DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Het derde schot. Van Houten's Cacao BRIEVEN" No, 278 Honderd en veertiende Jaargang. 1912 ZATERDAG 23 NOVEMBER. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk fl,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. VERKIEZING KAMER VAN KOOP HANDEL EN FABRIEKEN. herstemming BAAN, J. C. en POTGIESER, J. G. Moeders geeft uw kinderen dagelijks Telefoonnummer 3. Onze commissarissen van policie in den franschen tijd. te drinken, dat is gesonder voor hen en voor hunne zenuwen dan welke andere drank ook; maar lot er op dat ge van deze krachtige pittige cacao niet veel noodig hebt voor de bereiding, dan zult ge onder vinden dat ge hun voor uiterst weinig geld het gezondste te drinken geeft dat maar te bedenken is. ALRMAARSGHE COURANT Dit n simmer bestaat uit 4 bladen. BURGEMEESTEE en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen, ter voldoening aan artikel .12, alinea 18 van het Algemeen Reglement voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken, ter kennis van belangheb benden, dat de ter verkiezing van een lid dier Kamer in deze ge meente, door hun College is bepaald op Donderdag 28 November a.H., van des voormiddags 1« tot des middags 18 nur, in een der lokalen van het Stadhuis. Candidate» zijn: Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Den 18 April 1811 benoemde Keizer Napoleon al hier tot commissaris van policie, op eene jaarwedde van 2400 franc, P. Speet, die omstreeks het midden der volgende maand als zoodanig beëedigd werd. Hij schijnt het slecht te hebben, kunnen vinden met den plaatscommandant Nicolas Chaudron*), die, zich door hem miskend achtende, hem den 15 Augus tus 1812 naar de gevangenis: deed overbrengen en daarvan aan den maire van Foreesit van Petten be richt gaf. Maar reeds den volgenden dag was Speet weder op vrije voeten en gaf deze den maire kennis, dat hij op raad1 van den onderprefect Fontein Ver schuil- zijne functie als te vor,eni waarnam. Dat dit wederzijds kwaadl bloed zette isi te begrijpen. Den 21 Augustus klaagde Chaudron aan den maire, dat de beurtschipper op Amsterdam Sjoerd de Way een officier der marine, George du Petit Thouars, be- leedigende woorden toegevoegd en met gebaar be dreigd had. Hij verzocht daarom den maire de schip pers te vermanen:, zich behoorlijker te gedragen en hen naar hem1 plaats'cominand'ant te verwijzen, indien r.ij mochten meenen door militairen verongelijkt- te fcijn. Speet ontving die opdracht de zaak te onderzoe ken en bracht den 27 zijn rapport daarover uit. De jonge officier „of liever exposant" was hem d'en 21 komen verzoeken1 den schipper te a,r resteer en, omdat deze hem 8 stuivers vracht, gevraagd had voor koffers, die in 't- ruim stonden eni aan den commandant van 't corps toebehoorden, en bovendien een gulden voor per soonlijke vracht, hoewel ieder militair voor halve vracht vervoerd! werd; weigerde de commissaris de Way gevangen tei nemen, dan zou de officier zulks door den plaatscommandant laten d'oen. Speet had hem vriendelijk verzocht zich1 dan maar aan het laat ste te houden, daar het niet, aanging een inwonend burger zoo maar in arrest te stellen, en opgemerkt, dat het eiscben der halve vracht: voor een officier, die a) Het volk sprak minachtend over ,,de hoer vau Klaas K-tel." ORTMINEELE ROMAN VAN HANS VON WIESA. (Vertaald met toestemming van den Duitsohea uitgever.) 