DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. 1 Hef Circuskind. No m Honderd en veertiende Jaargang IM2. ZATERDAG 17 AUGUSTUS. Ambachtsschool, FEUILLETON Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, .Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Alkmaar. Avondcursussen in het Schoenmaken, Behangen en Stoffeeren en voor Gezellen in het Kleedermakersvak. Marokkaansche Brieven. ROMAN VAN PAULA BUSGH. De weddenschap van Kapitein Norfolk. i ALKMAARSCHË COURANT r^aRlAVJ. If!t nummer bestaat nlt 3 bladen. De inschrijving van leerlingen, en gezellen, ook die van den vorigen cursus, in bovengenoemd© vakken, zal geschieden op WOENSDAG 21 AUGUSTUS a.a., des avonds van 79 uren en op DONDERDAG 22 AUGUSTUS a.s., des namiddags van 24 uren, in het gebouw der school. De Directeur, H. VAN DER HEIJ. FEZ. Het is weder avond en een beetje afgezonderd van de landgenooten, die steeds elkander opzoeken, wan neer de dienst het eenigszins toelaat, graaf ik weder in mijn ransel naar schrijfbenoodigdheden, om als zoo vele malen wat voor de lezers uit Marokko te schrij ven. Ieder van mijn bezoekers heeft wat nieuws mee te deelen, doch of ik u nu al schrijf over slechte mena ge, onbetaald tractement en gebrek aan kleeding, daar kunnen de lezers niets af of toedoen; dus dat laat ik maar rusten hoewel ik hoor brommen „dat de cou rant ook wel in Frankrijk wordt gelezen." Nu ja best mogelijk, doch zou men denken dat daar de lezers zich iets in hun hoofd' halen over het leven van een •legioensoldaat in Marokko? Ten eerste staat het vreemdelingenlegioen niet al te best aangeschreven bij de Fransche burgers, omdat er uit Frankrijk alle sujetten heen gaan, die nergens anders meer een onderkomen kunnen vinden. Wanneer men een Eranschman hoort zeggen van iemand dat hij uitermate slecht staat aangeschreven, dan hoort men ook wel „nog te slecht voor het legioen," alzoo een bewijs van d'e kwaliteit en de vermaardheid van ons korps. Dat alles evenwel laat mij bitter koud; het is mij, evenals mijn land- en tevens lotgenooten, zoowat on verschillig, hoe men over ons denkt, spreekt of schrijft. Een ding is zeker, de tijd nadert, dat we we der terugkeeren naar waar men ons opgedoken heeft, waar we verdwaald zijn geraakt in de mazen van het groote sleepnet van de Fransche visschers voor het legioen. Wanneer de Franschen ons zoo op hooren spelen over de levenswijze, dwaze idee's of naar ons inzicht domme Fransche denkbeelden, waarvan we he laas maar al te dikwijls de dupe zijn, dan halen ze hunne schouders op en zeggen „je komt toch weer te rug, wanneer je tijd om is." „Als je maar lang ge noeg wacht, liever.... doch drommels daar ben ik weer op verkeerd terrein geraakt, waarop ik u eerst zeide niet te willen komen omdat het oud nieuws is. Om op onze laatste krijgsverrichtingen terug te ko men; we zijn weer in ons kamp Dar De bibahk terug met onze koionne. Denkelijk duurde het wachten op de niet Opdagende om onderwerping biddende Marok kaansche Berberstammen den generaal Leautey te. lang, want den 14en Juli, den grootem nationalen Franschen feestdag, aten we onze zeer beroemde „riz 6) _0_ Den volgenden morgen scheen de zon vroolijk in den kleinen woonwagen en een bijzondere, schitterende straal gleed over Mira's gezichtje en wekte de kleine slaapster. Zij wendde zich naar de andere zijde en zeide zacht: „Goeden morgen, Natalie." Maar waar was: haar zuster? Zij wreef zich de oog-en en zag naar de ledige plaats. Misschien was