DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Om het koude goud. No 123 Honderd en veertiende Jaargang. 1912 ZATERDAG 25 MEI. Brieven uit Marokko. FEUILLETON. De Liefdelooze Dit nummer bestaat uitJ3 bladen. MEKNEZ. De vorige maal schreef ik u uit den post Souk-el- Arba, waar wij, na veel tegenstand der Marokkanen overwonnen te hebben, waren aangekomen; evenwel we moesten verder op, naar Eez, een afstand van 120 K.M., die in vier dagreizen of etappen moest worden afgelegd. De eerste etappe, die we aflegden, was 2G K.M. We kwamen aan op een der posten, waarvan de bezetting steeds de wegen onderhoudt voor het ver voer der konvooien. Den volgenden dag bereikten we Meknez of Mequi- nez, een groote stad met onafzienbare muren en ver dedigingswerken. We trokken de stad door en sloe gen ons kamp op aan de andere zijde. Natuurlijk trok ik direct den volgenden morgen op verkenning uit om iets meer te zien en te weten te komen. Xa veel moeite en heen en weer loopen gelukte het mij einde lijk een paspoort te verkrijgen van een officier, dat mij vergunde binnen te komen. Deze oude stad was de vroegere woonplaats van Sultan Ismaël, een zeer goeden vriend van den ko ning van Frankrijk, Lodewijk XIV, wiens dochter hij zelfs tot zijn vrouw verlangde. Dat is hem nooit toe gestaan» al bezocht de Sultan vele malen Frankrijk. Hij verbleef voornamelijk te Versailles en zag daar vele dingen, die hij besloot oo'k in zijn rijk in te voe ren. Xog ziet men overal de vervallen gebouwen en bouwwerken naar zijn idee ontworpen, o. a. een groot diep net afgewerkt water-bassin, waarin hij visschen teelde, verder wandelwegen, watervallen, fonteinen enz., doch, zooals ik zeg, allets is nu reeds vervallen. De oevers zijn met mos begroeid en ontelbare, kikvor- scheu springen rond in het bassin, geheel volgegroeid met lang riet en allerhande waterplanten, men ziet nieters dikke muren twintig en meer meter hoog, die terug doen denken aan den tijd van slavernij, toen de woeste volkeren uit het binnenland naar de kust trok ken, schepen bemanden en ieder passeer end' vreemde ling aanklampten, de schepen veroverden en de be manning medevoerden naar hunne steden, waar ze hard moesten werken aan het bouwen dezer muren. Ontelbare poorten zijn er, ingelegd met prachtige te geltjes, overal beeldhouwwerk of houtsnijkunst. Een gedeelte der stad is streng verboden voor alle militairen, n.l. dat gedeelte, waar de vroegere vrou wen van den tegenwoordigen Sultan Moelaï Hafid zijn ondergebracht. Zooals ik vernam, bedraagt haar aan tal 52. Allen zijn in één woning ondergebracht. Zij hebben haar eigen personeel, enfin een stad op zich zelve. Gaairne had ik direct eens een kijkje genomen in haar gebied, doch ik kon geen burger plunje mach tig worden. Alzoo maar gewacht op een betere gele genheid. Dan heeft men het gebied der Joden; ook weer een gedeelte op zich zelf, het middelpunt van den handel. Overal in de nauwe vuile straten ziet men hen, als t ware ingebouwd tusschen hunne koopwaren. Slechts met moeite kan de koopman zich bewegen, wil hij niet zijn geheele etalage op zijn lichaam krijgen. Aller hande waren vindt men dooreen. De Jood1 verkoopt even gaarne houtskool en peper als vleesch en vet, petroleum en boter. Ontelbare weverijen zijn er, waar vuile Marokkaan- sche jongens het. rad in beweging houden. Tusschen dien geheelen warboel ziet men eensklaps een bord, waarop met groote letters „English Post Office" of „Deutsche Post", hoewel de betrokken personen even min Engelsch verstaan als Duitsch spreken. Meti vindt er ook eenige Spanjolen, die een kleinhandel drijven, in sterken drank vooral; nu de Fransche troe pen hier zijn, kunnen ze soms niet genoeg aanvoer krijgen van uit Tanger. Met afschuw zag ik, hoe een der vuile Marokkaansche bedienden, wiens hoofd be groeid was met allerhande puisten en zweren, zich af- wiesch mot absint, die hij uit: dezelfde flesch nam, waaruit hij straks een ander zal bedienen. Dat het vocht, dat ze duur verkoopen, meerendeels vergift is, behoef ik uiet nader te verklaren. Dan komt men eensklaps weer voor een kleine Roman uit het Duitsch vau GEORG IIARTWIG. 