DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Het derde schot. Van hou ten's Cacao Honderd en veertiende Jaargang. 1912 DINSDAG 19 NOVEMBER. FEUILLETON. No 274. in Smaak hoe geheel ANDERS i jn Kracht en hoeveel BETER i in Gcur l in Kleur dan alle andere goedkcope merken. CRIMINEELE ROMAN VAN HANS VON W1ESA. BINNENLAND. OVERDRACHT VAN HET KOLONIAAL MUSEUM. POSTKANTOOR TE ALKMAAR. Lijst van de aan dit kantoor ter post bezorgde brie ven en briefkaarten, welke wegens onbekendheid van de geadresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt. Ie Helft der maand November 1912. Brieven. Mej. van der Harff, P. Veld, J. Lind, A. Burger, J. Jansen Pz., Mej. P. Bakker, S. de Vries, Briefkaarten A. van Weel, L. J. J. de Kreijer, G. ter Meulen, Kostie, Buitenland. Zuster Kok, Alkmaar. Amsterdam. Hage. Langendijk. N. Niedorp.' O. Blokker. Rotterdam. Amsterdam. Brussel. ALKMAAR, 19 November. De oorlog is nu oen maand) kan den gang'. Den 18den October werd in de Grieksche Kamer van Af gevaardigden de oorlog geproclameerd en denzelfden dag las d'e koning der Bulgaren aan de officieren in Stara Zagora zijn manifest voor. Het Europeesche publiek, zegt de heer Wolff in het Tageblatt, hetwelk in den heelen Balkan slechts een middelmatig opeTettetooneel zag, verwachtte van het aangekondigde spel niet1 veel en de Europeesche diplomatie zwoer, dat de status quo op den Balkan niet zou mogen worden aangeraakt. Tijdens de St. Petersburgsche bezoeken der heeTen v. Bethmann ilollweg en Poincaré hndi men deze politieke grond stelling vastgemfetseld, een papieren muur was er voor de begeerigheid opgetrokken eni bevredigd keken de genieën, die tegenwoordig de lotgevallen van Europa meenen te leiden, op hun onverwoestbaar werk. Toen het krijgsgeschreeuw begon, verklaarden de Duitsche officieuze personen„de Balkanstaten mogen over winnen of verliezen, het blijft alles bij het oude," de Matin verzekerde den lsten October: „de bond der Balkanstaten weet, dat hij op geenerlei winst behoeft to rekenen" en in de Temps werd! de oorlog „een dom heid! voor de Balkanstaten" genoemd. Een maand is sindsdien heengegaan en thans vlechten, vooral te Parijs, opdringerige vleiers voor elk afgeleefd en in schulden stekend) Balkanprinsje lauweren om het heldenhoofd en Pierre Loti moet aan de Parijsche redactiedeuron smeeken vóór men een goed getuigschrift ten gunste van het Turksche volkskarakter opneemt. Wij anderen, die geen talent hebben voor lakei en die hét ophemelen enkel om het succes niet verstaan, maken onderscheid! tusschen de eischen van het ver stand en de stemmen van) het gevoel, en al keurt het verstand de gro-ote Balkan-schoonmaak goed, het ge voel protesteert tegen de wreedheden, welke men in naam van den ehristelijken godsdienst begaat. Do angstige ziel vermoedt, wat zich achter den grooten sluier, op de zegêwcgen der door geen onverdachte getuigen vergezeldë legers, in de dorpen en gehuchten plaats grijpt. Zij hoort de vreeselijke kreten van vrou wen, kinderen en grijsaards, wanneer de Grieksche vrijbuitersbenden en de Servische bevrijderssc haren naderen. Zij gruwt ook voor don ongebreidelden bloeddorst, waarmede dé Bulgaarsche soldaat, wiens dapperheid een dergelijken prikkel niet noodig heeft, zich op den tegenstander werpt. Alle gruwelen, welke in Macedonië ooit door Turkenhand. bedreven zijn, worden sinds een maand in naam van het geloof en (Vertaald mot toestemming van den1 Duitsche» uitgever.) 