DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Om het koude goud.
No 123
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
ZATERDAG 25 MEI.
Brieven uit Marokko.
FEUILLETON.
De Liefdelooze
Dit nummer bestaat uitJ3 bladen.
MEKNEZ.
De vorige maal schreef ik u uit den post Souk-el-
Arba, waar wij, na veel tegenstand der Marokkanen
overwonnen te hebben, waren aangekomen; evenwel
we moesten verder op, naar Eez, een afstand van 120
K.M., die in vier dagreizen of etappen moest worden
afgelegd. De eerste etappe, die we aflegden, was 2G
K.M. We kwamen aan op een der posten, waarvan de
bezetting steeds de wegen onderhoudt voor het ver
voer der konvooien.
Den volgenden dag bereikten we Meknez of Mequi-
nez, een groote stad met onafzienbare muren en ver
dedigingswerken. We trokken de stad door en sloe
gen ons kamp op aan de andere zijde. Natuurlijk trok
ik direct den volgenden morgen op verkenning uit
om iets meer te zien en te weten te komen. Xa veel
moeite en heen en weer loopen gelukte het mij einde
lijk een paspoort te verkrijgen van een officier, dat
mij vergunde binnen te komen.
Deze oude stad was de vroegere woonplaats van
Sultan Ismaël, een zeer goeden vriend van den ko
ning van Frankrijk, Lodewijk XIV, wiens dochter hij
zelfs tot zijn vrouw verlangde. Dat is hem nooit toe
gestaan» al bezocht de Sultan vele malen Frankrijk.
Hij verbleef voornamelijk te Versailles en zag daar
vele dingen, die hij besloot oo'k in zijn rijk in te voe
ren. Xog ziet men overal de vervallen gebouwen en
bouwwerken naar zijn idee ontworpen, o. a. een groot
diep net afgewerkt water-bassin, waarin hij visschen
teelde, verder wandelwegen, watervallen, fonteinen
enz., doch, zooals ik zeg, allets is nu reeds vervallen.
De oevers zijn met mos begroeid en ontelbare, kikvor-
scheu springen rond in het bassin, geheel volgegroeid
met lang riet en allerhande waterplanten, men ziet
nieters dikke muren twintig en meer meter hoog, die
terug doen denken aan den tijd van slavernij, toen de
woeste volkeren uit het binnenland naar de kust trok
ken, schepen bemanden en ieder passeer end' vreemde
ling aanklampten, de schepen veroverden en de be
manning medevoerden naar hunne steden, waar ze
hard moesten werken aan het bouwen dezer muren.
Ontelbare poorten zijn er, ingelegd met prachtige te
geltjes, overal beeldhouwwerk of houtsnijkunst.
Een gedeelte der stad is streng verboden voor alle
militairen, n.l. dat gedeelte, waar de vroegere vrou
wen van den tegenwoordigen Sultan Moelaï Hafid zijn
ondergebracht. Zooals ik vernam, bedraagt haar aan
tal 52. Allen zijn in één woning ondergebracht. Zij
hebben haar eigen personeel, enfin een stad op zich
zelve. Gaairne had ik direct eens een kijkje genomen
in haar gebied, doch ik kon geen burger plunje mach
tig worden. Alzoo maar gewacht op een betere gele
genheid.
Dan heeft men het gebied der Joden; ook weer een
gedeelte op zich zelf, het middelpunt van den handel.
Overal in de nauwe vuile straten ziet men hen, als
t ware ingebouwd tusschen hunne koopwaren. Slechts
met moeite kan de koopman zich bewegen, wil hij niet
zijn geheele etalage op zijn lichaam krijgen. Aller
hande waren vindt men dooreen. De Jood1 verkoopt
even gaarne houtskool en peper als vleesch en vet,
petroleum en boter.
