DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No 278.
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
ZATERDAG
23 NOVEMBER,
Marokkaansche Brieven.
Het Kind en de School.
SPROKKELINGEN.
KOSTBARE KLEEDEREN VAN DE WIL
DE' SCH'OONEN.
ALKMAARSCHE COURANT.
(Nadruk ■verboden.)
SIDDI K ASSEM.
Bij mijn terugkeer in1 de- but hoorde ik, dat vier
onzer reeds weg waren) gegaan zonder iets te zeggen,
waarschijnlijk het dorp in om nog iets te koope,n voor
dien dag, alvorens we weg gingen. Na lang wachten
•en uitzien werden we werkelijk ongerust. Zouden ze
in vreemde handen1 zijn) gevallen?
liet was reeds lang dag en nog zaten we, verscho-
len achter ©enige doorn-en-boschjes, wachtend op onze
makkers, die we zóó noodig hadden, daar juist de
Arabisch sprekenden, afkomstig uit Algiers, verdwe
nen waren. Na nog wat te hebben rondgescharreld,
meende onze luitenant terug te moeten keeren naar
het dorp en aldaar onze makkers: dood of levend terug
te verlangen, al zou het ook onsi allen het leven kos
ten. Een onzer achterlaten, dat nooit!
Toen we in het dorp kwamen, was niet het minste
spoor van hen te ontdekken, terwijl de Marokkaan,
hij wien we 's nachts: geslapen hadden, ons- verzekerde
dat niemand tijdens onlze afwezigheid' was gekomen.
Een oude vrouw, die reeds: vroeg in d'en morgen de
schapen had bewaakt wegens: de ro-overijen der naaste
stammen, verklaarde, vier lieden te hebben zien gaan
in de richting der Spaansiche grenzen. Hoe we ook al
tegen de gedachte streden, eindelijk moesten we tot
de erkentenis komen, dat ze ons laf in den steelt had
den gelaten en .als deserteurs' naar de Spaansche
grenzen waren gevlucht. Daar stonden we, nu nog
zes man1 sterk, niet wetende, wat aan te vangen. Ver
der te gaan was veel te gewaagd. We waren beslist
dicht, nah'ij de kampplaats: van den Rodhi, doch wie
weet wat we nog zouden moeten ondervinden, vóór we
zóó ver waren, dat we zijne bewegingen konden vol
gen. De luitenant wilde zijn zending volbrengen, ter
wijl wij meer op .onze huid bedacht waren, doch de on
verschilligheid in zulke toestanden, zooals men in het
vreemdenlegioen veelal aantreft, deed oms besluiten
maar mede te loopen en dan gingen we weer verder,
feitelijk zelf nieuwsgierig, hoe het wel met ons zou
afloopen, wanneer we in handen vielen van een der
voorposten van) den kroon-pretendent, die beslist op
een der bergen had post gevat en de geheele omge
ving bespiedde. We waren nu in het Rif, waar onze
troepen nog nooit, wareni geweest.
Het land lag er met bergen eni dalen als de gplven
der zee, de eene wat hooger dan de andere; dat was
de eenige afwisseling in) het landschap.
We begonnen reeds aardig dorst te lijden, daar van
water of een levend, wezen geen spoor was: te ontdek
ken, niets dan de blauw-,grijze bergen en in de dalen
eenige doornbosschem of een schraal denne,boompje.
De zon scheen verschroeiend olp ons neer. Wij, die
daar voortsjokten in onze dikke zware burmo's, terwijl
het zweet ons1 bij stralen langs het lichaam liep.
Rust nemen konden) we ook niet in zoo'n brandende
zonnehitte en het was beter omzen weg voort te zet
ten, des te spoediger hadden we de kans iet.s te drin
ken te bekomen. Met vreugde zagen we dan eindelijk
des namiddags twee uur, dat we op ee.ru voetpad kwa
men, dat bergopwaarts: liep en daarna in een vallei
achter een t-weedb hoogte verdween. Denkelijk moes
ten daar menschen wonen' of hadden ze -e,r gewoond
en zilch nu verzameld met hunne tribus. In ieder ge
val, waar zoo'n gourbi is, daar isi ook water te vinden,
al is het niet- altijd proper.