zij reeds opgestaan? De kleine kroop zacht, opdat zij haar vader niet zou wekken, uit haar bedje. Even zacht maakte zij de deur van Tompsen's kamer open en betrad het vertrek. Juffrouw Tompsen ontwaakte en toen zij de kleine m het nachtgewaad! voor zich zag staan, zag zij het kind vol verbazing aan. „Wat wilt gij vroeg zij en Mira antwoordde: „Ik zoek Natalie." „Nu, ga dan spoedig weer naar bed1," was' het la chende antwoord. „Natalie is er echter niet in," zeide Mira angstig. Hoofdschuddend verliet de oude vrouw haar bed kleedde zich vluchtig aan en ging in de keuken. Maar Natalina was ook daar niet. „Nu, moet er dan dadelijk wat bijzonders zijn?" zei de zij kalmeerend. „Misschien is zij naar de paarden gegaan of misschien wilde zij van Oorvelli, die heden opgezegd is, afscheid: nemen?" Want, ofschoon noch zij, noch de andere geëmploy eerden van het circus iets bepaalds wisten over de re den van het ontslag van den jongen man, was d'e we- derzijdsche verstandhouding der jongelieden aan haar scherpen blik .geenszins ontgaan. Zoo trad zij dan, over dit alles nadenkend, naar buiten en ging met langzame schreden naar het circus. Daar verzorgden de. koetsiers reeds de paarden, de muzikanten keerden voor den ingang het vuile papier an gras" (rijst met vet) weder in Fez, in ons kamp. Ze smaakte ons uitstekend, het leek of de soepketels zoo'n smaakje aan den. inhoud gaven, dat de kok niet bij machte was er aan te geven; zoo iets ais een 14 Juli-smaak, souvenir aan vroegere dergelijke feestda gen in Frankrijk of nog wel in Algiers. Dat bracht misschien ook het-zijne daartoe bij. Enfin de twee „quart vin (kwartliters wijn) smaakten ons beter, brachten een beetje de stemming er in en weldra, lie ten allen hun eeigereedschap in den steek om op de markt buiten het kamp nog iets: meer opwekkends machtig te worden. Maar de generaal kende zijn mannetjes, hij weet hunne eigenschappen, zoodat hij de voorzorg genomen had den verkoop van bijna alle dranken te verbieden. Vooral op wijn of absint werd door surveilleerende gendarmen streng gelet, Alzoo bleef er niets anders over dan maar bier te drinken en menig fleschje bier van Hollandsche afkomst werd geledigd. En zoo werd het rejjfls eenige maanden in de wildernis opge spaarde tractement omgezet in dit heerlijke doch hier wat al te dure vocht. Ieder fleschje kost twee francs, alzoo bijna een gulden aan Hollandsch geld. Doch het is slechts eenmaal per jaar de nationale feestdag, er wordt niet te streng toegezien en hoewel we nog- op geen veilig terrein zijn gekampeerd, toch duurden tot laat in den nacht, zoolang er nog geld wasj .de drinkpartijen. Een. vreemd volk die Franschen, dikwijls staan wij verstomd, verbaasd over hunne, naar onze kalmere inzichten verkeerde begrippen, over hun karakter. Evenzoo is het met hun wijze van oorlogvoeren in Marokko. Hoe vele malen zijn niet reeds kleine af dee lingen uitgezonden om nooit terug te keeren van hun ne verkenningen, overvallen door de Marokkanen, als krijgsgevangenen medegevoerd in triomph naar hunne verwijderde 'Stammen om daar dood .gemarteld tè wor den. Doch nog steeds houdt men zich aan dit systeem om kleine afdeelingen af te zonderen. Hoe vele malen kwam het reeds niet voor dat een, kamp werd' aange vallen door roofzieke Marokkanen. Toch lieten de chefs de vorige maand een kamp met een kleine be- zetting achter, langs de boorden van „Loiyd Sebboe," en toen ze terug kwaïhen van hunne verkennig von den ze het kamp