Aan den zwier - op bevel.
'iïWum VERLAAT
K-Mmv u op
SPAART TIJD, I
1 ARBEID EN
Ik GELD.
wmmmtammmmmmmmtmmmmiimmammKmiiiiMmmmm
„Om die reden hebben wij gemeend in het belang
„van den handel en het verkeer in onze gemeente de
„aandacht van U. E. A. te mogen vestigen op de ge
knielde omstandigheden en hebben wij de eer TT be
leefd uit te noodiigen ons wel eenige inlichtingen te
„willen doen toekomen omtrent hetgeen de handel te
„wachten heeft met betrekking tot de los- en laad
plaatsen aan de Kanaalkade en de voorziening in
„het boven omschreven ongerief."
De Kamer enz.
Waarop als antwoord eene missive is ingekomen,
van den navolgenden inhoud:
„In antwoord! op Uw schrijven, d.d. 29 Juli 1.1. No.
„499, hebben wij de eer U te berichten, dat de plannen
„voor het verbeteren van de Kanaalkade in voox-berei-
„ding zijn en naar wij hopen binnenkort aan den Raad
„dezer Gemeente kunnen worden voorgelegd."
Burgemeester en Wethouders van Alkmaar,
(get.) G. Ripping, Voorzitter,
(get.) Donath, Secretaris.
Na bespreking' werd omtrent dit punt besloten de
door B. en W. in te dienen plannen af te wachten.
Voorts was ingekomen een afschrift van een voor
stel, door Gedeputeerde Staten gericht aan de Prov.
Staten, strekkende om in de bestekken voor de uitvoe
ring der provinciale werken bepalingen op te nemen,
welke medebrengen „dat het, gebruik van loodwithou-
„dende verven zal zijn verboden voor alle binnenwerk
„onvoorwaardelijk en voor alle buitenwerk overal,
„waar zulks zonder onoverkomelijke bezwaren voor het
„werk kan geschieden;"
„dat indien de hoofdingenieur voor bijzondere wer-
„ken of gedeelte van werken het gebruik van loodhou-
„dende verfstoffen toelaat, het loodwit moet worden
„betrokken van eene fabriek, die het levert, gemalen
„in zuiver belegen lijnolie, dat voor deze bijzondere
„gevallen jongens beneden 18 jaren niet met bet ver-
„ven met loodwit worden belast en voorzorgsmaatrege
len worden g-enomen betreffende reiniging en klee-
„ding der werklieden;
„dat het droog afkrabben en dröog puinen van lood-
houdende verflagen zal zijn verboden."
Deze missive werdi voor kennisgeving aangenomen.
Se. Een adres aan Z. E. den Minister van Justitie,
strekkende tot het indienen van het noodige wetsont
werp voor de instelling van een handelsregister.
4e. Eene missive van B. en W. houdende verzoek om
van advies te dienen omtrent de daarbij gevoegde
Voorloopige opgemaakte lijst van kiezers voor de Ka
mer van Koophandel.
Nadat alle daarop vermelde personen waren opge
noemd en nagegaan, werd besloten te berichten dat.
alle op de lijst voorkomende personen voldoen aan het
vereischte bij het reglement bepaald.
Vervolgens kwam de rekening en verantwoording
over het jaar 1911 in behandeling. Door de heeren S.
de Lange PBz. en H. P. Ibink Meienbrink, daartoe
door deu voorzitter uitgenoodigd, werd' het door den
secretaris opgemaakte concept nagezien en accoord
bevonden. De rekening, sluitende met een batig' saldo
van 16.52 werd door de vergadering vastgesteld ter
indiening' aan den Raad der gemeente.
De overige ingekomen stukken, waaronder een
groot aantal verslagen van over het jaar 1911 van an
dere Kamers van Koophandel zullen worden rondge
zonden.
Na rondvraag werd daarop de vergadering gesloten.
GEVESTIGDE PERSONEN.
