Damrubrlek.
r
De pop.
jü?
j
werktuig, den zoogenaamden „slroosplijter", In Tee-
pen wordt gesneden. Deze reepen worden eerst ge
plet, waarna men er een scherpe kam doorhaaltzop-
dat meni nog smallere reepjes krijgt. Het vlechten
van dit fijne ^tnoo 'geschiedt meestal met de hand, er
wordt óf een groote ronde pdlatte mat- van gevlochten
óf smalle stroohand, die met de naaimachine aan el
kaar wordt gemaaid. Wouger wertden de dan verkre
gen ronde matjes in water gedompeld, over een vorm
getrokken ieni met een strijkijzer bewerkt tot de ge-
wensclïte vorm. was verkregen. Deze manier om den
vorm in den hoed te krijgen is voor den tegenwoordi-
gen Itijd' te tijdropvend.
Men gant- nu gauwer en minder omslabhtig te
werk, zoodat men in (een paar minuten een vorm
klaar heeft.
AAN DE DAMMERS
Alet dan'k voor de ontvangen! opl. van probleem 165
van C. Ligier.
Stand:
Zw. 1, 4, 8/13, 15, 17, 18, 20, 24, 25, 36.
W. 23, 27, 29, 31/35, 38, 43, 44, 49.
Oplossing.
1. 34—30 1. 25 34
2. 29 40 2. 18 29
3. 35—30 3. 24 35
4. 83 24 4. 20 29
5. 38—33 5. 29 38
6. 44'-39 6. 35 38
7. 32—28 7. 33 22
8. 27 16 8. 30 27
9. 43 5 I en wint
Wij ontvingen ditiniaal goede opl. van de heeren:
O. Cloeck, D. Gerling, J. Iloutkooper, J. K., G. van
Nieuwkuijk, J. P. de R. en II. J. Toepoel, allen te
Alkmaar; S. Homan, Wijde-Wormer en H. E. Lnntin
ga, Haarlem.
UIT HET TIJDSCHRIFT.
Zoo juist hébben wij het Juni-nummer van „Het
Damspel," orgaan van den Ned. Damhond, ontvangen,
en dit nummer is ditmaal weer zoo interessant, dat
wij er gaarne een en ander over mededeelen.
t Begint met de Kroniek. De match de Haas
Molimnrd zal vermoedelijk in de tweede helft dezer
.maand een aanvang nemen.
In Augustus zal te Rotterdam een internationale
damwedstrijd worden gehouden. Aan den eersten
prijs zal waarschijnlijk den titel van wereldkampioen
worden verbonden.
De heer J. Noome Mzn. heeft bedankt als probleem
redacteur, eni wordt vervangen door den heer C. Mos
selman, Rotterdam.
Als administrateur zal na 1 Juni optreden de heer
K. Kooiman Dzm., Rotterdam.
Partij 83. Een partij uit den le klas competitie
wedstrijd. Uitmuntend1 geanalyseerd.
Hierna volgt het gedeelte, dat dit nummer zoo voel
waarde geeft. Een 6V2 bladzij lange beschouwing en
ontleding van een. eindspel van Meester Blankenaar,
door J. de Haas, aan wien dit eindspel opgedragen
was. De Haas is vol bewondering over dit prachtig
stuk werk.
Verder bevat dit nummer nog:
Studie-eindspel, slagzet en eindspel.
Studiën van A. M. Olson, Type-zet van C. G. Vor-
vloet, De lokzet in de partij, om te besluiten met een
8-tal problemen.
Een rijke inhoud en alles keurig bewerkt.
SLAGZET IN DE PARTIJ.
Li een voorgit't-partij maakte de heer D., to Amiens,
tegen den heer R. een mooie slagzet, toen de volgende
i^Und was bereikt.
-rr*
Zwart heeft als laatste zet 1420 gespeeld, wat
hem de partij doet verliezen.
Wit speelt
1. 4742 1. 20 29
2. 2621 (zie bij A) 2. 17 26
3. 30—24 3. 19 39
4. 28 17 4. 11 31
5. 43 1 en wint
A. speelt wit als twee-zet niat eerst 2621, dan
wordt de partij gemakkelijk remise.