We haastten ons naa.r beneden, hoewel we moesten
erkennen, dat het veel gewaagd was, daar dh Rifbe-
wo-ners bekend staan als een ras, dat de gastvrijheid
zelfs jegens stamgenooten niet in eere houdt. We
hadden dan ook alle kans als onbekenden) terug te
worden gezonden,in ieder geval zoudien) we or® leven
zoo duur mogelijk verkoopen en ieder onzer voelde
naar d'e plaats, waar onze zeslooper geborgen was.
Daar de weg een bocht maakte, werd een onzer voor
waarts gezonden om, mochten we in een hinderlaag
vallen, niet allen tegelijk voor d'e haaien te zijn.
Doch onze voorganger schreed' rustig verder, blijk
baar zonder iets te zien, wat hem ongerust maakte.
En toen we dan ook op die plaats kwamen, zagen we
tot onzen schrik, dat de weg nog wel een mijl verder
op tusscbeni een dal! liep en weer gingen we verdeir
met nieuwe hoop op gindsche plaats.
Het land scheen hier vroeger bebouwd geweest te
zijn, want duidelijk zag men nog de diepe groeven,
die de Marokkaan maakt om het regenwater over zijn
land te laten loopen en ook eenige hoopen vuil deden
denken, dat hier een gourbi had gestaan. Met vreug
de zagen we dat, want dan zoudeni we niet ver van de
plaats zijn, waar een bron of minstens een put de
vroegere bewoners van water had voorzien. We ver
snelden onze schreden, nog een kleine hoogtedaar
hield' onze voorhoede halt eni kroop op handen en voe
ten in een doornenboschjeini een' ommezien hadden
ook wij ons verdekt opgesteld. Wat zou er nu weer
aan de hand wezen?
Een hondengeblaf was het eerste, wat we hoorden,
daarna scheldende wijven en het roepen) der mannen.
Geen twijfel, we waren ontdekt en1 wie weet, wat er
nu zou volgen.
Gaarne had ik „demi tour" (rechtsomkeert) ge
maakt, dloeh het was te laak „Pang!" daar dreunde
een schot en bromde 'een kogel' over mijn hoofd als
een groote tor. Weldra volgden) nog een) dozijn an
dere, die ons gelukkig niet veel leed veroorzaakten.
Haastig aanvaardden we den terugtocht, loopende wat
we konden, tot we weer aan den oever der rivier ston
den. Daar hielden' we krijgsraad. De meesten onzer
hadden reeds genoeg van zulk een expeditie eni wil
den liefst maar weer teruggaan naar ons kamp, daar
we feitelijk met ons klein troepje niets meer konden
bereiken. Integendeel, we hadden kans daar we
gebrekkig Arabisch spraken -herkend en e-en kopje
kleiner gemaakt te worden.
Onwillekeurig keken we links en rechts van ons,
of we niet achtervolgd) werden op oneen haastigen
aftocht. Onze luitenant evenwel wilde van geen te
ruggaan weten. Hij was uitgezonden om den Rochi
op te sporen en hij wilde niet teruggaan, alvorens
minstens iets aan zijn superieuren te kunnen melden,
en hoe we ook spraken en helm trachtten) te overreden,
hij bleef zij zijn1 besluit, al zouden) we hem ook alleen
in den steek laten. Doch! wat aangevangen Onze
■mageni begonnen reeds aardig iets: te merken, dat het
meer dan) tijd was aan eten te dbnkeru en we hadden
niets e>n 'heden zagen we ook geen kans iets: te beko
men na zoo'n) hartelijke begroeting als zooeven. Niet
een onzer dacht er over om van die lieden' iets te
gaan verlangen. De.maïs was: het eenige, wat de om
geving liet zien, alzoo vingen we aan de reeds: rijpen
de maïs te plukken en te eten en ik moet u zeggen, ze
smaakte uitstekend nia zoo'n marschje; hoewel' de lui
tenant eerst niet veel idee scheen te hebben, zich hij
onzen maaltijd aan te sluiten, scheen ook hij alle kans
iets beters machtig te worden, te laten varen en volg
de hij weldra ons voorbeeld.