E. Hilleström, smid, n.h., Ie Kanaalstraat 16. J.
Beumer, timmerman, r.c„ v. d. Woudestraat 61. wed.
Holle-van Lennep, zonder 'beroep, o.l„ Kennemer-
straatweg 110. P. B. Stokman, kruidenier, r.k„ Nieuw-
poortsteeg 2. T. Schagen, zonder beroep, n.h., Snaar-
manslaan 101. R. O. van der Veen, chemiker, n.h.,
Enidsen. J. de Winter, banketbakker, r.c., Laat 111.
P. Bruijn, bankwerker, geref., Koningsweg 44. W. J.
Glas, stalknecht, r.c., Nieuwstraat 13. M. Ketel, ass.
huishouding, geref., Verdronkeuoord 103. M. A. E.
Veenvliet, d.b„ r.c., Langestraat 104. K. Veenhuizen,
slagersknecht, n.h., Payglop 11. O. J. Witteveen, kell-
nor. r.c., Ged- Nieuwesloot 49.
VERTROKKEN PERSONEN.
M. E. Haakman, leerling-modiste, r.c., Huigbroxx-
werstraat 8, Texel. M. Knol, boerenknecht, n.h., Om-
Naar het Engelsch
van
THOMAS L. MASSON.
Mevrouw Pilbury, presidente van de plaatselijke
Vrouwenvereeniging, voorzitster van het Ziekenhuis
fonds-comité, leidster van alle mogelijke kerkelijke
vereenigingen, lid van de commissie van onderwijs, en
dan bijkomend ook nog' opperste heersbheres in haar
eigen huis, kwam haastig binnen. Na haar man, die
rustig' bij het vuur zijn avondblad zat te lezen, een
kus gegeven te hebben, ging ze naar haar schrijfbu
reau en rangschikte daar eenige papieren.
Deze dame, dat moet erkend! worden, was volkomen
bevoegd voor haar taak. Ze had een cursus gevolgd
in handelstekenen, ten einde zich te bekwamen voor de
„zakelijke zijde" van haar huishouden. Ongeveer het
eenige wat haar man deed, was het inkomen te ver
dienen, dat hij met groote regelmatigheid aan haar
overdroeg. Ze 'beschikte er over als vrouw-van-zaken,
en gaf hem g-eregeld' een bedrag terug, dat naar haar
meening voldoende was voor zijn persoonlijke behoef
ten.
En zij waren redelijk gelukkig. Hij was een kalme,
weinig begeerende man; die belang stelde in kalme
dingen, niet, zoozeer een pantoffelheld, maar tevreden
aan zijn vrouw de practijk van het huishouden over te
laten. Misschien was hun huwelijk gelukkig omdat ze
twee tegenovergestelde naturen waren.
Iedere week maakte zij zijn lijst van werkzaamheden
voor hem op, en hij volgde die. Zoo stonden de zaken
op den middag in kwestie.
Mevrouw Pilbury was in gedachten verdiept. Blijk
baar had ze iets op haar gemoed; maar zij was er de
vrouw niet naar om aan besluiteloosheid toe te geven.
Een stapel papieren beslist neerleggend, wendde zij
zich met vastberaden gelaat tot haar man.
„William", zei ze, „ik heb over jou nagedacht, en
ik ben tot de conclusie gekomen dat je een radicale
verandering noodig hebt."
William schrok. De gedachten aan een radicale
verandering was nog nooit te voren in hem opgeko
men. Er was eens een tijd' in zijn dagen van studie
toen hij nog al wild was geweest; die. periode hing
nu als een glorieuze schijn aau de schemerige horizon
van zijn verleden. Hij droomde er nu en dan van met
een kalmen herinneringsglimlach. Die rumoerige
nachten! Die wilde dagen!
„Wat voor soort verandering?" vroeg hij met een
voorgewende verbazing.
Mevrouw Pilbury wist precies waar ze over sprak,
en ze verspilde geen woorden.
„Je moet eens aan den zwier", antwoordde ze.