1. 47—42 1. 20 29
2. 30—24 2. 19 39
3. 28 8 3. 12 3
4. 43 1 waarna zwart speelt.
4. 17—21
6. 26 17 5. 11 31
6. 37 26 6. 3641 remise.
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 186 van Béthénod (Fr.)
Zw. 2, 6, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 17, 22, 23, 28.
W. 21, 24, 26, 30, 32, 34, 37, 38, 42, 49.
Dit probleem is wel iets eenvoudiger, dan do twee
voorgaa ndeti, doch de oplossers- zullen met plezier de 9
zotten zoeken, die tot winst leiden.
Opl. vóór of op 12 Juni b. v. d. blad.
Ze hadden elkaar heel wat te vertellen. Na jaren.
Sedert de fuiven bij hun promoveereu aan de acade
mie, teen eensklaps hun wegen zoover vanseen gingen
loopen, toen Dolf Meenders, de verscli-gebakken dok
ter onmiddellijk eeni plaats als scheepsdokter aan
nam en Jhr. Victor Van Rode nu Jhr. Mr. zich
liet inschrijven hij de balie van zijn geboortestad.
Toevalliger kou het al niet treffen. „Jij? hierl
Maar, kerel, je bent- bijna.'jd nikker had vol verba
zing Van Rode uitgeroepen, toen-ie eensklaps tus-
sohen de vele gasten, die op het tuinfeest bij mevrouw
Dumoncenu genoodigd waren, zijn academievriend
dokter Meenders ontdekte ontdekte is wel 't woord,
want Vic had 't. moeite gekost om Ln dien schralen,
bruin-velligen man Dolf terug te vinden, dien-ie als
'n blo-zenden nog al gezet ten jongen kerel te Utrecht
voor 't laatst de hand! ged'rukt had.
En nu waren ze dien namiddag, na het feest, bei
den naar het kasteel Rudenstein gewandeld om hij
mevrouw een visite te maken. Zij zaten samen in de
open veranda, met het groteske park vóór zich.
Het wachten viel hun niet lang. Mevrouw was uit
gereden had de huisknecht gezegd' doch zij werd
iitfh spoedig terug verwacht.
Mufli' dat spoedig duurde al een klein uurtje.
Eensklaps ï'i.ep Meenders uit:
S-apristie, V m°°i kind!
Oiegelend-ravottoud storjnden twee meisjes van
een jaar of tien de verflP-da langs eiy rolden t uitscha
terend van pret in 't gazon.
Dat is 'r kleinkind', sprak Vic.
- Dat meoip blondje? En dat andere?
Ken ik niet, zei-ie, zeker 'n speelmakkertje.
Misschien 't dochtertje van dpi) hoer, 't zit maar
povertjes in de kleertjes.
Kan wel.
Zij keken de dol-uitgedaten kinderen na, die met
gloeiende kleurtjes al waren opgesprongen, elkaar na-
venden in een der lanen.
Ileeren, kwam nu de lakei zeggen het spijt
111e wel, doch de kamenier zegt me daar, dat mevrouw
mogelijk naar de stad is gereden, daar ze zoo lang
wegblijft- et) ilan- 'kan het laat worden.
Zij haalden huw portefeuille uit, gaven 'r kaartje.
't Was 'u uitgezochte Juli-dag, niet overdadig-heet,
'n getemperde zon met 'n zacht geze-ef van licht door
spinrag-wolkeu.
Langzaam kuierden ze een omweg, praatten ove.r
dingen, die hun studententijd hadden veraangenaamd,
Toen ze na heel wat gepraat weer op het tuinfeest
van mevrouw Dumoneeau terechtkwamen, zei Dolf
eensklaps:
Jongen, wat 'w fraai klein-kindje heeft ze. Dat
zaïl 'n 'beeld vap) 'u meid' worden.
Mogelijk, zei Vit. Het gebeurt meer dat uit
zulke praichtknoppen leeiijfce bloemen groeien.
