DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No 278. Honderd en veertiende Jaargang. 1912 ZATERDAG 23 NOVEMBER, Marokkaansche Brieven. Het Kind en de School. SPROKKELINGEN. KOSTBARE KLEEDEREN VAN DE WIL DE' SCH'OONEN. ALKMAARSCHE COURANT. (Nadruk ■verboden.) SIDDI K ASSEM. Bij mijn terugkeer in1 de- but hoorde ik, dat vier onzer reeds weg waren) gegaan zonder iets te zeggen, waarschijnlijk het dorp in om nog iets te koope,n voor dien dag, alvorens we weg gingen. Na lang wachten •en uitzien werden we werkelijk ongerust. Zouden ze in vreemde handen1 zijn) gevallen? liet was reeds lang dag en nog zaten we, verscho- len achter ©enige doorn-en-boschjes, wachtend op onze makkers, die we zóó noodig hadden, daar juist de Arabisch sprekenden, afkomstig uit Algiers, verdwe nen waren. Na nog wat te hebben rondgescharreld, meende onze luitenant terug te moeten keeren naar het dorp en aldaar onze makkers: dood of levend terug te verlangen, al zou het ook onsi allen het leven kos ten. Een onzer achterlaten, dat nooit! Toen we in het dorp kwamen, was niet het minste spoor van hen te ontdekken, terwijl de Marokkaan, hij wien we 's nachts: geslapen hadden, ons- verzekerde dat niemand tijdens onlze afwezigheid' was gekomen. Een oude vrouw, die reeds: vroeg in d'en morgen de schapen had bewaakt wegens: de ro-overijen der naaste stammen, verklaarde, vier lieden te hebben zien gaan in de richting der Spaansiche grenzen. Hoe we ook al tegen de gedachte streden, eindelijk moesten we tot de erkentenis komen, dat ze ons laf in den steelt had den gelaten en .als deserteurs' naar de Spaansche grenzen waren gevlucht. Daar stonden we, nu nog zes man1 sterk, niet wetende, wat aan te vangen. Ver der te gaan was veel te gewaagd. We waren beslist dicht, nah'ij de kampplaats: van den Rodhi, doch wie weet wat we nog zouden moeten ondervinden, vóór we zóó ver waren, dat we zijne bewegingen konden vol gen. De luitenant wilde zijn zending volbrengen, ter wijl wij meer op .onze huid bedacht waren, doch de on verschilligheid in zulke toestanden, zooals men in het vreemdenlegioen veelal aantreft, deed oms besluiten maar mede te loopen en dan gingen we weer verder, feitelijk zelf nieuwsgierig, hoe het wel met ons zou afloopen, wanneer we in handen vielen van een der voorposten van) den kroon-pretendent, die beslist op een der bergen had post gevat en de geheele omge ving bespiedde. We waren nu in het Rif, waar onze troepen nog nooit, wareni geweest. Het land lag er met bergen eni dalen als de gplven der zee, de eene wat hooger dan de andere; dat was de eenige afwisseling in) het landschap. We begonnen reeds aardig dorst te lijden, daar van water of een levend, wezen geen spoor was: te ontdek ken, niets dan de blauw-,grijze bergen en in de dalen eenige doornbosschem of een schraal denne,boompje. De zon scheen verschroeiend olp ons neer. Wij, die daar voortsjokten in onze dikke zware burmo's, terwijl het zweet ons1 bij stralen langs het lichaam liep. Rust nemen konden) we ook niet in zoo'n brandende zonnehitte en het was beter omzen weg voort te zet ten, des te spoediger hadden we de kans iet.s te drin ken te bekomen. Met vreugde zagen we dan eindelijk des namiddags twee uur, dat we op ee.ru voetpad kwa men, dat bergopwaarts: liep en daarna in een vallei achter een t-weedb hoogte verdween. Denkelijk moes ten daar menschen wonen' of hadden ze -e,r gewoond en zilch nu verzameld met hunne tribus. In ieder ge val, waar zoo'n gourbi is, daar isi ook water te vinden, al is het niet- altijd proper. We haastten ons naa.r beneden, hoewel we moesten erkennen, dat het veel gewaagd was, daar dh