., Stations weg 37, Beemster. G. Timmer, werkman, r.c., St.- Anna-traat 23, Wijde worm-er. J. Abbenhuis, fabrieks arbeider, n.h., Geest 22, Beverwijk. D. Boersma, com mies I1IJSM., n.h.. Spoorstraat 32, Amsterdam. H. O. Haan, zonder. Noorderkade 60, Beemster. H. Jonker, arbeider K. M. A„ r.c., St.-Jacobsstraat 28a, Breda. G. M. A. Coppens, winkeljuffrouw, r.c., Verdr. Oord 92. Rotterdam. J. van Vliet, kantoorbediende, n.h., Verdr. Oord 1, Zaandam. II. J. Barneveld, electri- cien, n.h., Oudegracht 112. Utrecht. Verkortingen: n.h. Nederl. Hervormd, r.k. Roomsch Katholiek, d.g. Doopsgezind, l.d.h. Leger des Heils. geref. Gereformeerd, rem. Re- monstrantseh. h.l. Hersteld Luthersch. e.l. Evan gel. Luthersch. n.i. Nederlandsch Israëlitisch, w.h. Waalsch Hervormd, c. g. christelijk gerefor meerd. (v. g. vrije gemeente) Iedereen kent de merkwaardige werking die de Pink Pillen op het bloed hebben. Zij zijn de krach tigste wederbelever van het bloed die de apotheek bezit, en een groot dokter heeft naar recht er van kunnen zeggen dat de Pink Pdlen bloed qev n met, iedere Pil Indien die werking op het bloed, bevestigd door talrijke genezingen gedurende 20 jaren, den roem der Pink Pillen heeft gedragen, tot in de verst ver wijderde dorpjeszoo is toch de werking der Pink Pillen op het zenuwgestel misschien minder bekend, terwijl zij toch even merkwaardig is als die welke zij op het bloed hebben. In onzen tijd van overwerken, van belangrijke ze- nuwverslijting, is het goed dat het groote publiek wete dat het altijd in zijn bei eik heeft een versterker van het zenuwgestel van de eerste soort, waarmee de uit- geputten, de neurasthenielijders van alle graden het kwaad kunnen bestrijden. Ik weet wel dat de machtige werking der Pink Pillen op de zenuwen goed bekend is bij de genees kundige faculteit, maar dat is niet voldoende. In on zen tijd dat iedereen met de geneeskunde een weinig bekend is, en iedereen iu staat moet zijn zich zelf te verzorgen met het beste algenreene geneesmiddel, is het noodzakelijk te weten dat de Pink Pillen het krachtigste versterkingsmiddel der zenuwen zijn en dat met deze pillen de kracht van het zenuwgestel kan worden herwonnen. Vsrkrijgbaar a f 1.75 per doos, en f 9.per zes Joozcs. hij het Generaal Depot der Pillen, van Eeg- henlaan 22, Amsterdam. Te Alkmaar bij Nierop Slothouber, Langestraat 83^ VOUtt DAMES. Kijkjes iu «le modewereld. Mei is in het land! Eu dat wil voor velen zeggeu: de zomer is gekomen, de kachels kunnen verdwijnen, de kleereu voor dunne verwisseld worden. Ook de scholen worden niet meer verwarmd en de kinderen zien er vroolijker, zomerachtiger uit; de dikkp mantels, jassen en jurken, die 'a winters het lichaam van het kind bedekken, verdwijnen successie velijk en worden vervangen door zomermanteltjes of -jasjes en lichte jurkjes bovendien gaat de zorge- looze jeugd al jieel gauw bloote halzen dragen en trekt zij, weer of geen weer, halve kousen aan. Daarbij valt op te merken, dat de mannelijke school jeugd. zoowel van de scholen voor meer gegoeden als voor andere er bijna gelijk uitziet, met pleizier dragen zij allen matrozenblouses, korte broeken en petjes of strooien hoedjes. Geheel anders is dit bij de meisjes. Daar ziet.men dat de dochters van de gegoede stan den over het algemeen lichter en luchtiger gekleed zijn dan haar minderbedeelde zusters. Bij haar blijven n.l. de hal- en de armen verder bloot, terwijl de jon geren bovendien bloote beentjes en bloote knietjes dragen. De kinderen van de volksscholen zijn daaren tegen niet zoo koud gekleed, maar dragen dikwijls geen hoofddeksel. De mode speelt bij de kinderkleeding nog een groo te rol, het heet nu eenmaal mooi, dat kinderen tot een zekeren leeftijd1 in den zomer al is het dan ook vaak koud zeer korte kou-jes d'ragen, eveneens kor te onderkleeiling