DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Het Circuskind.
No. 238
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
DINSDAG
8 OCTOBER.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
ROMAN VAN PAULA BUSCH.
60) -o-
STADSNIEUWS.
8 OCTOBER.
kmAVii
ALKMAAR, 8 October.
Gisteravond heeft de Etigelseha minister van bni-
tenlandsche zaken, Sir Edward Grey in het Lagerhuis
gezegd, dat de groote mogendheden, die bij de Balkan
kwestie het naast betrokken zijn en wier grenzen door
een oorlog in die streken het meest gevaar zouden l'oo-
pen, den krachtigen wensch koesteren, dat de vrede
gehandhaafd blijft, hetgeen inderdaad een waarborg
geeft, dat, indien de vrede op den Balkan wordt ver
stoord, geen der groote mogendheden in den oorlog
zal worden gewikkeld.
De Engelsche parlementsleden lieten op deze ver
klaring luide hoezees volgen. Zij schijnen in de ge
schiedenis niet bijster thuis te zijn anders zouden
zij zich het jaar 1877 hebben herinnerd en geen hoezee
hebben geroepen. Het jaar 1876 doet denken aan
hetgeen we thans gebeuren zienook toen stonden bij
na alle Balkan-rijken onder de wapenen, maar toen
was het midden in den zomer, terwijl het nu naar den
winter gaat. De vijandelijkheden Werden geopend
door de Serven en Montenegrijnen. De groote mo
gendheden gingen er zich echter mee bemoeien. Zij
wendden zich met een memorandum tot Turkije, waar
in hervormingsplannen Werden voorgesteld, terwijl zij
de verzekering gaven, dat de oorlog gelokaliseerd zou
blijven. Maar toen de Porto weigerde de hervor
mingsplannen aan te nemen en een Engelsch-Russisch
ultimatum afsloeg, liet Rusland weten, dat het zelf
voor zijn belangen in het Oosten zou zorgen; de Rus
sische legers rukten tegen Turkije op de Russisch-
Turksche oorlog was begonnen en werd, ondanks de
strenge winterkoude, voortgezet.
Heel veel vertrouwen moet men dus niet hechten
aan de vredelievende verzekeringen der groote mo
gendheden - ook nu niet.
Nog even willen we de aandacht vestigen op een
anderen eigenaardigen klank, die in het, Engelsche
Lagerhuis werd gehoord.
Een der sprekers vroeg, of de regeering, wanneer de
onderhandelingen der mogendheden zonder resultaat
mochten verloopen, gebruik zou maken van de gele
genheid deze geheele kwestie aan het scheidsgerecht
te onderwerpen.
Op deze vraag ontstond. gelach. Wij weten niet
of het een domme schaterlach was dan wel de fijne
lach der ironie. Het ironisch gelach zou echter het
best op zijn plaats zijn geweest.
Niet waar er is in den Haag een permanent
scheidsgerecht gevestigd, er is den 29sten .Tuli 1899
een conventie gesloten voor de vredelievende regeling
van internationale conflicten, de mogendheden kun
nen geheel zelfstandig hun bemiddeling aanbieden,
zelfs als de vijandelijkheden reeds geopend zijn
maar niemand denkt er aan met een dergelijk initia
tief te komen. En als een volksvertegenwoordiger in
het parlement er over spreekt lacht men hem uit of
laat men een ironisch lachje hooren.
De moraal der internationale politiek komt tegen
woordig weer eens duidelijk aan den dag. Het gaat
de groote mogendheden net als slechte mensehen -
Nu moest Mina zwijgen deze vraag kwam haar
inderdaad onverwacht en als een gevangen vogel in
zijn kooi zag zij in de vier wanden hulpeloos rond.
Het liefst zou zij van haar stoel opgesprongen en weg-
geloopen zijn. Maar dat zou den schijn hebben, alsof
zij bang was en dat wilde zij toch liever vermijden.
Daarom bleef zij kalm zitten en wachtte zwijgend af,
wat er nog' komen zou.
