Aan den zwier - op bevel. 'iïWum VERLAAT K-Mmv u op SPAART TIJD, I 1 ARBEID EN Ik GELD. wmmmtammmmmmmmtmmmmiimmammKmiiiiMmmmm „Om die reden hebben wij gemeend in het belang „van den handel en het verkeer in onze gemeente de „aandacht van U. E. A. te mogen vestigen op de ge knielde omstandigheden en hebben wij de eer TT be leefd uit te noodiigen ons wel eenige inlichtingen te „willen doen toekomen omtrent hetgeen de handel te „wachten heeft met betrekking tot de los- en laad plaatsen aan de Kanaalkade en de voorziening in „het boven omschreven ongerief." De Kamer enz. Waarop als antwoord eene missive is ingekomen, van den navolgenden inhoud: „In antwoord! op Uw schrijven, d.d. 29 Juli 1.1. No. „499, hebben wij de eer U te berichten, dat de plannen „voor het verbeteren van de Kanaalkade in voox-berei- „ding zijn en naar wij hopen binnenkort aan den Raad „dezer Gemeente kunnen worden voorgelegd." Burgemeester en Wethouders van Alkmaar, (get.) G. Ripping, Voorzitter, (get.) Donath, Secretaris. Na bespreking' werd omtrent dit punt besloten de door B. en W. in te dienen plannen af te wachten. Voorts was ingekomen een afschrift van een voor stel, door Gedeputeerde Staten gericht aan de Prov. Staten, strekkende om in de bestekken voor de uitvoe ring der provinciale werken bepalingen op te nemen, welke medebrengen „dat het, gebruik van loodwithou- „dende verven zal zijn verboden voor alle binnenwerk „onvoorwaardelijk en voor alle buitenwerk overal, „waar zulks zonder onoverkomelijke bezwaren voor het „werk kan geschieden;" „dat indien de hoofdingenieur voor bijzondere wer- „ken of gedeelte van werken het gebruik van loodhou- „dende verfstoffen toelaat, het loodwit moet worden „betrokken van eene fabriek, die het levert, gemalen „in zuiver belegen lijnolie, dat voor deze bijzondere „gevallen jongens beneden 18 jaren niet met bet ver- „ven met loodwit worden belast en voorzorgsmaatrege len worden g-enomen betreffende reiniging en klee- „ding der werklieden; „dat het droog afkrabben en dröog puinen van lood- houdende verflagen zal zijn verboden." Deze missive werdi voor kennisgeving aangenomen. Se. Een adres aan Z. E. den Minister van Justitie, strekkende tot het indienen van het noodige wetsont werp voor de instelling van een handelsregister. 4e. Eene missive van B. en W. houdende verzoek om van advies te dienen omtrent de daarbij gevoegde Voorloopige opgemaakte lijst van kiezers voor de Ka mer van Koophandel. Nadat alle daarop vermelde personen waren opge noemd en nagegaan, werd besloten te berichten dat. alle op de lijst voorkomende personen voldoen aan het vereischte bij het reglement bepaald. Vervolgens kwam de rekening en verantwoording over het jaar 1911 in behandeling. Door de heeren S. de Lange PBz. en H. P. Ibink Meienbrink, daartoe door deu voorzitter uitgenoodigd, werd' het door den secretaris opgemaakte concept nagezien en accoord bevonden. De rekening, sluitende met een batig' saldo van 16.52 werd door de vergadering vastgesteld ter indiening' aan den Raad der gemeente. De overige ingekomen stukken, waaronder een groot aantal verslagen van over het jaar 1911 van an dere Kamers van Koophandel zullen worden rondge zonden. Na rondvraag werd daarop de vergadering gesloten. GEVESTIGDE PERSONEN. E. Hilleström, smid, n.h., Ie Kanaalstraat 16. J. Beumer, timmerman, r.c„ v. d. Woudestraat 61. wed. Holle-van Lennep, zonder 'beroep, o.l„ Kennemer- straatweg 110. P. B. Stokman, kruidenier, r.k„ Nieuw- poortsteeg 2. T. Schagen, zonder beroep, n.h., Snaar- manslaan 101. R. O. van der Veen, chemiker, n.h., Enidsen. J. de