leeggeroofd. D'e verdedigers hadden een toevlucht moeten zoeken op een berg- om zich zelf ten minste te kunnen redden. Bij nader onderzoek bleken de volle ammunitiekisten te zijn geledigd en ook eenigo geldkisten der administratie, terwijl1 zooveel mogelijk was vernield. Toch worden ze niet wijzer. v. d. V. door BERNARD CANTER. Het zij hier dadelijk eerlijk opgebiecht. Ik heb vol strekt niet alles geloofd, wat kapitein Norfolk mij verteld heeft. Yeel van wat hij verhaalde, zou ik niet eens te schrift willen stellen, omdat het een te onbe duidend genoegen is, geschiedenissen met een fantas tisch tintje, verder te verbreiden. Het leven zelf geeft zooveel belangwekkende ware gebeurtenissen, het is zooveel wonderbaarlijker dan de meest gewaagde fictie, dat een schrijver slechts de ware gebeurtenis sen, behoorlijk gerangschikt, heeft op te teekenen, om zijn publiek te boeien. Daarbij was' Norfolk aan den drank. Hij was een man van al in de zestig, die varende geweest was van zijn elfde tot zijn vijf-en-vijftigste jaar en die geen andere liefden in zijn leven had gekend, dan die voor zijn schepen en voor de zee. Dezulken zien de vrouw in de vreemde gedaante, waarin de zeeman haar aan treft, wanneer hij' in de havensteden aan land gaat als de afzichtelijke duivelin, die alles van hem neemt, geld, goed en vaak zijn' gezondheid en niets hem geeft, dan het gevoel dar verlatenheid, dac hij ontvlucht op zijn schip. In al zijn verhalen van schipbreuken, zeeschuiihe- rijen, transacties-met volken van den keerkring, ver blijven op onbewoonde eilanden, vond ik als achter grond niet de vrouw, noch liet bezit, dat ten slotte toch altoos weer dient voor de vrouw en ik heb langen tijd te vergeefs gespeurd naar het eigeulijk motief van Norfolks zonderlinge omzwervingen. Tot ik ontdekte, dat in dezen man de zucht naar avontuur had gesto ken, dat die zucht in hem zich uitgeleefd, had en dat dit de passie geweest was, waaraan deze sterveling z-icli had gewijd en opgeofferd. Elk menscbenleven is aan een passie gewijd. Deze zoekt zijn levensdoel in de vrouwgene in 't gezinde andere in de kunstde vierde in 't welzijn dei' nienschheid; de vijfde in de misdaad. Hij nu, Norfolk, had het avontuur gediend. Nu, in de zestig, was hij als een van de vele wrak ken, waarvan hij mij vertelde. Hij is het geweest, die mij de romantiek van het scheepswrak heeft leeren kennen. Tot den dag waarop ik kennis met hem maak te, was een wrak voor mij niets anders' dan een uit de koers geraakt schip, dat lek geslagen, op een klip ge- stooten, of roerloos in de branding gedreven, uiteen sloeg en verzonk. Mijn eenige gedaöhte was bij de menschen op zoo'n wrak. Ja, ik beken het eerlijk, toen hij mij verhaalde van de schipbreuk van de „Glenmo- re", een: heerlijke als schoener getuigde brik, met eeu kostbare lading van zeldzame houtsoorten, harsen en etherische oliën, voelde ik verlichting, toen ik hoorde, dat nadat alle mannen gered waren, het ten slotte ge lukte ook het laatste levende wezen aan boord, den scheepshond, veilig aan wal te brengen. Voor 't schip en de lading voelde ik weinig. Dat was de zaak van de assurantie-maatschappij. Maar Norfolk leerde mij de ziel van het wrak ken- non. „Dear boy", zeide hij mij, „de meeste menschen hou den van het schip, als hét welgeladen en vol opgetuigd met een gunstigen bries voor den wind! wegstevent. Maar ik heb wel geweend, als een kind geweend, als ik zoo'n schip zag ondergaan. Ik heb ze gekend, beste, brave schuiten, die