Tot we eensklaps werden opgeschrikt, door het ge
schreeuw van een Marokkaan, die, geheel verscholen
tusscheni de maïs, waarschijnlijk onze bewegingen had
gevolgd en bang was, dat eir van zijn oogst niet veel
over zou blijven. Haastig doken we neder, want ge
woonlijk laat een kogel zich niet lang wachten en al-
zoo namen we ook daar weer de beemem op, onzen
„maaltijd" in den steek latende. Het scheen of het
noodlot zich tegen ons gekeerd had, want toen we de
rivier door wilden trekken, was de doorwaadbare
plaats niet meer terug te vinden, zoodat we in onze
haast tot aan den hals in het water gingen en zelfs
een onzer den grond kwijt raakte en eenige meters
door den stroom werd medegesleurd. We. bereikten
den anderen oever en nadat we de door het water
zwaar geworden burno's wat hadden uitgewrongen,
ging het de bergen in. Wie weet, wat we daar weer
zouden aantreffen, voor we dien avond ons moede
hoofd konden neerleggen.
Onze ontevredenheid nam nog meer toe, toen de
luitenant het voorstel deed, om, wanneer de nacht in
viel, nogmaals de rivier te doorwaden en op onze
schreden terug te keeren, da,ar hij oordeelde, dat we i
misschien reed® zeer nabij het kamp van den Rochi
waren geweest. U begrijpt, dat maakte ons allen aan
liet brommen en we maakten hem. bekend, dat het on
zinnig zou zijn., zoo iets te ondernemen, daar des
nachts juist niet één Marokkaan rondsluipt, zooals
wij dat zouden moeten doen, en de eerste de beste be
woner zou beslist alarm maken, wanneer hij, gewekt
door de honden, ons bespeurde. Neen we achtten
onze kans verkeken; beter was: het, heden maar terug
te gaan en den generaal ons wedervaren) te vertellen.
Wanneer hij het noodig oordeelde, d:an kon hij weer
anderen uitzenden, wat beter uitgerust dan wij, met-
minstens een of meer ezels, beladen: met levensmidde
len, daar we he'den met recht hadden) ingezien, dat er
totaal niets te halen valt in de woestenijen van Ma
rokko. Na lang praten was ook onze officier over
tuigd: en nadat we beloofd hadden, allesi te verhalen,
zooals het was gebeurd, namen) we den terugweg aan.
Den „terugweg" zeg ik, zoo wat op goed geluk af,
-daar er totaal van wegen niets te bespeuren viel waar
we waren.
Zoo ging het weder berg op en af, tot de zon reeds
■aan den horizon was verdwenen en konden we nog
maar ee-n plaats bereiken, waar wat boomen of wat
gras groeide, om onze vermoeide leden op uit te strek
ken, doch niets was er dien avond, totaal niets dan; de
steenachtige bodem, begroeid met cheriba en distels.
E.n toch gingen we liggen, een onzer hield de wacht,
ik rolde mij in mijn burmo, maakte met handen en
voeten wat- plaats tus-sclien d'e steenen en weldra sliep
ik in tot men mij om twee uur des nachts wekte. Het
was mijn beurt de wacht te nemen. Werkelijk had ik
weinig idee mijn „bed" te verlaten, doch de algemee
ns veiligheid eischt waakzaamheid, zoodat ik op
sprong en» na aan mijn voorganger gevraagd' te heb
ben, of hij niets bijzonders) had te melden, maakte ik
met groote passen mijn ronde om onis kamp, waarin
ik niets bespeurde dan de donkere gedaanten op den
grond, die snurkten als ossen.
Doch wat schemerde daar aan den horizon? Een
groote breede straal1 verlichtte voor 'n oogenblik den
omtrek, dan draaide het langzaam naar het Westen.
Geen twijfel, we waren niet zoo heel ver van een
Pr.ausch of een Spaanseh kamp, in ieder geval achtte
ik het mijn plicht, mijn officier te wekken en hem er
op opmerkzaam te maken. Doch oim nu den ware te
vinden Allen lagen even diep weggedoken in hunne
burno's. En niet alvorens ik drie onzer had gewekt,
■die mij naar d'e maan wenschten, vond ik hem. Eerst
wilde hij mij niet gelooven, doch toen liij zich had1
overtuigd, meende hij, dat we dies: morgens slechts die
richting behoefden te volgen om een colonne te ont
moeten. Hij wilde reeds direct op weg en toen allen
waren gewekt en dd oorzaak hadden vernomen, was
ieder er voor, zoo spoedig mogelijk op reis te g.aan en
daar strompelden we weer verder over steenen en door
doornen, het licht tegemoet, dat ons den weg aangaf.