„Aan den zwier?"
„Ja, je bent een man. Ik heb je te veel vastgebon
den. Ik ben met mijn gedachte zóó bezig bij mijn za
ken, ik ben zóó verdiept in mijn werk, dat, ik je onwil
lekeurig heb meegesleept als een onderdeel van het ge
heel. Dat was ongetwijfeld juist in beginsel, maar ik
val 64, Venhuizen. J. F. T. A. K. Cohen, bakker, n.i.,
Nieuwlandersingel 35, Amsterdam. G. J. Evers, gla-
zenwasscher, n.h., Snaarmanslaan 58, Amsterdam. O.
,1Koster, dienstbode, n.h., Wildemanstraat 21, ILeilo.
D. Winkel, boekhouder, n.h., Zijdam 5, Rotterdam. R.
P. de Boer, bankwerker, n.h., Luttik-Oudorp 5, Helder.
C. Schenner, d.b„ n.h., Oudegracht 293, Watergraafs
meer. A. Verger, kleermaker, r.k., Heul 22, Amster
dam. G. Honig, bierbottelaar, d.g„ Heiligland 18,
Graft. M. Scalé, zonder beroep, n.h., Heiligland 4,
Broek op Langedijk. A. J. van Trotsenburg, opzichter,,
geene, Kanaalkade 36, Medan-Deli. A. Voorthuijsen,
zonder beroep, n.h., Veerstraat- 1, Uitgeest. M. Vas-
binder, zondeir beroep, n.h., Bergerweg 62, Heiloo. J.
Zwart, d.b., r.c., Langestraat 104, Velsen. J. Ruward,
d.b., n.h., Spoorstraat 73, Leeuwarden. IJ. Bokma, ver
pleegster, n.h„ Ritsevoort 15, Groningen. H. V. Dijck-
meester, zonder beroep, n.h., Zijdam 7, Rome. H. A.
Wester, onderwijzer, n.h., Kennemerstraatweg 164,
Ambt-Doetinchem. D. de Haan, zonder beroep, n.h.,
Langestraat 23, Amsterdam. J. A. L. Wehnes, schip
per, r.c., Ooster Kolkstraat 13, Zaandam. Z. Sieffers,
onderwijzeres, n.h., Steijnstraat 35, Graft. A. O. J. P.
Moomian, kermisreiziger, n.h., aan boord, Amsterdam.
G. J. ter Beek, onderwijzeres, r.c., Oudegracht 173,
Bussum. M. E. F. Voogel, onderwijzeres Bewaar
school, r.e., Oudegracht 173, Soest.
Ingezoiiden «tukken.
Alkmaar, 18 Augustus 1912.
Mijnheer de redacteur!
„Onder geen voorwaarde" wenschte de heer Kuiper
terug te komen op de, niet door ons, maar door Ds. de
Pree te kwader ure ter sprake gebrachte kerkelijke be
weging van '34 en '86.
Nu hij evenwel, door onze wijze van strijdvoeren, zijn
woord heeft gebroken, verzoeken wij U beleefd nog
eenige plaatsruimte.
Vooraf deze opmerking: de heer Kuiper verliest zich
in zijn laatste stuk geheel in bijzaken, die wel met de
kwestie in verband staan, doch geen hoofdzaak zijn.
Ie. De beschuldiging, dat de Gereformeerden oor
zaak zijn van den treurigen toestand! der Herv. Kerk,
is niet waar. Gelukkig is er een deel Hervormden,
n.l. de mannen van den Geref. bond, d'ie erkennen: bij
ons ligt de breuke; wij hebben overtreden. Ds. M. v.
Grieken, voorzitter van benoemden bond, zegt in een
lezing o.a. dit: „Dat is de ellende van onze Herv.
Kerk, dat zij haar beginsel: Gods Woord' te eeren als
kenbron en regel voor leer en leven, verlaten heeft."