Rifbe- wo-ners bekend staan als een ras, dat de gastvrijheid zelfs jegens stamgenooten niet in eere houdt. We hadden dan ook alle kans als onbekenden) terug te worden gezonden,in ieder geval zoudien) we or® leven zoo duur mogelijk verkoopen en ieder onzer voelde naar d'e plaats, waar onze zeslooper geborgen was. Daar de weg een bocht maakte, werd een onzer voor waarts gezonden om, mochten we in een hinderlaag vallen, niet allen tegelijk voor d'e haaien te zijn. Doch onze voorganger schreed' rustig verder, blijk baar zonder iets te zien, wat hem ongerust maakte. En toen we dan ook op die plaats kwamen, zagen we tot onzen schrik, dat de weg nog wel een mijl verder op tusscbeni een dal! liep en weer gingen we verdeir met nieuwe hoop op gindsche plaats. Het land scheen hier vroeger bebouwd geweest te zijn, want duidelijk zag men nog de diepe groeven, die de Marokkaan maakt om het regenwater over zijn land te laten loopen en ook eenige hoopen vuil deden denken, dat hier een gourbi had gestaan. Met vreug de zagen we dat, want dan zoudeni we niet ver van de plaats zijn, waar een bron of minstens een put de vroegere bewoners van water had voorzien. We ver snelden onze schreden, nog een kleine hoogtedaar hield' onze voorhoede halt eni kroop op handen en voe ten in een doornenboschjeini een' ommezien hadden ook wij ons verdekt opgesteld. Wat zou er nu weer aan de hand wezen? Een hondengeblaf was het eerste, wat we hoorden, daarna scheldende wijven en het roepen) der mannen. Geen twijfel, we waren ontdekt en1 wie weet, wat er nu zou volgen. Gaarne had ik „demi tour" (rechtsomkeert) ge maakt, dloeh het was te laak „Pang!" daar dreunde een schot en bromde 'een kogel' over mijn hoofd als een groote tor. Weldra volgden) nog een) dozijn an dere, die ons gelukkig niet veel leed veroorzaakten. Haastig aanvaardden we den terugtocht, loopende wat we konden, tot we weer aan den oever der rivier ston den. Daar hielden' we krijgsraad. De meesten onzer hadden reeds genoeg van zulk een expeditie eni wil den liefst maar weer teruggaan naar ons kamp, daar we feitelijk met ons klein troepje niets meer konden bereiken. Integendeel, we hadden kans daar we gebrekkig Arabisch spraken -herkend en e-en kopje kleiner gemaakt te worden. Onwillekeurig keken we links en rechts van ons, of we niet achtervolgd) werden op oneen haastigen aftocht. Onze luitenant evenwel wilde van geen te ruggaan weten. Hij was uitgezonden om den Rochi op te sporen en hij wilde niet teruggaan, alvorens minstens iets aan zijn superieuren te kunnen melden, en hoe we ook spraken en helm trachtten) te overreden, hij bleef zij zijn1 besluit, al zouden) we hem ook alleen in den steek laten. Doch! wat aangevangen Onze ■mageni begonnen reeds aardig iets: te merken, dat het meer dan) tijd was aan eten te dbnkeru en we hadden niets e>n 'heden zagen we ook geen kans iets: te beko men na zoo'n) hartelijke begroeting als zooeven. Niet een onzer dacht er over om van die lieden' iets te gaan verlangen. De.maïs was: het eenige, wat de om geving liet zien, alzoo vingen we aan de reeds: rijpen de maïs te plukken en te eten en ik moet u zeggen, ze smaakte uitstekend nia zoo'n marschje; hoewel' de lui tenant eerst niet veel idee scheen te hebben, zich hij onzen maaltijd aan te sluiten, scheen ook hij alle kans iets beters machtig te worden, te laten varen en volg de hij weldra ons voorbeeld. Tot we eensklaps werden opgeschrikt, door het ge schreeuw van een Marokkaan, die, geheel verscholen tusscheni de maïs, waarschijnlijk onze bewegingen had gevolgd en bang was, dat eir van zijn oogst niet veel over zou blijven. Haastig doken