Ontelbare weverijen zijn er, waar vuile Marokkaan-
sche jongens het. rad in beweging houden. Tusschen
dien geheelen warboel ziet men eensklaps een bord,
waarop met groote letters „English Post Office" of
„Deutsche Post", hoewel de betrokken personen even
min Engelsch verstaan als Duitsch spreken. Meti
vindt er ook eenige Spanjolen, die een kleinhandel
drijven, in sterken drank vooral; nu de Fransche troe
pen hier zijn, kunnen ze soms niet genoeg aanvoer
krijgen van uit Tanger. Met afschuw zag ik, hoe een
der vuile Marokkaansche bedienden, wiens hoofd be
groeid was met allerhande puisten en zweren, zich af-
wiesch mot absint, die hij uit: dezelfde flesch nam,
waaruit hij straks een ander zal bedienen. Dat het
vocht, dat ze duur verkoopen, meerendeels vergift is,
behoef ik uiet nader te verklaren.
Dan komt men eensklaps weer voor een kleine
Roman uit het Duitsch
vau
GEORG IIARTWIG.
45) o
„Xu goed'fluisterde hij, haar nogmaals tegen zich
aandrukkend. „Xu is het met de onzekerheid uit,
nu
Eeu oppasser kwam in de kamer.
„Kom zei hij, haar nogmaals haastig kussende en
daarna haar arm in den zijnen leggend. „Wij willen
dien kerel daar niet als eersten getuige hebben."
„Ik kan nu niet dansen", Duisterde zij met gesloten
oogen. „Ik ben zoo duizelig ik zou graag naar
huis willen gaan."
„Och wat, nu toch nog niet!" viel hij snel in. „Daar
komt niets van. Xu begint de pret eerst. Ik heb je
toeh zoo heerlijk gekust."
„Xog even, één oogenblik", zei ze talmend.
„Als ik maar wist wat die vent daar hier heeft te
zoeken zei Krochel toornig. „Maar ik mag hem nu
de kamer niet uitjagen, dat zou te veel opvallen. Voel
je je nu beter?"
Zij knikte.
„Ik denk het wel ik weet het niet."
Xu bracht hij haar in de groote zaal terug.
Snijdend woei de wind om muren en daken. Steeds
nieuwe stooten rukten tegen de vensters op en be
proefden hun kracht. Soms als de windi even zweeg,
schenen van ver stemmen te klinken. Boven de stad
joegen de wolkgevaarten voort,
Ella bemerkte niets van dat alles. Zij sliep den
vasten, rustigen slaap, die haar jaren eigen was. Geen
zelfbeschuldiging over wat gebeurd was, plaagde haar.
Met het wegleggen van haar bloemen en baljapon
scheen de herinnering aan al wat dien avond voorviel
poort, waar de soldaten van den Sultan de wacht heb
ben. Ik wil gewoon doorloopen doch een hunner
maakt mij duidelijk, dat ik daar niet binnen mag;
met veel omhaal krijg ik mijn biljet, doch ze kennen
begrijpelijkerwijs geen Fransch lezen, zoodat ik hun
moet verhalen wat daar op staat. Het helpt niet. De
dieustdoende officier, eveneens een Marokkaan, die
(■enigszins Fransch spreekt, vertelt mij, dat dit ge
deelte voor alle Europeanen is yerbodon, evengoed
voor burgers als voor soldaten, en dat men zonder
mededoogen ieder den hals afsnijdt, die het gebod
overtreedt. Zoo vertelt hij mij, doch daar komt een
gendarme, misschien kan die mij meer vertellen. Ik
laat hem eerst mijn bewijs zien en dan vraag ik,
waarom ik daar niet binnen mag; dan hoor ik, dat
dat weer een stam, een religie óp zichze.lve is; zoo
iets als de Fakirs in Engelsch-Ind'ië, lieden, die zich
martelen op alle denkbare wijzen, onbarmhartig voor
iederen ongeloovige, die in hun handen valt. Reeds
eenigen onzer hebbern hun nieuwsgierigheid met den
dood geboet. Er is dus geen kans binnen te komen,
of ik moet mij in een Marokkaan herscheppen. Heden
heb ik evenwel genoeg van alle Joodsche handelaren
en Marokkanen en neem een andere richting.