Toen de morgenaanbrak en het licht niet meer zicht
baar was, stonden we op een boogen berg en daar be
neden lag een groot kamp met. honderden teuten, in
welker midden d'e Fransche driekleur wapperde.
W eliswaar werden) we door den generaal niet al te
hartelijk ontvangen, doch, daar trokken we ons: niet
veel van aan.. Ieder spoedde zich naar zijn compagnie
om de keuken eens: na te zien en dlat we uitgelachen
werden door onze makkers, behoef ik u niet te verha
len. Ik voor mij had genoeg van d'e jacht naar den
Rochi.
Den volgenden dag werd ons kamp aangevallen
door den door ons gezochten kroonpretendent. Alzoo
hadden we hem toch teruggevonden.
v. d. V.
Dresseeren, dresseerön,
Schoon 'tl hier en daar een geest verstompt,
Ziedaar wat onzen tijd) behaagt
Em met examineeren
De, schoonste vruchten draagt.
Eerst moet de jongeling volgepompt
E)n dan weer leeg-gevraagd.
NIC. BEETS.
Bovenstaande: woorden1 van den onovertroffen t-ee-
kenaar van onzen Hollandschen jongen in de Camera
Obscura kwamen one in de gedachten, toen wij on
dersta andb „klacht." van een) moeder ontvingen. Be
langstelling te wekken voor opvoedkundige vraag
stukken, om daardoor te geraken tot 'een beter in
zicht en eenigszins afdoende oplossing ziedaar het
doel van ons streven:.
Geen wonder dus, dat wij gaarne aan dit „ingezon
den stuk" een plaats: geven.
Red. „Het Kind en: de School".
WAARTOE DIENT DE VACANTIE?
Duurt de Kerstvacantie van 23 December tot 10
Januari? nu jongens, dat is: een mooie tijd vrij, ge
niet nu maar eens volop hoor, laat de school'kleuT ver
dwijnen en haalt je hart op aan de sport. Die rust
tijd komt je hersens, ten goede, nu kunt ge wat meer
bijtijds naar bed; ik wed, dat na, de vacantie alles
weer veel beter vlot. Je boeken1 in de kast geborgen
e,n de geleerdheid laten rusten nu.
Moeder juicht zoo'ni vacantie meer toe dan alle ver
sterkende middeltjes en kuren.
Jawel, dat is gemakkelijk gezegd moeder, spreekt
mijn zoon uit de 5e klasse van heit Gymnasium. Wij
willen natuurlijk ook niets liever, maar oordeelt' u
zelf maar of het kan.
D-e leeraar in 't Latijn geeft ons een taak op om
1 Februari af t'e hebben, daar moeten- we in de va
cantie wel' aan werken, 't is extra, buiten ons gewone
huiswerk om, wij kunnen dat onmogelijk in den
schooltijd' afmaken. We zijn nu bezig aan het 3de
d'eel van Livius, krijgen de taak uit 't eerste d'eel op,
dat is veel kleiner van druk en daardoor wordt het
twee bladzijden1 meer, in 't geheel nu zeven, 't is> een
ons onbekend stuk. De leeraar in 't- Grieksch gaf ons
ernstig in overweging nu eens een flink stuk uit Ho
merus te lezen, we hadden nu den tijd er voor. De
leeraar in de wiskunde gaf ons 18 sommen op, U
weet zelf welke ellenlange berekeningen: dat zijn en
ze duren dikwijls meer d)an een uur.
Voor den Fransehen leeraar en den Duitschen moe
ten wij ook thuis eens: lezen, ik heb nu een Duitsch
boek uitgezocht.
En, ik heb ook neg mijn privaatleswerk, zegt mijn
tweede zoon van 't Gymnasium, leerling der 3de klas
se, die tijdelijk wat zwak is in een vak en nu extra les
ontvangt.
