DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Het Circuskind.
No. 218
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
ZATERDAG
14 SEPTEMBER.
JOHANNES DYSERiNCK.
FEUILLETON.
Marokkaansche Brieven.
De laarsjes van marokijn
ROMAN VAN PAULA BUSCH.
30) _0_
v. d. V.
ALKMAARSCHE COURANT
Doior BERNARD CANTER.
Maandag* 16 S-epti. zal1 tei Alkmaar Eet monument
ter herinnering aan mevrouw A. L. G. Bosboom-To-us-
eaint, Alkmaar'® ©ereburgeres, onthuld worden.
Het is dr. Johannes Dyseri-nck, d"e onvermoeide be
schrijver van het) levein en de werkten van verdienste
lijke Nederlandera, die door zijn l'evens- en karakter
schets van A. L. G. Bosboom-Tous-s-aint, den stoot
heeft 'gegeven tot een vernieuwde belangstelling iin
het werk van de groota schrijfster. Want hoewel de
„Nieuwe Gids", na haar Verscheiden, onmiddellijk in
een „In memoriam" er getuigenis van heeft afgelegd,
dat de jongeren, hare eerbiedwaardige figuur, zouden
blijven waardeere-n, toch las het jongere geslacht an
dere boeken.
Vreemde gang van tegenS-tellinigeta in dit leven.
Juist zij, die in haar brieven aan mevrouw Elistei van
Calca-r-Sëhio-tling (deze andere gro-ote N-edérlandsch-e
vrouwe uit hetzelfde tijdperk, deze andere, d'ie óók
te Alkmaar zulke gelukkige jar*n sleet) zooi zeer zibh
beklaagde over de Nedterlandsche predikanten, en
daarbij zoo onrechtvaardig was, juist zij, dankt het
nu aan een] predikant, dat haar nagedachtenis zal
worden gehuldigd, haar na-roem bevestigd.
En welk een predikant! Geen schitterende figuur.
Geen groot schrijver zelfs.
Joh. Dyserinck behoort tot de Nederlanders van het
S-lag van Groen van Prinsterer, Daniel Chantepie de
la Sauss-aye, Capadose, Isaac da Costa, Allardl Pier-
son, Potgieter, Busken IPuet. Z'ij zijln als onze dui
nen, schijn-ba-ar zacht, week, bloind maar zij hebben
©en Innerlijke kracht, die den oceaan weerstaat en
binnen de boorden houdt. Het doet goed, soms naar
deze lieden te zien, tegen deze lieden) op te zien, om
het geloof in de echtheid' der natie te behouden te
midden van veel sluipende of kruipende' middelmatig
heid, overschreeuwd door vel'e woordenrijk ge'schetter.
liet was a,an 't eind vain 't vorige jaar, dat ik Joh.
Dyserinck i'n zijn woning aan bet 2e Sweelïnckplein
25 't'e Den Haag, een bezoek bracht.
Het kostte moeite, den bescheiden geleerde over
zichzelf aan 't spreken te krijgen.
J a ik heb voor dat werk over mevrouw Bos-
bo-om-Toussaint heel wat te doen gehad Ik heb eerst
alles, alles verzameld, wat ik maar kou krijgen en di
rect of indirect op haar leven betrekking had. Dat
waren d'e bouwsteemen.
Daarna ben ik -a-an 't lezen en schiften gegaan.
Kijk (en ©en reeks van nelt gebonden portefeuilles
werd uit „de kast" gehaald), daar zijn nu al dfe oor
spronkelijke handschriften van de werken van mevr.
Bosiboom-Touss-aint bij elkaar."
Maar wij lieten ons niet afleiden. wij kwamen
ditmaal voor dr. Dyserinck. E'n met het reporters
boekje iin de hiaind', vroegen wij
„Waar bent u géboren?"
