DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN, jSchaakrubriek. m ,m aim *11 m No. 272 Honderd en veertiende Jaargang. 1912 ZATERDAG 16 NOVEMBER. Damrubriek. «X I os m m w, 4 1 m ^',,,.,,,1™^',/,.üHiinm - m Turksche Verhaaltjes HET KIND EN DE SCHOOL. KENNEN WIJ ONZE KINHEREN VOL DOENDE BOEKAANKONDIGING. ALKMAARSCHE COURANT. Dit nummer toestaat «iit 3 toïaden. Door BERNARD CANTER. (Nadruk verboden.) I. ALLAH'S EINDE. Ben Goussof il Mohammed1 was1 een boer in 't land van Skutari. Ilij had een kleinen hof, twee zonen, Goussof en Mohammedi-Goussof, drie dochters, Dou chen, Nourmahal en Leila. En een. vrouw had_ Ben Goussof il Mohammed] ook, ja een vrouw had hij ook. Want de Turken hebben ook vrouwen, al ziet men ze nooit. nooitnooitzelfs niet als tiendui zenden zonen van t land hulpeloos1 op t slagveld lig gen uitgestrekt omdat zij hun geloof, hun land en hun vorst hebben1 verdedigd'. Ben Goussof werkte van heel vroeg tot heel Hat op den onwilligen akker, welke moede wasi van veel ja ren ontvangen en baren en nu rusten wilde, de oude, diep-gerimpelde. En zijn twee zonen werkten met hem, van vroeg tot laat. Ook zijn twee dochters ar beidden, thuis int de kamer met 't uitzicht op 't oos ten. Tapijten weefden zij voor den grooten giour, welke ze elk jaar kwam opkoopen. En zijn vrouw werkte ook, zorgend voor de maaltijden en het linnen en de wasschingen. Alléén de kleine Leila werkte nog niet, want zij was eerst vijf jaar. En allen hadden de kleine Leila lief, die niet werkte. Want de anderen werkten voor haar en om haar. Alle echte liefde uit zich door arbeid1. Want dit alleen is geven. Al het andere in die liefde is nemen. Op een dag kwam de priester tot Ben Goussof en zeide: De giour is op komst en hij eiseht geld of bloed van den grooten1 Heer te Stamboul. Allah is Allah en Hij, wiens naam gij dtaagt, is de Profeet. Toen gaf hij den priester het geld, dat hij gespaard had van den oogstprijs. En op een anderen dag kwam de priester weder en zeidb hetzelfde. Toen gaf de boer den priester het geld, dat hij ont vangen had voor den oogst. Maar winst was dit niet. En weder kwam' de priester en zeide hetzelfde. Toen ging de" boer naar het vertrek der dochters en gaf het geld, met. het weveru der tapijten verdiend. En na een tijd kwam weder de priester en zeide het zelfde. De boer verpandde zijn hof en gaf den. priester de opbrengst. En als na een tijd de priester weder kwam en zeide, dat de giour kwam, toen keek de boer rond. En niets anders te geven1 hebbende, schonk hij zijn dochter Douchen om te verkoopen. Als de priester later weder kwam en zeide hetzelfde als ten vorigen jare, toen1 gaf de boer zijn tweede dochter Nourmahal om te verkoopen. Dien dag, bij 't morgengebed, kwamen er tranen in de oogen van Ben Boussof il Mohammed. Want de zon was zeer rood en stekend, d'e zon van Allah. Na een jaar kwam de priester weder en vertelde, dat de giour kwam. Eu de hoer gaf zijn ploeg. En de boer gaf zijn kuddé tot op één schaapske na, dat een lam had. Want de kleine Leila had het lam lief en zij hoedde het schaap. Liefde is werken, zoo dus werkte zij als hoedster, de kleine. En de boer gaf zijn zoon Goussof. want de gi our was gekomen met het uitvindsel van de groote Christenen Maxim en Mauser. Goussof nu kreeg óók een geweer. En de boer gaf zijn zoon Mohammed-Goussof. Want de eerste zoon was tot Allah gegaan om den profeet te zien. na drié dagen hongeren®, twee da gen vechtens en een nacht lijden® in koortshitte op een rotsgrond. Allah isi Allah. En die boer keek rond! en hij had niets1 meer te ge ven. Toen ging hij zelf en zijn vrouw bleef achter met de kleine Leila. En het schaap en het