Bovendien, n u heeft de Herv. kerk een orthodoxe
Synode, en lijden de reorganisatieplannen van Dr.
Kromsigt schipbreuk. Heeft men de vorige week zijn
teleurstelling over den opzet dier plannen niet openlijk
in de Syn. vergadering uitgesproken? Ja, Groen heeft
het eenmaal naar waarheid gezegd: „De Synode is
de reglementaire toovercirkel, die telkens meer de ge
meente brengt onder de slavernij van het ongeloof."
2e. Er is nog een verschil tusschen ons en de mo
dernen. Zij zijn, zoolang ze in het Genootschap blij
ven, nog broeders. (Dr. Kromsigt wil immers
de modernen gaarne in de kerk houden). Wij, de „af
gescheidenen" (van het Genootschap n.l.) persé vijan
den. Toch. niet altijd. Onder één voorwaarde
wil men ons wel lieve broeder heeten, n.l. bij verkie
zingen. Dan wordt de hulp der „gescheiden" broe
ders ingeroepen en wee U! indien ge zeg*t „aan dat
goddelooze spel doe ik niet mee." Dan zijt ge een
Pharizeeër, een Ezau, een verrader van de zaak der
orthodoxen.
Zoo ziet men, tot welke liefelijke dingen kerkisme
brengt.
3e. De quaestie was een andfere. De kerkeraad
waarschuwde tegen oneerlijke verkiezingspractijken
van den kant der orthodoxe partij. Op welke wijze hij
dit wenscht te doen, gaat den inzender en zijn mede
broeders absoluut niet aan. Wij staan niet onder cu-
rateele. Voor één ding danken we den inzender, n.l.
hiervoor, dat hij erkent dat waarschuwing noodig
was. Dat ligt toch zeer duidelijk uitgesproken in het
advies tot persoonlijke bespreking.
Wanneer we nu nagaan wat de heer Kuiper vervol
gens te berde brengt, dan blijkt spoedig, dat hij on
miskenbare blijken geeft met. de toedracht van het
conflict in 1834 en 1886 niet op de hoogte te zijn. Hij
vrees dat ik te ver ben gegaan. En dan ben jij zoo
goed zoo erg goed. Je hebt je er nooit tegen ver
zet, William, en mijn geweten pijnigt me nu."
„Wat wil je dan dat ik zal doen?" vroeg William,
met een stem bevend van ontroering.
In een oogenblik, als aangeroerd door een toover-
staf, was zijn natuur opgewekt. Die oude tooneelen,
die zijn herinnering zoo lang had gekoesterd, werden
nu levendig. Kon het mogelijk zijn, dat hij weer eens
onafhankelijkheid zou genieten?
„Je hebt te veel consideratie voor mij gehad je
bent zoo onzelfzuchtig geweest, dat je niet je eigen
neigingen hebt gevolgd. Meer vrijheid, William -
dat is wat je moet hebben."
Een stilte volgde. William verzamelde snel zijn
krachten. De gedachte was zoo plotseling geweest,
dat hij zich zelf weer moest reconstrueeren. Maar ein
delijk zei hij bescheiden:
„Hoe ver kan ik gaan?"
„Zoo ver je wilt,"
Mevrouw Pilbury zweeg ook even en ging toen snel
voort:
„De kwestie is dat mijn denkbeelden geheel veran
derd zijn in de laatste maanden. Ik bedoel geen
oogenblik dat ik iets schandelijks zou goedkeuren,
maar ik vind, als ik om mij heen zie, dat het- leven,
breed beschouwd, niets dan contrast is. Groote man
nen hebben altijd hun oogenblikken van zwieren ge
had. De kleine naturen blijven op hun smallen weg,
bang met het fatsoen in strijd te komen, Jij hebt een
groote ziel, William. Dat heb ik altijd gevoeld. Maar
jo bent in den knel geraakt. Ik heb je verdrukt. Ik
wil nu dat je vrij wordt. Wat zou je er van zeggen
ei- eens een proef mee te nemen voor, zeg een week?"