we neder, want ge woonlijk laat een kogel zich niet lang wachten en al- zoo namen we ook daar weer de beemem op, onzen „maaltijd" in den steek latende. Het scheen of het noodlot zich tegen ons gekeerd had, want toen we de rivier door wilden trekken, was de doorwaadbare plaats niet meer terug te vinden, zoodat we in onze haast tot aan den hals in het water gingen en zelfs een onzer den grond kwijt raakte en eenige meters door den stroom werd medegesleurd. We. bereikten den anderen oever en nadat we de door het water zwaar geworden burno's wat hadden uitgewrongen, ging het de bergen in. Wie weet, wat we daar weer zouden aantreffen, voor we dien avond ons moede hoofd konden neerleggen. Onze ontevredenheid nam nog meer toe, toen de luitenant het voorstel deed, om, wanneer de nacht in viel, nogmaals de rivier te doorwaden en op onze schreden terug te keeren, da,ar hij oordeelde, dat we i misschien reed® zeer nabij het kamp van den Rochi waren geweest. U begrijpt, dat maakte ons allen aan liet brommen en we maakten hem. bekend, dat het on zinnig zou zijn., zoo iets te ondernemen, daar des nachts juist niet één Marokkaan rondsluipt, zooals wij dat zouden moeten doen, en de eerste de beste be woner zou beslist alarm maken, wanneer hij, gewekt door de honden, ons bespeurde. Neen we achtten onze kans verkeken; beter was: het, heden maar terug te gaan en den generaal ons wedervaren) te vertellen. Wanneer hij het noodig oordeelde, d:an kon hij weer anderen uitzenden, wat beter uitgerust dan wij, met- minstens een of meer ezels, beladen: met levensmidde len, daar we he'den met recht hadden) ingezien, dat er totaal niets te halen valt in de woestenijen van Ma rokko. Na lang praten was ook onze officier over tuigd: en nadat we beloofd hadden, allesi te verhalen, zooals het was gebeurd, namen) we den terugweg aan. Den „terugweg" zeg ik, zoo wat op goed geluk af, -daar er totaal van wegen niets te bespeuren viel waar we waren. Zoo ging het weder berg op en af, tot de zon reeds ■aan den horizon was verdwenen en konden we nog maar ee-n plaats bereiken, waar wat boomen of wat gras groeide, om onze vermoeide leden op uit te strek ken, doch niets was er dien avond, totaal niets dan; de steenachtige bodem, begroeid met cheriba en distels. E.n toch gingen we liggen, een onzer hield de wacht, ik rolde mij in mijn burmo, maakte met handen en voeten wat- plaats tus-sclien d'e steenen en weldra sliep ik in tot men mij om twee uur des nachts wekte. Het was mijn beurt de wacht te nemen. Werkelijk had ik weinig idee mijn „bed" te verlaten, doch de algemee ns veiligheid eischt waakzaamheid, zoodat ik op sprong en» na aan mijn voorganger gevraagd' te heb ben, of hij niets bijzonders) had te melden, maakte ik met groote passen mijn ronde om onis kamp, waarin ik niets bespeurde dan de donkere gedaanten op den grond, die snurkten als ossen. Doch wat schemerde daar aan den horizon? Een groote breede straal1 verlichtte voor 'n oogenblik den omtrek, dan draaide het langzaam naar het Westen. Geen twijfel, we waren niet zoo heel ver van een Pr.ausch of een Spaanseh kamp, in ieder geval achtte ik het mijn plicht, mijn officier te wekken en hem er op opmerkzaam te maken. Doch oim nu den ware te vinden Allen lagen even diep weggedoken in hunne burno's. En niet alvorens ik drie onzer had gewekt, ■die mij naar d'e maan wenschten, vond ik hem. Eerst wilde hij mij niet gelooven, doch toen liij zich had1 overtuigd, meende hij, dat we dies: morgens slechts die richting behoefden te volgen om een colonne te ont moeten. Hij wilde reeds direct op weg en toen allen waren gewekt en dd oorzaak hadden