DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Om het koude goud. No. 182, Honderd en veertiende Jaargang. 1912. ZATERDAG 3 AUGUSTUS. MILITIE. Ambachtsschool, Natuurstemmen. FEUILLETON. Marokkaansche Brieven. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,!0. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Tweede Zitting van den Militieraad. MAANDAG 5 AUGUSTUS as., Alkmaar. Avondcursussen in het Schoenmaken, Behangen en Stoffeeren en voor Gezellen in het Kleedermakersvak. i ALKMAARSCHE COURANT Dit nummer bestaat uit 3 bladen. De Burgemeester der gemeente ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de tweede zit ting van den Militieraad in het 3e district van Noord- Holland zal worden gehouden ten Raadhuize te IiOORN en wel voor zooveel de gemeente Alkmaar betreft oo des voormiddags te lO uren. Volgens art. 45, 4e zinsnede, der Militiewet, wordt in deze zitting uitspraak gedaan omtrent: lo. geschiktheid voor-den dienst van hen, te wier aan zien het gevoelen der geneeskundigen van den keuringsraadi niet van gelijke strekking is; 2o. geschiktheid! voor den dienst van hen, van wie een nieuw genee&kundig'onderzoek is aangevraagd; 3o. vrijstelling van in hetzelfde jaar geboren broeders; 4o. vrijstelling, waaromtrent buiten schuld van hen, wie zij geldt, in de eerste zitting geen uitspraak kon worden gedaan; 5o. uitsluiting van hen, te wier aanzien sedert de eerste zitting eene reden tot uitsluiting bekend geworden is, voor zoover zij niet reeds bij onherroe pelijk geworden uitspraak vrijgesteld of onge schikt bevonden zijn. Dengenen, die niet verplicht zijn in deze zitting te verschijnen, wordt in hun belang aangeraden daarin op genoemd tijdstip tegenwoordig te zijn. Alkmaar, den 25 Juli 1912. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. vingen in het rietveld brengt, kan men er het meest genieten. Wat kan er uit zoo'n slijkerigen bodem toch veel keurigs opgroeienZwanebloemen steken hare fraaie rose schermen hoog in de lucht, om toch vooral te la ten zien, hoe ze eene eereplaats 'bekleeden tusschen zoovele kleinere planten, waarvan toch ook de minste nog veel moois ontwikkelt. Maar ook de Waterweeg_- bree, die we heden wat nader willen bezien, kan er we zen. Bijna overal in slooten en plassen ontwikkelt zij hare groote,, kromnervige bladeren, die er veel fris- schc-r uitzien, dan die der familieleden op het land. De Latijnsche'benaming voor dit sieraadl onzer sloot- flora is Alisma plantago-, Hoog steekt de fraaie bloempluim met hare fijne, lichtros® bloempjes boven het water uit. 't Spreekt vanzelf, dat de stengel heel lang moet wezen, omdat de wortelstok zich in den modderigen bodem bevindt. Die stengel heeft heele- maal geen blaadjes en is minder stevig, dan hij er uitziet, want er binnen bevindt zich een weefsel met vele luchtcellen. In heel diep water vindt mem wel planten dezer soort met verschillend gevormde bladeren. Aan den voet van den stengel zijn er dan met lange stelen, die op het water drijven en zoo steun aan de plant verl-ee- nen. Deze steunbladeren, die meer lijnvormig zijn dan de andere, komen niet te voorschijn, wanneer het wa ter ondieper is, zoodat ook hier van aanpassing ge sproken kan worden. De plant schikt zich in de om standigheden. De Groote Waterweegbree denkt zeker aam het gezegde: „Alle goede dingen bestaan in drie- én", want de stengel en de bloemstelen zijn driekant; de