45) o „Xu goed'fluisterde hij, haar nogmaals tegen zich aandrukkend. „Xu is het met de onzekerheid uit, nu Eeu oppasser kwam in de kamer. „Kom zei hij, haar nogmaals haastig kussende en daarna haar arm in den zijnen leggend. „Wij willen dien kerel daar niet als eersten getuige hebben." „Ik kan nu niet dansen", Duisterde zij met gesloten oogen. „Ik ben zoo duizelig ik zou graag naar huis willen gaan." „Och wat, nu toch nog niet!" viel hij snel in. „Daar komt niets van. Xu begint de pret eerst. Ik heb je toeh zoo heerlijk gekust." „Xog even, één oogenblik", zei ze talmend. „Als ik maar wist wat die vent daar hier heeft te zoeken zei Krochel toornig. „Maar ik mag hem nu de kamer niet uitjagen, dat zou te veel opvallen. Voel je je nu beter?" Zij knikte. „Ik denk het wel ik weet het niet." Xu bracht hij haar in de groote zaal terug. Snijdend woei de wind om muren en daken. Steeds nieuwe stooten rukten tegen de vensters op en be proefden hun kracht. Soms als de windi even zweeg, schenen van ver stemmen te klinken. Boven de stad joegen de wolkgevaarten voort, Ella bemerkte niets van dat alles. Zij sliep den vasten, rustigen slaap, die haar jaren eigen was. Geen zelfbeschuldiging over wat gebeurd was, plaagde haar. Met het wegleggen van haar bloemen en baljapon scheen de herinnering aan al wat dien avond voorviel poort, waar de soldaten van den Sultan de wacht heb ben. Ik wil gewoon doorloopen doch een hunner maakt mij duidelijk, dat ik daar niet binnen mag; met veel omhaal krijg ik mijn biljet, doch ze kennen begrijpelijkerwijs geen Fransch lezen, zoodat ik hun moet verhalen wat daar op staat. Het helpt niet. De dieustdoende officier, eveneens een Marokkaan, die (■enigszins Fransch spreekt, vertelt mij, dat dit ge deelte voor alle Europeanen is yerbodon, evengoed voor burgers als voor soldaten, en dat men zonder mededoogen ieder den hals afsnijdt, die het gebod overtreedt. Zoo vertelt hij mij, doch daar komt een gendarme, misschien kan die mij meer vertellen. Ik laat hem eerst mijn bewijs zien en dan vraag ik, waarom ik daar niet binnen mag; dan hoor ik, dat dat weer een stam, een religie óp zichze.lve is; zoo iets als de Fakirs in Engelsch-Ind'ië, lieden, die zich martelen op alle denkbare wijzen, onbarmhartig voor iederen ongeloovige, die in hun handen valt. Reeds eenigen onzer hebbern hun nieuwsgierigheid met den dood geboet. Er is dus geen kans binnen te komen, of ik moet mij in een Marokkaan herscheppen. Heden heb ik evenwel genoeg van alle Joodsche handelaren en Marokkanen en neem een andere richting. Ik koiti buiten de stad in een groot park, waar eeni ge honderden struisvogels rondstappen, die mij nieuwsgierig nazien. Eenige mannetjes schijnen mij niet goedgezind te zijn en met groote passen, angstig omziende, blaas ik den aftocht naar de poort. Ook deze dieren schijnen van de Fransche kleuren niet ge diend te zijn. Waar nu heen? „terug naar het kamp" zegt mijn maag, want ik heb reeds een heele wandeling achter den rug, dus wil ik nog bijtijds aan de keuken komen. Dan maar terug naar ons kamp tusschen de olijven- boomen. Wolk een schoone streek hier, overal water, overal hoornen en tuinen, alles in bloei, perziken, abrikozen, vijgen, olijven en amandelen, waartusschen do groene havervelden. En opmerkelijk is, dat de mi litairen hier op de markt vele Hollandsche prodiueten koopen. Plotseling kwam s nachts te Meknez het bericht, dat de soldaten van den Sultan aan het muiten waren geslagen en er dringend versterking noodig