vernomen, was ieder er voor, zoo spoedig mogelijk op reis te g.aan en daar strompelden we weer verder over steenen en door doornen, het licht tegemoet, dat ons den weg aangaf. Toen de morgenaanbrak en het licht niet meer zicht baar was, stonden we op een boogen berg en daar be neden lag een groot kamp met. honderden teuten, in welker midden d'e Fransche driekleur wapperde. W eliswaar werden) we door den generaal niet al te hartelijk ontvangen, doch, daar trokken we ons: niet veel van aan.. Ieder spoedde zich naar zijn compagnie om de keuken eens: na te zien en dlat we uitgelachen werden door onze makkers, behoef ik u niet te verha len. Ik voor mij had genoeg van d'e jacht naar den Rochi. Den volgenden dag werd ons kamp aangevallen door den door ons gezochten kroonpretendent. Alzoo hadden we hem toch teruggevonden. v. d. V. Dresseeren, dresseerön, Schoon 'tl hier en daar een geest verstompt, Ziedaar wat onzen tijd) behaagt Em met examineeren De, schoonste vruchten draagt. Eerst moet de jongeling volgepompt E)n dan weer leeg-gevraagd. NIC. BEETS. Bovenstaande: woorden1 van den onovertroffen t-ee- kenaar van onzen Hollandschen jongen in de Camera Obscura kwamen one in de gedachten, toen wij on dersta andb „klacht." van een) moeder ontvingen. Be langstelling te wekken voor opvoedkundige vraag stukken, om daardoor te geraken tot 'een beter in zicht en eenigszins afdoende oplossing ziedaar het doel van ons streven:. Geen wonder dus, dat wij gaarne aan dit „ingezon den stuk" een plaats: geven. Red. „Het Kind en: de School". WAARTOE DIENT DE VACANTIE? Duurt de Kerstvacantie van 23 December tot 10 Januari? nu jongens, dat is: een mooie tijd vrij, ge niet nu maar eens volop hoor, laat de school'kleuT ver dwijnen en haalt je hart op aan de sport. Die rust tijd komt je hersens, ten goede, nu kunt ge wat meer bijtijds naar bed; ik wed, dat na, de vacantie alles weer veel beter vlot. Je boeken1 in de kast geborgen e,n de geleerdheid laten rusten nu. Moeder juicht zoo'ni vacantie meer toe dan alle ver sterkende middeltjes en kuren. Jawel, dat is gemakkelijk gezegd moeder, spreekt mijn zoon uit de 5e klasse van heit Gymnasium. Wij willen natuurlijk ook niets liever, maar oordeelt' u zelf maar of het kan. D-e leeraar in 't Latijn geeft ons een taak op om 1 Februari af t'e hebben, daar moeten- we in de va cantie wel' aan werken, 't is extra, buiten ons gewone huiswerk om, wij kunnen dat onmogelijk in den schooltijd' afmaken. We zijn nu bezig aan het 3de d'eel van Livius, krijgen de taak uit 't eerste d'eel op, dat is veel kleiner van druk en daardoor wordt het twee bladzijden1 meer, in 't geheel nu zeven, 't is> een ons onbekend stuk. De leeraar in 't- Grieksch gaf ons ernstig in overweging nu eens een flink stuk uit Ho merus te lezen, we hadden nu den tijd er voor. De leeraar in de wiskunde gaf ons 18 sommen op, U weet zelf welke ellenlange berekeningen: dat zijn en ze duren dikwijls meer d)an een uur. Voor den Fransehen leeraar en den Duitschen moe ten wij ook thuis eens: lezen, ik heb nu een Duitsch boek uitgezocht. En, ik heb ook neg mijn privaatleswerk, zegt mijn tweede zoon van 't Gymnasium, leerling der 3de klas se, die tijdelijk wat zwak is in een vak en nu extra les ontvangt. 