Hij zag zich gevangen. E'n sprak d'a,n:
„In 1835, dein 12em Maart, te Haarlem. Mijn vader
was architect. Ik zou eerst schilder zijn geworden,
heb d'e oprichters van „Kunst zij on® Doel" te Haar
lem heel goed gekend. Van mijn 12'e tot mijn 16e
jaiar heb ik onder Savry naar het levend model getee-
kend. Gabriel de Haas; C. Leiste; Simon van den
Berg waren mijn oudere kameraden. Maar vader
vreesde, dut schilderen geen,' bestaan zou opleveren.
Hij bestemde mij voor de studie. Ik ging Latiju en
Grieksch leeren bij den later en prof. S. Naber te
Haarlem, die miaar ©enige jaren ouder was dain ik en
levenslang mijn vriend is gebleven. Daarna leerde ik
bij dr. P. Epkema. In 1855 was ik student, 'studeerde
te Leiden en te Amsterdam, werd' im 1861 tot doopsge
zind! leeraar te Den Helder benoemd. Dat ben ik 18
jaren, tot 1879, gebleven. In dat tijdperk begon ik
al met verzamelen en studie van de levensbijzonderhe
den van merkwaardige personen. Ik behoord© tot de
eersten, die d'e moderne richting waren- toegedaan en
schreef de „Godsdienstige Overdenkingen". Dit boek,
opgedragen aa.n den to-e-nmaligen minister van Mari
ne, L. G. Bro-cx, werd! In 1871 bij de Kon. Neder
landsche Marine als leesboek ingevoerd!, is dat 20 ja-
.ren gebleven, maar toen door dir. A. KUyper door een
ander boek vervangen."
De oude geleerde wasi eten oogenblik stil. Zei toen
bittere woorden. Want niets treft- den -echten Neder
lander dieper dan onverdraagzaamheid!.
„I-n Den Helder begon ik de eerste vruchten van
m!ijn onderzoek te publ-iCeeren, ©en levensbericht over
prof. mr. Hugo Beyerman, hooigleeraar in de NecL let
teren en geschiedenis! te Amsterdam!, dat bij d'e erven
Loosjes te Haarlem vtersteh-eten, In Deto Helder begon
ik (eigenlijk zei dt. D. vaak „hij", over zichzelf spre
kend al's over een derden perso-on) studie van helt Ou
de Testament te 'maken. Ik vertaalde d'eln Jezus Si-
rach en de Apocriev© -boeken uit het Grieksch; Vervol
gens' studeerde- ik Hebreeuwsch, vertaalde daaruit de
Psalmen, het boek der spreuken van Salomon en dë
Klaagliederen. Deze zijn uitgegeven. Ik heb ook,zit-
ting gehad in de commissie voior de nieuwe bijbelver
taling, doch mij daatuit later teruggetrokken. Intus©
sch-en had! de Senaat van de Leidsche Universiteit mij
tot eer-e-doctor benoemd. In 1879 vës-tigde ik my te
Vlissimgen als doopsgezind leeraar. Daar heb ik den
gedenksteen in 't huis waar de dichter Bellamy gebo
ren is, onthuld' en 't monument vo-or Agatha. Wolff
en Betj-e Deken. In 1884 kreeg ik Rotterdam als
standplaats, waar ik tot 1901 bent geblevein, toen ik
wegens 65-jarigen leeftijd emeritaat verkreeg.
In. 1881 schreef ik 'in „De Gids" een studie over de
„Camera Ob'scura", later gevolgd door mijn studies
over Wolff en Deken. I-n 1882 mijn werk over „d'e
Vrijstelling van den eed' voo-r Doopsgezinden" en in
1890 over „De weerloosheid volgens de Doopsgezin
den". In da laatste jaren gaf ik met rn'in hoogleeraar
J. O. Matthes, een nieuwe vertaling uit het He
breeuwsch en het Grieksch van d© „Spreuken van Je
zus Sirach" uit, bijgewerkt naar nieuw ontdekte hand
schriften. De „Pirke Aboth" nit'gave (spreuken der
vad'eren) is d'e hekkeslui-ter van mijn He-breeuwSehë
studiën geweest. Ze ver-schenen in 1910 bij Mar-t.
