DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. c&za&leaj CcLCa^cr Het derde schot. No 273. Honderd en veertiende Jaargang. 1912 MAANDAG 18 NOVEMBER. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond-behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Telefoonnummer 3. «üeeMuiÜiifa CRIMINEELS ROMAN VAN HANS VON WTE'SA. I BINNENLAND. ALKMAARS RANT. LttlA- ALKMAAR, 18 November. Wanneer .de diplomaten hnn laatste, woord gespro ken hebben, worden in den regel de wapens ter hand genomen, om weer goedl te maken, hetgeen door de besprekingen werd bedorven. Turkije is thans bezig de volgorde om te keeren: wat de wapens bedorven hebben, wil de regeering' te Konstantinopel nu met het woord) weer goedmaken, de fouten van de legerbe velhebbers door de diplomaten doen herstellen door de eigen diplomaten en die van Europa. De Euro- peesche heeren, die hun eigen zaken hebben op te knappen en in den laatsten tijd nu niet zoo bijster ge lukkig' zijn g'eweest, leggen echter thans de grootst ■mogelijke voorzichtigheid aan den dag. Zij hebben het verzoek tot' bemiddeling, door Turkije gedaan, niet onvoorwaardelijk terzijde gelegd, maar evenmin te kennen gegeven, dat zij bereid1 waren het in te willigen. Intusschen heeft de regeering te Konstan tinopel, wac.htensmoede en waarschijnlijk wel ten ein de raad, zich rechtstreeks tot Bulgarije gewend met de vraag, of men maar niet een wapenstilstand! zou sluiten en de vredesbesprekingen maar niet liever zou openen. Het doen van dezen stap getuigt dat men in Turkije het oorlogsspel verloren acht - - anders had men nog' niet door dezen zuren appel heengebeten en zich tot den vijand gewend. Zal het baten? Er wordt (Vertaald1 met toestemming van de* Duitsehen uitgever.) 9) o— Mylius ging met zijn bedaarden blik iedere bewe ging van den spreker na. Het- ontging hem geens zins, dat zijn vriend' langer dan noodzakelijk was, naar den brief zocht. Eindelijk kwam deze te voorschijn. De brief was kort; hij bevatte slechts een paar re gels'. Behringer scheurde de helft van het papier af en gaf het aan Mylius. Eerst l'eg'de deze de hand van de doode precies, zoo als hij haar het eér&t gevonden had. Toe.n maakte hij met vaste hand een kleino téêkening. Behringer zag- toe. En terwijl het. potlood vlug de omtrekken van de ge heele omgeving in teekening bracht, zeide de rechts geleerde: „Weet je wel dat wij dit beklagenswaardige mooie kind' vandaag al eerder gezien hebben?" „O ja? Waar dan?" „Het is dezelfde vreemde dame, die wij op de Frie- drichshöhe gezien hebben." ,,Dat is, drinkt mij, moeielijk met zekerheid te zeg gen." „Als je wou, zou jij het beter kunnen zeggen dan ik." „Ik?" „Jij bent de eenige, die de raadselachtige vreemde dame met een kijker bekeken hebt." „Wat zeg je?" „Het dient nergens toe, Behringer, noch voor jou, noch voor mij, van hetgeen wij weten iets te verzwij gen. Ik heb toevallig gezien, dat j» in d* tuinkan)»!' verondersteld, dat de wapens zullen rusten, voordat de maand November voorbij is^ Turkije heeft er nog een gevaarlijken vijand bijge- krègen: de cholera. Het' is verschrikkelijk, lioe deze vreeselijke ziekte onder de Turksche troepen woedt. Ziehier op welke wijze de correspondent der Mor- genpost, baron' Curt. v. Reitzenstein, die verwoesting schetst (onder „Buitenland!" zullen we nog een ge deelte van een andere correspondentie opnemen) „Ik ben gisteren van Ilademkoi in de hoofdstad te ruggekomen en heb vreeselijke en tegelijkertijd bela chelijke dingen gezien. Het geheél© groote dal tus- schen Tsjataldsja en Hademkoi is een reusachtig' doodsbed' voor het leger. De opperbevelhebber heet thans: de cholera. Honderden blauwgekleurde solda- tenlijken liggen naast de rails, alle bronnen zijn ver giftigd en de militaire artsen zijn rade- en willoos, geen hand beweegt zich om de lijken te begraven. Het leger wordt door de fatalistische traagheid letterlijk