en dunne jurkjes. Als het een war me zomer is en de kinderen loopen niet te laat buiten, is deze kleeding werkelijk aardig en kijkt men er met welgevallen-naar. Maar het oog van den dokter ontdekt dikwijls, dat zulke kleeding voor velen dier kleinen niet dien- stig is en tegen de eenvoudigste geboden van d'e ge zondheidsleer zondigt. Het is niet goed' te angstig voor kinderen te zijn en ze al te dik te kleeden, maar het tegenovergestelde is eveneens af te keuren, daar beide lijnrecht ingaat tegen dat, wat bereikt moet worden met de kleeding. Deze eischt zoowel verhin dering van al te groote warmte-uitstraling als be schutting voor koude, tocht en regen. De physiolo- logie leert, dat de warmte-uitstraling door de huid bij kinderen grooter is dan bij volwassenen. Daarom is het glad verkeerd zoo'n groot gedeelte van 't lichaam onbedekt te laten en nog onverstandiger is het door het dragen van bloote beenen en laag uitgesneden hals de warmtelaag op de huid de gelegenheid te geven zoo spoedig te ontsnappen. In elk geval is het noo-, dig de kinderen dadelijk opvbet lichaam te kleeden" met een kleedingstuk, dat belet, dat transpireeren de kinderen plotseling te veel afkoelt, waardoor ze ge makkelijk verkouden kunnen worden. De beste kleeding voor de schooljeugd is in den zo mer dan ook de volgende: De kinderen moeten on middellijk op het lichaam een poreus tricot-weefsel dragen, het beste is een hemd-broek; de kousen moe ten in elk geval zoolang het niet flink warm is zoo lang zijn, dat zij tot dit tricot reiken; ook de klee ding. die hier boven gedragen wordt, moet poreus zijn. Ilooge, -tijve en nauwe boorden zijn even slecht als te laag uitgesneden halzen. Bij regenachtig weer verdient het aanbeveling den kinderen een waterdichte cape te laten dragen. EEN GRCOTE WA3CH SEN WEINtG WERK. ZUIVERE tian gevraag«l bij M. J. DRIESSEN, Alkmaar. •rU-jv U mogen wel voorzichtig zijn. Is hij sterk?" Riemann lachtte verachtelijk terwijl hij het geld in zijn vestzakje liet glijden. „Wie hem verpleegt, komt wel met hem klaar, wees daar verzekerd van. Als een van ons toetast, dan beginnen de patiënten niet veel meer." „God dank!" zei Bergitzky. „Dus uitbreken kan hier niemand?" „Hier? Neen, daar komt niets van!" verzekerde Riemann. „Wat zouden zij buiten ook zoeken?" „Dat is het!" zei Bergitzky, zijn hand op den arm van den hoofdverpleger leggend. „Waar de professor het zoo goed heeft hier, daar moet hij hier maar stil blijven, voor altijd blijven. Hoe is zijn gezondheids toestand Ik vraag het om niet te erg te schrikken als ik hem weerzie." „O, zeer goed! Jonger en krachtiger dan hier wor den de menschen nergens. Maar min of min zwak is hij van nature wel." „Is er kans dat hij nog lang blijft leven?" vroeg Bergitzky met gedempte stern alsof hij bang was voor het antwoord. „Het einde komt dikwijls spoediger dan men meent," zei Riemann, zijn gladgeschoren gezicht krabbend. „De laatste patiënt, die in deze kamer verpleegd werd, ging 's avonds nog gezond en welgemoed naar bed en 's morgens vonden wij hem dood." „Dood?" vroeg Bergitzky met spanning. „Zoo dood als een pier!" „Te veel slaappoeder genomen? Dat was een mooie dood dien ieder mag wenschen. Komen zulke ge vallen veel voor?" Riemann zag hem met een listig lachje vorschend aan. „Hier is de kamer," zei hij hem. „Ik zal eerst bin nengaan. Hij bewoont deze kamer op 't oogenblik al leen. Hij werkt wel in de ziekenzaal." „U weet niet waar het om gaat bij dit bezoek," zei Bergitzky, hem bij den arm terughoudend. „Mijn bezoek moet hem doen ontstellen, een geeste lijken stoot geven." „Dus Riemann opende d© deur en liet Bergitzky binnen gaan. „Ik blijf in de gang. Klopt u maar al- u er weer uit wil." De kamer was tamelijk groot. oor de venster- ijzeren stangen niets hoegenaamd! aan den wand om het- gevaar van