't Vervelendste vind ik nog, dat ik nu weinig teeke nen kan, herneemt de oudste weer. Mijn oogen mag ik buiten 't werk niet veel meer gebruiken (hij brilt en de: oogen zijn een zwak punt). Nu ik ze in de vaoantie geen rust kan geven, zult u wel niet toestaan dat ik ze weer extra inspan. Beste jongens, 't spijt me meer d'aru ik zeggen kan, d^t mijn wenscli niet opgevolgd kan worden, maar na tuurlijk als1 je huiswerk hebt opgekregen, is het je plicht dat te maken. Het gesprek was hiermee uit, doch moeder bleef n-og over d;e kwestie denken. Noe'men de leeraren dat vaicautie? Waarom igeven zij den jonigems niet liever een paar dagen korter, maar dan ook gee-n werk. De jongens: hebben zoo'n rusttijd hoog noodig. Irn den schooltijd werken ze 's avonds' van 6% uur tot 10 10% uur. 's: Mo.rg'ensi voor 't ontbijt .nog 'n half uur en dikwijls 's middags tusschen 12 en 2 uur ook nog. Daarbij komen nog de muziek-, gymnastiek, danslessen, catechisatie, enz. Wij kunnen duidelijk merken dat ze tegen: de va oantie öp raken. Wie doet nu de 'eerste schrede in de goede richting? In de vacantie geen werk! van welken aard ook. 't Is geen excuus, wij hadden het vroeger ook zoo. Geven al die sanatoria en nieuw verschijnende ver sterkende middelen niet te denken? De oorzaak dient, gezocht en, weggenomen! EEN MOEDER. HONDEVLEES CHETERS Daar tegenwoordig, de prijzen van rund- en va-r- kemsvleesch, vooral in Duitsehland, zoo hao-g zijn, heeft men getracht deze vleeschsoorten door andere te vervangen. Men heeft daarbij aian hondevleesch gedacht. Dat het eetbaar is, bewijst Roald Amundsen in het interessante werk: „de Verovering van den Zuid pool," waarin hij de smakelijke hondecarbonaden be schrijft. Z-e hebben hem voortreffelijk gesmaiakt. „Vijf carb-onuden," zegt hij, „at ik achter elkaar op, en toen vischte ik tevergeefs in den schaal naar nog meer." De Carthagers noemde men Canarii, hondenteters. i Ook wordt beweerd, dat de Grieken en Romeinen niet afkeerig waren van dit voedsel. Volgens Eestus- hield men jonge, zuigende honden voor een zeer fijne spijs. Bij de invoering van d'e priesteres der Mona Genlta, de godin van de geboorte, werden hondenoffers ge bracht en aan tafel gegeten. Eveneens- werd honde vleesch bij feestmaaltijden -gebruikt, welke werden aangericht ter eere van d'e pas gekozen overheidsper sonen. Evenals- de Carthagers waren ook de Maure- ta-niërs als- „Canariërs" bekend. Toen de Spanjaarden Amerika ontdekt hadden, VQnden ze verschillende hondensoorten, als de Peru- aans-che en Mexicaansche, welke gegeten werden. De Indianenstam van de Sioux richtte „ter eere v-an den grooten, witten) aanvoerder", wiens afgezant hij op bezoek had, ,een feestmaaltijd' aan, waarbij hij het bes te liet „opdienen": buffelbuiten, buffelmerg en hon devleesch „Wij geven u onze harten op het feest," liet zich de rood-e aanvoerder hooren, „wij hebben on ze trouwe honden geslacht om u daarmee te voeden, en de groote geest zal onze vriendschap bezegelen!" De Chin-eezen' zijn bijzondere fijnproevers; bij hen gelden hond'ehammen voor een echte lekkernij. In de provincie Hunau wordlem s-ommige hondenrassen ge mest. In Korea is hondevleesch o-p -elke feesttafel voorhanden. Heel fijn hondevleesch' heeft hier een waard'e van 1,20 a 1,80 het pond. In Angola, een landstreek i,n Ned'erguinea, werden honden op de markt te koop aangebodenvoor een vetten hond be taalde men zelfs tot 22 -slaven. In Londen behoort die „hondenvleeschverkooper" tot de gewone verschijningen van het straatleven, en ook in Berlijn vond' het hondeboutje voor meer dan een halve eeuw vee-1 aftrek. H-et behoeft, geen betoog, dat er menig hondje voor dat doel gestolen werd. Dat het eten van hondevleesch eiehteir ook veroordeeld wordt, blijkt hieruit, dat Darwin eens zei-de: „Waar die hond als voedingsmiddel gebruikt wordt, blijft, m-eni dom en Bernhardin d'e St. Pierre meende: „Honden eten is de eerste- stap- tot Kannibalisme In dit seizoen', waarin visites' en bals: elkaar in vlug ge afwisseling opvolgen, is