Nljhoff. In 1908 zijn mijn „Laatste godsdienstige
Overdenkingen" mijn hekkeslUiter op godsdienstig ge
bied gewee-st.
In 1895 heb ik te Den Haag de tentoonstelling van
B-etje Wolff en Aagje Deken ontworpen en later de
„Brieven" van die twee merkwaardige vrouwen uitge
geven. In 1904 heb ik de Nicolaas B-eet'stentoonstel-
ling geregeld'. De regeering heeft mij daarna tot rid
der in de orde van de-n Nederlandschen Leeuw gesla
gen. In 1903 heb ik een „Leven van Nib. Beets" ge
schreven,. In 1906 een „Leven van dti. L. B. Beynen,
oud-recto-r van) 't Ilaagsch Gymnasium." I-n 1907 een
„Leven van AlexVerheull." In 1904 in „Woord en
Beeld1," herinneringen aan NiC. Beets. In 1908 publi
ceerde ik „Het Studentenleven in de NedL Littera
tuur' en vestigde d'e aandacht op de medewerkers van
Klikspaan. In 1908 leverde ik d'e biographic van Er.
Havérscbmidt (Piet' Paal-tjens). De bronzen gedenk
plaat in dë Sociëteit Minerva- te Leiden voor Haver-
schmidt heb ik onthuld'.
De geleerde ha-di al sprekend, te'lkens uit de groote
kast zijn werken gehaald -en voo-r onsi op de tafel ge
legd- En hij ging voort, met onver-moeiden ijver, hij,
de 75-jarige, o-ns- dein heerlijken, eerlijken -arbeid' van
d'at welbesteede leven, tei veraanschouwelijken. „Hier
is liet dossier van P. N. Mul'deir, den letterkundigen
koopman. Hij i-s land' r'edacteUr van „De Gids" ge
weest en, 87 jaar oud', gestorven. Dit is' het dossier
van, mr. O. J. Fortuyn, ondtredacteur van „De Gids;"
die geheel vergeten was en dien ik weder ontdekt heb.
Ik heb een kwarteeuw medegewerkt -aan de „Nieuwe
Rotterdammer, toen d'r. Lamping hoofdlr-edacteur was
en o.m. de verslagen van htet Oriëntalisten Congres
in 1875 geleverd. Toen reeds bemerkte ik, dat dë cou
rant, het historie-boek va-n die1 nieuwere tijden was. ge
worden en ik beijverde inij een verza-mieling van knip
sels uit couranten aan te leggen. Zoo heb ik 'hi'er
alles, wat in de couranten over den dood' en de begra
fenis van Allardl Pier-son heeft gestaan. In 1901
schreef ik iu „De Tijdspiegel," „Het vtaagstnk dei-
onsterfelijkheid beschouwd, d!at afzonderlijk uitge
geven, een tweeden druk beleefde. Hier staat, op de
ze plank-en, alles, wat Rus-ken Huet heeft geschreven,
to-t zelfs zijn boekbeoordte-elingen uit -de „Weten-schap
pelijke Bladen." Dit is het des-sier va-n II. J. Polak,
den Graecus; dit van Alberdingk Thym; dit! v-an on
zen uitnemend'en prof. W. van der Ylugt. In 1853
toen niemand' aam zijn groote -bete-ekeni-s- dacht, heb ik
het eerste proza van, Potgieter verzameld en uitgege
ven. Een verzameling van! all-es wat op „Riembrlandt"
betrekking heeft, heb ik -aangelegd
„En wat- i-s di-t?" vroegen wij, een dik, -met wit door
schoten boek ter ha-ndbemend.
„Dat, het Nieuwe Testament, d'at ik i'n 't Grieksch
Vertaald' heb.t'ot eigen oefening.