zelfmoord door ophanging t© ver minderen. Ook de deur kon van buiten niet geopend worden. In een -toel voor de tafel zat Heinrich Bickenbach, het hoofd in de hand, papier en potlood en een boek voor zich. Naast hem stond een koud'geworden kop bouillon. ITij had een mooi gezicht, een geleerden kop, en blond haar. De trekken van het bleeke gelaat waren edel en streng. Hoewel er iets leegs in zijn oogen was, keken zij toch vast van onder de blonde wenk brauwen weg. Zonder zich te bewegen, hoorde hij de deur open en dicht gaan. Bergitzky stond een oogenblik besluiteloos bij de deur. De kamer deed hem onaangenaam aan. Maar dadelijk was zijn besluit genomen en trad hij op de tafel toe. „Bickenbach Heinrich Bickenbach!" riep Ber gitzky luid. De profe-sor bewoog zich niet. „Herken je mij Bij dezen verscherpten toon werd Bickenbach zicht baar onrustig. Hij liet zijn arm zakken. liet was merkbaar dat hij oplettend toehoorde, zonder de stem die sprak terecht te kunnen brengen. „Ik ben het Kasimir von Bergitzky!" Bickenbach streek zijn haar van het voorhoofd. Zijn blauwgeaderde hand trilde. Hij stond van zijn stoel op langzaam en als in een droom kwam hij op Ber gitzky toe, die een stap vooruit deed. Zij stonden nu tegenover elkander in het midlden van d© kamer. „Weet je, wie ik ben?" vroeg Bergitzky, d© hand uitstrekkend om ©en verdere nadering te voorkomen. „Zie mij aan. Wie ben ik? Herken je mij?" Het scheen of er iets over Bickenbach'» voorhoofd kroop, zoo althans greep hij daarnaar en streek er over. Op hetzelfde oogenblik vatte Bergitzky hem bij den schouder en schudde hem, zoodat de zieke wankelde. Hij bracht zijn gezicht dicht bij dat van den professor en riep: „Waar heb je je vermogen gelaten? Wie heeft het in bewaring? Dat wil ik weten. Vooruit spreken zul je!" Biekenbach's oogen, die tot nu toe droomerig naar den bezoeker hadden gekeken, veranderden van uit drukking. Hij schrok zeer hevig en die schrik scheen hem te verlammen. Hij weerde Bergitzky niet af, maar stond' doodstil. Dat maakte Bergitzky woedend. Hij voelde duidelijker dan ooit hoe diep Bickenbach hom verachtte. „Je zult mij antwoorden, ellendeling!" siste hij, bleek van opwinding. „Ik zal je de waarheid' ontwrin gen." En luider dan eerst riep hij hem toe: „Waar is het geld? Jouw geld waar is het?" „Geldi mompelde Biekenbaoh voor zich starend. „Waar is het?" „Je hebt het je vrouw ontstolen." Bergitzky zei het aan Biekenbach's oor. De werking van die woorden was ontzettend. Do professor wankelde, over zijn wasbleek gezicht gleed een vurig rood. De aanblik, dien hij nu bood was zoo schrikwekkend, dat Bergitzky schuw een stap achter uit deed. Toen greep liij Bickenbach weer vast. Deze opeude nu met- krampachtige bewegingen den mond, een kreet steeg daar uit op vol smart en angst, zooals alleen een mensch in grooten nood kan uiten. Maar Bergitzky lette daar niet op. Hij wilde zijn doel bereiken en voor de tweede maal riep hij op scher pen toon Bickenbach in het oor: .♦Ook je dochter heb je haar geld ontstolen. Waar is het?" En nu gebeurde iets wonderbaarlijks, iets wat men in het geheel niet zou verwacht hebben. Heinrich Bickenbach hief zijn gebalde vuist op en sloeg er mee legen het voorhoofd en op zijn borst als wilde hij daar iets verbrijzelen. Zijn gansche lichaam trilde. „Wie zegt ontstolen?" bracht hij hijgend en met moeite uit. „Wie waagt het mij te beschuldigen? Mij, Heinrich Bickenbach, een man van de wetenschap? Wie zoekt den dief hier? Men kome op! Ik sta hier ik wacht." „Een dwaas ben je!" mompelde Bergitzky, hem bij den arm vattend. „Het is met de rente aanwezig", stiet Bickenbach uit, terwijl hij zich uit Bergitzky's greep vrij maakte. „Zeker, zoo waar als ik leef. Zij kan het krijgen. Het geld is er alles, alles (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 6