met de gaten in haar lichaam, zich nog dagen lang drijvende hielden, haar best doende om haar plicht tot het einde toe te verrichten. Ik 'heb ze gezien, hoe ze roerloos, gebeukt, geslagen, over banken en ribben gestooten door 't woeste waterge weld, twee,, driemaal kaapseisden en toch weer zich oprichtten, met een allerlaatste poging .om hun kapi tein niet in 't ongeluk fe brengen. Heb je wel eens zoo'n wrak op de kust gezien na '©en stormnacht? Ka pot gerameid door de stukken water, uiteengerukt, in- eengebeukt, met den kop in den grond gewoeld' van schaamte en smart, het zaadhout gebroken en de rib ben gebromd opstekend, met den buik opengereten, uit de afzichtelijke wonden wegdrijvend, als ingewan den uitpuilend, de cargo, welke zoo'n ongelukkige' schuit nog trachtte vast te houden.liggende rond- om in zijn afgeslagen ledematen1. Dat zijn geen christen-schippers', die geen meelij voelen, met een wrak.j En nu was 'hij zelf een wrak, de oude kapitein Nor- folk. Ook hij was weggeslagen op het strand van den vasten wal en al de lading van zijn avontuurlijke ziel was weggedreven op de golven in dien stormnacht vok watergeweld van zijn leven, arme schipper hij, die geen andere kussen in zijn leven had gekend, dan die welke de golftoppen gegeven hadden aan de boegen van zijn schuiten. Hij dronk, kapitein Norfolk, hij dronk zelfs sterk. En toch. weiger ik te zeggen, dat ik hem ooit onbe kwaam heb gezien. Sterker, ilc hond tegen allen vol, dat hij, ook in den laten avnd, bekwamer was dan ooit. Maar hoe de nuchteren ooit te overtuigen van die hoogere nuchterheid, welke de roes geeft, hij, die de poorten opent van die 'anders ondoordringbare wal len, waarachter de droomstad der vergetelheid ligt. En stond in die veste dam ook niet m ij n woning, se dert het noodlot mij had leeren begrijpen, wat een wrak is. Wij dronken samen het zij dan hier gebiecht en hoewel dan beweerd: wordt, dat wij wel strubbelingen met nachtwachten hebben gehad het is gelogen, dat wij, dat de kapitein, of dat ik ooit onbekwaam waren. En die het blijft volhouden, ik tart hem het den kapi tein in 't gezicht te zeggen. Hij zal kortjan met de punt in de tafel opgezet zien, trillende op het lemmet en wrakken als wij dan ook mogen zijn, wij de duize lenden van den roes, den droom en de fanstasie, tot den dood toe zijn wij bereid ons te weren tegen de nuchteren, die ons den roes tot een smaad' willen aan wrijven. Want de roes is ons recht, ons recht gekocht met het geluk des levens. Geen andere kussen had' hij gdkend, de moeWge avonturier en de heerlijke fantast, dan die der golven, welke de ki,el van zijn schip kusten, stevenend door de weerstrevende baren. Aan dezulken blijft de whiskey als laatste liefde. En wat kapitein Norfolk aangaat, er zijn betrouwenswaardige getuigen op te noemen, voor die het weigeren te gelooven,' de whiskey is al toos de eerste cargo, geweest, die hij redde uit dè sche pen, welke de watergeest tot wrak had gejaagd1 op rot sen' en klippen. „Ik heb je nooit verteld van die reis met de „Sea horse", die ik van Huil naar de Kaap bracht en terug, zonder kompas en zonder lood. Dat was om die weddenschap van vijftig pond, waarvan ik je vertel de. Die vijftig pond ben rk toen kwijtgeraakt te Marseille in een opiumkit. De kerel gaf mij bocht te schuiven en dat aanJ mij, die tuSschen .de langstaarten de reputatie van een fijnproever had. Want een goeie whiskey-roes) is flauw tegen een sterke opiumpijp. Ik sloeg dien