Wij hebben dezen uitnem-enden vaderlander eenige
maanden later kunnen bewonderen, toen hij in „Pul-
chri St-udio" te Den Haiag de tentoonstelling van het
Oeuvre va-n Joh-an Br aak-ensiék o rganis eer dë, veer
krachtig, telkens cn-si opnieuw verbazend door zijn
sterk geheugen, zijn nauwkeurigheid, zij-n zin vo-or or
de en zijn be.miun-elijken eenvoud. Eb) wanneer a.sL
Maandag, bij de onthulling van het gedtenkteeken voor
Alk-maars -eereburgeres onde-r d'e velen, die op zullen
komen, ten einde in mevr. Bosiboiota-Tou-ss-aintj, Neêr-
la-nds vlijt, Neêrlamds deugd' eln N-eêrlamdls- -breedten zin
te huldigen, ook dr. Joh. Dyserinck aanwezig zal zijn,
dan zal men in hem', een der laatsten levenden van
een ges-lacht kunnen beschouwen en eerem, een ge
slacht, dat de beste tradities van ons- volk he-eft verte
genwoordigd en bewaard.
[Dr. Dyserinck zal hela'as om gezondheidsredenen
de onthulling van het gedenkteeken niet kunn-en bij
wonen.
„Hoe zeer mij zulks leed doet, behoef ik niet te
zeggen" schreef hij ons. Red. Alkm. öt.]
Zij speelden altijd nog verstoppertje eni Frans was
nu aa-n de beurt. Er was nu afgesproken, dat zij
overal zich in den-circusgaug ziich mochten verstoppen,
in de kleermakerij, zadelmakerij, bij den pruikenmaker,
in -den 'timrnerwinkel, maar niet in den stal. Wie dat
deed', zou mi,et meer mede- spelen.
„fk ga naar juffrouw lomps-en in de kleermakerij",
fluisterde Mira ha-ar lieveJingskamera-ad Olivier, dien
zij den ouden O'lli noemdë; i'n;
„Ik ga me-dë." En nu Kepen beidte-n zoio snel al-s zij
konden weg.
Juffrouw To-mpsen zette over het pl-o-ts-elibge be
zoek een verbaasd' geziëhtl
0T[S' maar verstoppen, achter de-n
koffer zeide Mira,. In het volgend ©ogenblik reeds
waren de kinderen -achter den kotffer verdwenen
De goede juffrouw To-mpsen legde nog -een -deken
over hen, zo-oda-t zij, zelfsi als m'en -achter dën koffer
zag, h-en niet ontdekken kon.
In stille afwachting, of zij gevonden werden, zaten
zij dia ar.
!>aar werd dei deur geopend) en Frans keek naar
binnen. „Heeft zich hi-er iem-and' versitopt?" vroeg hij
zacht aan juffrouw Tomp-s-en-.
Deze -echter -antwo-o-rdde: „Zoo ie-tis komt 'bij mij
niet voo-r hi-er vers-tept zich niemand."
Toen komd'em de heiden nie-t n.alaten te jubelen en
I' rans haalde hen onder luide triomf te voorschijn.
Nu zou Mira- aan de beurt komen, m-a-ar de knapen
besloten evenals op den vorigen Woensdag wee-r cir
cus t-e spelen.
Frans werd tot directeur benoemd en ontwierp met
groote gewichtigheid het program. Hij Zette zich in I
de stalles, haal-dë zijn notitieboek voor den dag en be
gon op gewiichtigenj toon, terwijl' hij zich to-t Olli
wendde: „Gij zaj-t stalmeester, adlministr-ate-ur en re
gisseur, de anderen zijn artis-ten. Dés- mijnheer de re
gisseur, eerst springconcours. Natuurlijk zial de liange
Hulgo ons .ni-et -de barrières willen geven bijgevolg
moeten wij die hierheen sleep-en, ik weet waar zij
sta-an-. Dan komen Ilans. -en Albert een clown-entree
maken maar -niet te lang. Bovenal moeten zij el
kaar flink oorvijgen g-evetn, dat maakt het g-root-ste
effect. Ik zal mijn pony rijden. Mira, gij kunt ons
hi-er slechts wa,t voordansen- het duurt- toch veel te
Hug's da-t wij het koord' gespannen hebben -en dan be-
giijpen wij het ook -nietzeide hij to-t het kleine meis
je, (iat nieuwsgierig i-n zijn notitieboek za-g.