Winter, banketbakker, r.c., Laat 111. P. Bruijn, bankwerker, geref., Koningsweg 44. W. J. Glas, stalknecht, r.c., Nieuwstraat 13. M. Ketel, ass. huishouding, geref., Verdronkeuoord 103. M. A. E. Veenvliet, d.b„ r.c., Langestraat 104. K. Veenhuizen, slagersknecht, n.h., Payglop 11. O. J. Witteveen, kell- nor. r.c., Ged- Nieuwesloot 49. VERTROKKEN PERSONEN. M. E. Haakman, leerling-modiste, r.c., Huigbroxx- werstraat 8, Texel. M. Knol, boerenknecht, n.h., Om- Naar het Engelsch van THOMAS L. MASSON. Mevrouw Pilbury, presidente van de plaatselijke Vrouwenvereeniging, voorzitster van het Ziekenhuis fonds-comité, leidster van alle mogelijke kerkelijke vereenigingen, lid van de commissie van onderwijs, en dan bijkomend ook nog' opperste heersbheres in haar eigen huis, kwam haastig binnen. Na haar man, die rustig' bij het vuur zijn avondblad zat te lezen, een kus gegeven te hebben, ging ze naar haar schrijfbu reau en rangschikte daar eenige papieren. Deze dame, dat moet erkend! worden, was volkomen bevoegd voor haar taak. Ze had een cursus gevolgd in handelstekenen, ten einde zich te bekwamen voor de „zakelijke zijde" van haar huishouden. Ongeveer het eenige wat haar man deed, was het inkomen te ver dienen, dat hij met groote regelmatigheid aan haar overdroeg. Ze 'beschikte er over als vrouw-van-zaken, en gaf hem g-eregeld' een bedrag terug, dat naar haar meening voldoende was voor zijn persoonlijke behoef ten. En zij waren redelijk gelukkig. Hij was een kalme, weinig begeerende man; die belang stelde in kalme dingen, niet, zoozeer een pantoffelheld, maar tevreden aan zijn vrouw de practijk van het huishouden over te laten. Misschien was hun huwelijk gelukkig omdat ze twee tegenovergestelde naturen waren. Iedere week maakte zij zijn lijst van werkzaamheden voor hem op, en hij volgde die. Zoo stonden de zaken op den middag in kwestie. Mevrouw Pilbury was in gedachten verdiept. Blijk baar had ze iets op haar gemoed; maar zij was er de vrouw niet naar om aan besluiteloosheid toe te geven. Een stapel papieren beslist neerleggend, wendde zij zich met vastberaden gelaat tot haar man. „William", zei ze, „ik heb over jou nagedacht, en ik ben tot de conclusie gekomen dat je een radicale verandering noodig hebt." William schrok. De gedachten aan een radicale verandering was nog nooit te voren in hem opgeko men. Er was eens een tijd' in zijn dagen van studie toen hij nog al wild was geweest; die. periode hing nu als een glorieuze schijn aau de schemerige horizon van zijn verleden. Hij droomde er nu en dan van met een kalmen herinneringsglimlach. Die rumoerige nachten! Die wilde dagen! „Wat voor soort verandering?" vroeg hij met een voorgewende verbazing. Mevrouw Pilbury wist precies waar ze over sprak, en ze verspilde geen woorden. „Je moet eens aan den zwier", antwoordde ze. „Aan den zwier?" „Ja, je bent een man. Ik heb je te veel vastgebon den. Ik ben met mijn gedachte zóó bezig bij mijn za ken, ik ben zóó verdiept in mijn werk, dat, ik je onwil lekeurig heb meegesleept als een onderdeel van het ge heel. Dat was ongetwijfeld juist in beginsel, maar ik val 64, Venhuizen. J. F. T. A. K. Cohen, bakker, n.i., Nieuwlandersingel 35, Amsterdam. G. J. Evers, gla- zenwasscher, n.h., Snaarmanslaan 58, Amsterdam. O. ,1Koster, dienstbode, n.h., Wildemanstraat 21, ILeilo. D. Winkel, boekhouder, n.h., Zijdam 5, Rotterdam. R. P. de Boer, bankwerker, n.h., Luttik-Oudorp 5, Helder. C. Schenner, d.b„ n.h., Oudegracht 293, Watergraafs meer. A. Verger, kleermaker, r.k., Heul 22, Amster dam. G. Honig, bierbottelaar, d.g„ Heiligland 18, Graft. M. Scalé, zonder beroep, n.h., Heiligland 4, Broek op Langedijk. A. J. van Trotsenburg, opzichter,, geene, Kanaalkade 36, Medan-Deli. A. Voorthuijsen, zonder beroep, n.h., Veerstraat- 1, Uitgeest. M. Vas- binder, zondeir beroep, n.h., Bergerweg 62, Heiloo. J. Zwart, d.b., r.c., Langestraat 104, Velsen. J. Ruward, d.b., n.h., Spoorstraat 73, Leeuwarden. IJ. Bokma, ver pleegster, n.h„ Ritsevoort 15, Groningen. H. V. Dijck- meester, zonder beroep, n.h., Zijdam 7, Rome. H. A. Wester, onderwijzer, n.h., Kennemerstraatweg 164, Ambt-Doetinchem. D. de Haan, zonder beroep, n.h., Langestraat 23, Amsterdam. J. A. L. Wehnes, schip per, r.c., Ooster Kolkstraat 13, Zaandam. Z. Sieffers, onderwijzeres, n.h., Steijnstraat 35, Graft. A. O. J. P. Moomian, kermisreiziger, n.h., aan boord, Amsterdam. G. J. ter Beek, onderwijzeres, r.c., Oudegracht 173, Bussum. M. E. F. Voogel, onderwijzeres Bewaar school, r.e., Oudegracht 173, Soest. Ingezoiiden «tukken. Alkmaar, 18 Augustus 1912. Mijnheer de redacteur! „Onder geen voorwaarde" wenschte de heer Kuiper terug te komen op de, niet door ons, maar door Ds. de Pree te kwader ure ter sprake gebrachte kerkelijke be weging van '34 en '86. Nu hij evenwel, door onze wijze van strijdvoeren, zijn woord heeft gebroken, verzoeken wij U beleefd nog eenige plaatsruimte. Vooraf deze opmerking: de heer Kuiper verliest zich in zijn laatste stuk geheel in bijzaken, die wel met de kwestie in verband staan, doch geen hoofdzaak zijn. Ie. De beschuldiging, dat de Gereformeerden oor zaak zijn van den treurigen toestand! der Herv. Kerk, is niet waar. Gelukkig is er een deel Hervormden, n.l. de mannen van den Geref. bond, d'ie erkennen: bij ons ligt de breuke; wij hebben overtreden. Ds. M. v. Grieken, voorzitter van benoemden bond, zegt in een lezing o.a. dit: „Dat is de ellende van onze Herv. Kerk, dat zij haar beginsel: Gods Woord' te eeren als kenbron en regel voor leer en leven, verlaten heeft." Bovendien, n u heeft de Herv. kerk een orthodoxe Synode, en lijden de reorganisatieplannen van Dr. Kromsigt schipbreuk. Heeft men de vorige week zijn teleurstelling over den opzet dier plannen niet openlijk in de Syn. vergadering uitgesproken? Ja, Groen heeft het eenmaal naar waarheid gezegd: „De Synode is de reglementaire toovercirkel, die telkens meer de ge meente brengt onder de slavernij van het ongeloof." 2e. Er is nog een verschil tusschen ons en de mo dernen. Zij zijn, zoolang ze in het Genootschap blij ven, nog broeders. (Dr. Kromsigt wil immers de modernen gaarne in de kerk houden). Wij, de „af gescheidenen" (van het Genootschap n.l.) persé vijan den. Toch. niet altijd. Onder één voorwaarde wil men ons wel lieve broeder heeten, n.l. bij verkie zingen. Dan wordt de hulp der „gescheiden" broe ders ingeroepen en wee U! indien ge zeg*t „aan dat goddelooze spel doe ik niet mee." Dan zijt ge een Pharizeeër, een Ezau, een verrader van de zaak der orthodoxen. Zoo ziet men, tot welke liefelijke dingen kerkisme brengt. 3e. De quaestie was een andfere. De kerkeraad waarschuwde tegen oneerlijke verkiezingspractijken van den kant der orthodoxe partij. Op welke wijze hij dit wenscht te doen, gaat den inzender en zijn mede broeders absoluut niet aan. Wij staan niet onder cu- rateele. Voor één ding danken we den inzender, n.l. hiervoor, dat hij erkent dat waarschuwing noodig was. Dat ligt toch zeer duidelijk uitgesproken in het advies tot persoonlijke bespreking. Wanneer we nu nagaan wat de heer Kuiper vervol gens te berde brengt, dan blijkt spoedig, dat hij on miskenbare blijken