„Ja, dat moet toch opzet bij u zijn. U kunt mij toch
niets wijs maken," zeide Bellini.
Neen, hem iets wijs maken wilde zij niet, daarvan
zou hij zich dadelijk overtuigen en daarom antwoordde
zij„mijnheer de directeur, u moet het toch zelf het
best weten, wat mij noopt tot mijn handelwijze."
Daar zag de groote, sterke man haar doordringend
aan. Ja, dat. wist hij eigenlijk wel, maar toch hield hij
zich verbaasd. „Maar juffrouw Verconi, heb ik u
ooit kwaad gedaan? Ik begrijp u niet. TT hebt mis
schien mijn handelwijze verkeerd opgevat."
„Daarbij is geen misverstand, mijnheer de direc
teur. U hebt mij op dien avond, toen u mij als cava
lier naar huis wildet geleiden, beleedig'd."
„Ik heb u beleedigdOmdat ik u toonde, hoe gaar
ne ik u reeds op dien dag mocht lijden?"
„Neen men kan zooiets op verschillende wijze ui
ten. Dat was precies zoo, alsof u mij hield voor
een...." en zij zocht naar een geschikte uitdrukking
en toen zij die gevonden had, schaamde zij zich die uit
to spreken. Maar Bellini had haar ook zoo begrepen.
Thaps was zij op het punt aangekomen, waar hij haar
hebben wilde.
„Meent u dan werkelijk, dat ik als circus-directeur
mijn dames-artisten niet beter wist te waardeeren? Ik
wanneer ze in ang'st zitten, werpen ze het masker at',
komt- hun ware aard en persoonlijkheid] aan den dag,
ziet men hen in hun ware gestalte. De vijanden van
gisteren worden heden de beste maatjes en wie zich
voordeed als een onbaatzuchtig vriend ontpopt in zich
ineens als een egoïst van het bovenste plankje. De
Fransch-Duitsche tweespalt is plotseling' verdwenen,
roerend zijn beide landen het dadelijk eens geworden.
En Rusland en Oostenrijk, die dikke vrienden sche
nen (bezoek van een Russischen grootvorst, als verte
genwoordiger van den Tsaar, aan Weenen, vriendelijke
ontvangst, hartelijke tafeltoespraken enz. enz.) blijken
elkaar het (Oostersch) licht in de oogen niet te gun
nen. De vrienden (Engeland, Rusland) van den ge
meensehappelijken vriend] (Frankrijk) tusschen wie
iedereen vriendschap vermoedde, vertrouwen elkaar op
geen haar.
Als straks de augst weer verdwenen is, lceeren de
oude verschijnselen natuurlijk weer terug, spreekt en
schrijft men weer over drievoudig' verbond' en drievou
dige entente, over Franseh-Duitschen revanche-oor
log
Maar duidelijk is dezer dagen naar buiten gebleken,
dat er in Europa slechts twee werkelijk diepe anti
theses bestaan: een Russisch.Engelsche, en een Rus
sisch-0 os tenr ijks che
Al het geschrijf en gepraat over andere tegeustel
lingen is goed. wanneer er geen werkelijk gevaar
dreigt
De talrijke vlaggen, die wapperden in de frissche
morgenlucht toonden vanmorgen reeds dat onze stad-
genooten den jaarlijkschen gedenkdag van het histori
sche feit van 1573 gaarne in eere houden. En ook de
inzet van dezen dag bewees, dat de Ontzetvereenigiug
werkt in den geest der burgerij.
De reveille.
Velen toch hadden zich opgemaakt naar d!e Steéne-n-
brug, waar om half acht het Stedelijk Muziekcorps en
een 100-tal jongens met kleppers stonden opgesteld,
die door een reveille de eerste feestklanken in de stad
zouden brengen.
Nad'at het Muziekcorps1 een ma-rsch had gespeeld,
begeleid door de kleppers der jongens, ging het, met
het bestuur der. Ontzetvereeniging en de met de Alk-
maarsche kleuren getooide verkoopsters der Feestcou-
rant voorop, door verschillende straten, waar zeer ve
len van hun belangstelling in den tocht deden blijken.