„Ach, ik zal wel iamahd' in den stal vinden, die het
fean gaf zij ten antwoord. Zij wilde toch aam d'e
jonge-nsi ha-ar kunst even toonen.
„Maar den ezel moet d'e directeur toch zelf opvoe
ren", zeidei Olli.
„Nu,, goed, die zullen wij d-an wel 'laten zadelen.
Hebt gij Morgenstern ergens ziek ronkfcpok-e'n V' vroeg
Frans thans.
.„Neen, ik geloof, d'at ik hem s-traksi zag weggaan!"
zeide Olli.
„Nu, dam kunnen wij doen wat wij willenri-ep de
jonge directeur.
Al was hij voor niemand) in het cirëus bang, zoo
ha-d hij toch voor den o-ud!em Morgenster'n gro-ot res
pect -en dat had' ieder -ander menseh in -het -ci-rcus ook,
Wanneer men hem^ met de handen op de-n -rug, waar
in, hij altijd -een karwats placht te houden, door den
circu-sgang zag komen, liep ieder naar zijn post, hetzij
ny requisite-nschilder, schoentaiaker, zadëïbiaker of
leermaker w-a-s want zij wisten m-aiar ia! te goed),
dat iuj het aan den oude zou -zeggen, dat zij iets- ita
zyne afwezigheid deden. Even goed had hij die stal
knechten in bedwang, wier eigenlijke chef hij was.
Maar niet alleen de vrees voor zijne berichten -aan de
directie kon hem dit buiten-gewone respect verzeke
ren, ook de geheele wijze van zijn optreden, dit aan
MOULIAH-BACHA.
Waarschijnlijk zal deze brief wel wa.t. të laat komen,
dëch ik was niet eer in die gelegenheid iets van mij te
laten hoorep, la-an-gezilen ik „o-p jacht" beh geweest.
Ja, op jacht ma-ar d-eni lang gezoc-hten; steeds dë Eran
-sche- troepen in bewegi'ng houdenden Rogi.
Velen zullen wanneer z© dien naam i'n da cou
ranten steeds le-zen 'zich afvragen: „wat is dat
voor eën kerel?" Ja waarde 'lezerS-, ook wij do-en ons
dikwijl-s -die vraag, aangezien htet ons- sotus- voorkomt
met ietfmand t-a -doen te- hebb-en, di-o -zoo min Era-nsch
als Marokkaansch gezind' is, omdat hij wedijvert
met ons in het verbranden dar kleine verla-ten dorpjës
oï „g-ouT-bi's."
Deze veel ge-zocht© MakokkaanJ heeft na de'u aanval
Van Eez waarbij hij ook optrad -ons- reads- veel
last en ongemak bezorgdL Wordt hij morgen op een
zijtaer -aanvallen met ziware verliezen teruggeslagen-,
zopdat -zoj-n bende sterk is vermi'nd-erd) dan hoort otf
ziet men i'n e©n week mie-te meer van „Rogi," doch dan
keert hij terug met een veel' sterker macht dan voor
heen. Pogingen, gedaan om beun in zijn kamp të
overvallen, mislukten a.l'lë. Het wasi niet a-lles, wan
neer we zoo midden in den nacht doof rivieren ploeter
den, door dbornön-bo'sschen kropen, waarbij men niet
een-malal ©en luiden vloek of verwenschihg Inöcht
uiten, wanneer die doornen, gelaat en handen stuk re
ten, terwijl het rookenJ ten stren-gsit© werd verboden-,
enz. Doch u begrijpiti, hoe s-til we ook voorwaarts
kwamen), dat de cavalerie en artillerie niëit juist zoo
geschikt zijn om overrompelingen te maken. Vooral
d-e zw-ar© stukke-n vah 75 m.M. kn;arse-n soms a-ard'ig
over de1 groot© kei-en en wanneer -ze dan van -eienj berg
naar beneden ko'men rto-llen, tegengehouden door d'e
remmen, die knarsen en piepen dat het uren ver hoor
baar is-, dan' denk ik soms- „alweer voo-r niks."