Maar wat ik verkeerd vind, zei Dolf, wat ik zeer
afkeur, dat ze zoo'n weelderig, zoo'n rijk kind laten
omgaan met zulke ordinaire kinderen. De wegen »au
zulke meisjes loopeu Uier zoo uiteen.... Wat kijk
Laat ons hier op dit gazon eens gaan zitten,
sprak, tot verbazing van Dolf, de meester-iu-dU-yech-
ten. Ik heb je al veel verteld, maar dit niet. Ik ben
geëngageerd geweest ja, hier is 'n goed plekje, of
nee daar dat mos is wat kil.
De omgeving was stil. Tegen de 1 iteh t-do 0 r fi n el de
wolken donkerden even 'n paar merels, schoten achter
eiken kreupelhout weg. Achter hen in opgaand ge
boomte kwetterden enkele vogelenbekjes. Ver achter
de boschjes hoorden1 ze 'n zwaargeladen goederentrein
voortpuffen.
Je schijnt 't erg te pakken te hebben gehad,
lachte Dolf.
Lach niet,, sprak Vic. Ik heb er veel onder ge
leden. Ze i# dood. Neen, sus te-ie met de hand, ik
ueem 't je niet kwalijk, geen excuses maar als je
't hoort zul je me begrijpen en ook waarom ik zooevcn
ineens op mijn engagement kwam.
Je hoor 't misschien toch vroeg of laat. Ze heette
Lucie, Lucie Verbeke. Ze was het een 1 ge kind uit
het eerste huwelijk van den millionair Jhr. Verbeke
en z'n tweede vrouw was ai dj-ie jaar weduwe toen
Lucie stierf. M'ni meisje was rijk er. mooi, althans
in mijn oog. Wel geen eerste schoonheid. Maar ik
zag ze met andere oogen dan anderen en zij zelf
scheen met 'r eigen gelaat ook niet ingenomen. Alaar
ik aanbad baar aanbftd haar gewoon. Ik zou om
'r hebben kunnen vechten en hoewel ik 't pas later
ontdekte, na haar door, was ik jaloersch van 'r.
Ze ging door bij haar huisgeiiooten voor 'n grillige
meid en den dag van haar dood hoorde ik 't uit de
mond van de meiden.
Ik stond geleund over de trapbalustrade, wachtend
op 'u arme vrouw, Klaartje Van Berk, die de koet
sier op Lucie's uitdrukkelijk verlangen' zij had op
haar categorische vraag, met '11 nadrukkelijk-willen
gezegd, van den dokter vernomen, dkt zij nog maar
eenige uren te leven had was gaan roepen, een
straatarme werkster, een weduwe met dfie kinderen,
ergens in een hutje wonend, '11 tien minuten van het
prachtige buiten.
Onder me in 't portaal der villa hoorde ik dicht bij
de nis van de antieke Aimsterdamsche klok zacht go-
praat.
Wat zou dat nou weer voor 'n gril zijn? vroeg de
eene meid. Zou zo wel wijs zijn?
Je ijlt altijd als je zoo ver bent, sprak de ander.
Alaar is mevrouw er dan zelf af! Hoe komt die
er bij 0111 op het gebazel van dat verwaande nest in te
gaan, al is ze dan doodziek.
Och, verontschuldigde de ander, je weet niet wat
je doet als iemand, die dood gaat, iets vraagt. Mijn
tante wou nog geen uur voor 'r dood beschuitpap met
bruine suiker. En daar was ze niet van af te bren
gen.
God, hoe gek, wat doe je dan rare dingen.
Dat zie je aan freule Lucie.
Alaar wat zou ze van die Klaar willen?
Daar is ae stil nou, duwde de eene meid de
andere aan, daar is Gerrit met 'r.
Ik leunde nog meer voorover om de vrouw te zien
om wie Lucie schreiend bleef vragen.
En dadelijk viel me op, dat het menseh een verdui
veld knap gezicht had, dat door 'n blos van verlegen
heid nog vermooid werd.
De meiden hoorde ik niet meer, zag alleen 'n tipje
van beur witte mutsen.
Ja, hoorde i'k den koetsier zeggen, doe je klom
pen maar uit.
Toen gu-rgelde even 'n zacht gegiegel naar boven en
ik begreep de stille pret van- dat hartelooze „valotail-
le onder me, toen ik vrouw Van Berk naar boven zag
donzen op den zachten traplooper: uit iedere kous
schemerde 'n paar bloote teenen.