was voor de bezetting van Eez. Alzoo vertrok nog dien zelfden nacht een eskadron Spnhis naar Fez en den volgenden dag mijne compagnie benevens eenige stukken der ar tillerie. Bij onze aankomst te Fez was de toestand ongeveer deze: De tabor of soldaten van den Sultan, opgeruid door stammen uit de omstreken van Fez, hadden hunne instructeurs, Fransche officieren en onderofficieren, eenvoudig omgebracht, hen overval len in hunne woningen; hun deerlijk verminkte lij ken hebben ze over den muur buiten de stad geworpen. Ook de verdere Europeanen moesten er aan gelooven. De beambten der telegrafie zonder draad hebben ze met hun houten woningen laten verbranden, terwijl slechts enkele der in de stad wonende Europeanen konden ontvluchten. Door de moedige houding van een onderofficier der artillerie hebben de muiters zich niet kunnen bedienen van de stukken geschut. De dappere heeft onmiddellijk de sluitstukken der vuur monden verborgen, hetgeen hij met den dood heeft moeten bekoopen. Toen de muiters zich meester zagen van het kamp, begaven ze zich naar de Jodenstad, de Nellah, waar ze vreeselijk hebben huisgehouden. Do Fransche troepen stonden onmachtig buiten de stad, niet sterk genoeg in aantal om de stad in te gaan. Do commandant gaf bevel de Jodenstad bene vens de kazerne van den Tabor te bombardeeren en weldra regende het granaten over de hoofdCn der bloeddorstige oproerlingen. FEZ, 21 April. De toestand is onveranderd. Heden is evenwel ver sterking aangekomen van de Fransche troepen. He laas te laat, daar de meeste muiters zich met hun buit reeds in veiligheid hebben gebracht. Het bom bardement zal morgen worden voortgezet, wanneer niet onmiddellijk alle straten zullen worden ontdaan van versperringen. De zich nog in de stad! bevindende oproerlingen moeten worden uitgeleverd, de niet mui van haar afgegleden. Lang was het reeds dag' toen zij de oogen opende. Zij had een behaaglijk gevoel. Plotseling zag zij haar haljapon en haar bloemen en meteen ischoot een hef tige schrik door haar leden. Zij zag de manege weer, toen de groote zaal, eindelijk de leeskamer en I oen sloeg zij haar handen voor het gezicht en uitte een kreet van schrik. Zou Krochel komen vandaag? En Willi Bachmann, wat. zou die zeggend O, als die het eens wist. wat er gisteren gebeurd was! Luid weenende liet zij zich weer op haar klussen vallen en verborg vol schaamte en berouw haar ge zicht. Maar haar angst, werd' grooter. Als Krochel kwam werkelijk vandaag kwam? Zij sprong op, besloten om bescherming- te vragen, alles te bekennen, om vergeving te vragen om dan weer vrede met haar zelf te vinden Beneden in de ontbijtkamer besprak Bergitzky met zijn dochter de gebeurtenissen van den vorigen avond. Hij was eenigszins in spanning. „Bent u er zeker van, dat hij zal komen?" vroeg I idem, slapen en voorhoofd steeds weer met eau de cologne bevochtigend en daarover strijkend om de plooien van vermoeidheid' wat weg te wisschen. „Zeer zeker, zei hij, een kruimeltje van zijn jas kloppend. „En wat dan verder?" vroeg zij. „Xu nu. lachte hij schertsend. „Langzaam aan! De eene schrede na de andere. Jelui vrouwtjes zoudt alles ineens willen tot stand brengen. Dat zou ver keerd afloopen. Stil daar komt EllaLaat ons eerst eens hooren." De deur ging open en met roode wangeni snelde EHa binnen. Snel, zeuuwachtiig vertelde zij alles wat er gebeurd was, lmilend, om hulp vragend. Bergitzky speelde, terwijl Ella vertelde wat er den origen avond tusschen haar en Krochel was voorge vallen, met zijn horlogeketting. Hij wierp Fidelia een veel zegge n den blik toe, die haar tot voorzichtigheid aanmaande. Ella had haar moeder bij de hand1 gegre- tende soldaten, waaronder de lijfwacht van den Sul tan, zal daarvoor hebben te zorgen. 