Ik koiti buiten de stad in een groot park, waar eeni
ge honderden struisvogels rondstappen, die mij
nieuwsgierig nazien. Eenige mannetjes schijnen mij
niet goedgezind te zijn en met groote passen, angstig
omziende, blaas ik den aftocht naar de poort. Ook
deze dieren schijnen van de Fransche kleuren niet ge
diend te zijn.
Waar nu heen? „terug naar het kamp" zegt mijn
maag, want ik heb reeds een heele wandeling achter
den rug, dus wil ik nog bijtijds aan de keuken komen.
Dan maar terug naar ons kamp tusschen de olijven-
boomen. Wolk een schoone streek hier, overal water,
overal hoornen en tuinen, alles in bloei, perziken,
abrikozen, vijgen, olijven en amandelen, waartusschen
do groene havervelden. En opmerkelijk is, dat de mi
litairen hier op de markt vele Hollandsche prodiueten
koopen.
Plotseling kwam s nachts te Meknez het bericht,
dat de soldaten van den Sultan aan het muiten waren
geslagen en er dringend versterking noodig was voor
de bezetting van Eez. Alzoo vertrok nog dien zelfden
nacht een eskadron Spnhis naar Fez en den volgenden
dag mijne compagnie benevens eenige stukken der ar
tillerie. Bij onze aankomst te Fez was de toestand
ongeveer deze: De tabor of soldaten van den Sultan,
opgeruid door stammen uit de omstreken van Fez,
hadden hunne instructeurs, Fransche officieren en
onderofficieren, eenvoudig omgebracht, hen overval
len in hunne woningen; hun deerlijk verminkte lij
ken hebben ze over den muur buiten de stad geworpen.
Ook de verdere Europeanen moesten er aan gelooven.
De beambten der telegrafie zonder draad hebben ze
met hun houten woningen laten verbranden, terwijl
slechts enkele der in de stad wonende Europeanen
konden ontvluchten. Door de moedige houding van
een onderofficier der artillerie hebben de muiters zich
niet kunnen bedienen van de stukken geschut. De
dappere heeft onmiddellijk de sluitstukken der vuur
monden verborgen, hetgeen hij met den dood heeft
moeten bekoopen.
Toen de muiters zich meester zagen van het kamp,
begaven ze zich naar de Jodenstad, de Nellah, waar ze
vreeselijk hebben huisgehouden.
Do Fransche troepen stonden onmachtig buiten de
stad, niet sterk genoeg in aantal om de stad in te
gaan. Do commandant gaf bevel de Jodenstad bene
vens de kazerne van den Tabor te bombardeeren en
weldra regende het granaten over de hoofdCn der
bloeddorstige oproerlingen.
FEZ, 21 April.
De toestand is onveranderd. Heden is evenwel ver
sterking aangekomen van de Fransche troepen. He
laas te laat, daar de meeste muiters zich met hun
buit reeds in veiligheid hebben gebracht. Het bom
bardement zal morgen worden voortgezet, wanneer
niet onmiddellijk alle straten zullen worden ontdaan
van versperringen. De zich nog in de stad! bevindende
oproerlingen moeten worden uitgeleverd, de niet mui
van haar afgegleden.
Lang was het reeds dag' toen zij de oogen opende.
Zij had een behaaglijk gevoel. Plotseling zag zij haar
haljapon en haar bloemen en meteen ischoot een hef
tige schrik door haar leden. Zij zag de manege weer,
toen de groote zaal, eindelijk de leeskamer en
I oen sloeg zij haar handen voor het gezicht en uitte
een kreet van schrik.
Zou Krochel komen vandaag? En Willi Bachmann,
wat. zou die zeggend O, als die het eens wist. wat er
gisteren gebeurd was!