Onnoodig te vermelden, dat een escorte van jongelui
uiet mankeerde.
Bij het borstbeeld van mevrouw BosboomToussaint
werd halt gehouden en door het Muziekcorps de mu
ziek van het albumblad van Joh. Verhuist, gearran
geerd door den heer H. A. Maas, gespeeld.
Voor de woning van den lieer C. W. Bruinvis aan
de Oudegracht, eerelid der Ontzetvereeniging, werd
de kleppermarsch door dte jongens uitgevoerd.
Een groote menigte wachtte op de Steenenbrug de
terugkomst af, waar de stoet ontbonden werd.
Op de Kaasmarkt maakten tal van jeugdige ver
koopsters van feestcourantea een rondedans. De ware
feestvreugde bezielde hen.
Van 8 tot 9 uur bespeelde de vaardige hand van
zeg u, mettertijd krijgt- men routine en weet, wat men
voor zich heeft. Het spijt mij, dat u mijn handelwijze
zoo kondt uitleggen." Hij hield op. Hij wilde haar
nog een oogenblik laten spartelen, voordat hij haar
het verlossende, alles effenende woord1 zeide.
„Ik heb u reeds op dien avond zeer lief gekregen, en
toen u daar aan liet schreien ging, heeft mij dit zulk
leed: gedaan, dat ik u dadelijk zeggen wilde, hoe goed
ik het met u meende. En'dat hebt u mij toen belet.
Ku doe ik het heden toch."
Hij sprong op en kwam' bij Mira's stoel staan, ter
wijl hij haar hand trachtte te vatten. Mira stond
echter snel op en onttrok hem die.
„Mira, mijn kind, ik meen het goed met je, ik meen
het eerlijk. Ik wil je tot mijn vrouw maken!" Zoo,
nu was het er eindelijk uit, en hij zag haar aan, om te
zien, welke uitwerking- deze laatste woorden op haar
hadden. Maar hoe? Zij zag hem nog meer ontsteld
aan dan tevoren? Zou zij hem nog- altijd! niet begre
pen hebben? En langzaam herhaalde hij zijn aan
zoek: „trouwen wil ik je echt trouwen", had hij er
bijna aan toegevoegd.
„Mijnheer de directeur, neem mij niet kwalijk", zei
de uitverkorene, „maar ik wil in het geheel niet trou
wen."
Dat was te veel voor den ijdelen man, die zichzelf
in zijn klein rijk als een koning voorkwam, die over
zoovelen te gebieden had, voor wie het een eer moest
zijn hem te mogen gehoorzamen. Hij wendde zich om
en keerde Mira den rug toe. Hij wist zelf niet waar
om. Zou hij dat wat zij juist waagde te zeggen, in
ernst opvatten? Het was misschien een te groote ver
rassing voor haar geweest. Maar wat behoefde zij, de
arme artiste, die toch waarachtig blij moest zijn, dat
een directeur, die nog buitendien in goeden doen ver
keerde, haar een huwelijksaanzoek deed, zich nog lang
te bezinnen
„Denk nog eens over alles goed na en dan kunt u
mij nog' uw antwoord geven zulk een haast heeft
het niet. TT hebt nog een paar dagen tijd", zeide hij
met. gedwongen kalmte.
den heer jDrefeld het carillon op den Waagtoren.
i Plechtig beierden de carillontonen over stad en omge
ving de nationale liederen.
Ia de Groote Kerk.
In de Groote Kerk werd hedenmorgen in tegenwoor
digheid van een belangstellende schare het Ontzet
herdacht door ds. A. Verwaal.
De predikant begon met er op te wijzen, dat zooveel
op dezen dag ons wil terugvoeren naar dien 8-Oetober-
dag van het jaar 1573. Zullen wij onze geschiedenis
recht verstaan, dan kunnen wij met een enkel „er is
geschied" niet volstaan, dan moet daar naast dat „er
is geschied" nog- een ander woord staan en wel „er
staat geschreven."