„En dan precies te doen wat ik wil?"
„Ja. Aan het eind van de week kunnen we er dan
over praten, en het resultaat noteeren." Mevrouw
Pilbury was in alles vrouw-van-zaken. Ze achtte alle
dingen geschikt om desnoods te worden beheerd door
een aandeelhoudersvergadering'. „Ga jij een week aan
den zwier, zonder op de gevolgen te letten. Dan kun
nen wij de winst- en verliesrekening opmaken. Wil
je?"
William stond op. Zijn gelaat straalde van nieuw
geboren vreugde.
„Willen? Of ik wil?" riep hij uit. „Wel, lieveling,
ik zal het probeeren."
Het is merkwaardig zoo snel een uitgedoofde ver
beelding kan worden in vlam gezet door een nieuw
idee. Den volgenden ochtend stond Pilbury op, in
zijn hoofd een programma van slechtheid, dat eer zou
hebben aangedaan aan Heliogobalus.
Na een haastig bezoek aan zijn kantoor, zocht hij
de stam-plaats op van een ouden kennis, een zekeren
Skater; als er ooit een losbol op de wereld was ge
weest, dan was hij bet. Vroeger hadden zij elkaar
goed gekend. Onnoodig te zeggen dat zij elkaar se
dert. jaren niet gesproken hadden.
„Skater, beste kerel", zei Pilbury, „ik heb je hulp
noodig. Ik ga aan den rol."
Skater keek hem ongeloovig aan.
„Wat is er gebeurd?" vroeg la ij. „Vrouw uit?"
levert geen tegenspraak, wel qualificatiön zonder eind,
die kant noch wal raken.
Mannen als Da Costa en Groen worden in onze krin
gen met eere genoemd. En we weten óók waarom.
Zou dit ook zoo zijn in Hervormde kringen? Aan deze
namen kunnen we wel toevoegen, om met onzen tijd
mede te gaan: Dr. Visscher, Dr. v. Leeuwen, Ds. v.
Grieken, Dr. de Loudt van Wijngaarden, in 't kort, de
mannen van den Gereformeerden bond (niet te ver
warren met de „Volkskerk"-mannen, Dr. Kromsigt
etc., verdedigers van de meest potsierlijke inconse
quenties).
Toch zijn we geen peuteraars en menschenvergoders.
Heusch, de heer Kuiper geloove ons, aan deze kwaal
lijden we niet.
Waarom wij de mannen van den Gereformeerden
bond hoogachten? Omdat zij niet bij een ander, maar
bij zich zelf de schuld zoeken. Hoor maar, wat
Ds. van Grieken in een lezing zegt: „Onze kerk heeft
geen belijdenis, waarnaar zij spreekt; geen geloof,
waaruit zij leeft, geen heilige orde om naar te hande
len en te wandelen Godö Woord verachtend".
„Onze kerk is geen huis des Heeren meer, waar de
Heere de Koning-, de Wetgever en de Rechter is; onze
kerk is een samengestelde massa van allerlei men-
schen, die elkander haten en bestrijden boven alles
God hatend en hem grievend in Zijne Heilige Majes
teit. Dat is hare zond e."
En wanneer hij vraagt hoe tot oplossing van het
kerkelijk vraagstuk te komen, dan geeft hij dit anp
woord1: dat er geen andere en geen eerlijker oplossing-
is, dan dat onze Herv. Kerk weer onder de Macht van
Gods Woord kome en de Regeeringsdaad van 1816
worde te niet gemaakt en uit elkander gaat, wat niet
bij elkaar behoort dan zal bij elkander komen wat
van één belijdenis is. Of dat geen verscheuring
onzer kerk zal zijn? Ja gewisselijk. Althans van
ons tegenwoordig kerkgenootschap, zooals dat sedert
1816 bestaat. Maar. een verscheuring, zooals er
plaats greep in Jacobs huis, toen hij gereed stond om
het land Kanaan binnen te gaan, komende uit Meso-
pothamië. Want toen beval hij: „doe uit uw midden
weg de vreemde goden, die gij uit Ur der Ohaldeën
hebt medegebracht."