Luid weenende liet zij zich weer op haar klussen
vallen en verborg vol schaamte en berouw haar ge
zicht.
Maar haar angst, werd' grooter. Als Krochel kwam
werkelijk vandaag kwam?
Zij sprong op, besloten om bescherming- te vragen,
alles te bekennen, om vergeving te vragen om dan
weer vrede met haar zelf te vinden
Beneden in de ontbijtkamer besprak Bergitzky met
zijn dochter de gebeurtenissen van den vorigen avond.
Hij was eenigszins in spanning.
„Bent u er zeker van, dat hij zal komen?" vroeg
I idem, slapen en voorhoofd steeds weer met eau de
cologne bevochtigend en daarover strijkend om de
plooien van vermoeidheid' wat weg te wisschen.
„Zeer zeker, zei hij, een kruimeltje van zijn jas
kloppend.
„En wat dan verder?" vroeg zij.
„Xu nu. lachte hij schertsend. „Langzaam aan!
De eene schrede na de andere. Jelui vrouwtjes zoudt
alles ineens willen tot stand brengen. Dat zou ver
keerd afloopen. Stil daar komt EllaLaat ons
eerst eens hooren."
De deur ging open en met roode wangeni snelde EHa
binnen. Snel, zeuuwachtiig vertelde zij alles wat er
gebeurd was, lmilend, om hulp vragend.
Bergitzky speelde, terwijl Ella vertelde wat er den
origen avond tusschen haar en Krochel was voorge
vallen, met zijn horlogeketting. Hij wierp Fidelia een
veel zegge n den blik toe, die haar tot voorzichtigheid
aanmaande. Ella had haar moeder bij de hand1 gegre-
tende soldaten, waaronder de lijfwacht van den Sul
tan, zal daarvoor hebben te zorgen.
22 April. Wij zijn heden de stad binnengegaan; al
le straten liggen vol dooden. Onder de prachtige
poorten hebben vluchtelingen hun have en goed onder
gebracht en weenen bij de overblijfselen. Het is niet
mogelijk een volledige beschrijving te geven van de
verwoesting. Overal liggen lijken verspreid. Het hos
pitaal is vol gewonde Fransche soldaten, daar de mui
ters tot het laatste oogenblik stand1 hielden.
Wij kregen eenige hunner in handen, die heden
avond zijn doodgeschoten.
2:1 April. Alles is kalm, steeds voert, men nog op
roerlingen naar het groote graf, aan welks rand ze
worden neergeschoten. Alles wat Fez verliet wei'd
aangehouden en medegevoerd. Zakken vol geld zoch
ten de Joden in veiligheid te brengen. Troepen run
deren en paarden loopen oveTal rond.
24 April. Het bombardement vangt weder aan. De
Joden vluchten naar alle zijden. Overal barsten de
muren. Xa den middag brenigt. men weder een vijf
tigtal gevangenen, allen veroordeeld1 tot den kogel.
Er wordt geen pardon gegeven. Ieder, die in het be
zit wordt gevonden van een vuurwapen, wordt mede
genomen.
25 April. Alles is rustig. De stad is als uitgestor
ven. Niet één woning bleef ongedeerd, de kazerne van
de inlnndsche troepen is doorschoten aan alle zijden,
ik bracht heden een bezoek aan de stad, doch het was
mij onmogelijk overal door te dringen. Alles puin en
rookende puinhoopen, terwijl telkens ontploffingen
vau petroleum of buskruit plaats hebben.
Ik schrijf u nader over de herovering van Fez, dan
hebben de lezers het eens uit de eerste hand en kunnen
zich een denkbeeld vormen van de afschuwelijke too-
neelcn.
v. d. V.
door BERXARD CANTER.