22 April. Wij zijn heden de stad binnengegaan; al le straten liggen vol dooden. Onder de prachtige poorten hebben vluchtelingen hun have en goed onder gebracht en weenen bij de overblijfselen. Het is niet mogelijk een volledige beschrijving te geven van de verwoesting. Overal liggen lijken verspreid. Het hos pitaal is vol gewonde Fransche soldaten, daar de mui ters tot het laatste oogenblik stand1 hielden. Wij kregen eenige hunner in handen, die heden avond zijn doodgeschoten. 2:1 April. Alles is kalm, steeds voert, men nog op roerlingen naar het groote graf, aan welks rand ze worden neergeschoten. Alles wat Fez verliet wei'd aangehouden en medegevoerd. Zakken vol geld zoch ten de Joden in veiligheid te brengen. Troepen run deren en paarden loopen oveTal rond. 24 April. Het bombardement vangt weder aan. De Joden vluchten naar alle zijden. Overal barsten de muren. Xa den middag brenigt. men weder een vijf tigtal gevangenen, allen veroordeeld1 tot den kogel. Er wordt geen pardon gegeven. Ieder, die in het be zit wordt gevonden van een vuurwapen, wordt mede genomen. 25 April. Alles is rustig. De stad is als uitgestor ven. Niet één woning bleef ongedeerd, de kazerne van de inlnndsche troepen is doorschoten aan alle zijden, ik bracht heden een bezoek aan de stad, doch het was mij onmogelijk overal door te dringen. Alles puin en rookende puinhoopen, terwijl telkens ontploffingen vau petroleum of buskruit plaats hebben. Ik schrijf u nader over de herovering van Fez, dan hebben de lezers het eens uit de eerste hand en kunnen zich een denkbeeld vormen van de afschuwelijke too- neelcn. v. d. V. door BERXARD CANTER. Niet dan na lang zoeken vond ik de woning van Edouarcï Raoul, den bekenden F ranse hen kunst-criti cus, in een van die oude Parijsehe huizen in de rue du Bac, op (leu linker Seine-oever, welke gebouwd in een tijd, toen den mensehen nog romantisch waren, alle geheimzinnigheid van een verdwenen tijdperk in het halfduister van hun somber innerste schijnen vastge houden te hebben. Breede trappen maar nauwe por talen en volslagen donkere enge gangen, welke eer naar spelonken dan naar kamers schijnen te leiden. Een duffe geur van mottig saai eu vermolmd' hout, geur van oude eeuwen, van verdwenen tijdperken. In deze huizen schijnt altoos een ziekbed1 of een sterfbed te zijn. Ik had Raoul te spreken over een oud1 Gothisch re- liquienkastje, dat een mijner kennissen gekocht had op een boelhuis en omtrent welks herkomst hij inge licht wenschte te zijn. Dij vermoedde, dat het Fransch werk was en te Limoges vervaardigd moest zijn. Het verwonderde mij, dat ik den heer Raoul aan trof in een groote, donkere kamer met roode plavui zen belegd, die den indruk maakten alsof de bewoner zich in groote nooddruft bevond. Er stond een eiken houten tafel; er waren eenige Bretonsche boerenstoe- len. Bij liet venster nog een tafel met een stoel er voor. De wanden volkomen kaal. De heer Raoul zelf, dien ik in 't hotel Drouot dik wijls gezien had en ook wel eens een enkele rqnnl go- sproken, was gekleed in een lange schildersjas van linnen en ik stoorde hem Blijkbaar in zijn werk, want hij had een penhouder in de hand, welks pen nog nat van inkt was. „Ik kom u niet lang ophouden, waarde collega. „U stoort mij in- 't minst niet. Ik liet de Fransche hoffelijkheid voor wat ze was en ging voort: „Een mijner vrienden heeft een reliquien-sehrijn van email de Limoges in Gothischen stijl gekocht. Ilij vermoedt een zeldzaam kunstwerk ontdekt te hebben en vroeg mijn oordeel. Ik zeg u dadelijk, hier is de photografie, dat ik het voor eeu veel later werk houdt, voor een gelukkige nabootsing van Palissy, maar ik pen, uit welken greep Fidëlia, die het gloeien van El- la's handen onaangenaam vond, zich thans losmaakte. „Wat wil je dan nu?" vroeg zij, toen Ella zweeg. „Je hebt je dhs met hem verloofd'?" „Neen, mama 1" riep Ella, terwijl haar