Em^ wanneer we dan aankomen, waar Rogi „gelo
geerd heeft, d'a-n merken d-e offitei'erte-n, diat hij zoo
juist is vertrokke-n ©n op- -e'etaig-e mijlen afstand ©en
groo-t^ vuur he-eft aangelegd -als- een uitnaodi-ging om
hem itm die richfcing t-e volgen, terwijl hij j'üist een
tegenovergestelde richting heeft ge-nomen.
U bcgrij-p-t, dat zaakje verdr-oot niet -alleen de offi
cieren doch ook ons, die feitelijk het meest de d'up-e
zij-n va-n zij-n „humor." En toen dan ooi; voor eenige
dagen „volontairs" ge-vraagd werden o-m teen jacht te
organi-se-eTen, -meldidë ziëhi -bij ma iedereen a-an. Men
dach-t eë-ms -met ©en compagnie of minstens met een
slterk iaanta'1 ©enige dage-n zo'ndër ransiel op den rug
-een vrij leventje tie nemen-, zoo iets -als de „franc-ti-
-reurs." Doch tOen vehnam men; d'a-t niet meer dian
tien. man- noodïg waren, die onder leiding van een of
ieder ni-et te veel en n-ie-t te weinig zegg-en, droeg het
zijne er toe bij. In hem leefde nog d'e oude aristo
craat, de ritmeester buiten dienst, wiehs- -zelfbewust
zijn en kranig optreden zich in al zijne- handelingen
verrieden.
Nu hadden- -d'e j-ongens met groote moeite twee bar-
neres, waaro-ver de volbloedpaarden v,an) den directeuT
des avond-s- moes-ten springen, onder de banken van
daan g-eh-a-ald'. Het -sprüngsconcours begoin, en de
knapen holden- door d© manége, de volblo-ed-p-a arden
snuivend' naiipend an sprongen flink over d'e hooge
horden, zo-odat hunne -collega's, die voo-r toeschouwers
speelden, in luid gejubél uitbraken.
Het tweede nummer, dë clown-entree, eind'igdë met
een groote kloppartij van dë twee knalpen. Ofschoon
de ande-ren riepen: „houd! vast, August!" of „-laat
niet los, Willem!" moestem zij toch eindëlSjk elka-ar
we,er -de vr-ijheid' schenken. Gro-ot opzi-em verwekte
I-rans o.p zij-n pony, dien een rijder van zijp va-der on-
langs "voor hem gekocht had en waiarop hij een draf-
en galo-pto-er ui-tvo-erdë; en op het laatst -no'g verschei
den voltes. Het applaus der kleine s©ha,ar wilde ma-ar
niet ophouden.
„Och, laiat ons- ook een's- rijdenvroegen- nu de
vrienden. Eerst de eien-, dën de ander, én ten laatste
het geheele corps. Maar, da-a-r allen ineens dë onge
lukkige pony bestijgen wilden en da-t met dën besten
wil niet -mogelijk was-, deed' Frans htet voorstel nog
eenige pony's uit -den stal te halen.
'„De stalknechts slapen en kunnen Morgenstern
niets zeggen", zeid'e, hij, terwijl hij -en zijn vrienden
zich naar den stal begaven. Z-acht -maakten zij d'e
paarden los. D-aar l-agen d© stalknechts, vermo-eid
van den arbeid) van den voormiddag, i-n die stalga.ngen
o-p het stro© e'n s-mo-rkten Tuide.