't Vervelendste vind ik nog, dat ik nu weinig teeke
nen kan, herneemt de oudste weer.
Mijn oogen mag ik buiten 't werk niet veel meer
gebruiken (hij brilt en de: oogen zijn een zwak punt).
Nu ik ze in de vaoantie geen rust kan geven, zult u
wel niet toestaan dat ik ze weer extra inspan.
Beste jongens, 't spijt me meer d'aru ik zeggen kan,
d^t mijn wenscli niet opgevolgd kan worden, maar na
tuurlijk als1 je huiswerk hebt opgekregen, is het je
plicht dat te maken.
Het gesprek was hiermee uit, doch moeder bleef
n-og over d;e kwestie denken.
Noe'men de leeraren dat vaicautie? Waarom igeven
zij den jonigems niet liever een paar dagen korter,
maar dan ook gee-n werk. De jongens: hebben zoo'n
rusttijd hoog noodig.
Irn den schooltijd werken ze 's avonds' van 6% uur
tot 10 10% uur. 's: Mo.rg'ensi voor 't ontbijt .nog 'n
half uur en dikwijls 's middags tusschen 12 en 2 uur
ook nog. Daarbij komen nog de muziek-, gymnastiek,
danslessen, catechisatie, enz.
Wij kunnen duidelijk merken dat ze tegen: de va
oantie öp raken. Wie doet nu de 'eerste schrede in
de goede richting? In de vacantie geen werk! van
welken aard ook.
't Is geen excuus, wij hadden het vroeger ook zoo.
Geven al die sanatoria en nieuw verschijnende ver
sterkende middelen niet te denken?
De oorzaak dient, gezocht en, weggenomen!
EEN MOEDER.
HONDEVLEES CHETERS
Daar tegenwoordig, de prijzen van rund- en va-r-
kemsvleesch, vooral in Duitsehland, zoo hao-g zijn,
heeft men getracht deze vleeschsoorten door andere
te vervangen. Men heeft daarbij aian hondevleesch
gedacht.
Dat het eetbaar is, bewijst Roald Amundsen in het
interessante werk: „de Verovering van den Zuid
pool," waarin hij de smakelijke hondecarbonaden be
schrijft. Z-e hebben hem voortreffelijk gesmaiakt.
„Vijf carb-onuden," zegt hij, „at ik achter elkaar op,
en toen vischte ik tevergeefs in den schaal naar nog
meer."
De Carthagers noemde men Canarii, hondenteters.
i Ook wordt beweerd, dat de Grieken en Romeinen niet
afkeerig waren van dit voedsel. Volgens Eestus- hield
men jonge, zuigende honden voor een zeer fijne spijs.
Bij de invoering van d'e priesteres der Mona Genlta,
de godin van de geboorte, werden hondenoffers ge
bracht en aan tafel gegeten. Eveneens- werd honde
vleesch bij feestmaaltijden -gebruikt, welke werden
aangericht ter eere van d'e pas gekozen overheidsper
sonen. Evenals- de Carthagers waren ook de Maure-
ta-niërs als- „Canariërs" bekend.
Toen de Spanjaarden Amerika ontdekt hadden,
VQnden ze verschillende hondensoorten, als de Peru-
aans-che en Mexicaansche, welke gegeten werden. De
Indianenstam van de Sioux richtte „ter eere v-an den
grooten, witten) aanvoerder", wiens afgezant hij op
bezoek had, ,een feestmaaltijd' aan, waarbij hij het bes
te liet „opdienen": buffelbuiten, buffelmerg en hon
devleesch „Wij geven u onze harten op het feest,"
liet zich de rood-e aanvoerder hooren, „wij hebben on
ze trouwe honden geslacht om u daarmee te voeden,
en de groote geest zal onze vriendschap bezegelen!"
De Chin-eezen' zijn bijzondere fijnproevers; bij hen
gelden hond'ehammen voor een echte lekkernij. In de
provincie Hunau wordlem s-ommige hondenrassen ge
mest. In Korea is hondevleesch o-p -elke feesttafel
voorhanden. Heel fijn hondevleesch' heeft hier een
waard'e van 1,20 a 1,80 het pond. In Angola, een
landstreek i,n Ned'erguinea, werden honden op de
markt te koop aangebodenvoor een vetten hond be
taalde men zelfs tot 22 -slaven.