tranen op nieuw begonnen te vloeien. „Ik wist niet wat ik deed." „Waar was je dan met je gedachten?" „Ik weet het niet. Ik denk dat ik aan Willi dacht of anders had ik dat moeten doen!" riep Ella weer, haar tranen snel drogend. „Aan wien?" vroeg Bergitzky, zich verbaasd in zijn stoel oprichtend. „Ik heb het zeker niet goed ver staan." „Aan Willi fluisterde Ella, haar handen tegen haar lippen drukkend. „Ik kom mijzelf zoo afschu welijk voor." „Dat moet ik zeggen", viel Fidelia streng in, „wat meer fierheid had ik je toch aangerekend. Dat jonge mensch schrijft je af, gaat weg en jij. Daar was het kwellende raadsel weer, dat haar zoo vele onaangenaamheden bezorgd bad. Zij sloeg de oogen neer en snikte stil voor zich heen. „Nu, dan kan ik je troosten", zei Bergitzky, op staande, „jelui dwaze meisjes moet men nu eenmaal altijd troosten. Ik zag hem onlangs zeer opgeruimd en vroolijk te midden van een groep officieren eu da mes. Afs dat je heele zorg is. En nu", ging hij met nadruk voort, „wat denk je wel dat je je zelf en ons nan achting verschuldigd bent? Wie zich door een man, die verliefd is, laat omarmen en kiussen, die is verloofd. Krochel gevoelt dat beter dan jij. Hij zal weldra hier komen om je hand te vragen. Als het naar jou zin ging, zou morgen de heele stad weten dat Ella Bickenbach wol aan amouretjes doet, maar van een solide verloving niet wil weten." „Maar ik heb hem niet lief", fluisterde Ella met trillende lippen. „Ik zweer het u, dat ik hem niet lief heb." „Hoe kom je er dan toe als fatsoenlijk meisje, je te laten omarmen en kussen?" vroeg Fidelia met tegen zin. „Dat komt toch alleen te pas, ale er van verlo- geef mijn oordeel gaarne voor 't uwe." j Raoul bekeek de .photografie aandachtig en zeide toen: „U vergist zich niet.. Het. is Palissy's stijl maar het is niet Palissy's geest. Echter om tut een beslist oordeel te komen, zou ik het oorspronkelijke moeten zien. Het zijn juist, de kobalten van Palissy, welke men dadelijk herkent. Wanneer kan ik eens met u medegaan „Wanneer u wilt, al was 't zoo dadelijk!" „Dan ga ik dadelijk met u mede. 'k Heb juist mijn werk geëindigd. Ik maak een studio over eenige etu- rische vazen die men nabij Toscane heeft opgegraven. Ze zijn van een bijzond'er fijn maaksel." Nadat ik den heer Raoul bij mijn vriend gebracht had en hij de reliquienschrijn als een nabootsing had vastgesteld maar van zoo uitstekende kwaliteit, dat zij met de nabootsing van den tiara van Sxitaphernes was te vergelijken, die jaren lang in het, Louvre onder een glazen stolp heeft geprijkt, wilde ik den grooten kunstenaar verlaten. Maar hij verzocht mij nu op mijn beurt met hem mede te gaan, ten einde bij een markiezin, die een losbandigen zoon had, voorberei dingen te gaan maken voor den catalogus van haar collectie achttiende eeuwsche schilderijen, welke zij wenschte te verkoopen. Ik houd u niet op met de be schrijving van de heerlijke Watteaiu's, Lanerets, Pa tors, Greuze's eu een superbe Langillière, d!ie wij bij de ongelukkige vrouwe bezichtigden, zij, die kiezend tusschen de gelukkige lietfde voor haar verleden en de ongelukkige liefde voor haar toekomst, haar zoon red'de en haar collectie offerde. De handteekeningen der grootmeesters van 't tijdiperk vóór dë revolutie moesten dienen om dë handteekeningen van haar zoon onder wissels te honoreeren. Maar later, samen met Raoul bij Voisin dineerend, vroeg ik, wat intiemer ge worden,, aan Raoul hoe het mogelijk was dat hij, d'ie toch een zoo fijnen smaak had, de arbiter op kunstge bied te Parijs was. wat toeh heel wat beteekent, een zoo somber en armoedig studeervertrek had. Wat mij zelf aangaat, zeide ik openhartig, ik zoude niet in staat zijn een goeden regel te schrijven zonder een mi lieu en een omgeving van luxe en schoonheid. Hij keek mij met iets hoogshartigs