lam bleven ook achter, als laiatste have. En weder kwam de priester om hulp te vragen voor den grooten Heer, die zich weren) moest tegen den gi our. Hij nam het schaap en het lam. Ook zeide hij, dat de vader van Leila nu tot Allah was gegaan en den Profeet. Maar dé giour kwam. kwam altoos nader. Tot hij zijn benden losliet over het land van Skutari. En als de benden verder wanen; kwam dé priester en hij vond] de moeder doorstoken en op het lijk van dé moe dér het lijk van de kleine Leila, het doo.de lam' op het doode schaap. De plaats was nu vrij. Niets) stond den1 giour meer in den weg. Allah wasi Allah niet meer. II. HET TAPIJTJE VAN ZAïRA. De oelema (priester) kwam tot Zaïra, de jonge ta pijtweefster, die al beroemd was en zeide: Voor de moskee Aly Minarelli Dzjami (moskee der zes mina retten) wenseht de Sjeik-ul-Islam (opperste priester) een nieuw bidtapijt. En hij ging henen. Er was vreugde in het huis van' Zaïra en dien mid dag was er .een groot gastmaal met overvloed van de heerlijkste spijzen voor1 elkeen, te weten brood, uien en sehapevleesch. En wie maar in de maagschap was van Zaïra en wie in de maagschap van de maagschap was, werkte dien dag niet maar bad en vierde feest. En als dronkenen waren zij allen des avonds, van weg© die schier niet te dragen eer. Zaïra was dien nacht wakend. Zij sloeg haar sluier over 't gelaat en ging uit om de kleuren te zoeken en tegen den avond van den volgenden dag had zij haar keuze gemaakt. Het troostende zilver van maan- glans; het fulp-blauw van den nachthemel; het diep groen van het jasmijn-boseh; het bruin-rood van den granaat-appel en dan het hemelsblauw, dat zij met ge sloten oogen opeens gezien' had, als ontvonkte het in den rosten gloed van het land, dat men met geloken oogleden ziet, toen een vogel gezongen had, onver wacht in den vroegen morgen. Het zou den1 grooten kunstenaressen van de giours, die in het land) van Twente achter den weefstoel zit ten, verwondéren, dat in Turkije aldus kleuren wor den gezocht. Maar zie, ginds zijn de tapijtweéfsters dichteressen en vandaar dat vreemde zoeken naar kleuren. Zoo ging zij zitten achter de weefstoel en zocht de kleuren van haar ziel uit tusschen de kleuren van de zijden strengen die naast haar lagen en werkte ze in de webbe, die op het weef ra am was' gespannen. Toen zij wevende was, kwam de oelema. En hij zei de: „Het troostende zilver van den maanglans is schoon. Uw broeder is tot Allah gegaan, ginds in den strijd tegen den giour." Sedert dat bezoek toonde Zaïra al het zilver uit de webbe. Want in haar zocht haar hart geen troost meer, maar iete anders. Nu werkte zij het flup-blauw in het tapijt. Toen kwam de oelema en sprak: „Het is nu schoon als de nachthemel. Uw vader is tot Al'lah gegaan. ginds in den strijd tegen den giour." En Zaïra toonde het blauw uit dé webbe. Want in baar zocht haar hart geen rouw meer, maar wat an ders. Zij wérkte nu het diep-groen van het pasmijn-boseh in de webbe. Tot de oelema kwam en zeide: „Hét is schoon als 't blad1 van dé jasmijn. En uw tweede broe der is tot Allah gegaan. gij weet wel. ginds." Zij toonde het diep-groen uit dé webbe, want in haar zocht haar hart geen broeder-liefdé meer, maar wat anders. En zij werkte bet bruin-rood van de granaatappel- schil in de webbe. De oelema kwam weer en zeide: „Het bruin-rood van de granaatappel-schil i® als betoomden gloed1. Daarbinnen fonkelt de bloedige robijn van de wijnpit. En ook uw jongste broeder is gevallen.ginds." Toen toonde Zaïra bet bruin-rood weder uit de web be en1 zij spon haar laatste kleur. het hemelsblauw, dat zij gezien had, toen dei vogel plots in den morgen was gaan zingen. En haar hart