Ik sloop gauw de ziekenkamer in, waar 'n oogen-
blik later met een feUe kleur de arme vrouw binnen
kwam.
De stiefmoeder van Lucie ging haar tegemoet en
fluisterde haar iets in.
Ik zag de vrouw langzaam schudden met 'r hoofd,
de oogen naar het ledikant.
Alevrouw Verbeke trad zacht naar de zieke.
En toen zag ik mijn arme Lucie haar bijna lijkbleek
gelaat met moeite opheffen^ 't keeren naar den kant
waar de vrouw aloud. Ze wenkte met de magere
hand, die dadelijk weer neerviel op de dekens.
En tusschen mijn onderdrukt, gesnik want ik
zag, dat sneller dan verwacht werd misschien haar
einde naderde hoorde ik:
Ken je me nog?
Nee, freule*, zei de vrouw.
Lucie.
Lucie! riep zij in een kreet van verbazing en me
delijden. Alet gebaren en dringend gefluister werd
ze door mevrouw aangemaand toch kalm te blijven.
Ja dat hen ik, sprak de stervende en
ieder woord hijgde ze er uit, dat ben ik
Klaartje.... o, Klaartje, 'n lioestbui onderbrak 'r
kuchend spreken.
-Moeder, vroeg ze.
En mevrouw Verbeke boog over 'haar Ineen.
Help me, zei ze, en toen fluisterde ze wat tegen
mevrouw.
Deze tilde zacht haar hoofdkussen op, haalde een
gelakten brief er ondCr uit.
Haar stiefmoeder gaf den brief aan de vrouw. Ik
zag 't bevend aan. Want eensklaps doorgriefde me
'n leed, dat ik nog niet gekend had, want ik voelde
dat in dien brief iets heel, heel gewichtigs moest
staan, en de jaloezie, die me eensklaps doorvlamde,
joeg me in 't hart een vreeselijk verdenken
En die jaloezie deed plots m'n slapen kloppen, m'n
ooren suizen, toen ik mevrouw duidelijk tot de vrouw
hoorde zeggen:
De freule verzoekt je om dien brief eerst na
haar dood te openen.
Lucie deed nog 'n poging om te spreken), keek met
groote staaroogen Klaar aan.
Doch slechts een onverstaanbaar geluid, door 'r
zorfuwen in de keel gevangen, hewhte naar de op
haar beenen tpillende vrouw.
Daor Lucie niét meer spreien kon, -hief ze den
loodzwaren arm op, schoof dé stervende fyani} buiten
den bedrand.
Pn fcuikkpmT raakte Klaartje de hand aan en kus
te ze.
'3 Avonds, terwijl we allen, haar stip/moeder, haar
twee half-broers, i'k, en nog een nichtje van haar, aan
haar bed geknield lagen, stierf mijn verloofde.
Ik was zeer bedroefd, beste vriend, fnaar boven de
droefheid uit gilde de jaloezie.
Voor wie was die brief? Had zij die vrouw, die zij
goed scheen te kennen, misschien belast met een ge
wichtige boodschap voor een ander? Eu wie was die
ander? die met mij, misschien boveni mij, gedeeld had
de genegenheid, die ik zoo werkelijk, zoo innig, zoo
oprecht gemeend foop jiaar voelde, die nog vermeer
derde, nog versterktp toen ik reeds wish, zeker wist
van den dokter, dat zij ten doode- was opgeschreven.
Dagen martelde mij die onzekerheid of dat schrij
ven, die stem van, uit 'het graf, voor de vrouw of voor
een ander bestemd was. Aleer dan eens had ik namen
hooren noemen van jongelui. Zij had mij echter
nooit over iemand gespróken en ik had' het onkieseh
gevonden het te doen.
'11 Week later besloot ik te trachten achter de waar
heid fan de geheimzinnige opdracht te komen.
Ik besloot Klftgptje Van Berk zelf te gaan polsen.
Ik reed met m'ncoupe op pen Dinsdagmorgen uit
de stad. Ik trachtte onderweg '11 óchtendfrjaij 'n te
zien, doch do krant trilde in m'n hand en hoe meer ik
het dorp, wuur liet buiten der Verbeken ligt, naderde,
werkten inn zenuwen a|§of ik een schelmstuk ging
bedrijven.