Marseillaan tegen den grond; de man maakte kabaal ,en ik had hem' de vijftig pond te geven of ik was achter de tralies gegaan. Daar zag ik niet zoo tegenop', maar wel dat een vreemde constable mij zou aanraken. Weet je wel, dat een Engelschman, als hij eenmaal door een huitenlandsche politieman is aangeraakt, zijn nationaliteit verliest?" „Die wet kende ik niet." „Nou ja, 't is geen wet, die in de boeken staat, 't Is een van die wetten, zoo- heilig, dat ze 'm niet dur ven opschrijven. Als een Engelschman, waar ook ter wereld buiten het rijk, door een politieman is aange raakt, verliest-ie zijn nationaliteit. Daarom 'hoor je er nooit van, dat ze on-s Enge.lschen 't in 't buitenland lastig maken. Want EUgeland verliest zijn kinderen niet graag. Raakt een politieman in 't buitenland een Engelschman ten onrechte aan, dan staat geheel Groot-Brittanje achter hem om hem te bevrijden en zoo noodig te wreken. Dat kan je tot aan de Russi sche politie vragen'. Nou dan, ik zit met vier ka piteins, allen' zeer bevaren lieden, te Hull in „Te olde black Horse" en wij hebben een paar pint op, toen wij zoo over het varen te spreken komen. Daar kom je zoo ongemerkt toe, als je met' schippers onder elkaar bent. 1 en de bladen weg, die de windl daarheen had gewaaid en harkten de manége. Met een vriendelijk „goeden morgen" liep zij allen voorbij en zag in het circus naai de vermiste om. Toen zij' eiken hoek doorzocht, hadl, vroeg zij een ouden koetsier o'f juffrouw Natalie heden morgen reeds in den stal geweest was. Hij zeide van neen en dus liep zij regelrecht naar d'e- Lewandowsky's, bij wie de groene luiken nog vast gesloten waren, en die nog even vast sliepen. Zij wist precies', dat zich de Hercules niet gaarne liet storen en geen bezoeker ontving, voordat hij de deur zelf geopend' had. Maar niettemin dreef haar toch de bezorgdheid daarheen en in haar angst klopte- zij hevig aan d'e deur. en luisterde. Binnen vernam men daarop de stem der vrouw, die het kloppen gehoord had en die: thans haar man wekte. Reeds in het volgend oogenblik werd het luik van het eerste raam geopend en Lewandowsky stak zijn hoofd na,ar buiten. Juffrouw Tompsen, die hem nooit voor een beauté gehouden had, was over den aanblik zoo verschrikt, dat zij in het eerste oogenblik niets1 kan zeggen. Zijn klei ne oogen schenen in het omgevend' vethulsel nog die per ingezonken te zijn, en het lage voorhoofd! trok hij in duizend rimpels. „Vergeef mij, dat ik stoor," zeide juffrouw Tompsen stamelend, „maar ik wilde alleen vragen, of gij mis schien weet, waar juffrouw Natalie is?" „Hoe zou ik dat weten?" zeide de ander en achter hem verscheen het hoofdl van zijn echtgenoot©. Zij lachte over zijn schouder heen^ en zeide: „mijn heer Corvelli is reeds lang vertrokken, misschien heeft hij reisgezelschap gevonden." Het breede gezicht van Lewandowsky verhelderde bij dezen inval en beiden lachten de ontstelde vrouw in het gezicht uit. Toen wendde zich de goede vrouw om, ten einde heen te gaan. Toen zij den anderen woonwagen weder betrad, kwam erconi haar tegemoet en vroeg: „Waar is Natalina?" „Ik zocht haar overal, maar ik vond haar niet," antwoordde juffrouw Tompsen en d'e directeur wend- de zich om, nam Mira, die achter hem was, blijven staan, om den arm en ging zwijgend in zijn kamer te- i rug. De vlucht van den directeursdochter was reeds in het geheele circus besproken en het ontbrak niet aan kwade tongen, die het historietje van het ontvluchte j jonge paartje tot