gedecimeerd. De soldaten eten alles wal vinden kunnen en op de waarschuwingen der officieren ant woorden ze slechts: „Wat wilt ge, wij hebben hon ger." Bergen proviand en talrijke schaapskudden zijn vlakbij, maar ze worden' op grond! van een onzinnig bevel nauwlettend! bewaakt en het gebruik van den oven bij het station is om onbekende redenen verbo den. 1 i I Een dozijn generaals en stafofficieren commandee- ron doorelkaar en tegenelkaar. De minister van Oor log komt haast niet uit zijn salon-wagen en is zoo goed mogelijk voor een vlucht ingericht Het is verschrikkelijk. Wij kennen de droeve toe standen in het Turksche leger, omdat, hier de oorlogs correspondenten thans worden toegelaten, maar we weten niets betrouwbaars van de legers der Balkan- staten, omdat- onpartijdige ooggetuigen door hen ten strengste worden geweerd alleen als er niets te doen is mogen de correspondenten een kijkje nemen. Feiten zijn, dat de Turken nog altijd! niet aan de Tsjataldsja-liüie verslagen zijn wij ontvingen van- moTgen zelfs een bericht over een Turksche overwin ning! dat Adrianopel nog steedei niet in handen der Bulgaren is gevallen, dat de Turken voort durend tegenstand aan de Servische troepen in Monastir blijven bieden, dat de strijd om Skoe- tnrie door de Montenegrin nen onafgebroken moet worden voortgezet en ook vandaag weer moet worden verzekerd „dat de tegenstand! slechts1 zeer kort schijnt te zullen duren." Dit alles bewijst, d'at de voortgang van den oorlog lang niet zoo snel is als het verbijste rend vlugge begin. Wat de Balkan-sta ten betreft, Griekenland heeft bereikt wat het wilde: Saloniki en Kreta, de Bulga ren kunnen ook tevreden zijn, maar de Montenegrij nen zijn er het slechtst aan toe en de Serviërs dreigen er ook niet al te best: aftekomen, immers het grootste deel van Albanië zal' het niet kunnen inpalmen-en de gewenscht-c oorlogshaven aan do Adriatische zee zal het niet krijgen, hoogstens een klein haventje, waar door Servië op de zee kan uitzien en waardoor de verdere verlangens, steeds1 zullen worden aangewak kerd. De Oostenrijksch-Servische spanning was deze week nog al hoog, doch zij is iets- verminderd en over het geheel is1 de beoordéeling' van den internationalen toestand' wel' meer optimistisch gewoTden. De Oorlog ^am ook nu weer die belangstelling zoo zeer in beslag, dat aan de andere gebeurtenissen, ook al waren ze van meer dan gewone beteekenis, weinig aandacht werd! geschonken. De vermoording van den Spaanschen minister-president is een van d'ie feiten. De heer Canalejas was het slachtoffer van een dier anarchistische aanslagen, welke zoowel liberale als ï'cactionnaire staatslieden kunnen treffen. De koning- heeft tot nieuwen minister-president benoemd den Kamerpresident, graaf Romanones, hetgeen bewijst, f dat in den zelfden koers zal worden doorgezeild hoe lang echter nog? i Een ongedacht schouwspel heeft deze week het Engelsche Lagerhuis de wereld geboden: er is ge schreeuwd, er is met papierballen gegooidi naar de ministerieede tafel, er is een minister geslagen en ten slotte zijn de ministers gevlucht. Het strekte liet En- met een kijker gewapend', het voorwerp van onze ge meenschappelijke belangstelling stond' te aanschou wen. „Ja, dat heb ik ook gedaan. vindt je daar zoo iets bijzonders in?" „Neen, daarin niet. Maar wel in je poging, o-m de zaak te verbloemen." „Mylius1. Deze hield zijn potlood even stil en zag zijn vriend met ernstigen blik aan. „Meer dan dat. Ik twijfel er geen oog'enblik aan of je kent de doode, die hier voor ons ligt." En toen Behringer zweeg', ging hij voort.: „Je zegt niets, dat begrijp ik. Je bent bang dat je persoonlijk betrokken zult worden in deze ellendige geschiedenis. Je zou het vooral onaangenaam vinden ter wille van je aanstaande!" Hij zweeg een oogenblik en zag zijn vriend vragend aan. Deze klemde de lippen stijf op elkaar en staarde somber voor