was vervuld' van iets, dat geen troost was en geen rouw en geen broedermin. maar iets anders. Wevend hoorde zij de vogelen' zingen ginds in) de jasmijnbosschen. En haar vingers gingen als No. 364 heeft een sleutelzet, die vooral aantrekt door het tweevoudig schaak waartoe hij aanleiding geeft. De parade daarvan achten wij zeer bepaald aardig. Toch moet- het ons weder van 't hart hoe zulke schaakjes o. i. in den laatsten tijd veel te veel voorkomen. Is er nu niet iemand, die eens wat an- l ders uitvindt? Een probleemliefhebber heeft den jaargang van het I Geïllustreerd Maandschrift „Op de Hoogte" van 1912 van den nacht-hemel uitgeloofd voor den Nederlandschen componist, die in klasse A van den Internationalen Pro'bleemwed- strijd' van den Nederlandschen Schaakbond het hoog ste- uitkomt.3) J) Alleen van No. 364. Alleen van No. 363. 3) Wij nemen dit bericht met groot genoegen op, doch, ronduit gezegd, in de stellige verwachting, hoe er ook aan klasse B zal worden gedacht in gelijken zin. „Wir können die Kinder nach unserem Sinne nicht formen, So wie Gott sie uns gab, so mus® man sie ha- ben und' lieben, Sie erziehen aufs beste und jeglichen lassen gewiihren. Denn der eine bat die, der andere andére Ga- ben. Jeder braucht sie und jedér ist doch nur auf eigene Weise Gut und glïieklich." GOETHE. dansend', streelend langs d'e webbe van 't weéfraam. Toen kwam de oelema. en hij zeide: „Dit is het Onze opvoedingsmethode lijdt vaak schipbreuk. Het blauw van den turkoois. Als de vogel in' den och- aantal botsingen tassehen onsi en onze kinderen- en tend zingt en dé aarde hoort hem, groeit dé turken- J leerlingen is grooter dan wij wel willen erkennen. De steen in haar diepte. Want' de vogel bemint den he- j oorzaak ligt vaak in ons systeem, of, heter gezegd, in mei en de aarde gelijkelijk. Daarom is de turkoois j het feit, dat wij er een systeem op na willen houden, blauw.I Er zijn geen twee menscbelijke wezensi in aard en Uw minnaar is tot Allah gegaan. gindls.te- aanleg aan elkaar gelijk, want zelfs bij schijnbaar gen den giour." groote overeenkomst zijn' bij aandachtige beschouwing Toen tornde Zaïra het turkooisblauw uit de webbe. zoowel innerlijk alsi uiterlijk, groote verschillen te En voor 't eerst weende zij, gebogen over 't raam. Haar tranen hieven op de webbe liggen, rond en door zichtig als druppelen morgendauw. En in haar hart was nu iete, dat geen troost was en geen rouw en geen broedermin. en geen liefde, turkoois-blauwe liefde. Zij ging uit met kleurlooze zijdén draden.... naar de wijk waar' de giours woonden. En zij' kwam weer én weefde haar tapijt tot het af was. En de oelema kwam* en vond het schoon. Hij bracht het tot den Sjeik-ul-Islam. Die vond1 het ook schoon. Het werd gelegd op de heiligste plaat® van de mos>- k-ee der zes minaretten. En het was van een fonkelende kleur. de schil van den granaat-appel was1 gebroken. De Sjeik-ul-Islam zelf hurkte neer op het bidtapijt, geweven door Zaïra, hoewel zij maar één kleur had. robijnig-rood als het hart van den granaat. Maar het was ander dan vruchtenrood, dat Zaïra tot verven voor haar strengen gevonden had, dien nacht, in de wijk der giours. RedacteurA. VAN EELDE, Bloemendaal. No. 367. Philip H. Williams te Londen. „The Times". 1912. Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 363 (O. J. Oosterholt). 1 T d)4 d'8 enz. Oplossing van No. 364 (J. P. Hoogeveen). 