geeft met. de toedracht van het conflict in 1834 en 1886 niet op de hoogte te zijn. Hij vrees dat ik te ver ben gegaan. En dan ben jij zoo goed zoo erg goed. Je hebt je er nooit tegen ver zet, William, en mijn geweten pijnigt me nu." „Wat wil je dan dat ik zal doen?" vroeg William, met een stem bevend van ontroering. In een oogenblik, als aangeroerd door een toover- staf, was zijn natuur opgewekt. Die oude tooneelen, die zijn herinnering zoo lang had gekoesterd, werden nu levendig. Kon het mogelijk zijn, dat hij weer eens onafhankelijkheid zou genieten? „Je hebt te veel consideratie voor mij gehad je bent zoo onzelfzuchtig geweest, dat je niet je eigen neigingen hebt gevolgd. Meer vrijheid, William - dat is wat je moet hebben." Een stilte volgde. William verzamelde snel zijn krachten. De gedachte was zoo plotseling geweest, dat hij zich zelf weer moest reconstrueeren. Maar ein delijk zei hij bescheiden: „Hoe ver kan ik gaan?" „Zoo ver je wilt," Mevrouw Pilbury zweeg ook even en ging toen snel voort: „De kwestie is dat mijn denkbeelden geheel veran derd zijn in de laatste maanden. Ik bedoel geen oogenblik dat ik iets schandelijks zou goedkeuren, maar ik vind, als ik om mij heen zie, dat het- leven, breed beschouwd, niets dan contrast is. Groote man nen hebben altijd hun oogenblikken van zwieren ge had. De kleine naturen blijven op hun smallen weg, bang met het fatsoen in strijd te komen, Jij hebt een groote ziel, William. Dat heb ik altijd gevoeld. Maar jo bent in den knel geraakt. Ik heb je verdrukt. Ik wil nu dat je vrij wordt. Wat zou je er van zeggen ei- eens een proef mee te nemen voor, zeg een week?" „En dan precies te doen wat ik wil?" „Ja. Aan het eind van de week kunnen we er dan over praten, en het resultaat noteeren." Mevrouw Pilbury was in alles vrouw-van-zaken. Ze achtte alle dingen geschikt om desnoods te worden beheerd door een aandeelhoudersvergadering'. „Ga jij een week aan den zwier, zonder op de gevolgen te letten. Dan kun nen wij de winst- en verliesrekening opmaken. Wil je?" William stond op. Zijn gelaat straalde van nieuw geboren vreugde. „Willen? Of ik wil?" riep hij uit. „Wel, lieveling, ik zal het probeeren." Het is merkwaardig zoo snel een uitgedoofde ver beelding kan worden in vlam gezet door een nieuw idee. Den volgenden ochtend stond Pilbury op, in zijn hoofd een programma van slechtheid, dat eer zou hebben aangedaan aan Heliogobalus. Na een haastig bezoek aan zijn kantoor, zocht hij de stam-plaats op van een ouden kennis, een zekeren Skater; als er ooit een losbol op de wereld was ge weest, dan was hij bet. Vroeger hadden zij elkaar goed gekend. Onnoodig te zeggen dat zij elkaar se dert. jaren niet gesproken hadden. „Skater, beste kerel", zei Pilbury, „ik heb je hulp noodig. Ik ga aan den rol." Skater keek hem ongeloovig aan. „Wat is er gebeurd?" vroeg la ij. „Vrouw uit?" levert geen tegenspraak, wel qualificatiön zonder eind, die kant noch wal raken. Mannen als Da Costa en Groen worden in onze krin gen met eere genoemd. En we weten óók waarom. Zou dit ook zoo zijn in Hervormde kringen? Aan deze namen kunnen we wel toevoegen, om met onzen tijd mede te gaan: Dr. Visscher, Dr. v. Leeuwen, Ds. v. Grieken, Dr. de Loudt van Wijngaarden, in 't kort, de mannen van den Gereformeerden bond (niet te ver warren met de „Volkskerk"-mannen, Dr. Kromsigt etc., verdedigers van de meest potsierlijke inconse quenties). Toch zijn we geen peuteraars en menschenvergoders. Heusch, de heer Kuiper geloove ons, aan deze kwaal lijden we niet. Waarom wij de mannen van den Gereformeerden bond