zich uit. „En als ik je nu beloof," ging- de andere voort, „zoover mijn plicht mij dat veroorlooft, te handelen als vriend, want als zoodanig- beschouw je mij toch, niet waar; dan zal je mij toch alles vertellen wat zou kunnen bijdragen tot opheldering van het geval. Hij zweeg, terwijl hij nog' steeds zijn vriend vragend aanzag. „Je stilzwijgen is het noodlottigste wat je doen kunt. drong hij op nieuw aan. Nu trad' Behringer een paar schreden vooruit, hij was vreeseiijk opgewonden. „Mylius, in naam van onze vriendschap!. geloof je dat ik.dat mijn hand'.dat ik een moorde naar ben!" Mylius legde zijn hand, die nog steeds het potlood- vasthield, eenige oogenblikken op den arm van zijn vriend. „Wees een man Behringer! blijf bedaard. Je weet wien wij in strafrechterlijke beteekenis een moorde naar noemen. Den man die met het vaste plan iemand t# dooden, de daad beraamt, op touw zet, en uitvoert." „En dat denk je van mij V' „Neen," zoo luidde het antwoord. „Maar. Zeg gerust wat: je van mij denkt, Myli us „Men kan zich ook in opgewonden toestand tot een noodlottige daad) -laten meeslepen in drift handelen dan zou het, in1 dit geval bestempeld worden met den naam van mishandeling met doodelijken afloop.' „En dat is het- waarvan je mij verdenkt?" Mylius bleef een oogenblik het antwoord schuldig- Men kon de zware, hijgende ademhaling van Behrin ger duidelijk hooren. Toen sprak Mylius eindelijk: „Er is- nog een derde geval mogelijk. De kogel kan buiten weten en buiten den wil' van den- jager een mensch treffen. Dat is een ongeluk, in strafrechter lijke beteekenis een doodslag uit achteloosheid bedre ven." „Ik heb je al gezegd, mijn kogel heeft den hok ge raakt, ik kan niets anders- zeggen, zoo waar God leeft,! Kan een derde niet Weder liet de rechtsgeleerde de hand zwaar op den arm van Behringer rusten. „Het is nog- niet vol maakt zeker dat het een kogel geweest is waardoor het arme meisje aan haar eind is gekomen; wij moe ten de gerechtelijke lijkschouwing- afwachten! Volgens mijn vermoeden kan er echter van een derde schot geen sprake zijn. Wij hadden op dien stillen avond een derde schot toch moeten hooren. Maar noch ik noch jij die zich in de allernaaste omgeving' bevond heeft eon derde geweerschot gehoord. Hierin ligt het raadselachtige van de zaak en de oplossing van het raadsel zal jij ten minste -met groote spanning ver wachten."' „Welnu," sprak zijn vriend! eindelijk, en het spre ken scheen hem moeite te kosten, „ik stel vertrouwen in je vriendschap. Wat ik weet zal je hooren. Handel zooals je plicht het je voorschrijft. Eén ding- echter verwacht ik van je als vriend': Spaar de gevoeligheid van mijn verloofde. Ik behoef je niét te zeggen, dat haar en mijn levensgeluk misschien op het spel staan." „De waarheid z-al on» vrij ma kou, Behringer," luid- gelsche parlementarisme tot dusverre tot eere, dat dergelijke ergerlijke wanordelijkheden daar nog niet waren voorgekomen. De kwestie van de zelfregeering van Ierland heeft „do moeder der parlementen" deze week van die eer beroofd. HET CONCENTRATIEPROGRAM. Zooals- wij in ons nummer van Zaterdagavond nog konden vermelden werd het concentratie-program door den Yrijzinnig-democratischen bonid! en de libe rale Unie met daverend applaus goedgekeurd. Ook da Bondi van Vrije liberalen keurde onder aanhoudend applaus het concentratie-program goed. De Vrije liberalen vergaderden te Utrecht onder voorzitterschap van mr. M. Tydeman Jr., die aan het einde van zijn openingsrede o,a. zeide: „Waar ik in het voorafgaande bedheid heb u da aanvaarding van het voorstel aannemelijk te maken, heb ik mij onthouden van elke poging, om vergelijken derwijs te betoogen, dat onze fractie niet aan hot kortste eind heeft getrokken. Ik stel geen onderzoek daarnaar in, ik zou dit een slecht begin voor een goede, loyale samenwerking met dé andere partijen vinden. Anderen hebben dit gedaan, maar het