1 Lcö f2 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van P. J. Boom, F. Böttger, G. Imhülsen1) en C. Vis ser2)' te. Alkmaar, Mr. Oh. Enschedé en P. Fabriek te Haarlem, IW. Le Comte en J. Vijzelaar te 's^Gra- venhage, P. Bakker, Jos. de Koning en H. Weenink te Amsterdam, J. Reeser te Voorburg, J. De.uzeman t-e Fredériksoord, Mr. A. va:n dér Ven te Arnhem, S. te S.2), W. Korteling te Deventer, H. Strick van Linschoten te Rijswijk en O. Boomsma te Kampen. Ad. No. 363 en 364. Tiet wil ons voorkomen, dat No. 363 zijne onder scheiding te danken heeft aan de tallooze verleidings- zetten waaraan men in Engeland! nog al' waarde hecht. O. a. 1 T' d!7 komt al® zoodanig zeer in aan merking. Hierbij komt nog, dat dé zwarte dame die in dezen wedstrijd niet mocht ontbreken geen onaardige rol speelt. Overigen® heeft de tweezet en kele eigenschappen, die on® minder bekoren. De zwar te looper op dl bijv. beschouwen wij al® een construc tieve enormiteit en het zou ons verwonderen indien de componist dit in zijn hart niet vrij wel' met ons eens was. vinden. Niet één rnensch is1 d'e cop ie van een ande ren: ied'er is een individu -en het aantal individu aliteiten is even groot als het aantal menschen, al kan niet ontkend worden, dat er in hoofdtrekken ge lijkenis op te merken valt. Wie als opvoeder met de bijzondere geaardheid' van zijn kinderen geen rekening houdt, maar ze allen volgens één zelfde bepaald begrip van opvoeding wil leiden, of wie ieder afzonderlijk aan een door hemzelf gevormd ideaal wil doen1 beant woorden, die komt noodzakelijkerwijze herhaaldelijk bedrogen uit. Daarbij komt nog, dat in d'e opvoeding geen positie ve middelen zijn. We veronderstellen b.v. met twee volkomen gelijke gebreken, fouten, of gevallen te doen te hebben en we passen hetzelfde middel toe en komen dan in dén regel tot tegengestelde of zeer ver schillende resultaten't Is dus eigenlijk om wanho- pig te worden en dikwijl® zou dat ook gebeuren, als ons besef van verantwoordelijkheid on® .niet telkens tot de orde riep! Of men een goed opvoeder is, is niet afhankelijk van het aantal paedagogische werken, dat men gele zen heeft, o, hemel, neen, maar hiervan: of men van nature bezield is met liefdé voor zijn taak als op voeder en met voldoend onderscheidingsvermogen om den kinderlijken aard eenigs'zins te begrijpen. Dé moe der heeft hier een beduidenden voorsprong op den va der: zij ziet vaak licht in de duistere schuilhoeken van het kinderlijk gemoed, waar de vader vragend speurt. Waar d© vadter met vragen van het kind' vaak niet verder komt dan tot zich achter zijn paedagogische ooreu te krabben, daar heeft de moeder het antwoord gereed met een verrassende vlugheid en van een doel treffende juistheid. Do individualiteit brengt het kind) bij zijn geboorte mee en de opvoeding is niet bij machte om ze te wij zigen of om te keeren. De opvoeder kan alleen trach ten door verstandige leiding den wil van het kind te sterken en op het goede te richten, opdat het, groot geworden, zich niet egoïstisch isoleert, maar werkt als een dienend lid der groote menischenwereld. Voor alles is het evenwel noodlzakelijk, dat de opvoe- der het kind goed kent en om dit te bereiken trachte hij het vertrouwen en de liefde van het kind te ver werven in de jaren, waarin dit bereid) is zich eenvou dig, zuiver en ongekunsteld te geven aan ieder, die het met warme belangstelling wil gadeslaan. Heel wat verdriet en teleurstelling zou kleinen' en grooten be spaard blijven, als bij de opvoeding rekening .gehouden werd' met het feit, dat elk kind zijn eigen aard! en aanleg heeft en „slechts op zijn eigen wijze goed' en gelukkig" kan zijn. In de „Gedenkschriften van den Woudschoolmeester" drukt Peter Rosegger zich als volgt uit: „Het kind is een boek, waaruit wij lezen en waarin wij schrijven moeten. In deze wouden liep eenmaal een toovenaar rond, die d'e boeren in niet geringe opgewondenheid heeft gebracht. Hij