Die scheur moest er komen.
Omdat de Heere alléén God is.
En zoo werd Jacobs huis niet verteerd, maar
mocht groeien en bloeien en groot worden.
Op een andere plaats zegt Ds. M. v. Grieken:
„Wanneer de regeering onderzoekt wie Hervormd is
en wie niet, heeft ze altijd de bril van het staatscrea-
tuur anno 1816, op."
Deze dingen zijn gesproken door de mannen van
den Gereformeerden bond, leden der Hervormde kerk.
W ij denken zoo„Niet de slechtste." Maar, wéé U,
gij Gereformeerden, indien g ij het waagt het God
onteerende knoeiwerk van 1816 aan te tasten. Dan
wordt IJ met hooghartig gebaar verwezen naar teksten
als Math. 22:15, 2 Sam. 6:6, waarin sprake is van de
raadslagen der Pharizaën en ontheiligers van de „Ar-
ke Gods" waarmede n.b. het Hervormd Genootschap
bedoeld wordt. Aan een dergelijke tekstinleggerij wa
gen we ons niet.
Het zou bepaald jammer zijn, indien het geval met
den predikant uit de gescheiden kerken, dat de heer
Kuiper in het slot van zijn laatste schrijven, uit den
schat zijner blijkbaar rijke ervaring naar voren brengt,
in den stroom van beweringen zou verdrinken.
Een conflict om' een afwijking' van Dr. Kuijper in de
doopspractijk komt ons bijna onmogelijk voor, omdat,
de inzender kon dit weten, die afwijking niet bestaat.
Mogen wij hem daarom eens uitnoodigen ons mede
te deelen, waar zich een dergelijk geval heeft voorge
daan? Dat kan zijn nut hebben want mocht de waar
heid! van 's heeren Kuipers bewering te zijner tijd blij
ken, dan willen wij hem bij voorbaat verzekeren, dat
de meeste leden dér „gescheiden" kerken een d e r g e-
1 ij k conflict ten strengste afkeuren.
Het slot van het schrijven van den heer Kuiper is
vermakelijk. Wij beweerden, dat de kerk een zon
dig' stilzwijgen bewaarde toen de Synode de belijders
vervolgde. En we vroegen, of dé kerk soms ook neu
traal' was. En nu constateert de heer Kuyper dat „de
Herv. kerk zich over de handhaving der belijdenis
nooit heeft uitgesproken."
Hoor nu wat Groen weer zegt: „Vrees voor rust-
„Neen, maar ik zal er toch eens voor een poosje het
mijne van nemen. Het is alles in orde. Alles loopt
goed. Kom, laten we eens iets gaan gebruiken."
Ze verhuisden naar het dichtsbij zijnde café.
„Wat is de nieuwste soort „cocktail"?" vroeg Pil
bury.
„Laten we een „teddy-bear" nemen. Die zal ons
opknappen."
Ze deden het.
„Wel', zei Skater, „wat zou je zeggen van een dag
je op de renbaan?"
„Prachtig!"
Skater's auto wachtte; en kort daarna snorden ze
weg.
„Ik zet op Garter!" riep Pilbury op de renbaan een
bookmaker toe, een vijftig-dollar-biljet in de lucht
zwaaiend.
„Hij zal het in een galopje winnen", zei de bookma
ker, het geld aannemend'. Maar liet paard verloor.
Toen voor den laatsten zet afgeluid werd, stapte
Pilbury, die twee honderd dollars achterliet, in Ska
ter's auto, en ze snorden terug'. Het begon donker te
worden, toen ze de stad binnenreden. Nog' meer cock
tails! Een diner!
„Zullen we naar de komedie gaan?" vroeg Skater.
„Ik ben je man, beste jongen, tot het laatste schot.