hoogachten? Omdat zij niet bij een ander, maar bij zich zelf de schuld zoeken. Hoor maar, wat Ds. van Grieken in een lezing zegt: „Onze kerk heeft geen belijdenis, waarnaar zij spreekt; geen geloof, waaruit zij leeft, geen heilige orde om naar te hande len en te wandelen Godö Woord verachtend". „Onze kerk is geen huis des Heeren meer, waar de Heere de Koning-, de Wetgever en de Rechter is; onze kerk is een samengestelde massa van allerlei men- schen, die elkander haten en bestrijden boven alles God hatend en hem grievend in Zijne Heilige Majes teit. Dat is hare zond e." En wanneer hij vraagt hoe tot oplossing van het kerkelijk vraagstuk te komen, dan geeft hij dit anp woord1: dat er geen andere en geen eerlijker oplossing- is, dan dat onze Herv. Kerk weer onder de Macht van Gods Woord kome en de Regeeringsdaad van 1816 worde te niet gemaakt en uit elkander gaat, wat niet bij elkaar behoort dan zal bij elkander komen wat van één belijdenis is. Of dat geen verscheuring onzer kerk zal zijn? Ja gewisselijk. Althans van ons tegenwoordig kerkgenootschap, zooals dat sedert 1816 bestaat. Maar. een verscheuring, zooals er plaats greep in Jacobs huis, toen hij gereed stond om het land Kanaan binnen te gaan, komende uit Meso- pothamië. Want toen beval hij: „doe uit uw midden weg de vreemde goden, die gij uit Ur der Ohaldeën hebt medegebracht." Die scheur moest er komen. Omdat de Heere alléén God is. En zoo werd Jacobs huis niet verteerd, maar mocht groeien en bloeien en groot worden. Op een andere plaats zegt Ds. M. v. Grieken: „Wanneer de regeering onderzoekt wie Hervormd is en wie niet, heeft ze altijd de bril van het staatscrea- tuur anno 1816, op." Deze dingen zijn gesproken door de mannen van den Gereformeerden bond, leden der Hervormde kerk. W ij denken zoo„Niet de slechtste." Maar, wéé U, gij Gereformeerden, indien g ij het waagt het God onteerende knoeiwerk van 1816 aan te tasten. Dan wordt IJ met hooghartig gebaar verwezen naar teksten als Math. 22:15, 2 Sam. 6:6, waarin sprake is van de raadslagen der Pharizaën en ontheiligers van de „Ar- ke Gods" waarmede n.b. het Hervormd Genootschap bedoeld wordt. Aan een dergelijke tekstinleggerij wa gen we ons niet. Het zou bepaald jammer zijn, indien het geval met den predikant uit de gescheiden kerken, dat de heer Kuiper in het slot van zijn laatste schrijven, uit den schat zijner blijkbaar rijke ervaring naar voren brengt, in den stroom van beweringen zou verdrinken. Een conflict om' een afwijking' van Dr. Kuijper in de doopspractijk komt ons bijna onmogelijk voor, omdat, de inzender kon dit weten, die afwijking niet bestaat. Mogen wij hem daarom eens uitnoodigen ons mede te deelen, waar zich een dergelijk geval heeft voorge daan? Dat kan zijn nut hebben want mocht de waar heid! van 's heeren Kuipers bewering te zijner tijd blij ken, dan willen wij hem bij voorbaat verzekeren, dat de meeste leden dér „gescheiden" kerken een d e r g e- 1 ij k conflict ten strengste afkeuren. Het slot van het schrijven van den heer Kuiper is vermakelijk. Wij beweerden, dat de kerk een zon dig' stilzwijgen bewaarde toen de Synode de belijders vervolgde. En we vroegen, of dé kerk soms ook neu traal' was. En nu constateert de heer Kuyper dat „de Herv. kerk zich over de handhaving der belijdenis nooit heeft uitgesproken." Hoor nu wat Groen weer zegt: „Vrees voor rust- „Neen, maar ik zal er toch eens voor een poosje het mijne van nemen. Het is alles in orde. Alles loopt goed. Kom, laten we eens iets gaan gebruiken." Ze verhuisden naar het dichtsbij zijnde café. „Wat is de nieuwste