10) o- „Ja wel. Ik begrijp wat je meent. Ik verklaar je plechtig dat wij elkander geen van beiden iets behoe ven te verwijten. Wij hebben altijd' begrepen dat wij elkaar nooit kondén t.oebehooren." „En was zij daarmee tevreden, begreep zij het ook?" „Ja, ten minste volgens haar woorden én betuigin gen. Ik voor mij bezit niets en zij wilde vrij blijven om zich geheel aan de kunst, te kunnen wijden." „Maar heb jullie gecorrespondeerd „Ja." „En uit die correspondentie kan blijken wat je be weert?" Behringer zag zijn vriend met eenig wantrouwen aan. „Je zult het toch niet noodzakelijk vinden van onze correspondentie gewag te maken bij 't onderzoek van deze treurige zaak?" „Het zal zeker wei verzwegen kunnen worden. Maar, beste Behringer, neem deze zaak nu niet. tra gischer op dan noodzakelijk is. Je zegt zelf dat je niets te maken hebt. met. d)en beklagenswaardigen dood van dit arme kind, dat je er in het geheel niet in be trokken bent; dat zal dan ook zeker blijken. Maar één ding moet ik je toch vragenhoe komt Hella Erey plotseling: hier in het bosch? Je. moet. zelf toch toegeven, dat dit een raadselachtig geval is." „Dat. kan en wil ik je ook verklaren. Eenige dagen geleden heb ik een brief van Ilella ontvangen, waarin zij mij mededeelt. „Eén vraag voordat je verder ga. Correspondeerde •af* der beschaving' honderdvoudig' gewroken en overtrof fen, en uit het geheele stompzinnige Europa verheft zich nauwelijks een toornende stem, wordt voor de verhongerende vrouwen en zuigelingen in Saloniki geen schip met voedingsmiddelen gezonden. Is het onmogelijk midden in een oorlog iets m^nschelijks te doen? Niets dan ideeën-arme nalatigheid, welke de hoogste regee rings wijaheid meent, te zijn! Toen vóór zestien jaar. de Turken het Grieksche leger hadden overwonnen, werden ze toch door de vereenigde groote mogendheden uit Thessalië gedrongen. Op ^it oogen- blik, waarop een dergelijke diplomatieke krachtsin spanning heelemaial niet wordt vereischt, is er niet eens een bete bróóds1! Nadat de schrijver heeft betoogd, d'ati hij Oostenrijk- Ilongarije in de havenkwestie een ondubbelzinnig suc ces toewenscht, hoewel men den mantel (het Sand- sjaak) heeft weggeschonken en nu een verschil maakt over een knoop (een haven), besluit hij aldus: Deze vlug doorleefde en hoogst dramatische maand zal in het geschiedboek met extra-vette letters wor den aangegeven en er mag worden aangenomen, dat zij zelfs de ergste sensatie-zoekende tijdgenootem en de meest verharde bioscoop-bezoekers te veel geboden heeft. Het beeld van dezen oorlog is met schreeuwen de bloed- en slijkkleuren -(geschilderd, de dapperheid der verdedigers van Adrianopel en Skoetari en de be- wonderingswaardige offervaardigheid) van zooveel fa milies in de Balkanlandeni zijn verdwijnende licht punten in deze OTgle van noodl en afschuwelijkheid. En nu gaat meedoogenloos, de opgejaagden ter aarde werpend, met fantastische verschrikkelijkheid de cho lera op dit wreede slachtveldl rond'. Wij zien een door kleine figuranten ge.regeerdl Europa, hetwelk niet eens den hongersnood', den voorlooper en wegbereider der epidemie, weet te lenigen. Wij zien de achteruit gang' in het Turksche officierscorps, de verregaande zorgeloosheid! der Turksche machthebbers, die de eeden der groote mogendheden hebben geloofd. Wij zien den Komitatsji, deni held der benden, die naast de geregelde legers, welke zeker geen verwijt behoeft te treffen, met* beestachtige driften door de dorpen trekt. Op een gedenkdag' pleegt men kransen te schenken en gaarne legt men kransen van medelijden op de gra ven der doode Baikankrijgers en Turken, op