14) o Na ©enigen tijd kwam Behringer te voorschijn en op hetzelfde oogenblik zag men1 Jutta voor den dag komen. Zij liep haastig de breed© trap af en riep den naam van haar verloofde; zij zag doodsbleek; men kon dui delijk zien hoe ongerust zij zich maakte. „Goddank, da,t wij er eindelijk wat meer vani zullen hooren! Is het' waar wat de, dienstboden vertellen, dat er een jong meisje is doodgeschoten in het boseh? Hoe vreeselijk! Hoe ellendig!" Terwijl Behringer geruststellend1 zijn arm sloeg om het jonge meisje, dat beefde van opgewondenheid, kwam Mylius naderbij. „Maak u niet al te ongerust, freule. U zult wel van mijn vriend hooren wat, er gebeurd is. Ik ga in dien tijd naar uw moeder en zal haar het geval mede- deelen. U neemt mij zeker niet kwalijk dat ik heen ga Een dankbare blik* van het jonge meisje beloonde den jeugdigen rechtsgeleerde voor zijn woorden. Nauwelijks was Mylius; verdwenen of het jonge Vneisje drong zich angstig tegen haar verloofde aan. „Je weet niet Hans-Joost", fluisterde zij hem ang stig toe, „je weet niet hoe'n ellendig gevoel ik heb. Ik weet niet wat! het is. het is1 percies1 of er een groot ongeluk zal gebeuren. Voel eens' hoe mijn hart klopt! Kom, laten wij naar de bibliotheek gaan Ik heb al gezien dat er licht opgestoken is." Zij traden samen binnen. En1 nauwelijks was de dc-ur achter hen gesloten of het jonge meisje wierp RONA niet in het ruim maar in liet1 achterschip had plaats genomen, voor deze beleedlgendl zou zijn geweest; voorts, dat, het, vorderen van eenige vracht voor de koffers niet vreemd! was, aangezien geen bestelloon was gevorderd' voor de overbrenging naar het loge ment van den officier. Verder vroeg dteze of Speet wel wist, dat ieder officier het recht heeft om een burger, die hem beleedigt. of bedreigt, den degen door het lijf te jagen, waarop Speet terugvroeg of dan niet oen particulier, tegen wien een militair zijn zijdge- weer trekt, het recht had deze tot zelfverweer over board' te werpen? Speet! meende, dat; het de wil van den commandant niet hou zijn, dat, zijne goederen gratis vervoerd werden en er geen reden was om den schipper over zijn gehouden gedrag te berispen; en hij ried' den maire aan om1 Chaudron aam te schrijven, in he^ vervolg niet zoo licht geloof te slaan aan de ge zegden van jonge militairen, die in vele gevallen zich veel meer aanmatigen dan eenig generaal of admi raal. De maire oordeelde, dat de; jonge: officier voor zijn gedrag en: voor zijn aan den plaatscommandant ge daan beklag straf verdiende en verzocht, bij "schrijven van den 31, laatstgenoemden, daarvan cles officiers chef kennis te geven, tenzij hij meende, dat. de maire dit zelf behoorde te doen; waarop Chaudron d'en 3 September berichtte, den brief van den maire aan den admiraal Ver Huell' te hebben opgezonden. Inmiddels had! de plaatscommandant d'en 28 Au- zich met een hartstochtelijk gebaar aan de borst van haar vriend, sloeg d'e armen om zijn hals en; barstte in snikken los. Behringer drukte het meisje met groote teederheid tegen zich aan, kuste het betraande gezichtje en sprak geruststellende woorden tot haar. Maar het duurde langen tijd! voordat zij tot kalmte kwam; de onzekerheid' van) de laatste uren had haar zeer aangegrepen. Behringer wilde haar met zachten dwang overha len te gaan zitten. Zij schudde het hoofd. „Neen! Neen!" En toen trok zij hem haastig in het vplle licht van een der muur-candelabres. „Kijk Imij aan, Hanig-Joost, kijk mij vlak im mij,n oogen. Toen ik afscheid van je nam, zoo straks voordat je met je vriend op jacht ging, had! ik plotseling ee,n gevoel vani onnsoemelijfeenl angst. Jij hebt zeker ook iets dergelijks gevoeld!; ik heb het gemerkt, ik heb het in je oogen kunnen lezen). „Wij moeten ons1 niet ongerust maken over derge lijke voorgevoelens, lieveling", antwoordde Behringer. „Je bent mijn) eigen lief, sterk, flink meisje, dat kalim naar mij zal luisteren e.n dan. „Dus is het waar, dat er iemand is doodgeschoten?" „Wij hebben een dooide vrouw gevonden, dat is waar. Of een kogel haar doodi veroorzaakt heeft is nog niet uitgemaakt. Wij vermoeden het; de dokter zal het pas met zekerheid kunnen zeggen." „Maar hoe heeft; zich dat alles' dam toch toegedra gen? Waar hebben jullie dat artme schepseltje ge vonden, een jo.ng meisje, niet waar?" Ja, Mylius en ik hebben haar gevonden» toen wij een bok zochten, dien ik had' aangeschoten en zwaar gewond." „Dood?" „Ja." „Hoe vreeselijk! Heeft zij zich zelf om het leven gebracht V' „Dat is haast niet te denken, er werd geen enkel wapen in haar nabijheid gevonden." „En weet niemand' wie