lichtgroene kelkjes tellen ieder drie korte blaadjes en ook bestaat elke bloemkroon uit drie rose blaadjes, die aan den voet van gele vlekjes voorzien zijn en een mooi fijn uitgesneden randje hebben. Het getal meel draden is zes, dus tweemaal drie en men vindlt steeds driemaal of viermaal drie paren stampers1, die in liet midden tot een plat bolrond vlakje vereenigd' zijn. De inschrijving van leerlingen en gezellen, ook die van den vorigen cursus, in bovengenoemde vakken, zal geschieden op WOENSDAG 21 AUGUSTUS a.s., des avonds van 79 uren en op DONDERDAG 22 AUGUSTUS a.s., des namiddags van 24 uren, in het gebouw der school. De Directeur, H. VAN DER HEIJ. AUGUSTUS. In Oogstmaand is het al weer minder mooi .op hooi en bouwland, omdat er reeds veel onder de hand des maaiers is gevallen. Doch 't is dan mooi'in het riet land. Mooi is 't er eigenlijk altijd, maar vooral, wan neer de nieuwe pluimen gevormd! zijn, en dat is nu. Wanneer nu de zachte zomerwind! die paarsachtige pluimen, welke uit honderden grasbloempjes (riet is gras) zijn saamgesteld, doet wuiven en aardige gol- Roman uit het Duitsch van GEORG HARTWIG. 104) _0__ Zij moest het bekennen: zij had hem lief. Niet plot seling was het gekomen, neen, langzamerhand, hoe meer zij van hem zag en begrteep, des te inniger werd haar gevoel voor hem. Tot het eindelijk liefde was geworden. Wel had zij deze gevoelens steeds- tèrug willen dringen, maar -zij waren daar nog sterker door geworden. In stilte wasi die liefdie ontblo-eidl En thans was alles in1 Ut-e door deze kracht doortrild. Als ean leeg iets1 lag haar werken tot nu toe in dit huis achter haar. De liefde voor zijn kind! alleen was het niet meer, wat haar hier bond. Hoe vaak was ze oiiet, als zij wist dat Ronniges niet thuis was, naar zijn kamer gegaan en langs het por tret van- zijn -eerste vrouw. Dan kwam er een gevoel van jaloerschheid' over haar, want deze eerste vrouw had hij immers lief gehad! miet geheel zijn 'hart. De huisknecht tikte aan de kamerdeur. Ute schrok, het was of zij betrapt werd op leelijke gedachten, waarvo-or ze zich schaamde. Zij sprong op. „Mevrouw, de weduwe Krochel laat vragen of het u past, haar te ontvangen. Zij wilde u graag even spreken." Ute knikte. De arme, kleine Ella Daar stond1 zij ook reeds op den drempel in die/pen rouw, nog bleek en teer, vol meisjesachtige liefheid' en strekte haar armen naiar Ute uit. Met innige teederheid) omarmd'e Ute haar. „Ik dacht, dat je nog niet terug was." „Gisteren gisteravond," zei Ella, plaats- .nemend naast Ute. „Het was een moeilijke terugreis. Je weet welke treurige herinneringen mij in zijn huis tege moet komen." Daar ligt een d-oodo vogel tusschen het riet. Mooi ziet hij er niet meer uit, zoodat we hem niet behoeven mede te nemen voor eene verzameling. Toch willen we even kijken, wat soort vogel het is. Aan de veeren gaat het bijna niet meer, om de soort te bestemmen. Men zegt wel eens, dat men de vogels aan hun veeren kent, en dikwijls is dit ook waar, maar niet zelden ook moeten de kenmerken van poo-t-en en snavel mede- helpen, om juist te kunnen zeggen, welke species- men heeft. Nu, deze vogel heeft pooten, zooals men ze ■niet dikwijls aantreft. Elk der vier te-enen van iede- ren poot is met een breed vlies omzoomd, doch deze vliezen brengen geene verbinding teweeg, als hij zwem- en roei voeten het geval is. Aan die o-mzoomin- gen -of lobben kan