Niet dan na lang zoeken vond ik de woning van
Edouarcï Raoul, den bekenden F ranse hen kunst-criti
cus, in een van die oude Parijsehe huizen in de rue du
Bac, op (leu linker Seine-oever, welke gebouwd in een
tijd, toen den mensehen nog romantisch waren, alle
geheimzinnigheid van een verdwenen tijdperk in het
halfduister van hun somber innerste schijnen vastge
houden te hebben. Breede trappen maar nauwe por
talen en volslagen donkere enge gangen, welke eer
naar spelonken dan naar kamers schijnen te leiden.
Een duffe geur van mottig saai eu vermolmd' hout,
geur van oude eeuwen, van verdwenen tijdperken. In
deze huizen schijnt altoos een ziekbed1 of een sterfbed
te zijn.
Ik had Raoul te spreken over een oud1 Gothisch re-
liquienkastje, dat een mijner kennissen gekocht had
op een boelhuis en omtrent welks herkomst hij inge
licht wenschte te zijn. Dij vermoedde, dat het Fransch
werk was en te Limoges vervaardigd moest zijn.
Het verwonderde mij, dat ik den heer Raoul aan
trof in een groote, donkere kamer met roode plavui
zen belegd, die den indruk maakten alsof de bewoner
zich in groote nooddruft bevond. Er stond een eiken
houten tafel; er waren eenige Bretonsche boerenstoe-
len. Bij liet venster nog een tafel met een stoel er
voor. De wanden volkomen kaal.
De heer Raoul zelf, dien ik in 't hotel Drouot dik
wijls gezien had en ook wel eens een enkele rqnnl go-
sproken, was gekleed in een lange schildersjas van
linnen en ik stoorde hem Blijkbaar in zijn werk, want
hij had een penhouder in de hand, welks pen nog nat
van inkt was.
„Ik kom u niet lang ophouden, waarde collega.
„U stoort mij in- 't minst niet.
Ik liet de Fransche hoffelijkheid voor wat ze was en
ging voort:
„Een mijner vrienden heeft een reliquien-sehrijn
van email de Limoges in Gothischen stijl gekocht. Ilij
vermoedt een zeldzaam kunstwerk ontdekt te hebben
en vroeg mijn oordeel. Ik zeg u dadelijk, hier is de
photografie, dat ik het voor eeu veel later werk houdt,
voor een gelukkige nabootsing van Palissy, maar ik
pen, uit welken greep Fidëlia, die het gloeien van El-
la's handen onaangenaam vond, zich thans losmaakte.
„Wat wil je dan nu?" vroeg zij, toen Ella zweeg.
„Je hebt je dhs met hem verloofd'?"
„Neen, mama 1" riep Ella, terwijl haar tranen op
nieuw begonnen te vloeien. „Ik wist niet wat ik
deed."
„Waar was je dan met je gedachten?"
„Ik weet het niet. Ik denk dat ik aan Willi dacht
of anders had ik dat moeten doen!" riep Ella weer,
haar tranen snel drogend.
„Aan wien?" vroeg Bergitzky, zich verbaasd in zijn
stoel oprichtend. „Ik heb het zeker niet goed ver
staan."
„Aan Willi fluisterde Ella, haar handen tegen
haar lippen drukkend. „Ik kom mijzelf zoo afschu
welijk voor."
„Dat moet ik zeggen", viel Fidelia streng in, „wat
meer fierheid had ik je toch aangerekend. Dat jonge
mensch schrijft je af, gaat weg en jij.
Daar was het kwellende raadsel weer, dat haar zoo
vele onaangenaamheden bezorgd bad.
Zij sloeg de oogen neer en snikte stil voor zich heen.
„Nu, dan kan ik je troosten", zei Bergitzky, op
staande, „jelui dwaze meisjes moet men nu eenmaal
altijd troosten. Ik zag hem onlangs zeer opgeruimd
en vroolijk te midden van een groep officieren eu da
mes. Afs dat je heele zorg is. En nu", ging hij
met nadruk voort, „wat denk je wel dat je je zelf
en ons nan achting verschuldigd bent? Wie zich door
een man, die verliefd is, laat omarmen en kiussen, die
is verloofd. Krochel gevoelt dat beter dan jij. Hij
zal weldra hier komen om je hand te vragen. Als het
naar jou zin ging, zou morgen de heele stad weten dat
Ella Bickenbach wol aan amouretjes doet, maar van
een solide verloving niet wil weten."