dat beklagenswaardige jon ge meisje is?" gustus aan dén maire geklaagd, dat Speet geene uit voering gaf aan diens aanschrijving* van 18 October 1811, waarbij de herbergiers gelast waren dagelijks aan do policie op te geven de namen der bij hen ver toevende personen, zoodat er vreemde militairen door de stad liepen zonder een biljet der overheid. Wij weten niet of een en ander de aanleiding ge weest is tot de spoedig daarop gevolgde vervanging van Speet en ook niet werwatartsi deze gegaan is. Maar in September schreef de directeur-generaal van policie Du villi ers Duterrage uit Amsterdam aan den onderprefect te Alkmaar: „Mr. Boogaard que j'enlvoie a Alkmaar pour y rem- placer le Sr. Speet, Commissaire de Police, aura l'konneur die vous remettre cette lettre. C'est ua jeune homme d'oué de beaucoup d''intelligence plein de zele et de devourment, il a toute ma confiance et s'en rend digne de plus en plus. J'ni rhonneeur de vous le re- eomtnander d'e la maniere la plus particuliere, per suade d'avance que vous n'aurez jamais qu' a vous louer de sa; conduite:'" Zoo moet, zou men zeggen, de te Utrecht geboren toen 36-jarige Johan Theodioor Boogaard' bij den machtigen onderprefect wel de goede deur binnenge komen zijn. Maar den 8 Maart 1813 schreef deze re geerder aan den maire: „Ik heb met groot 'leedgevoel den toestand van los bandigheid1 en verwaarloozing opgemerkt walarin de stad! zich bevindt wat betreft policie en gezondheid. De graehte'n zijn vervuild van allerlei vuil en onrein heid, welke men goedvindt' er in te werpen; op alle straathoeken zijn vuilnisthoopen te vinden, die een stinkende en pestverwekkende geur verspreiden; de vesten toonen slechts een algemeene mesthoop ten ge bruik© van ieder ingezeten wiens woning aan deze wandelplaats1 belend is. Het is niet de eerste maal dat ik verplicht; ben u dit verwijt te doen, ongeluk kiglijk blijven mijne* vermaningen zonder het minste gevolg, en het baat- mij niet, u deze wanordelijkheden onder het oog te brengen. Ik zie niet d'at- er sedert een jaar de minste verandering ten goed gekomen is. integendeel, het kwaad' is nog- altijd' toenemende. „De sloopingen gaan insgelijks voort, zonder dat er eenige polio: e,-maatregel' voor de plaatsing van muren of iets anders wordt in acht genomen. In het kort, de wanorde is in alle1 opzichten ten top gestegen. „Ik verzoek LT mij ontvangst dezes te berichten en mij te doen weten wat gij u voorstelt, om er gevolg aan te geven. „Ik ben voornemens mij heden over 8 dagen te gaan vergewissen van de gevolgen uwer maatregelen, mq vleiende dat ik u dan niet anders dan betuigingen mijner voldoening zal hebben te geven." En drie da gen later schreef de maire aan den commissaris over tuigd te zijn van de waarheid! der gemaakte opmerkin gen; tevens' herinnerde hij aan de herhaalde verma ningen, hernieuwde hij d'e. bevelen tot opruiming der vuilnishoopen en stelde hij hem verantwoordelijk voor elke nalatigheid!; de wetten van het, Rijk en, de, stad moesten nageleefd en streng toegepast, de overtreders door de policie verbaliseerd en zoo streng mogelijk gestraft worden, Wij vermoeden, dat de ongunstige toestand minstens1 zooveel aan d'e treurige tijdsomstandigheden en aan het plaatselijk bestuur als aan den zoozeer aangeprezen ambtenaar te wijten zal zijn geweest; hoe het zij, de heer Boogaard bleef zijne functie ver vullen tot op hoogen leeftijd' en verkreeg zijn eervol ontslag bij koninglijk besluit van 2 Juni 1854; hij overleed) den 20 October van het volgend' jaar, 79 ja ren oud. Hij was een liefhebber van het schaakspel en vertaalde uit het hoogduitsch A naslat-'a en het Schaakspel, brieven uit Italien doo den schrijver v in Aedinghellodat in 1819, met gesteendrukt portret j van Elias Stein, in 2 deelen bij I. A. van Hnrencnrspel te Alkmaar het, licht zag. De oudste dochter uit zijn eerste huwelijk stond vele jaren aan het hoofd der stadsmeisjes-kostschool. C. W. B. van KEES nit de Kogge en PEET NEELTJE van om de Noord vahdaan (Nadruk terboden). I. VRIND KEES. Wel hew ik al me leve, zaide, ik toe' dat 'k de krant met jouw brief las - is1 die1 man van die Westfries- sche praetjes Kees uit de Kogge, die vroeger zoo of- tig bai ons1 kwam? Ik had dat allegaer niet plezier lezen te met al- taid as je zuk ders antreffe mot je zegge: nee hoor 't rooit op niks; maer ik kan niet aers zegge as d'at jai der wel vorstand van heb. Ik wou welders an de krant skraive, ,of die Koes niet ders eert stukkie kan opmaeke voor alleman, ook Behringer aarzelde een/ oogenblik. Zou hij haar nu de waarheid! meded'eelen, op een oogenblik dat zij toch al zoo1 ontsteld was? Deze minuut kon over zijn toekomst, beslissen. Hij had' een zwaren strijd' te strijden op d'at oogen blik. „Waarom geef je geen antwoord, Hans-Joost?" drong zij aan, want zijn aarzeling begon haar op te vallen. Hij heriniierdle zich op dat oogenblik 'de woorden van zijn vriend': „Slechts de waarheid zal ons' vrij ma ken Zijn beslkit wasi genomen. „Ik ken het, jonge meisje, dat zoo plotseling is ge dood." „Jij Jutta maakte langzaam haar armen los, die nog steeds om haar vriend waren heengeslagen, alsof zi.j bescherming, bij heun zocht. „Het is dezelfde die wij 's middags op de Erie drichsholi.e gezien hebben." „O, ik wist bi t, ik wist zeker dat er zich iets tus- scben ons indringt, een vreeselijk ongeluk! Ik wist het zeker!" kermde het jonge meisje zachtjes. En het was of er langzaam een verandering in haar plaats greep. Zij richtte haar ineengedoken gestalte op, als door een stalen wilskracht bezield. De uitdrukking van haar gelaat, zooeven nog zoo moedeloos e.n angstig onrustig, werd' ernstig; haar lippen drukte zij vast op elkaar. „Verder! verder!" sprak zij een oogenblik later met toonloioze stern. „Je moet mij alles vertellen wat je weet, ik wil alles weten, hoor je? alles! Je mag mij niets verzwijgen." „Je zult alles weten, Jutta, allesd Geen enkele ge dachte van mijn hart zal verborgen voor je blijven! En ik meet je alles zeggen. Wat je dan wilt doen, moet je eigen hart je zeggen!" „En mijn eergevoel, Hans-Joost", voegde het jonge meisje er met klem bij. „Ik zal je nooit tot het een of ander besluit trach ten over te halen, Jutta, want dan zon ik je niet waard wezen.." Na een kort stilzwijgen, hij moest ,even nadenken, deelde Behringer alles mede wat betrekking had op de verhouding tussche» hem en het meisje dat den kaknen doodslaap sliep. Hij verzweeg hoegenaamd niets. En terwijl hij slprnk voelde hij hoezeer zijn vriend gelijk had gehad, toen hij hem dien raad gaf. Het was of er ec-n last werd' afgewenteld! van zijn hart, hij voelde zich moediger en kalmer dan ooit te voren. Hot! was1 of hij bezield werd' met nieuwe le venskracht; één ding allben deed hom verdriet e.n stemde hein week: het gezicht van zijn meisje, dat niet verbergen kou wat er omging in haar hart en haar ziel in beroering bracht. Behringer had uitgesproken, en zweeg. Het was hem of hij haar uitspraak afwachtte. „Je hebt mij nooit iets1 van dat meisje verteld", zei zij eindelijk. „Waarom zou ik dat ook gedaan hebben? Alles was al lang voorbij, zoo-als zoo menige dwaasheid die tóen in zijn jeugd' heeft begaan -waarom zou ik je rust en ons geluk hebben verstoord?" „Ik heb nooit iemand' anders lief gehad." „Noem je de opgetogenheid van een jongen, oner varen man, liiefde?" „Maar zij had je lief." „Met do grilligheid van c-en kunstenares." „Hoe weet je dat „Wij zijn van elkaar gescheiden zonder cenig ver wijt, met, wederzijdseh goedvinden, de jeugddroom was ten einde. Zij was mijn speelmakkertje, mijn vriendinnetje; hetgeen je nu liefde noemt was een genegenheid van kameraadschappelijke», broederlij ken aard.... O. Jutta, wat liefde is weet ik pas s<. dert ik joit bezit." Hi t jonge meisje schudde weemoedig het. hoofd. „En zij?" „Naar haar brie\cn te oordeelen was het alleen een opkomende gedachte, nieuwsgierigheid, misschien re denen van...." Wordt vervolg,;

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5