Maar daarna? Wat zou je zeggen van eeu spelletje
poker? We kunnen dat bij mij thuis doen als je wilt.
De oude vrouw zal er geen bezwaar tegen hebben."
„Wat moet het worden? Een zaakje voor den hee-
len nacht?" vroeg Skater.
„Zelcer! Waarom niet?"
Het stuk dat zij zagen, was van het gewone soort,
dat begunstigd wordt door de „vermoeide mannen-van
zaken". Gedurende de voorstelling scheen de geheele
wereld te weten dat Pilbury geëmancipeerd was.
Overal ontmoetten 'ze vriendschappelijk gezinde ken
nissen. Ze werden telkens in d'e gangen en in dén
foyer aangesproken.
„Zal ik je eens' wat zeggen", zei Skater toen ze
daarna aan een souper zaten, met een menigte ande
ren, die Pilbury voor de eerste maal zag. „We zullen
niet naar je huis gaan. Kom mee naar mijn kamers,
dan zullen we daar een partijtje poker spelen."
„Hoerariep Pilbury.
De anderen waren allen bereid. Het was één uur,
toen zij zich om de tafel schaarden. De limiet was
een dollar. Het leek Pilbuiry of al de beste kerels van
de wereld daar zaten. Het was een heerlijke, overwel
digende fuif.
Hij dacht er weer aan toen hij den volgenden och
tend of om nauwkeuriger te zijn: den volgenden
middag met zware hoofdpijn wakker werd in een
bed hij Skater. Die heer was zich op zijn gemak aan
het scheren.
„Doe je die soort dingen iederen dag?" vroeg Pil
bury.
„Niet zoo erg als gisteren", antwoordde Skater met
een glimlach. „Maar je moet- bedenken, oude heer,
dat ik iets moet doen om den tijd' door te komen. Jij
bent een getrouwd man; maar iemand als ik wel,
ik moet mijn a»©st houdien."
verstoring, voor tweedracht en scheiding, gaf de dier
baarste en heiligste belangen en rechten der gemeente
aan het ongeloof prijs. Dat is in 't kort de geschie
denis van het Hervormd genootschap sedert 1816. Hoor
wat Ds. v. Grieken zegt: En allen, die dan zoo 1 a f
bang zijn, om waarheid' waarheid' te noemen en
maar altijd' roepen: niet scheuren, niet scheuren!, die
mogen het woord! van Groen wel tei" harte nemen:
„Scheiding of revolutie vreest men. Laat men dan in
het oog houden, dat men, door ze tot eiken prijs te
ontwijken, naar scheiding of revolutie geleid wordt."
En deze dingen zegt nu niet eens een „afgescheidene."
Als hij het eens deed
Ooncludeerende kunnen we dus besluiten:
le. Dat Jezus Christus Koning, Rechter en Wet
gever Zijner duur gekochte kerk is en dat geen magi
straat, Synode of eenige andere macht zeggenschap
heeft over de lidmaten der kerk. Dat dus niet een
meerderheid van de helft plus één beslist wie „Ko
ninkje' zal spelen, zij een orthodoxe of een moderne.
2e. De „afscheiding van het genootschap" is dus
logisch een gevolg- hiervan, dat onze vaderen niet
wenschten te knielen voor het door rrrenschenhanden
gemaakte beeld „Synode," waaruit volgt, dat zij zich
nooit afscheidden van de kerk, maar wel van „dege
nen, d'ie niet van de kerk zijn."
3e. De Gereformeerde kerk van thans, zooals die
uitgeleid is uit het diensthuis der Synode, is dus geen
„afgescheiden" kerk, doch de voortzetting van der va
deren kerk, al bezit ze niet zulke mooie, door machts
misbruik verkregen en behouden, kerkgebouwen.
Dit is onze px-etentie, die wij ons niet laten ontne
men, ook niet, wanneer onze tegenstanders hun kracht
in scheldwoorden zoeken en men ons Pharizeërs,fijnen
etc., scheldt.