„Zeg, Er'ed'dfr, mijne o-uders hadden -mij eigenlijk
den omgang met Frans v-erbodën, omdat hij een cir
cusjongen is- maiar ik vind! hem hier toch fameu'si",
fluisterde d-e kleine aristocraat zij.n vri'end) in. „Zij
wilden liet aanvankelijk ook niet toestaan. Toen" ik
echter Erans- eens -bij ons geïnviteerd1 had, meende
ficier de opdracht zo-uden krijgen-, de bende van Rogi
te naderen en die steeds i!n het oog te hebben en dan
tevens d© ho-ofdimacht te Fez op- de hoogte te houden
door mliddel van het zenden vam een hunner, als Rogi
hte-t plan mocht hebben -n-a.ar Felz op te rukken.
Niet dat dé Fr-anschem ,mu juiis-t -angst hebben, dat
die f-anatieke bende Fez -zajL bilnnen dringen, d'o-ch en
kel htet verschijnen van zoo iemand!, enkel' het -gerucht
„Rogi komt," -brengt alles- in rep en roer. De nu
vreedëame burgers, welke hudne waren aian -den man
brengen of hun vak uitoefenen, grijpen, wann-e-er het
kanon dondert, naar de w-a-pens en voegen zich bij
hunne landgenooteU.
Men is -nu eenm-a-al ni-et' Eriansch gezi'nd! i'n Ma
rokko.
Alzooi, velen trokken zilch te-rh-g, voora-1 toen -e-r werd
gezegd, d'at „bo-eïnoeV' werden verstrekt. „Boer-
noe's" zijn donker bruine- mantels, die iedere Ma,rok
kaan draagt en die ttevenjs dienst doeU a'ls ela-apzak.
Natuurlijk had' ik mij odk gemeld. Als „ordonna-nce"
van dte-n o-ffiteier, die was a-angewezm den troep 'aan
te.vo-e-ren, was ik zeke-r-, d'a-t. men mij zou medenemen.
Hoewel met -moeite kr.egetn we een tiental bijeen, die
genelgen waren voer eenige- dagen; misschien- wel voo-r
immer, de -uniform uit te trekken en in onze vetrm-ojm.-
rning als Marolik-anen te trachten aan onze opdracht
te voldoen.
Door den genera,al Gouraudl werd! ons -eerst dtege'lijk
on-dë-r de oogen gebracht, wat er van o-ns werd gevor
derd; tevens, dat we misschien niet alleen met gevaar
doch o-ok met honger én dorst zouden te kampen heb
ben, en dat hij hoppte spoedig iets' naders- van ons- te
vernemen. Daarop drukte hij ons- de hand en de zaak
nam e,en -aanvang. Onze kleeren brachten we in be
waring 'bij onzen foUrier, dia ons van de benoo-digde
lappen vo-orzag, om ons- ih een Marokkaan t'e veran
deren. Wij kregen tevens een revolver -als het ge-
schiksf-e wapen om onder onze lainge mantels- te ver
bergen, terwijl een korte doch scherp© ponjaard' ook
zeer goede diens-ten zo-u kunnen bewijzen.
Zoo uitgerust passeerd-e-n we dë revue voor onzen
officier, die zich eveneens- had verkleed. Den vol
genden morgen zo-u onz-e tocht een aanvang nemen ©n
ik mote,t 't eerlijk zeggen, -dat ik dien n-aeht -reeds niet
gerust sliep in mijn ongewone p;akje.
D-oor SYLVIUS.
.„Ik ben maar een kind van eenvoudige huize.