men dadelijk weten, dat men hier met een fuut db&n heeft. Aan den roodachtigen snavel, die recht en puntig is, kennen we de grootste soort fuut, die Zanddrijver en Satijnduiker wordt ge noemd. De vogelkundigen heeten hem Colymbus cris ta tus. Voor ons land' is hij hoofdzakelijk -een zomer vogel, vertoevende van April tot September, ofschoon ook in den winter nog wel -enkele exemplaren aan de kusten overblijven. In groot aantal vindt men deze futen bij ons- niet, maar dat komt wel door de wreede vervolging. Ze hebben op de onderde-elen keurig wit te, satijnachtige vederen, en daarom weet men er in Engeland een kostbaar bont van te maken. Zoodoen de hebben jagers tal van deze vogels ge-scho.ten en op gevangen, om ze voor go-eden prijs te kunnen verko-o- pen, maar zoodoende ook is deze mooie fuut veel zeld- „Arme Ella,zei Ute vol deelneming in het lieve gezicht van de jonge vrouw blikkend. „En toch kan niemand je hierbij helpen." Ella knikte. „Niemand. Ik moet dezen -strijd allen doormakend. Kijk Ute," ging zij met trillende stem: voort, „hoe ongelukkig -mijn huwelijk met hem ook was, Arminus' plotselinge dood heeft mij toch heftig aangegrepen". at komen moet, -dat komt," zei Ute, haar handen drukkend'. ij kunnen het niet tegenhouden, noch in haat, noch door ljefde." „Hij hechtte meer aan het leven dan ik. En nu," ging zij zachter voort, „ben ik erfgename van zijn geheele nalatenschap. Hij was de laatste Krochel. Ik heb het niet geweten. Verheugen kan ik er mij niet over." „O,, Ella, zei I' te met ontroerde stem, terwijl zij haar een kus op de wang gaf, „spreek zoo -niet. Een heel leven ligt nog voor je. Iloe kan je gelooven, dat het nu afgesloten voor j-e is? Al is het waar. dat je nu moedeloos bent en al begrijp ik dat ook volkomen, je zult weer opleven, je zult weer van voren af -een nieuw leven beginnen. En zelfs het droevige leven, dat achter je lig't, zal voor het nieuwe leven zijn voor deel brengen." „Lieve, lieve Ute," fluisterde Ella, zich "tot haar schouder overhangend. „Je weet niet, wat ik alles vergeten moet. En hoe machteloos ik mij gevoel bij het terugdenken aan al het gebeurde. Toen ik alleen door de stille; bos-schen van den Harz ging, had ik voortdurend het gevoel, dat een donkere schaduw mij volgde mijn herinneringen waren het. En als de bladeren van de boomen op mij neervielen, dan had ik een gevoel of ik daaronder zou begraven worden." •„Zenuwen zei Ute; hartelijk en troostend liet ze er op volgen„De slag van zijn dood en wat er aan vooraf ging, is te erg voor je geweest. Je bent over spannen, maar dat zal beter worden. Geloof mij." „Vaak, al-s de zon in het dal s-cheen", zei Ella. waarbij het bloed haar even naar de wangen steeg, wensen te ik, dat ik vleugels had om weg te vliegen - ver, ver weg! En mijn hart begon te jagen, alsof zamer in ons land! dan vroeger, ofschoon hij toch nog overal voorkomt, waar grootere poelen en plassen zijn, waarin hij ook zijn vreemd nest maakt. Dit toch be staat uit een hoopje half rotte waterplanten, dat slechts los bevestigd' is tusschen enkele rietstelen en met het water rijst en daalt. Soms ook drijft het ge heele nest een -eind' verder, maar dat is voor den vo gel volstrekt geen reden, het te verlaten. Evengoed broedt hij zijn zestal eieren uit, die oorspronkelijk dof wit gekleurd waren, maar door het vuil van pooten en waterplanten eene vieze, geelachtige kleur hébben ge