Ut liet m'n rijtuig aan een herberg wachten en wan
delde naar bet hutje.
Toen ik 't zag liggen, onder aap een dijk, bonsde
m'n hart. Vrees of jaloezie, ik weet 't niet, maar al
les leefde in me, beefde aan me. En ik liep weer te
rug. Maar de jaloerschheid dreef nre er weer naar
toe en plots stiet ik het deurtje open en stond ineens
te midden van 't vertrekje waar vrouw Van' Berfc een
van haar kindjes aan 't wassohen was. Zij kende mij
niet, had mij op den sterfdag van Lucie niet eens ge
zien, zoo veraltereerd was ze geweest maar ze
had toch later yap me gehoord, en had toen niet ge
weten dat juffro-uw Lucie, die gij in dat uitgeteerde
lichaam niet dadelijk herkende, verloofd was.
Ik begon met haar over de lieve doode te spreken
en daar zij zag hoe ik om haar leed, daar zij de- tranen
over niijn wangen zag loopen, begon ook zij te
schreien.
Alaar eensklaps zoog de jaloezie m'n tranen in en
m'n hoofd verkoelde en ijk wou gaan vragen. Wou.
maar zij was nog aap 't woord, sprak van haar vrien
din die alles goed' gemaakt had.
En zij vingerde de haakjes van haar jak los en tus
schen de spleet haalde ze den brief,
Het is een heilige, zei ze ja ja aan ieder
zou ik het niet laten lezen, maar u mag êt lezen
u wel, jonker, u móet 't lezen.
Nauwelijks had ik den brief in de hand of, 't
menseh zal wel vreeselijk verschrokken zijn, ik
snelde de deur uit. Ik geloof dat ik gek was op het
oogenblik.
Eu daar ik my n coupé niet had laten uitspannen
was ik eenige minuten later op weg- naar de stad.
In den coupé, geheel alleen, met oogen die de let
ters verslonden, las ik den brief, waarvan ik de copie
altijd bij me draag, liet origineel heeft 'Klaartje
terug-.
Hier isrie:
Mijn lieve Klaartje,
Het is wel niet moedig van me, het is misschien
zeer laf, maar ik geloof niet dat ik ooit bij mijn leven
de bekentenis zou hebben durven doen. Ik heb dit
reeds maanden geleden' geschreven, den brief zorgvul
dig gelakt en zorgvuldig bij me gedragen opdat ande
ren hem niet onder de oogen zouden krijgen en wijl
ik we! voelde dat ik niet meer beter zou worden heb
ik hem geschreven, opdat gij na mijn dood zoudt we
ten wat ik misdreven heb.
Ach Klaartye, vooraf vergiffenis! Vergiffenis uit
naam van t kleine Lucietje, met wie gij, toen gij en
is nog geen tien jaar waren, dag aan dag hebt ge
speeld in 't park van mijn overleden vader. Uit naam
van Lucietje, die haar armpjes om jou halsje lei en
je kuste toen ge de eerste maal door mijn moesje bij
ons werd gebracht als mijn speelmakkertje. Gij weet
zeker nog hoe mijn moesje altijd wilde dat ik de min
ste japonnetjes aantrok als wij met elkaar als jonge
honden ravotten door het park. Gij weet zeker nog wel
hoe wij buitelden in 't. zand, hoe we in de achterlaan
11 tuintje spitten en het beplantten, met takjes, die
we uit de heesters trokken, hoe we de perkjes van ons
tuintjes begoten en ik bij jou en gij bij mij op onze
hurken thee kwaamt drinken in onzen tuin, en waar
van we zelf giegelend en stoeiend de paadjes en de
perkjes plat, traden om weer van voren af aan te gaan
spitten en planten en hoe Klaar, weet je 't nog.?
wij heel stil, zonder dat mijn moesje of mijn pa 't
wisten, achter t park, buiten, in de karsporen van den
zandweg gingen rollebollen-, dat we er uitzagen of we
uit n schoorsteen gekropen waren. Ach, waren wij
maar in het park gebleven!.