4e. Is erkend, dat men „noodgedwongen" de Evan
gelisaties accepteert. En bewezen, dat dit klinkklare
„afscheiding" is, daar men zelf een bestuur kiest en
doet, of Christus de ambten niet heeft ingesteld.
W ij komen thans niet meei' op de zaak terug. Onder
geen voorwaarde. Dé redactie der Alkmaarsche Cou
rant bedanken wij hartelijk voor de betoonde welwil
lendheid.
W. BRUIN.
T. VAN ESSEN.
IM
xsao 1
Pilbury dacht na zoo goed hij kon met zijn ge
zwollen hoofd en algemeen gevoel van rampzaligheid.
„Zeg-, Skater", zei hij, „wil1 je mij een plezier doen?
Ga dan even naar de telefoon, bel mijn vrouw op, en
zeg haar dat ik zoo spoedig mogelijk Ihuis zal komen.
Laat ze op me wachten."
„Je kunt er op rekenen!" zei Skater.
Ongeveer vier uur ging Pilbury, wiens gelaat wat
betrokken was, langzaam de trap op naar de werkka
mer van zijn vrouw. Ze wachtte op hem met een kal
me, welwillende uitdrukking, en gaf 'hem goedhartig
een kus.
„Wel, William", zei ze, „hoe gaat het er mee?"
Pilbury zonk op een stoel met een diepen zucht.
„Er is niets aan."
„Niets aan? Meen je dat?" Ze stond op met een
verrukt gezicht. „Meen je dat werkelijk?" vroeg ze.
„Heel stellig. Ik ben aan den rol geweest. Ik ben
voldaan."
„Vond je het niet prettig? Doe je het niet meer?"
„Nooit!" Pilbury boog zich voorover, de armleu
ning van den stoel vasthoudend, om zich een steun te-
geven. „De eenige verontschuldiging voor een man
als hij dingen doet", mompelde hij, „is dat hij een vrij
gezel of ongelukkig getrouwd is; en zelfs dan is het
slechts een hulpmiddel."
„Geloof je werkelijk?"
„Ik weet het niet. Het vernielt je gezondheid, be
lemmert het gewone natuurproces, en brengt je geest
van streek. Afschuwelijk!"
„En zul je het nooit meel' doen?"
„Ik geloof van niet. Ik vraag niets meer best©
vrouw, dan om rechtuit den weg te gaan, dien ik tot
nu toe langs g'ing."
Mevrouw Pilbury kwam naar hem toe, en sloot hem
verrukt in haar armen.
„Ik wist hetriep ze uit. „Ik h'ad gelijk. Dit is
werkelijk het nxeest trotsche oogenblik van mijn leven.
Ik was zeker van mijn betoog."
Pilbui-y streek mat een hand over zijn voorhoofd en
richtte zich op. De houding van zijn vrouw wees op
iets dat hij niet wist. Een vage argwaan kwam in
hem op, dat zij een of ander vei'borgen doel had ge
had.
„Wat voor betoog?" vroeg' hij. „Wat is dan je be
doeling geweest?"
Als antwoord zwaaide imevrouw Pilbui'y met een ge
weldig manuscript dat op baar schrijftafel had gele
gen.
„Ik beweer i n dit artikel", riep ze, „dat de mannen
ieder oogenblik hun vrijheid! kunnen terugkrijgen als
ze willen; dat. hun huidige toestand van onderwerping-
geheel veroorzaakt wordt door hun eigen wenschen.
Ik voelde dat ik volkomen gelijk had, maar ik wildo
het bewijzen. Dat heb ik gedaan, tot. mijn eigen vol
doening. En nu, William, ga jij dadelijk naar boven,
naar bed, en blijf daar tot ik je zeg op te staan."
En Pilbury mompelde in zichzelf, terwijl hij weg-
strompelde:
„Ik verlangde er naar dat ze dat zou zeggen. Nu
begint het weer op het oude huis te lijken."