dit van bloed, ziekte en verwording stinkende veld. Maar de hand aarzelt den lauwerkrans er bij te voegen, wan neer een zoo ontzettende ellende den weg der zege be dekt je tot nu toe nog steeds met haar?" „Neen. Sedert mijn engagement niet meer; vroeger wel. Het was heel natuurlijk dat wij elkander vroeger schreven." „Zeker. Maar wees zoo goed1 voort te gaan! Je kreeg dan onverwachts een brief, wat wou ze van je hebben? „Zij schreef, dat zij nu eindelijk gehoord had wat er van mij geworden was en hoe goed! het mij ging." „Van wien had ze dat gehoord'? Of schreef zij dat niet?" „Neen, daar schreef zij niets van." „En verder?" „Zi wou zoo dolgraag den gelukkigen aanstaanden bruidegom en zijn rijke, sehoone bruid eens zien. Zij wou voor geen geld! van de werel'd ons geluk versto ren Alleen nog eens en dan voor goed) afscheid van mij nemen. maar ach. Mylius. je zult het mij niet ten kwade duiden maar heb gezicht van die ongelukkige zoo vlak voor mijn voeten, ik kan1 het- niet langer aanzien, kom, ga mee!" Behringer draaide zich om en liep langzaam naast zijn vriend in de duisternis voort. „Een wonderlijk idee van dat meisje!" merkte de rechtsgeleerde op, „vreeselijk romantisch. Zulk een reis te doen met geen ander doel dan een aan doenlijk afscheid ten tooneele te voeren. „Zij -was kunstenares, artiste, niet waar! En zij had soms zulke grillige invallen „Heb je geantwoord op dien brief?" „Ja. Ik heb haar dringend verzocht haar besluit niet ten uitvoer te brengen, indien zij nog 'n sprankje vriendschap voor mij gevoelde." „Eu zij is toch gekomen." „Zooals je weet. Ik heb haar in het park van het kasteel gezien." „Én die brief, stond die ook in verband met dat be zoek V' „Ja." „Wat stond er in dien brief „Zij schrijft, dat zij vast- vaji plan is te komen en dat zij mij zonder getuigen vf.il snveken." PROVINCIALE STATEN VAN NOORD- - HOLLAND. In de vorige zitting werd een adres der Vereeniging tot afschaffing van alcoholhoudende dranken, om 500 subsidie, in handen van Ged'. Staten gesteld om advies. Ged. Staten wijzen er op, dat een vorig verzoek om subsidie door de Prov. Staten van de handl gewezen is. Niet omdat het; streven der vereeniging geen sym pathie verdient, maar alleen omdat zij zich op een ge bied beweegt, waarvoor de kas der provincie niet moet worden aangesproken. Indlien de provincie zich niet zeker gebied afbakende, buiten hetwelk zij geen subsi- diën beschikbaar stelt, zouden de financieele gevol gen niet te overzien zijn. Ged. Staten geven dus in overweging oiok dit verzoek van de hand' te wijzen. Ged. Staten stellen voor de positie van) de be ambten belast met het dagelijksche toezicht op de gronden der provincie onder de gemeente Castricum, voorzoover deze terreinen niet tot het krankzinnigen gesticht behooren, te regelen. Er werken thans een 'opzichter en twee arbeiders. De looneu worden voor gesteld: voor den opzichter S 520 tot 624, voor de vaste arbeiders 468 tot 572, alles met vrije woning- of vergoeding daarvoor. Voor den tegenwoordigen opzichter is evenwel' een overgangsbepaling gemaakt, omdat hij ook andere bezoldigingen geniet. Ingediend wordt een wijziging van het bijzon der reglement van het bestuur voor d'e banne Oude Niedorp. Evenals in zoovele andere waterschappen dezer pro vincie valt ook in de banne Oude Niedorp het ver schijnsel waar te nemen, dat door de splitsing van het grondbezit bij verkoop het' aantal groot grond'bezit- „Is dat de brief dien je straks in de hand hadt?" „Ja." „Mag ik hem lezen?" Zonder te antwoorden haalde