in d'e laatste consequentie afschil- j derden. „Nu, die zullen wel terugkomen, als zij honger heb ben," zeide een dikke muzikant tot een ander. „De oude z'al hen niet malseh ontvangen," zeide een tweede en een derde riep daartusschen„zij zul'len er wel voor oppassen terug- te komen. Wat heeft men hier ook in dit kleine ding? Als ik een ander engage ment vind, ziet de oude mij hier niet terugi Hoe wordt men hier betaald En hij, die derde, die de groote trom sloeg, stelde zich in postuur en gaf zich het aanzien, alsof hij betere dagen gewoon was. Madame Lewandowsky, die uiterlijk de ontsteltenis der anderen deelde, verheugde zich innerlijk zeer har telijk van hsfre mededingster ontslagen te zijn en had zich vast voorgenomen d'eze in elk opzicht waardig te vervangen. Zoo had zich de oude „helle" voor den in gang op het kleine podium geplaatst en noodigd'e met de gracieuss handbewegingen, welke 'haar ten dienste stonden, de menschen tot een bezoek aan hetl circus uit, ja, zij ontzag zich zelfs niet den heeren kushanden toe te werpen en hen te fixeeren, zoodat de een of ander aangelokt werd binnen te gaan. Zij wilde haar ambt goed' vervullen, zoodat de directeur niet genood zaakt zou zijn om te zien naar eene vervangster voor Natalina. Heden was het op het groote plein nog levendiger dan bij de aankomst van Verconi. De markt,, de groote Paaschmarkt was begonnen en nu waren caroussels, f luchtschommels, kijkspellen en panoptica van allerlei aard langzamerhand opgeslagen. Voor elke kraam, elke tent klonk de een of andere ongearticuleerde muziek en sloeg een andere pauke haar noot. Kortom, bet was een uofverdoovend' leven en de arme kunstrijders voelden zich temidden van deze andere kijkgelegenheden weinig op hun gemak. Maar toch moesten zij het uithouden, want in zulke dagen maakten zij altijd de beste zaken. Zij moesten concurreeren en al hunne krachten in spannen en daar zij werkelijk iets goeds praesteerden, bezocht ook iedereen, die het plein betrad, het kleine circus. Zij moesten dubbel werken, om twee flinke krachten, die zij sedert kort verloren hadden, te ver vangen. De kunstrijders hadden onder dé marktschreeuwers hunne vrienden en vijanden. De vrienden noodigden d'e kleine Mira en haar vad'er dikwijls vriendelijk uit, in hun caroussel te rijden, in bun tent te treden en ontvingen daarvoor vrijbiljetten voor een circusvoor stelling. De vijanden echter werden van dag tot -dag hatelijker over het groote succes, dat Yerconi had. Een van zijn benijders verplaatste zelfs zijn tent en bouw de die dicht voor den circusingang op, zoodat de di recteur zich gedwongen zag bij de autoriteiten daar tegen te protesteeren. Van nu af had de arme, met zorgen beladen man in het geheel geen rust meer. Men zond hem lieden1 in het circus:, die onder de voorstel ling luide begonnen te twisten, om de toeschouwers eruit te drijven, men sloeg Tompsen's arme honden, men schold de artisten uit. Gisterenavond was de eigenaar van een tent met kruipend gedierte zoo ver gegaan, Verconi, toen deze vermoeid uit het circus naar zijn woonwagen ging, aan te vallen, zoodat de verraste man hem slechts door een flinken slag van zich af kon houden. Hoe valscb hadden toen de oogen van den aanvaller geflikkerd: „Nu, wacht maar, daarvoor zult gij boe ten,;" had' hij gesist. Verconi zocht den wagen op. „Een domme kerel," docht hij. „Goddank, lang duurt deze kermis niet." (Wordt vervolsrdL

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5