„Maar ik heb hem niet lief", fluisterde Ella met
trillende lippen. „Ik zweer het u, dat ik hem niet lief
heb."
„Hoe kom je er dan toe als fatsoenlijk meisje, je te
laten omarmen en kussen?" vroeg Fidelia met tegen
zin. „Dat komt toch alleen te pas, ale er van verlo-
geef mijn oordeel gaarne voor 't uwe."
j Raoul bekeek de .photografie aandachtig en zeide
toen: „U vergist zich niet.. Het. is Palissy's stijl maar
het is niet Palissy's geest. Echter om tut een beslist
oordeel te komen, zou ik het oorspronkelijke moeten
zien. Het zijn juist, de kobalten van Palissy, welke
men dadelijk herkent. Wanneer kan ik eens met u
medegaan
„Wanneer u wilt, al was 't zoo dadelijk!"
„Dan ga ik dadelijk met u mede. 'k Heb juist mijn
werk geëindigd. Ik maak een studio over eenige etu-
rische vazen die men nabij Toscane heeft opgegraven.
Ze zijn van een bijzond'er fijn maaksel."
Nadat ik den heer Raoul bij mijn vriend gebracht
had en hij de reliquienschrijn als een nabootsing had
vastgesteld maar van zoo uitstekende kwaliteit, dat
zij met de nabootsing van den tiara van Sxitaphernes
was te vergelijken, die jaren lang in het, Louvre onder
een glazen stolp heeft geprijkt, wilde ik den grooten
kunstenaar verlaten. Maar hij verzocht mij nu op
mijn beurt met hem mede te gaan, ten einde bij een
markiezin, die een losbandigen zoon had, voorberei
dingen te gaan maken voor den catalogus van haar
collectie achttiende eeuwsche schilderijen, welke zij
wenschte te verkoopen. Ik houd u niet op met de be
schrijving van de heerlijke Watteaiu's, Lanerets, Pa
tors, Greuze's eu een superbe Langillière, d!ie wij bij
de ongelukkige vrouwe bezichtigden, zij, die kiezend
tusschen de gelukkige lietfde voor haar verleden en de
ongelukkige liefde voor haar toekomst, haar zoon
red'de en haar collectie offerde. De handteekeningen
der grootmeesters van 't tijdiperk vóór dë revolutie
moesten dienen om dë handteekeningen van haar zoon
onder wissels te honoreeren. Maar later, samen met
Raoul bij Voisin dineerend, vroeg ik, wat intiemer ge
worden,, aan Raoul hoe het mogelijk was dat hij, d'ie
toch een zoo fijnen smaak had, de arbiter op kunstge
bied te Parijs was. wat toeh heel wat beteekent, een
zoo somber en armoedig studeervertrek had. Wat mij
zelf aangaat, zeide ik openhartig, ik zoude niet in
staat zijn een goeden regel te schrijven zonder een mi
lieu en een omgeving van luxe en schoonheid.
Hij keek mij met iets hoogshartigs in de oogen aan
tn vroeg:
„En je hebt zeker ook het verlangen om die mooie
dingen te bezitten ook?"
„Natuurlijk."
„Wat je natuurlijk wil noemen. Ik bezit niets,
maar volkomen niets."
Ik keek hem ondervragend1 aan.
„Ja, jij denkt natuurlijk, dat ik, die zoo vaak in de
gelegenheid ben kunstwerken van waarde voor een
kleinigheid aan te koopen, een groote collectie heb
aangelegd. Ik heb dat ook in Hen beginne gedaan.