Behringer den brief uit. den binnen borstzak van zijn buis eni reikte hem aan zijn vriend! over. Deze ging alleen naar de lan taarn, die in den grond stak en las aandachtig' d'e blijkbaar in haast geschreven regels: „Zoo gauw kom je niet van mij af! Ik kom en moet je alleen spre ken, zonder getuigen. Dus tot weerziens. II." Langzaam keerde hij naar Behringer terug, die hem halverwege tegemoet trad. „Mag ik den brief houden?" Behringer fronste de wenkbrauwen. „Hij wordt ze ker bij de acten gevoegd, niet waar?" vroeg hij op bit teren toon. „Hij kan vóór je getuigen. Maar ik wil er niet op aandringen." „Houd1 hem dan maar!" „Do wensch van het meisje werd niet vervuld, is 't wel?" vroeg Mylius verder, terwijl hij den brief in zijn borstzak stak. „Neen." „Wist, je niet, dat zij hier in het bosch was?" „Neen." „Was je niet bang, dat je haai' zou ontmoeten?" „Neen." „Hadt je haar niet: gezien voordat. „Voordat wij haar hier doodl vonden liggen, neen." „Maar hoe kon zij weten, dat je van plan was op jacht te gaan vanavond? En hoe wist zij, dat wij hier naar toe gingen?" „liet is: mij totaal onbegrijpelijk." Mylius zweeg; hij keek peinzend voor zich uit. „Zij kon ons jachtwagentje hebben zien uitrijden., maar aan den anderen kant, zij was1 te voet en had dan veel later hier moeten zijn! Maar dit zal later misschien alles wel opgehelderd worden...." „Mylius", ging Behringer voort, en hij sprak met aandrang', „nu heb ik je zonder iets te verzwijgen al les van mijn verhouding' tot het ongelukkige meisje medegedeeld, aan jou, mijn vriend) en geheel al ters steeds afneemt en daardoor de keuze van geschik te bestuursleden moeilijker wordt. Hoofdingelanden hebben daarom het voorstel ge daan om artikel! 3 van het hijzonder reglement van bestuur der banne zoodanig te wijzigen, dat voortaan voor het lidmaatschap van het bestuur niet langer een grondbezit van 8 hectaren zal' worden vereischt, maar- volstaan zal kunnen worden met het in eigen dom, erfpacht of vruchtgebruik bezitten van slechts 5 hectaren. Hoewel een dergelijke maatregel op dit oogenblik nog niet. bepaald noodzakelijk is, aangezien voor de 11 plaatsen in het bestuur thans nog 38 personen be noembaar zijn, bestaat er naar de meening van Ged. Staten geen bezwaar om aan het door Hoofdingelan den geuite verlangen te voldoen. Ged. Staten stellen voor den polder de Koog op te heffen en een wijziginging te brengen in het bij zonder reglement voor den poldér die Buitenlanden onder Assendelft. PRINS HENDRIK. De Prins is Zondagochtend1 uit Ludwigslust ta 's-Grnvenhage teruggekeerd en was gisteren te Cas tricum ter deelneming aan een jacht. DE „GELDERLAND." Aan den commandant van het in de wateren van Konstantinopel aangekomen pantserschip „Gelder land" is opgedragen aan het personeel van het Ned. Roode Kruis, dat zich daar heen zal begeven, den noo- digen bijstand te verleenen. De afdeeling zal voor- loopig aan boord' van de „Gelderland" tet verblijf op genomen worden. Naar gemeld wordt is het voorstel van het hoofdbe stuur der Maatschappij van Nijverheid, om het Ko loniaal Museum der Maatschappij, met ingang van 1 Januari 1913 aan de Vereeniging Koloniaal Instituut over te dragen, met algemeene stemmen aangenomen. Gemengd nienws. GEVAARLIJKE HEEREN In verband met het onder de gemeente St. Kruis op elf dezer plaats geliadl hebbendé treffen tusschen de politie en eenige stroopers, meldt men uit Aarden burg aan het ITbl'd. Met buitengewone brutaliteit eu onverschrokken heid treden tegenwoordig in Zeemvsch Vlaanderen de