soort „cocktail"?" vroeg Pil bury. „Laten we een „teddy-bear" nemen. Die zal ons opknappen." Ze deden het. „Wel', zei Skater, „wat zou je zeggen van een dag je op de renbaan?" „Prachtig!" Skater's auto wachtte; en kort daarna snorden ze weg. „Ik zet op Garter!" riep Pilbury op de renbaan een bookmaker toe, een vijftig-dollar-biljet in de lucht zwaaiend. „Hij zal het in een galopje winnen", zei de bookma ker, het geld aannemend'. Maar liet paard verloor. Toen voor den laatsten zet afgeluid werd, stapte Pilbury, die twee honderd dollars achterliet, in Ska ter's auto, en ze snorden terug'. Het begon donker te worden, toen ze de stad binnenreden. Nog' meer cock tails! Een diner! „Zullen we naar de komedie gaan?" vroeg Skater. „Ik ben je man, beste jongen, tot het laatste schot. Maar daarna? Wat zou je zeggen van eeu spelletje poker? We kunnen dat bij mij thuis doen als je wilt. De oude vrouw zal er geen bezwaar tegen hebben." „Wat moet het worden? Een zaakje voor den hee- len nacht?" vroeg Skater. „Zelcer! Waarom niet?" Het stuk dat zij zagen, was van het gewone soort, dat begunstigd wordt door de „vermoeide mannen-van zaken". Gedurende de voorstelling scheen de geheele wereld te weten dat Pilbury geëmancipeerd was. Overal ontmoetten 'ze vriendschappelijk gezinde ken nissen. Ze werden telkens in d'e gangen en in dén foyer aangesproken. „Zal ik je eens' wat zeggen", zei Skater toen ze daarna aan een souper zaten, met een menigte ande ren, die Pilbury voor de eerste maal zag. „We zullen niet naar je huis gaan. Kom mee naar mijn kamers, dan zullen we daar een partijtje poker spelen." „Hoerariep Pilbury. De anderen waren allen bereid. Het was één uur, toen zij zich om de tafel schaarden. De limiet was een dollar. Het leek Pilbuiry of al de beste kerels van de wereld daar zaten. Het was een heerlijke, overwel digende fuif. Hij dacht er weer aan toen hij den volgenden och tend of om nauwkeuriger te zijn: den volgenden middag met zware hoofdpijn wakker werd in een bed hij Skater. Die heer was zich op zijn gemak aan het scheren. „Doe je die soort dingen iederen dag?" vroeg Pil bury. „Niet zoo erg als gisteren", antwoordde Skater met een glimlach. „Maar je moet- bedenken, oude heer, dat ik iets moet doen om den tijd' door te komen. Jij bent een getrouwd man; maar iemand als ik wel, ik moet mijn a»©st houdien." verstoring, voor tweedracht en scheiding, gaf de dier baarste en heiligste belangen en rechten der gemeente aan het ongeloof prijs. Dat is in 't kort de geschie denis van het Hervormd genootschap sedert 1816. Hoor wat Ds. v. Grieken zegt: En allen, die dan zoo 1 a f bang zijn, om waarheid' waarheid' te noemen en maar altijd' roepen: niet scheuren, niet scheuren!, die mogen het woord! van Groen wel tei" harte nemen: „Scheiding of revolutie vreest men. Laat men dan in het oog houden, dat men, door ze tot eiken prijs te ontwijken, naar scheiding of revolutie geleid wordt." En deze dingen zegt nu niet eens een „afgescheidene." Als hij het eens deed Ooncludeerende kunnen we dus besluiten: le. Dat Jezus Christus Koning, Rechter en Wet gever Zijner duur gekochte kerk is en dat geen magi straat, Synode of eenige andere macht zeggenschap heeft over de lidmaten der kerk. Dat dus niet een meerderheid van de helft plus één beslist wie „Ko ninkje' zal spelen, zij een orthodoxe of een moderne. 