Dat „er i% geschied" en „er staat geschreven" wees
de vrome en groote historieschrijver van Nederland en
Oranje, Groen van Prinsterer, als de bijl aan,
die eiken wortel van revolutionair misgewas afkapt.
Wij moeten als Christenen alle dingen in het licht
dei' eeuwigheid bezien en wel verstaan dat de geschie
denis van het koninkrijk der Hemelen der kern is van
de wereldhistorie, en de geschiedenis van het gods
dienstig- leven van ons volk het hart en dus het ge
wichtigste deel is van onze vaderlandsche historie.
Wij willen daarom onzen Bijbel openslaan, die ons
God doet kennen als de g'roote Wever van alle historie,
van al hetgeen „er is geschied," maar ook als Degene,
Die met Zijn „er staat geschreven" van ons eischt, dat
wij alle historie zullen bezien met Hem in het middel
punt.
Wij lezen U een woord voor uit Exod. 10 vers 2, het
welk in gewijzigden vorm ook ons geldt en aldus luidt:
„Opdat gij voor de ooren uwer kinderen en uwer
kindskinderen moogt vertellen, wat Ik in Egypte uit
gericht hebt, en Mijne teekenen, die Ik onder hen ge
steld heb; opdat gijlieden weet, dat Ik de Heere ben."
Nadat de verzen 3.8.11 van Gez. 171 waren gezongen,
lichtte ds. Verwaal den voorgelezen tekst nader toe.
Met deze woorden zendt Jehova Mozes en Aaron
naar Fara-o, om het dien verstokten koning aan te
zeggen, dat een nieuwe plaag, de sprinkhanenplaag
over zijn land zal komen, zoo hij zich' niet voor God
verootmoedigt en het volk Israël niet- laat trekken.
En de geschiedenis leert ons, dat Jehova dien Farao
heeft doen bukken, Zijn volk Israël door Zijn sterken
arm uit het diensthuis der slavernij heeft, uitgeleid en
het als op arendsvleugelen door de groote en vreeselij-
ke woestijn henen heeft gedragen aar het land Ka-
naan, de plaats hunner rust, waar het eenmaal in
vrede onder zijn wijnstok en vijgeboom zou nederzitten.
Dit mocht Israël nooit vergeten en op zulk een wijzo
zijn historie schrijven en vertellen van zijne kinderen
en kindskinderen, dat Jehova de eere kreeg', die Hem
toekomt en Hij in het middelpunt zou staan, uit Wieu
en door Wien en tot Wien alle historie is, ook Israel's
historie.
In Israels historie zien wij een beeld van onze vader
landsche geschiedenis, inzonderheid van dat tijdperk,
waarin ons volk geworsteld heeft met een bovenmen-
sehelijke worsteling.
Ook ons volk, een klein volk, een nietig volk, een
gedrukt volk, een tot uitroeiens toe gepijnigd volk,
door dien Spaanschen Farao en de zijnen.
Maar ook dat volk heeft met zijn Mozes, deu Prins
van Oranje het ondervonden, wat het zeggen wil Ja
cob's God ter hulpe te hebbeip Zij hebben dien gewel
denaar van zich afgeworpen en hun vrijheid en onaf
hankelijkheid bevochten, maar ook zij gaven daarvan
Gode de eere, vertellende aan hunne- kinderen en
kindskinderen de teekenen door Hem onder hem ge
steld: opdat zij zouden weten, dat. Hij de Heere is.
En ook Alkmaar's helden en heldinnen g'aven zich-
„Mijnheer de directeur', ik behoef niet na te denken
ik trouw niet. Het spijt mij zeer u dat te moeten
zeggen, maar ik kan geen ander besluit nemen. U ver
gunt mij, dat ik thans naar mijn kleedkamer ga, an
ders verzuim ik mijn nummer."
Eu met een hoffelijke buiging verliet zij de kamer.