wildstroopers op. Zooals de den elfden dezer surve.il- leerende politiemannen ondervonden, g'aat heb even wel alle perken te buiten. Na de wildstroopers vijf in getal geruimen tijd te hebben bespied, bemerk ten de marechaussees, dat dezen voor het buitenge woon slechte weer een op het besurveilleerd'e land staand schuurtje binnenging-en, waarschijnlijk om daar te schuilen. Niettegenstaande de politiemannen slechts met hun beiden waren en zij wisten, dat de stroopers van meer dere vuurwapens! waren voorzien, beslopen zij het ge bouwtje. Na even geluisterd te hebben opende een hunner de deur ten einde zoo mogelijk de overtreders te bekeuren. Onverwachts evenwel werden de politiemannen door de uit het' schuurtje te voorschijn springende vermomde stroopers overrompeld, waarop een lange worsteling ontstond. Door de overmacht werden, jam mer genoeg, de marechaussees overmand en ontsnap ten de. booswichten. De politiemannen onderzochten daarna het schuur tje, zonder evenwel iets te vindén. Toen zij zich daaruit verwijderden, bemerkten zij dat de stroopers terugkeerden. Spoedig daarop wer den verschillende schoten gelost en werd' het schuurtje waaruit de politiemannen gelukkig bijtijds vertrok ken waren, als het ware doorzeefd1 met hagel. Verbluft door de verregaande brutaliteit der bende en slechts in het bezit hunner revolvers, waaruit zij eenige schoten afvuurden, doch waarmede in zulke omstandigheden en in de duisternis weinig valt te doen en die bovendien door de worsteling beslikt en onklaar w:yeu geworden, zagen de marechaussees het vriend. Dat alles jnoet. jouw geheim blijven." „Ik zal doen wat in mijn vermogen is. Ik zat olies doen om je te sparen." „Je weet niet, je kan niet vermoeden hoe dol veel ik van Jutta houd. Werkelijk, Mylius, het is volstrekt niet de mooie partij geweest, die mij heeft, aangetrok ken, het schitterende huwelijk. Niets anders dan haar eigen persoon beeft mij tot haar aangetrokken en moet dit reine geluk nu verduisterd, misschien ver stoord worden? En haar moeder! Zij is hooghartig, evenals alle Stettenhéims, dat oude, adellijke ge slacht! Hoe veel moeite heeft het haar gekost haar toestemming te geven, dat haar eenige dochter, do erfgename van haar groote schatten, een echtgenoot koos1 van niet adellijk geslacht. Deze zaak kan mijn levensgeluk geheel verwoesten. Ik denk nu niet aan de rijke erfgename, waarlijk ik zou mij schamen, neen, neen, ik gevoel maar één ding' en dat is. dat ik mijn eigen Jutta zou kunnen, verliezen. Dat doet mijn bloed onstuimig door mijn aderen bruisen, het ont neemt, mij mijn gemoedsrust, ik voel liet.... en toch moet ik trachten mij kalm te houden." ,.lk kan mij uitstekend in je toestand verplaatsen, Behringer. Maar je denkt niet hoog genoeg van de diepte en trouw van een ware, raine liefdeI Vertrouw op jo verloofde en aanvaard) den strijd als een man! Want je hebt een zwaren strijd te wachten, Behrin ger! Het zou niet van een groote vriendschap getui gen, indien ik je dat verzweeg. Eeu strijd dien je ge deeltelijk met mij te strijden hebt, met mij als den vertegenwoordiger der justitie. Wij zullen eerlijke strijders wezen. En het recht zal zegepralen, verlies dat geloof nooit. Je hebt mij verzekerd dat je on schuldig bent aan dezen dood. Welnu! dan zal je de overwinning behalen. Geef mij de hand!" Zwijgend legde Behringer zijn hand in die van zijn vriend en drukte die innig. Toen hief de rechtsge leerde het hoofd op. alsof er iets was dat zijn aan dacht trok. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 1