zijn niet onze vrienden noch de vrienden der concentratie. In de coalitie-pers eni ook in een orgaan van een der samenwerkende partijen vind ik betoogd, dat wij onze partij nu wel kunnen oprollen. Natuurlijk neem ik van dergelijke adviezen nota, zóóals ik dat altijd' doe van de adviezen van mijne vijanden. De eenige vraag, die ik mijzelf hiertegenover heb gesteld is: of wij door het aanvaarden van déze samenwerking en van deze grondslagen ontrouw wordén aan onze beginselen, zoo als wij die in ons- leven kennen, ook zonder veel ge schrijf. Ik g-eloof het niet. Veeleer geloof ik, dab die beginselen in hunne toepassing nu steun en voedsel krijgen." Ten slotte zei spr.„Er wordt dezer dagen veel gespro ken over de ï'Lxa amantium en dé rediin-teg-ratio amoris in de coalitie. Anderzijds ziet men scheuren en hoort men het kraken. Mij laat dit koud. Ma-ar wat mij niet koud laat, is, of aan den vóóravond eener Grondwetsherziening de liberalen elkaar de hand zullen reiken, óm, als het zóóver gekomen is, schouder aan -schouder te staan, ter bewaring en bewaking van het hecht© gebouw on zer Grondwet, bolwerk van Neêrland's vrijheid en kracht." Jhr. mr. A. P. C. van Karnebeek verklaarde niet te kunnen instemmen met het adViesi dat door de com missie van advies gegeven wordt. Op drie kardinale punten kan spr. zich niet met het concentratie-pro gram vereenigen, n.l. ten aanzien van het kiesrecht, het vrouwenkiesrecht en het ouderdoms- en staatspen sioen. i i De voorzitter bestreed) den heer Karnebeek en wek te hem op om op zijn voornemens terug te komen. Jhr. van Karnebeek antwoordde: „I'k zou niet kunnen medewerken aanJ de invoering van dit pro gram. Men moet niet willen wat niet mogelijk is." Er werd geen hoofdelijke stemming verlangd, waar na het program werd aangenomen. In „Parkzicht"'vergaderde de „liberale Unie'' onder voorzitterschap van mr. II. Goeman Borgesius, die na uiteenzetting' van het program op twee punten de bij zondere aandacht vestigde, op het vrouwenkiesrecht en op de voorziening in dé nood'en van ouderdom, ziekte eu invaliditeit. Spr. eindigde zijni rede met do volgende woorden: „Gedurende mijn geheel© politie- de het ernstig antwoord'. „En nu .spreek; wie is deze vreemde vrouw?" ,,Eeu actrice uit de residentie." „En haar naam?" „Zij heet Hella Erey." „Hella Frey? Toch niet de bekende soubrette van het Wilhelm-theater?" „Dezelfde." Mylius wierp een blik op de doode, die aan zijn voeten lag uitgestrekt. Ja, dat was- het, wat hij reeds dadelijk g-edacht had, hij moest dat fijne meisjesge zichtje reeds eerder gezien hebben, ergens waar dan ook, te midden van een groote menigte menschen, op gewekt en vroolijk. nu wist hij het. Het tragi sche van het oogenblik greep hem aan, den jurist, die waarlijk wel aan ontroerende omstandigheden gewend was. Welk een uiteenloopende wederwaardigheden en emoties in het tijdsverloop van enkele urr'n. Welk een tegenstelling! Gisteren nog- vol levenslust bij hel schitterende licht in de toonee.lzaal met fonkelende oog'en en lachenden mond, op de handen gedragen en toegejuicht door duizenden, heden dood. met een verstijfd lachje op het koude gelaat, uitgestrekt op een eenzame weide bij het bosch, niets da.n duisternis eu eenzaamheid en stilte in het rond, behalve een en kel licht, dat spookachtig speelt op het onbewegelijke, verstijfde lichaam. „Arm kind!" fluisterde Mylius, „hoe vaak heeft zij ook mij uit mijn moedeloosheid opgewekt." Langzaam keerde hij zich weder tot zijn vriend. „Nu bedenk ik mij, dat je in betrekking stond tot Hella Frey, dat je haar kende." „Ja, zij komt uit hetzelfde dorp als ik, zij is do dochter van een leer nar. Wij waren buurkinderen, vriendjes van kleine kinderen af aan; toen ik student i was liep ik bij haar uit en in." „Was je intiem met.elkander?" „Wat meen je daarmee?" „Nu. intiem. (Werdt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 1