kregen. Wanneer de fuut het nest verlaat, dan be dekt hij het met zoo'n rottende massa, en als deze door het zonnetje beschenen wordt, blijven daardoor de eieren heel la-ng warm, zoodat de vo-gel dan een ge- ruimen tijd! van het nest kan blijven, zonder dat het broedsel gevaar loopt. De fuut zorgt ook goed voor zijne jongen. Wanneer het wijfje gevaar ziet naderen, neemt zij hare kinde ren op den rug en onder de vleugels en duikt er zoo mede onder water, om een heel -eind verder pas weer -boven te komen, om, zoo noodig, déze bewegingen her haaldelijk te doen. We zullen nu het -cadaver maar weer wegwerpen, want niemand is er op gesteld, zoohi bedorven boutje mede te nemen. We hebb-en er evenwel het een en an der van dezen vogel door geleerd. De futen behoor en in ons waterig landje thuis, en er komen verschillende soorten voor, het meest well dé kleinste, dodaars ge noemd. Niet gemakkelijk is- het, deze vogels van na bij te bezien, daar ze tamelijk schuw zijn en uitstekend zwemmen en duiken kunnen, waarvoor die vreemd ge vormde voeten bijzonder geschikt zijn. Loopen doen ze niet best, omdat de pooten heel achter aan het j lichaam geplaatst zijn. Ook zijn hunne korte vleugels niet bijzonder tot vliegen geschikt. Augustus geeft zeer v-ele vliegen, muggen, rupsen, torren, enz., die het den mensehen gewoonlijk meer lastig dan aangenaam maken. Gelukkig, dat er vogels zijn, die -er honderden verorberen. Maar ook in de du-nlijvige sluipwespen hebben we getrouwe helpers t-e zien. Met den langen angel worden gaatjes geboord in de lichamen van de rupsen en poppen en andere dieren, -en daarin worden meteen de eieren gelegd. De kl-eine, kruipende wezentjes1, die uit die eieren te voorschijn komen, voeden zich met het inwendige van de rupsen, die nu onherroepelijk ten do ode zijn opge schreven. Al trager en trager worden de bewegingen van zoo'n verzameling sluipwespen -bevattende rups, die eindelijk een plaatsje opzoekt om te sterven. En zoo zi-en we straks aam schutting en venster weer doo- de rupsen met hoopjes geel-gekleurde coco-nnetjes er bij. En wie het niet beter weet, zal ze misschien hou den voor eieren van die doode rupsen, welke vergis sing ail zeer dikwijls gemaakt is. Laat ons bedenken, dat rupsen, nimmer eieren leggen, doch dat dit het werk van vlinderwijfjes is. Uit die gele -popjes komen sluipwespen te voorschijn, die ook weder rupsen voor hare voortplanting noodig hebben. Hieruit volgt dus, dat hoe meer sluipwespen er komen, hoe minder het aantal rupsen zal worden. Maar waar ia het ook, dat ir, jaren, die miuder go-ed zijn voor d-e vermenigvuldi ging van de rupsen, het aantal sluipwespen minder groot zal zijn, zoodat er geen gevaar bestaat, dat we ook te veel van die diertjes zullen krijgen. We zi-en dus, dat ook hier in de natuur alles schoon ingericht is, en diat het -lerven van het eene di-er dik wijls afhankelijk is van dat van het andere. Alles past keurig in en bij elkander, -en als de menscken nu maar nimmer het. evenwicht gingen verbreken, dan zou alles wel „reg kom." Maiar velen meenen het beter te we ten, zonder dat ze hebb-en leeren lezen in het groote Natuurboek, waaruit we evenwel nimmer alles zullen leeren hegrijpen. Menigmaal hebben tuinlieden de gele hoopjes „rup- seneieren," naar zij meenden, vernietigd, zonder t-e we ten, dat ze hunne beste vrienden en medewerkers ter dood brachten. J. DAALDER Dz. FEZ. Nog