in de oogen aan tn vroeg: „En je hebt zeker ook het verlangen om die mooie dingen te bezitten ook?" „Natuurlijk." „Wat je natuurlijk wil noemen. Ik bezit niets, maar volkomen niets." Ik keek hem ondervragend1 aan. „Ja, jij denkt natuurlijk, dat ik, die zoo vaak in de gelegenheid ben kunstwerken van waarde voor een kleinigheid aan te koopen, een groote collectie heb aangelegd. Ik heb dat ook in Hen beginne gedaan. Maar langzamerhand!, ziende hoe al die eeuwige schat ten van schoonheid telkens van hun tijdelijken eige naar verwisselden en nagaande, wat toch dë eigenlijke oorzaak daarvan was, ontdekte ik de wreede natuur wet. van het bezit van het schoone." Ik luisterde met zoo gespannen aandacht, dat ik zelfs mijn import liet uitgaan, iets, d'at mij anders nooit overkomt. „Je kent de geschiedenis van dë blauwe Ilotpe-dia- mnnt, welke thans gelukkig in de diepte van den Oce aan rust' met de laatste „gelukkige" bezitster." „Bekend. Die schoone steen bracht elkeen ramp spoed en dood." „Welnu, elk voorwerp van schoonheid is naar mijn ervaring zulk een soort Ilopokarbonkel. Het is in mijn lange ervaring op kunstgebied nog niet voorge komen, dat ik iemand ontmoet heb, die groote kunst schatten bezat en gelukkig was. Het leek dikwijls wel zoo, maar als ik den bezitter nader leerde kennen, ontdekte ik later altoos, dat hij lijdende was, 't zij aan een ongelukkige liefde, aan een geheimen hartstocht, aan een verloren illusie, aan een lichaamsgebrek, aau een kwaal.... kortom ik heb ontdekt, dat het bezit van groote kunstschatten altoos gevolgd wordt door of gepaard gaat met een groote smart. En ik heb ook een verklaring daarvoor gevonden. Zij zal je te vens leeren, waarom menschen, die overigens gierig zijn tot op een kellnersfooi, nog tijdens hun leven aan ving en trouwen sprake is." „Ik weet niet, hoe ik er toe gekomen ben", zei Ella opgewonden. „Ik kan het mij niet voorstellen, waar om ik het toeliet. Hij deed den geheelen avond zoo vreemd tegeni mij ik wist niet precies meer waar ik was en wat ik deedl. „Je wenscht dus", zeide Fidelia scherp, „dat wij den heer Krochel dat zullen zeggen en hem daardoor het recht geven met ons en jou onder zijn kameraden den spot te drijven. Hij zal vertellen dat. de kleine Ella Bickenbaeh door ieder zonder bezwaar gekust kan worden? Ben je daar op gesteld?" Ella werd donkerrood van schaamte. Zij waagde het niet op te zien. „Of vindt je het niet gewenscht op passende wijze de zaak tot een einde te brengen?" „Ik weet werkelijk niet", riep Bergitzky, die al de zen tijd door dë kamer op en neer had' geloopen en nu voot Ella staan bleef, „wat deze jammenpartij eigen lijk te beteekenen heeft. Ik zou je bezwaren begrij pen als liet hier een luitenant van geen beteekenis be trof. maar Krochel is een zeer begaafd officier, van goeden naam, niet- vermogen. In één woord, hij is een schitterende partij." „Ja, als ik hem maar liefhad....", waagde Ella nogmaals tegen te werpen. „Mat voor liefde dan? Een romanliefde, die zich bereid verklaart voor een schaking, om morgen in ar moede te zitten? Och kom, in werkelijkheid bestaat al dat idealistische gedweep niet. De honger komt gedurende het eten. Als de finantieele grondslag maar goed is, komt alles in orde. Dus", zoo besloot hij, haar hand drukkende, „ook jij zult leeren inzien, wat in je belang is. Je zult zien dat Krochel juist de man is, die voor je past." Ella bracht nog met moeite over de lippen: ..Moet papa eerst niet....? Ik moet. papa eerst schrijven." „AL je hem dingen wilt vertellen, die hij toch niet in staat is te begrijpen, ga dan je gang en schrijf', zei Bergitzky scherp. „Maar ik wil je er wel opmerk zaam op maken, dat de brieven voor zulke patiënten eerst door den dokter gelezen worden." (Worth vorvolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 9