Zou hij haar naloopen en haar met geweld terugha
len? Zij was reeds heengegaan. Verbluft bleef hij
achter. O, hij had zich heden veel te indifferent te
genover haar getoond. Maar was dit op zijn warm
aanzoek oen niet al te koude douche? Den meest vu-
rigen minnaar zou het hart daarbij verkoeld zijn. En
toch had hij haar lief. O, hij had in dit oogenblik
despotenmacht gewenscht; maar had hij daarmede we
derliefde kunnen afdwingen? Hij wilde zijn doel toch
niet uit het oog verliezen en trachtte zich daarmede
te troosten, dat hij Mira door zijn plotseling' aanzoek
te zeer verrast had.
Mira liep de gang als een opgejaagd stuk wild af en
bleef buiten adem voor haar kleedkamer staan. Juf
frouw Tompsen had reeds het costuum klaargelegd
en ongeduldig op het jonge meisje gewacht.
„Waar blijft gij toch? Gij zult niet meer gereed
komen", zeide zij.
Mira sloeg den arm om haar heen en fluisterde haar
in: „O, wees niet boos, ik kan er niets aan doen, dat
Bellini mij zoolang- ophield."
„De directeur? Wat wilde hij dan weder?"
Was het dan een geheim? Nu, zij kon liet de lieve,
oude vriendin best toevertrouwen en daarom zeide
Mira: „Ja, hij heeft mij een aanzoek gedaan."
Juffrouw Tompsen bleef als versteend staan. Wat.
zou zij nu daarvan zeggen? Wanneer men er goed
over nadacht, was het toch in het geheel niet kwaad,
zeker een zeer goede partij. Maar Mira'tje, haar lieve
ling werd dan ineens mevrouw de directrice. O, dat
was voor haar het kort begrip vau den hoogsten prijs,
dien een vrouw op de aarde trekkou kon.
„Zooiets bevalt mij er zal natuurlijk over nage
dacht zijn", zeide zij «n Mira staarde haar vol ontzet
ting aan. j lij I
zelf in 1573 niet de eere.
Ook zij hebben gestreden wakend en biddend, ver
trouwend op den Heer der Heerscharen.
Ook zij geven daarvan Gode de eer, met blijden
moud vertellende aan hunne kinderen en kindskinde
ren, wat God in hun midden heeft uitgericht, welke
teekenen Ilij in hunne stad heeft gedaan, getuigende,
dat Hij de Heere is.
En uit aller hart en mond klimt daar het lof- en
danklied op.
Lof, Princelycke Vader!
Lof, Heere gebenedyt
Wij dancken U alle gader
Dat Ghij ons hebt bevrijt.
Als wij waren seven weken
Omringt met groot gewelt.
Ghij hebt ons niet beaweecken:
Die viant moest ruymen 'tvelt.
Wij zeiden aan het begin: Een volk, dat zijn verle
den niet eert, is geen toekomst waard. Het is daarom
dan ook een kostelijk ding, dat in ons Alkmaar een
Ontzetvereeniging- is, die met zijn „er is geschied" ons
schoon en grootsch verleden voor ons wil doen herle
ven.
Aan het begin van onzen Hout staat een buste, nog
niet lang geleden in ons midden onthuld. Het is de
buste van onze eereburgeres Alida Louisa Geertruida
Bosboom-Toussaint. In het bekende prachtwerk „In
memoriaïn" heeft zij geschreven
„Het feit van 1573 jaarlijks te gedenken, is eene
vrijwillige daad van Alkmaar's burgerij, 't Is een
plicht der dankbaarheid, dien zij vervullen aan God en
hunne voorvaderen, wier moed en standvastigheid tot
de uitredding heeft medegewerkt."
Een plicht der dankbaarheid, dien wij vervullen aan
1 GodZoo roept onze eerehurgeres ons toe. Zij zegt
I het ons zoowel met dit woord' als in hare geschriften,
hoe wij de geschiedenis moeten schrijven, de geschiede
nis moeten vertellen aan onze kinderen en onze kinds-
kinderen.