Maar langzamerhand!, ziende hoe al die eeuwige schat
ten van schoonheid telkens van hun tijdelijken eige
naar verwisselden en nagaande, wat toch dë eigenlijke
oorzaak daarvan was, ontdekte ik de wreede natuur
wet. van het bezit van het schoone."
Ik luisterde met zoo gespannen aandacht, dat ik
zelfs mijn import liet uitgaan, iets, d'at mij anders
nooit overkomt.
„Je kent de geschiedenis van dë blauwe Ilotpe-dia-
mnnt, welke thans gelukkig in de diepte van den Oce
aan rust' met de laatste „gelukkige" bezitster."
„Bekend. Die schoone steen bracht elkeen ramp
spoed en dood."
„Welnu, elk voorwerp van schoonheid is naar mijn
ervaring zulk een soort Ilopokarbonkel. Het is in
mijn lange ervaring op kunstgebied nog niet voorge
komen, dat ik iemand ontmoet heb, die groote kunst
schatten bezat en gelukkig was. Het leek dikwijls wel
zoo, maar als ik den bezitter nader leerde kennen,
ontdekte ik later altoos, dat hij lijdende was, 't zij aan
een ongelukkige liefde, aan een geheimen hartstocht,
aan een verloren illusie, aan een lichaamsgebrek, aau
een kwaal.... kortom ik heb ontdekt, dat het bezit
van groote kunstschatten altoos gevolgd wordt door
of gepaard gaat met een groote smart. En ik heb
ook een verklaring daarvoor gevonden. Zij zal je te
vens leeren, waarom menschen, die overigens gierig
zijn tot op een kellnersfooi, nog tijdens hun leven aan
ving en trouwen sprake is."
„Ik weet niet, hoe ik er toe gekomen ben", zei Ella
opgewonden. „Ik kan het mij niet voorstellen, waar
om ik het toeliet. Hij deed den geheelen avond zoo
vreemd tegeni mij ik wist niet precies meer waar ik
was en wat ik deedl.
„Je wenscht dus", zeide Fidelia scherp, „dat wij den
heer Krochel dat zullen zeggen en hem daardoor het
recht geven met ons en jou onder zijn kameraden den
spot te drijven. Hij zal vertellen dat. de kleine Ella
Bickenbaeh door ieder zonder bezwaar gekust kan
worden? Ben je daar op gesteld?"
Ella werd donkerrood van schaamte. Zij waagde
het niet op te zien.
„Of vindt je het niet gewenscht op passende wijze
de zaak tot een einde te brengen?"
„Ik weet werkelijk niet", riep Bergitzky, die al de
zen tijd door dë kamer op en neer had' geloopen en nu
voot Ella staan bleef, „wat deze jammenpartij eigen
lijk te beteekenen heeft. Ik zou je bezwaren begrij
pen als liet hier een luitenant van geen beteekenis be
trof. maar Krochel is een zeer begaafd officier, van
goeden naam, niet- vermogen. In één woord, hij is
een schitterende partij."
„Ja, als ik hem maar liefhad....", waagde Ella
nogmaals tegen te werpen.
„Mat voor liefde dan? Een romanliefde, die zich
bereid verklaart voor een schaking, om morgen in ar
moede te zitten? Och kom, in werkelijkheid bestaat
al dat idealistische gedweep niet. De honger komt
gedurende het eten. Als de finantieele grondslag
maar goed is, komt alles in orde. Dus", zoo besloot
hij, haar hand drukkende, „ook jij zult leeren inzien,
wat in je belang is. Je zult zien dat Krochel juist de
man is, die voor je past."
Ella bracht nog met moeite over de lippen:
..Moet papa eerst niet....? Ik moet. papa eerst
schrijven."
„AL je hem dingen wilt vertellen, die hij toch niet
in staat is te begrijpen, ga dan je gang en schrijf',
zei Bergitzky scherp. „Maar ik wil je er wel opmerk
zaam op maken, dat de brieven voor zulke patiënten
eerst door den dokter gelezen worden."
(Worth vorvolgd).