V ant, weet je t nog? op dien keer dat we ineens
een stem achter ons hoorden, de stem van de oude,
ziekelijke dame, die aan den arm van een heer, van
haar zoon hoorde ik later, in 't zonnetje kuierde, de
strne, die 't eerst dat wist jij niet, arm kind! in
mij een ondeugd wekte, die altijd in mijn hartje had
moeten blijven slapen. De stem riep: „O, wat 'u
mooi kind
Ik keek om en ik zag dat beiden, moeder en zoon,
keken naar jou! Niet naar mij maar naar jou!
Ik was iets ouder dan jij en ik voelde eensklaps iets
droevigs in me, bij dat kijken, bij het praten van die
Iwee met jou en iets dat i'k toen niet zou hebben
kunnen verklaren iets pijnlijks, lets leelijks of gij
mij geslagen of geknepen had.
Nog lang nadat die oude dame was weggesukkeld
voelde ik het en ik geloof ook, dat ik je dien -morgen
of' 't toeval was je geniepig tegen de beenen ge
stompt heb.
Alaar toen we 'n paar dagen later weer daar speel
den en die twee menschen mij weer links lieten lig
gen en ze vroegen waar jij woonde en de oude dame
je 'n pop beloofde, 'n pop die spréken kon toen wou
ik niet meer je zult er misschien nooit aan gedacht
hebben w aurora-op dien zandweg. Alaar op een
dag was je me voor en was je alleen gegaan en des
middags kwam je bij ons in 't pai'k met die pop.
Ik vond die pop erg mooi, ik was jaloersch dat jij zc
had gekregen -o, jaloprschj hier noem ik voor 't
eerst het woord dat mij zoo ongelukkig zou maken ear
jou zoovepl leed zou brengen maar ik zei „bah!
wat 'n leelijkert" en- toen bei) jij begonnen met me tp
ruzieën en toen stak ik de tong tegen je pop uit pp
toen jy tegen mij.
an dat oogenbjik, o Klaartje, joeg ei- iets akeligs
door m'n lijfje, wat wij groote menschen nu haat,
haat door afgunst gewekt, noemen. Ik kon je niet
meer uitstaan en toch bleef ik meer uit gewoonte
in wijl ik geen ander speelmakkertje buiten had
met je spelen. Twee dagen later kwam je schreiende
bij me je had de pop aan een boom gevonden ka
pot. Het rechterbeen was er uitgewrongen of gesla
gen. Je schreide en ik deed of ik met je te doen had
en ik kuste je, kuste de pop, deed of ik leed had, maar
ik lachte, ik lachte van bjnnen, want ik zelf had 't pa-
pier-maehé-beeu uit 'r poppelijf gejrokkeu. Aloebje
liet je pop maken en er gingen eenige dagen voorBij,
waarin ik je, zonder dat je 't wist, 'n paar sneden iii
je strooier, fioedd-^ liiepte, dat je ook al weer lekker,
zei ik bij me zelf aan 't huilen bracht, ifopri gp
beurde je groot leed, 't grootste leed, dat je in die da
gen gekend hebt: je pop was weg. Ze was nergens te
vindpn, bij je thuis niet, bij ons niet, moesje zocht, de
meiden zochten, ik zocbl mep.
Toen we grooter wprdpn, kwam ik mijn mpprderhpid
op jou te beseffen. Ik werd al door eenigen freuletjp
genoemd en als kennissen van pa ons tegenkwamen
en ons toespraken liotpn f.0 jop staan, Dat deed
me zoo goed, dat was m'n éérste voldoening maai-
weldra kwam er weer gif, dat me opnieuw ondermlju
de. Dikwijls moest ik 't hoorpn scherper dau jij,
die niet jaloprach yagrt, die argeloos met me omging,
hóórde ik dat jij zoo jinap waart, dat jij zoo'n zul
ver ovaal gezichtje had, dat jij zoo'n beeldje was pp
als ik gesprekken afluisterde, hoorde ik dikwijls ach
ter mijn naam een maartje, een venijnig maartje, dat
mij stak als een angel: „Nou ja, 't kan er door, mppr
dat Klaartje, dat- vriendinnetje vau 'r, dat is eerst een
mooi meisje."