2e. De „afscheiding van het genootschap" is dus logisch een gevolg- hiervan, dat onze vaderen niet wenschten te knielen voor het door rrrenschenhanden gemaakte beeld „Synode," waaruit volgt, dat zij zich nooit afscheidden van de kerk, maar wel van „dege nen, d'ie niet van de kerk zijn." 3e. De Gereformeerde kerk van thans, zooals die uitgeleid is uit het diensthuis der Synode, is dus geen „afgescheiden" kerk, doch de voortzetting van der va deren kerk, al bezit ze niet zulke mooie, door machts misbruik verkregen en behouden, kerkgebouwen. Dit is onze px-etentie, die wij ons niet laten ontne men, ook niet, wanneer onze tegenstanders hun kracht in scheldwoorden zoeken en men ons Pharizeërs,fijnen etc., scheldt. 4e. Is erkend, dat men „noodgedwongen" de Evan gelisaties accepteert. En bewezen, dat dit klinkklare „afscheiding" is, daar men zelf een bestuur kiest en doet, of Christus de ambten niet heeft ingesteld. W ij komen thans niet meei' op de zaak terug. Onder geen voorwaarde. Dé redactie der Alkmaarsche Cou rant bedanken wij hartelijk voor de betoonde welwil lendheid. W. BRUIN. T. VAN ESSEN. IM xsao 1 Pilbury dacht na zoo goed hij kon met zijn ge zwollen hoofd en algemeen gevoel van rampzaligheid. „Zeg-, Skater", zei hij, „wil1 je mij een plezier doen? Ga dan even naar de telefoon, bel mijn vrouw op, en zeg haar dat ik zoo spoedig mogelijk Ihuis zal komen. Laat ze op me wachten." „Je kunt er op rekenen!" zei Skater. Ongeveer vier uur ging Pilbury, wiens gelaat wat betrokken was, langzaam de trap op naar de werkka mer van zijn vrouw. Ze wachtte op hem met een kal me, welwillende uitdrukking, en gaf 'hem goedhartig een kus. „Wel, William", zei ze, „hoe gaat het er mee?" Pilbury zonk op een stoel met een diepen zucht. „Er is niets aan." „Niets aan? Meen je dat?" Ze stond op met een verrukt gezicht. „Meen je dat werkelijk?" vroeg ze. „Heel stellig. Ik ben aan den rol geweest. Ik ben voldaan." „Vond je het niet prettig? Doe je het niet meer?" „Nooit!" Pilbury boog zich voorover, de armleu ning van den stoel vasthoudend, om zich een steun te- geven. „De eenige verontschuldiging voor een man als hij dingen doet", mompelde hij, „is dat hij een vrij gezel of ongelukkig getrouwd is; en zelfs dan is het slechts een hulpmiddel." „Geloof je werkelijk?" „Ik weet het niet. Het vernielt je gezondheid, be lemmert het gewone natuurproces, en brengt je geest van streek. Afschuwelijk!" „En zul je het nooit meel' doen?" „Ik geloof van niet. Ik vraag niets meer best© vrouw, dan om rechtuit den weg te gaan, dien ik tot nu toe langs g'ing." Mevrouw Pilbury kwam naar hem toe, en sloot hem verrukt in haar armen. „Ik wist hetriep ze uit. „Ik h'ad gelijk. Dit is werkelijk het nxeest trotsche oogenblik van mijn leven. Ik was zeker van mijn betoog." Pilbui-y streek mat een hand over zijn voorhoofd en richtte zich op. De houding van zijn vrouw wees op iets dat hij niet wist. Een vage argwaan kwam in hem op, dat zij een of ander vei'borgen doel had ge had. „Wat voor betoog?" vroeg' hij. „Wat is dan je be doeling geweest?" Als antwoord zwaaide imevrouw Pilbui'y met een ge weldig manuscript dat op baar schrijftafel had gele gen. „Ik beweer i n dit artikel", riep ze, „dat de mannen ieder oogenblik hun vrijheid! kunnen terugkrijgen als ze willen; dat. hun huidige toestand van onderwerping- geheel veroorzaakt wordt door hun eigen wenschen. Ik voelde dat ik volkomen gelijk had, maar ik wildo het bewijzen. Dat heb ik gedaan, tot. mijn eigen vol doening. En nu, William, ga jij dadelijk naar boven, naar bed, en blijf daar tot ik je zeg op te staan." En Pilbury mompelde in zichzelf, terwijl hij weg- strompelde: „Ik verlangde er naar dat ze dat zou zeggen. Nu begint het weer op het oude huis te lijken."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 10