steeds liggen we met onze kolonne ter sterkte van ongeveer zes-duizend man langs de boorden; van de a-ivier „Loily Seb-oe" en wachten op- de aanvoerders d-er Berberstammen, die hnnne onderwerping „denke lijk" zullen komen aanbieden. Wel zijn reeds eenigen hunner zich in -ons kamp komen melden en er is on derhandeld met onzen generaal Baillaud, maar tot een [werkelijk goed resultaat zijn beide partijen niet geko men, daar het zoo de Marokkaansche gewoonte is de -zaak slepend te houden. Z-e willen alles weten, doch wanneer -de Fransche tolk hfen wil ondervragen weten ze niets, kennen niet eens- den naam hunner naaste buren en houden zich onwetend met de geschiedenis van wat in Fez is- voorgevallen. Desniettegenstaande brengen ze toch steeds iets mede voor ons, hetzij scha pen, geiten en zelfs een oud ma-ger paard, dat waar schijnlijk een of andere- chronische ziekte beeft en langzaam wegkwijnt, een re-den te meer om het aan de FransChen cadeau te geven. Het werd dankbaar aan genomen om den volgenden dag te worden doodgescho ten, daa,r de veearts het besmettelijk voor de overige ideren heeft verklaard. Wat die lieden beweegt nu z.oo ondergeschikt te w-orden ligt denkelijk aan het jaargetijde. Ze willen wa-ars-chijnlijk eenige dagen rust hebben -om hunne te veld' staande gewassen binnen te halen en te verkoo p-en en dan vangt het spel wedter aan. lederen nacht wordt het kamp verontrust, paarden willen ze rooven en onzen toevoer van levensmiddelen tegen houden. Wat we hier nu zoo al uitvoeren? zult u denken. Eerstens is het zeker geen rust, die we ge nieten, de wacht eischt te veel manschappen, daar lederen avond nog posten en kleine voorposten rond ons kamp worden uitgezet. Eiken nacht hoort men de schoten knallen en kruipen we weder onder ons stukje zeildoek uit om zoo noodig een vijandelijken aanval af te slaan, dych na- eenige ©ogenblikken hoo- ren we de geruststellende mededeeling, dat de schild wacht zich vergist heeft en op een soepketel heeft ge schoten, tot groot leedwezen van den kok, die des mor gens het zoo onmisbare instrument doorzeefd vindt en onbruikbaar. Ook voor Fez blijft alles vrij rustig; de schrik, ver oorzaakt door het plotselinge vertrek van den Sultan, zijn spoorlooz-e verdwijning, heeft plaats gemaakt voor een stille berusting, doch voor hoe lang? Dat ze niet tevreden zijn -onder de Fransche regeering spreekt van zelf, vooral nu reeds de Fransche ambtenaren aanvan gen om in Fez de belasting te gaan heffen. Eenige groote dorpen van tenten van zoogenaamd herders volk zijn naar onbekende plaatsen vertrokken, denke lijk het gebergte in, ver genoeg uit de huurt om miet meer door de tollenaars te worden bezocht. Wee hun evenwel, wanneer ze vroeg of laat weder -onder onze handen vallen, dan wordt met dubbel krijt geschreven en de helft hunner bezittingen gaat naar -ons over. Wat -een prachtige streek hier rond Fez, geheel om geven door prachtige tuinen, beplant met allerhande het tweemaal zoo groot en zwaar was geworden. Het was een wild' gehamer in mijn borst. En'ik wist niet of het mij daarna zwaard-er of lichter te moede was geworden. Maar als dan de zon onder gegaan was, clan) kwamen d-e donkere, sombere gedachten alle weer terug. Ik voelde mij zoo vreemd, zoo anders, of ik niet meer dezelfde was van vroeger. „Ella", zei Ute, diep ontroerd, denkend) aan wat zij zelf had doorgemaakt, „de menschelijke ziel is