En m'n jaloezie steeg zoo, dat ik dikwijls van je ben
weggeloopen om in den spiegel te gaan zien en dan
zag ik het ook en dan schreide ik op m'n eentje en
wa? je dan bii me geweest, dan had ik je zeker 'n
klap gegeven,''
E11 zoo groeide de liaat in me tegen jou, die me
nooit iets misdreven had.
Afijn moesje stierf eo ik wat toen al bijna een
jonge dame en ik trok toep al wat den neus voor je
op en op een dag besloot ik je niet meer te vragen
0111 zóó mijn afgunst je te doen gevoelen.
Toen ik jp eens tegenkwam, keek ik den anderen
kant uit en ik hoorde tot m'ni plezier'van pa, dat ju
daar zoo'n leed van gehad had,
Doch ik zeis
„Maar pa, we blijven geen kinderen. Ik kan toch
met dat Klaartje Van Berk niet b 1 ij v e n omgaan."
trouwen, dat ieder je aanstaande prees, omdat hij
zoo n fjinke, zoo'n knappe, zoo'n1 mooie vrouw kreeg,
toen heb ik gestampvoet in mijn boudoirtje, omdat ik
datzelfde jaar wel drie vrijers den bons had moeten
geven omdat ze mij wilden, dat bleek uit alles, om
mijn geld en- niet om mij-zelf.
En toen o, Klaar, vergiffenis, vergiffenis!
jou eerste kindje kwam, dien dag ben ik buiten me
zc-lf geweestIk rijk, ik van stand nog altijd al
léén en jij reeds moedertje.
En toen heb ik in een vreeselijke vlaag van haat en
jaloezie de pop genomen, j o u pop want i k had ze,
bij mij, op mijn kamer, achter slot! heb er den kop
afgeknnuwd en 'r nog wat butsen op armen en beenp/i
gebonkt en heb je ze zoo laten- brengen, 's avonds, in
't donker, door 'n jongetje, die gauw moest wegloo-
pen. Dat was de wraak, die mijne hemeltergende ja
loezie had uitgedacht. Heb je die pop herkend heb
je dét?^ Nu hoop ik van' niet maar tóen hoopte ik
dat je t; uit zou Schreien, dat jp zou bpgrijppn, (juf
freule, freule Lucie Verbeke je h&atto,
Eu ach, en ach want ik móet, ik wil alles, Alles
bekennen, alles aan jou biechten, aan jou, die mij
nooit éénig leed berokkend hebt op den- dag, o
Klaar vergiffenis vergiffenis! dat je man
met de instortende stellage van de Martha-kerk viel,
zoodat hij nog dien avond' den geest gaf heb ik stil,
alleen, als 'n kat, die '11 prooi in 'r -macht krijgt
nog erger dan zoo'n' dier als een laaghartig menseh,
genóten
Eerst later ben ik minder aan je gaan denken, toen
ik een trouwen vriend kreeg aan- jonker Victor Rode,
die me om me-zelf liefheeft. Ik vrees dat onze hoop
ijdel zal zijn, want met den) dag voel ik me zwakker.
Ach neen, het geluk met dezen besten der menschen,
die me ondanks m'11 ziekte blijft aanhangen, ooit ver-
cenigd te worden, zal ik niet mogen smaken.
Ik eindig nu.
Als ik er de kracht toe heb, zal ik je aan mijn storf-
bed laten roepen. Dan zal ik niets kunnen zeggen
en al kón ik. niets dfirven zeggen, maar dan hoop ik
toch, zonder dat je 't weet., me met je te verzoenen,
hand in hand, en weer voor je te zijn je kleine Lucie,
die zooveel van je heeft gehouden.
Als jij dit leest, ben ik niet meer.
Bid voor mij.
Nog eens. Klaartje, nog voor 't laatst vergiffe
nis aan
je schuldige Lucie Vei-beke.
Mijn notaris heeft den last om jou voor je kinderen
een legaat van twintig duizend gulden uit te keeren.
Victor zweeg, liet den- brief op z'n knieën zakken.
Dolf had de tranen in de oogen.
Kom, kerel, laat ons verder gaan, je verloofde
is een zwakke meid geweest, maar toch 'n éérlijke.
Dat besef ik ten volle, zei Victor, en daarom
houd ik haar nagedachtenis zoo in eere.
G. v. d. WA LD.