droeg een boek bij zich, dat heelemaal witte bladen had, maar als1 de man een blad aa.n zijn mond1 hield en woorden daarop ademde, dan werden die zichtbaar en leesbaar schrift, alsof zijn adem een pen was. Ik stel' me voor, dat dlie woorden reeds vroe ger met een vloeistof waren geschreven, die geen waarneembare kleur op het papier achterliet en eerst verwarmd, donkerder te voorschijn kwamen. Kinderen zijn ook zoo'n boek. Onverschillige oogen ontdekken in hen niets eigenaardigs, maar wanneer men hen met den warmen adem der belangstelling nadért, ko men de trekken voor dén diag, die ons dikwijls1 verras sen, verrukken of verschrikken." Inderdaad1, er is geen beter middel, ook om onze eigen opvoeding te helpen voortzetten, dan onze kin deren vaak te naderen „met den warmen adem van onze belangstelling." G. YAN DORSTEN. Den Haag, Nov. '12. 1. 5044 2. 48—43 3. 27—22' 4. 16—11 5. 35—30 6. 40 7 7. 37—32 Aan de Dammers! Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro bleem 208. Stand1: Zwart2, 4, 6, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 18, 23, 25, 39. Wit16, 21, 22, 24, 27, 35, 37, 40, 41, 42, 45, 46, 48, 50. Oplossing 1. 39 50 2. 50 26 3. 18 27 4. 6 17 5. 25 34 6. 2 11 7. 26 37 (4 scb.) 8. 41 5en wint. Er is jammer ook een bij-oplossing mogelijk en wel de volgende: 1. 21—17, 2. 37 19, 3. 16—11, 4. .48—43, 5. 41 5. Een vijftal inzenders zonden ons déze oplossing, die van den auteur is echter mooier. De oplossers gelie ven deze ook even in- te zien. Wij ontvingen goede oplossingen van d!e heerenj: G. Cloeck, W. Blokdijk, C. Betlem Jr., D. Gerling, J. Houtkooper, J. K., G. van Nieuwkuijk, S. Sluis Mz. te Alkmaar, S. Homan, Wijde Wormer, H. E. Lan- tinga, Haarlem en T. v. d. Veldé, Huiswaard. „HET DAMSPEL". No. 8 van den 4en Jaargang van ons) Bondsorgaan is verschenen. Wanneer wij hier aangeven den inhoud van dit nummer, zal ieder dammer kunnen hegrijpen, hoe keurig' dit .nummer weer verzorgd! is. 't Bevat ia de eerste plaats een artikel over het Wereldkampioenschap, verder over simultaan-séanees1 van Hoogland' (ook van Zuid-Scharwoude), het regle ment vo-or den Competitiewedstrijd en den wedstrijd! om liet meesterschap, iets over den damdag te Zaan dam, twee fraai geanalyseerde partijen (een corres pondentie-partij tusschen van den Broek en Mantel en een partij uit den laatsten internationalen wed strijd tusschen van den Broek en. Molimard, welke partij remise werd.). Ter oplossing: een premie-vraag stuk van Fabre, een eindspel' en 8 problemen. POSITIE-STUDIE VAN WEISS. In de volgende fraaie studie is dé vraag wint wit een schijf of de partij"? „Hoe Men volge nu aandachtig de volgende ontleding: Wit speelt: 1. 28—23 1. 18 29 (op 19 28 wint wit door 30 10, 33 22 en 21 32 een schijf.) 2. 21172. 11 22 (gedw. daar wit anders door 26 6 de partii wint) 3. 39—64 3. 29 40 4. 16—11 4. 7 16 5. 33—28 5. 22 33 6. 38 7 6. 2 11 7. 43—39 7. 35 24 8. 39—34 8. 40 29 9. 25—20 9. 24 15 10. 26—21 10. 16 27 11. 37—32 11. 27 38 12. 42 2 wint. Voorwaar een prachtstukje! (B. M. du D. F.). Ter oplossing voor deze week: Probleem 209 van M. P. DE LA BARRIèRE. Zwart: 2, 3, 7/10, 13, 16, 18, 19, 24/27, 29. Wit: 11, 30, 33, 35/38, 41/45, 48. Oplossingen vóór of op 21 November, bureau van dit blad. JAARBOEK VAN DE HANDELSVEREENT- GING ROTTERDAM. Nog altijd hebben wij dit belangwekkende jaarboek met aangekondigd'. En) dat is jammer immers de ze jaarboeken bevatten een schat van belangrijke op stellen voor den middenstander, door bekwame man nen geschreven en het bestudieeren overwaard. In de 1 thans verschenen1 uitgave worden besprokenbelasting

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 9