als een golf, het menschelijke lot is als1 de wind. Wist je dat niet „Neen", fluisterde Ella, haar lief gezicht tot haar vriendin opheffend. „Jij hebt dat geweten?" „Geweten -eerst niet maar ik heb het ervaren, dat zegt meer", zei Ute. „Dan wil ik wachten tot ook ik die zekerheid) krijg", riep Ella, haar armen om Ute's hals slaande. De president tradl binnen. Een oogenblik bleef hij, verrast over dit treffend schouwspel, staan, toen kwam hij op Ella toe-, greep haar handen en drukte daar een kus op. „Ik beu eerst nu in de gelegenheid u persoonlijk de verzekering te geven van mijn innigste deelname in wat u overkomen is.- Ik kan daaraan toevoegen, dat het mij zeer veel genoegen d-oet u in onzen kleinen familiekring welkom te heeten. Ik behoef u zeker niet te zeggen, dat in alles, waarin dat ijiaar eenigs- zins gaat, mijn persoon -u ten dienste staat. Dat spreekt van zelf. Maar", ging hij lachend voort, „ik vrees, dat Ute nog beter dan ik in staat is u te hel pen, waar dat noodig en wenschelij-k is." Hij wachtte -niet op een antwoord. Haar betraande oogen, die zij. nog verlegen, tot hem opsloeg, zeiden hem voldoende. „Hoe gaat het met uw grootvader?" vroeg hij, een -stoel aanschuivend. „Niet erg goed. Ik ben daar juist' geweest", zei Ella zacht. „Zijn heele zijde is verlamd, maar de dok ter hoopt hem toch in leven te houden. Is het waar, Ut-e zoo wendde ze zich tot haar, „dat je je ouders hier niet lang meer zult houden?" „Men sprak er in het sanatorium van, dat j'e ouders deze stad weldra gingen verla-ten", vervolgde Ella. „Is het waar, Ute, dat je vadér. „Daarover", viel Ronniges in, vóór dat Ute een ant woord kon geven, „kan niemand' nog iets hes-list we ten of zeggen. Zoo vlug en kortaf al-s bij d-e militairen gaat het bij ons niet. Men wordt overgesprongen en voorbij gegaan, hoopt da.n een volgenden keer aan de beurt voor bevordering te komen men wacht dan weer vol spanning. Het gaat zeer langzaam." Ute had niet precies gehoord, wat hij zei. Haar ziel was vervuld met geheel andere gedachten. ILij had haar niet de hand gegeven bij het binnen komen, zooals hij vaak deed in den laa'tsien tijd'. Het was duidelijk, dat hij zich steeds meer terugtrok va.n elk blijk van vertrouwelijkheid. Het deed haar pijn, diep in het hart. Ella was opgestaan. „Ik moet nu gaan." „Nu, dag dan. het allerbeste!" zei Ute op ongewoon weeken toon. „En laat tante Lo-uis-e toch vooral vaak bij. je* komen; zij is -een lief, gevoelig menschenkind." Zoodra de kamerdeur achter de jonge vrouw geslo ten was,- trad Ronniges oip Ute toe, „Mijn lieve Ute, de kleine mevrouw Krochel heeft daar een zaak ter sprake gebracht, die. je luistert niet naar wat ik zeg." „Toch wel" zei ze, zich tot kalmte dwingend. „Al leen weet ik niet waar je precies op doelt." „Het is duidelijk", zei hij met bijzonderen nadruk, „dat ik alle redenen heb, mij tegenover je ouders zeer dankbaar te gevoelen. Als een gewoon schoonzoon zou ik daarvan steeds blijk geven. Maar mijn positie als meerdere van je vader in ambt, plaatst mij in wat moeielijke verhouding tegenover hem'. Ik vrees, dat je vader op den duur niet in staat is mij thuis als schoonzoon en in zake-n mij als meerdere te behande len. Ilij kan die twee moeilijk scheiden." Hij wachtte even en zag haar kalm en ernstig in de oogen. „Heb je mij begrepen, Ut-e?" (Wordt vervolgd.)'

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5