Mijn vad-er was- schoenlapper en mijn mo-eder maakte
tulen mutsen vo-or dienstmeisjes en wasohte ze. Toen
ik elf jaar was, ging ik van school' en ik hielp moeder
en zoo ijverig en flink was- ik, dat wij er nu ook samen
kleine waschjes- bij deden. Ons gezin was niet groot,
ma-ar drie pe-rs-onen en daardo-or konden vader en moe
der sparen. D© grootste gebeurtenis in mijn leven is
wel geweest, toen vader en moeder besloten, een klein
winkeltje in schoenen en laarzen op te zetten. Wat
waren dat heerlijke dagen. Mijn- vader was een vrien
delijk, go-eda-ardig man, die nooit dronk en nooit drif
tig _was. Hij was- secretaris- van d'e schoenlapperswer-
-eenigin-g en tweemaal' 's jaaxs -op het groote feest van
dë vereeniging zei hij een gedicht op, dat hijzelf, ge-
Jieel alleen maakte en geheel alleen schreef. Dit mag
ik nu nog wel eens zeggen, omdat het zoo mooi was;
dat velen z-eid-en, dat hij ©r aan geholpen, was door dien
-pastoor. Dit is niet' waar. Ik heb heeroom als kind'
zelf eens- hoo-ren zeggen, nadat hij het gelezen had' om
na te zien, o-f het zoo wel goed was: „Het is volko
men in orde, baas Koelman. En ik zou het zelf niet
beter gekund! hebben." Mijn -moeder heeft het ook ge
hoord) -en zoo) oud) als zij nu is; zij kan het nog heden
g-c tuigefl. Wij zijn altoos- bij den pastoor meer in aan
zien geweest, omdat mijn vade,r dat zoo mo-oi kon.
Toen dan het winkeltje zou worden opgezet, -spraken
mijn vader en1 mijn moeder er wel een half jaar over.
Want mijn vader wist heel goed', wat -groote onderne
ming hy ging beginnen en- hij was- heel-emaal zoo- niet
al-s andere menschen, -die- zich maar hals- over kop in
de grootste zaken begeven, zonder het einde te bereke
nen. Ook had! hij ee-n groot aantal wijze sp-reuken, die
uk mi] levenslang herinnerd heb, en- die mij in- mijn le-
mijne moedeg dat hij to-c'h ee-n nette jongen was en
daarom mag ik gerust met hem omgaan", -antwoordde
de aa-ngesprokene.
D'e eerste zeide „NeeU, ik -moet tehui's altijd weg-
ioopen, wannee-r ik Frans- bazo-efcen wil. Maar men
kan hier toch-zo-o- a-a-rdig spelen als nergens- andërsi."
„Nu, wilt gij ook ni-et ©en po'ny medenemen?" vroeg
J-rans a-an, de beiden, die bij den Ida-nk -zijne-r stem
schrikten.
Tn enkele minuten wemelde- de manége van pony's
en knapen die traeh-tten de dieren te bestijgen. Mira
had Irans-^ ezel uit d'en stal gehaald eïi fungeerde als
Koningin in hun midden.
Maar de aardigheid' zou niet' lang duren, want eens.
T® flet roode; gordijn vaneen, d-a,t de manége
v-an.de vestibule scheidde en ten- toonee-le verscheen.
vryheer von Morgens-tem.
Als versteend' bleef hij een oogenblik s-taa-n, aleen
de tippen bewogen zich zacht, zonder d-at er een klank
uit zij in keel kwam.
„Kwajongens, zijt gij bezeten?" zo-o bar-stte het on-
weder los, en de ongelukkige- jonge ruiters staarden
vol schrik in het 'sombere gezicht van den ouden rit
meester De dikke Wouter, die juist met groot© moei
te zijn bramen pony bestegen had en hem met armen
en boen-en vast omHemd hield, 'liet van schrik los en
viel hals over kop o-p den grond, Er-aus sprong nog
sneller af, en Mira- v-er-bo>rg zich -achter haar grauwtje.
„Wie heeft jullie het verlo-f d-aarto© gegeven?" o-ing
de opgewonden man op den-zelfde-n toon voort. „Men
kan nauwelijks den rug keere'n, of ergens -moet er
eenige domheid gebéuren."
„Nu, d'at kan goed worden, vrienden, kameraden-,
bondgenooten zeide d-e jonge directeur. „Wij zu-lleu
hlth" r>el I'® 1//^Ste ,maaI hier circus gespeeld
hebben En beleefd bracht een iedër zijn pony aan
de hand wederom de-n stal en bond hem op dezelfde
plaats, waar hy hem losgema-akt had-.
Wordt vervolgd.