In Londen behoort die „hondenvleeschverkooper" tot
de gewone verschijningen van het straatleven, en ook
in Berlijn vond' het hondeboutje voor meer dan een
halve eeuw vee-1 aftrek. H-et behoeft, geen betoog, dat
er menig hondje voor dat doel gestolen werd. Dat het
eten van hondevleesch eiehteir ook veroordeeld wordt,
blijkt hieruit, dat Darwin eens zei-de: „Waar die hond
als voedingsmiddel gebruikt wordt, blijft, m-eni dom
en Bernhardin d'e St. Pierre meende: „Honden eten
is de eerste- stap- tot Kannibalisme
In dit seizoen', waarin visites' en bals: elkaar in vlug
ge afwisseling opvolgen, is onze dameswereld' bezig
voor passende feestkleederen te zorgen, Eni dat is
geen wonder, want zellfsi Asschepoester ging niet in
een' grauw pakje, maar in zilveren en goudten gewa
den naar de bruiloft, omdat schoonheid ook redht
heeft o-p 'n schoon omhulsel. Wanneer 't echter 'm va
der of 'n*echtgenoot mocht invallen, omdat zij-n beurs
onder de uitgaven voor dergelijke toiletten yeel te
lijden heeft, iets over die pronkzucht van d'e dames-
wereld' in zijn baard te brommen, dan) moet hij be
denken, dat zelfs1 d'e wilde -schoonhedlen kostbare feest
kleederen) haiar ei-gelnd'om kunnen noemen. Zoo dragen
de inboorlingen uit het binnenland van Brazilië, in
alle kleuren schitterende, uit veeren vervaardig© man
tels, waarvan niet lang geleden in Europa, ee'n- exem
plaar voor 15.000 gulden werd) verkocht. Nog duur
der, namelijk op ongeveer 30.000 gulden wordt een
met otterbont gevoerde en met sabelbont bezette man
tel geschat, in welke een onderzoeker in' het ho'oge
Noor-den een jong Eskirrtomeisje van de-n stam der
Inoits ontmoette. Een meisje van den stam der
Nootka draagt als- feestkleed een met bont bezette,
uit cypergras gevlochten mantel zonder mouwen,
waarvoor -men ongeveer zeven jaar moet werken, -om
hem te vervaardigen.
Minder tijd', maar toch ook n-og 18 maanden eischt
het maken van een) vlakken stroohoed, welke de vrou
wen van de Flat-h-ead-Indiian-eru als: teeken van hun
uitstervenden stam dragen. Het vlechtwerk van de
zen -hoed is' zoo stevig eni duurzaam, dat- men hem
zelfs voor wate-r scheppen, ja indien bet noodig is, als
kookpot -gebruiken kan. Veel m-oeite geven zich de
vrouwen van d'e Cheyenne, en Nez-Perces-Indianen
voor het maken van hun bovemkleed'eren. Ze nemen
daarvoor de" huid1 van den eland of bizon-, welke door
een langdurige, bij het looien der huiden aangewende
bewerking zacht als zijde wordt, terwijl zij tevens
weerstand' biedt als eeni pantser. Doordat aan zulk
een kleed nog een groot aantal parelmoeren platen
aangebracht wordt en het -buitendien met 200—300
elandtanden versierd is, bedraagt de waarde daarvan
altijd minstens 1800 gulden.
Nog meer, namelijk 5400 gulden, werd voor onge
veer tien jaar voor een mantel betaald, welke de meis
jes uit Hawai dragen en welke, van die glasachtige en
vervormbare lava ge-maakt wordt-, welke daar uit den
krater van den Man-na Lona stroomt. Men noemt
deze massa „P-eles Ilaa-F' naar Pele, die) -godin van'
den vulkaan. Doordat het echter niet -lang geleden
aan een Amerikaan gelukte, Pelesi Haar kunstmatig
te maken, zijn sedert dien tijd de zeldzame mantels
van de Hawaïsche schoonen aanmerkelijk
gedaald.
DRONKEN DIEREN.