Maar dan moet naast dat „er is geschied" ook staan
dat andere woord „er staat geschreven"; opdat de God
(der historie, Wiens voetstappen wij in de historie hoo
ren, daarvan het levend middelpunt zij en wij, hoo-
rende, wat Hij ook onder ons heeft uitgericht en zien
de de teekenen door Hem ook onder ons gesteld, het
weten, dat Hij de Heere- is. Maar dan ons ook in oot
moed' gebogen over de Schrift, waaruit ontze voorvade
ren geput hebben de kracht hunner ziel.
Dat Nederland een tijd heeft gekend-, waarop het,
zooals gezegd is, op elk gebied en op elk terrein van
menschelijken arbeid, van menschelijke studie en van
menschel ijk leven liet grootst is geweest;
Dat heel Europa aan de hand der historie erkent,
dat wij destijds het fijnst en het- edelste bewerktuigde
landsdeel van heel dit werelddeel vormden;
Dat de godsdienstige zin, welke de groote massa des
volks bezielde, zooals van Rijssens zegt-, nog zoo lang
het zedenbederf heeft gestuit-, o, dat is niet voor het
kleinste deel hieraan te danken, dat ons volk leefde
uit en bij de Heilige Schrift,
Wanneer onze Nederlandsche jeugd wordt opgevoed
niet „er is geschied" en „er staat, geschreven," dan zal
daar onder Gods Zegen een geslacht opgroeien, dat
zijne voorvaderen zal evenaren in geloof en moed en
trouw.
Een geslacht, waarvoor God, Oranje en Nederland
is een liefelijk drievoudig snoer, dat niet verbroken
mag worden;
Een geslacht, dat hier in Alkmaar ook in deze
Groote Kerk telken jare dankbaar wil herdenken, hoe
God voor dezen ons land en volk heeft g-u-nst bewezen
Een geslacht, dat één is van zin en één is van geest
„Maar tante is dat ernst?"
„Hebt gij hem misschien dadelijk afgewezen?"
„Dat spreekt van zelf."
„Maar bedenk toch" met deze woorden wilde de
oude vrouw juist een lange rede beginnen, die alle
voordeelen van zulk een gunstige verbintenis in het
helste licht zou stellen, toen Mira haar in de rode
viel: „Lieve, beste tante Tompsen, geef je geen moei
te, ik weet wat ik doe zulk een man kan ik nooit
liefhebben."
Toen gaf juffrouw Tompsen zich ook verder geen
moeite, want de toon in Mira's stem had -nog meer be
slist. dan hare woorden geklonken.
Nu zat Mira voor den grooten spiegel. Thans had
zij tijd nog- een poosje kalm over alles na te denken.
Hoe kwam dan Bellini op zulke buitengewone ideeën?
oelde die man dan niet zelf, hoe weinig zij bij el
kander pasten? Al waren zij ook in hetzelfde milieu
werkzaam, zoo behoefden hunne opvattingen toch lang
niet gelijk te zijn. Of dacht hij: zij van hot circus, hij
van het circus, dat zal wel gaan.
Morgen nog' wilde zij haar ontslag indiencu, zij wil
de hem in het geheel niet meer ontmoeten. Wat
achtte hij het natuurlijk, dat zij met beide handen het
gouden toekomstbeeld zou aangevat hebben! Juist
dit zelfvertrouwen maakte haar het meest verontwaar
digd. ...Morgen zeg ik het contract op! Het is mij
om het even of ik dédit moet betalen of niet", riep zij
heftig uit, alsof zij zich daarmede wilde verlichten.
„Nu, daar moet nog over nagedacht worden. Het
dédit zou nog niet liet ergste zijn maar waar hebt
gij dadelijk een nieuw engagement?"
„Als ik heden met mijn naam niet. in acht dagen
weder een vast engagement heb. kan ik mij wel op
bergen", zeide Mira fier.
(Wordt vervolgd.)