Het is hekend, dat niet alleen menschen1, maar ook
dieren zich wel' -eens bedrinken. Door -sommige insec
ten wordt uit plan'tendleelen, welke suiker vormen, en
uit bepaalde vruchtenso-orten, welke tot rotting over
gaan, alcohol gehaald. Lawson Fait in Birmingham,
nam waar, dat hommels, wespen en bijen v-ruchten in
zulken toestand bij troepen tegelijk doorboorden en
zich 'een behoorlijken roes dronken, hetgeen daardoor
te zien was, dat ze op zonderlinge wijze in het gras
rondliepen of i-n slaap vielen. Ook Bölsche bemerkte
dat koningsbijen door den bijzonder sterken boekweit-
honing, welke bedwelmend -Werkt, i'n 'een soo.rt roes
werden gebracht en daardoor het oriënteervermo-gea
verloren. In de -orchideeën heeft d'e natuur zelfs her
bergen voor insecten geschapen, door wier eigenaar
dige bewegingen de bevruchting van deze bloemen
geschieden kan. Dat onze kamervliegem door de
bier- en bitterglazenl magnetisch aangetrokken wor
den is voldoende bekend. Met voorliefde pikken ook
de eenden in het afval van bierbrouwerijen en jene
verstokerijen om zich dronken te drinken. De „be
nevelde" eend) ligt op den rug en' steekt de poolen in
die lucht. Dat de apen .van sterken drank houden, is
reeds: dikwijls,, en in: het bijzonder door L. Bird, waar
genomen. Dr. Wurm vertelt van' twee makke reeën
in een herberg, die zich aan de restjes bier van de
gasten bedronken. Ook herten laten zich 'door bier
bedwelmen. Door het vrijwillig gebruiken daarvan
worden koeien -dPonken en kippen: beginnen te slinge
ren. Wijnrest.jes' worden door ezels, schapen ,en gei
ten met voorliefde gebruikt. Dat de honden in de
universiteitssteden met hunl heeren meedrinken, dat
de paardfen cognac krijgen, om bij tet rennen en af-
■stand'sritten opgewekt te worden, ja, dat menige koet
sier zijn borrel' met het paard deelt, weet men. Vol
gens een bericht van de' Wiener Pre-sis-e bezocht een
kat dagelijks een bierkelder, om zich aan het bi-er t-e
goed te doen; in beschonken- toestand werd ze ten
s-lotte door e-en wagen overreden. Ten slotte zij nog
L'Jf vermeld, dat muizen zich na een drinkgelag graag
aan de gemorste -restjes bedrinken- en dan grappig be
ginnen rond te huppelen.
in- prijs
ENGELSCHE HUMOR,
„Wat, u wilt reeds; ophouden?" zei een heer tegen
-een jongen ma.n, -d'ie zijn- hengelstok opbergt. „Wan
neer u morgen terugkomt, dan brengt u misschien
wat meer geduld mee." „O, geduld had: ik ook van
daag wel, maar niet genoeg wurmen."
Dominéé, een weduwe tro'ositend): „Ja, lieve me
vrouw, zoo is het nu eenmaal in de wereld, de werke
lijke waarde van de dingen in- het leven leeren wij
eerst kennen, wanneer wij ze verloren' hebben."
„Ach ja, daar hebt u grooti ge-lijk in, in het bijzon
der, wanneer bet- voorwerp goedi verzekerd) was".
„Slechts een-maal stemde de wensch van mijn vrouw
met de mijne overeen." „Wanneer was dat?"
„Toen ons huisi in b-rand stond); toen wilden we er
beiden het eerst uit."
De trein zou jui-st uit het station) rijden, toen een
dame ademloos, een vogelkooi in de hand, in- eeln cou
pé ijlde. Den conducteur gaf ze nog gauw een kwartje
en vroeg hem; haar vooral te waarschuwen, wanneer
ze in Doncaster aankwam. De trein stopte bij ver
schillende stations en -ied'erën keer stak de -oude dame
het hoofd' buiten het portier o-m te vragen, of ze nog
niet in Donca-ster war-en. Eindelijk liep de trein
Doncas-ter binnen. De conducteur opende de deur van
de coupé, wa-aritaü de oude dame zat en) zei: „Donteaa-