onze dameswereld' bezig voor passende feestkleederen te zorgen, Eni dat is geen wonder, want zellfsi Asschepoester ging niet in een' grauw pakje, maar in zilveren en goudten gewa den naar de bruiloft, omdat schoonheid ook redht heeft o-p 'n schoon omhulsel. Wanneer 't echter 'm va der of 'n*echtgenoot mocht invallen, omdat zij-n beurs onder de uitgaven voor dergelijke toiletten yeel te lijden heeft, iets over die pronkzucht van d'e dames- wereld' in zijn baard te brommen, dan) moet hij be denken, dat zelfs1 d'e wilde -schoonhedlen kostbare feest kleederen) haiar ei-gelnd'om kunnen noemen. Zoo dragen de inboorlingen uit het binnenland van Brazilië, in alle kleuren schitterende, uit veeren vervaardig© man tels, waarvan niet lang geleden in Europa, ee'n- exem plaar voor 15.000 gulden werd) verkocht. Nog duur der, namelijk op ongeveer 30.000 gulden wordt een met otterbont gevoerde en met sabelbont bezette man tel geschat, in welke een onderzoeker in' het ho'oge Noor-den een jong Eskirrtomeisje van de-n stam der Inoits ontmoette. Een meisje van den stam der Nootka draagt als- feestkleed een met bont bezette, uit cypergras gevlochten mantel zonder mouwen, waarvoor -men ongeveer zeven jaar moet werken, -om hem te vervaardigen. Minder tijd', maar toch ook n-og 18 maanden eischt het maken van een) vlakken stroohoed, welke de vrou wen van de Flat-h-ead-Indiian-eru als: teeken van hun uitstervenden stam dragen. Het vlechtwerk van de zen -hoed is' zoo stevig eni duurzaam, dat- men hem zelfs voor wate-r scheppen, ja indien bet noodig is, als kookpot -gebruiken kan. Veel m-oeite geven zich de vrouwen van d'e Cheyenne, en Nez-Perces-Indianen voor het maken van hun bovemkleed'eren. Ze nemen daarvoor de" huid1 van den eland of bizon-, welke door een langdurige, bij het looien der huiden aangewende bewerking zacht als zijde wordt, terwijl zij tevens weerstand' biedt als eeni pantser. Doordat aan zulk een kleed nog een groot aantal parelmoeren platen aangebracht wordt en het -buitendien met 200—300 elandtanden versierd is, bedraagt de waarde daarvan altijd minstens 1800 gulden. Nog meer, namelijk 5400 gulden, werd voor onge veer tien jaar voor een mantel betaald, welke de meis jes uit Hawai dragen en welke, van die glasachtige en vervormbare lava ge-maakt wordt-, welke daar uit den krater van den Man-na Lona stroomt. Men noemt deze massa „P-eles Ilaa-F' naar Pele, die) -godin van' den vulkaan. Doordat het echter niet -lang geleden aan een Amerikaan gelukte, Pelesi Haar kunstmatig te maken, zijn sedert dien tijd de zeldzame mantels van de Hawaïsche schoonen aanmerkelijk gedaald. DRONKEN DIEREN. Het is hekend, dat niet alleen menschen1, maar ook dieren zich wel' -eens bedrinken. Door -sommige insec ten wordt uit plan'tendleelen, welke suiker vormen, en uit bepaalde vruchtenso-orten, welke tot rotting over gaan, alcohol gehaald. Lawson Fait in Birmingham, nam waar, dat hommels, wespen en bijen v-ruchten in zulken toestand bij troepen tegelijk doorboorden en zich 'een behoorlijken roes dronken, hetgeen daardoor te zien was, dat ze op zonderlinge wijze in het gras rondliepen of i-n slaap vielen. Ook Bölsche bemerkte dat koningsbijen door den bijzonder sterken boekweit- honing, welke bedwelmend -Werkt, i'n 'een soo.rt roes werden gebracht en daardoor het oriënteervermo-gea verloren. In de -orchideeën heeft d'e natuur zelfs her bergen voor insecten geschapen, door wier eigenaar dige bewegingen de bevruchting van deze bloemen geschieden kan. Dat onze kamervliegem door de bier- en bitterglazenl magnetisch aangetrokken wor den is voldoende bekend. Met voorliefde pikken ook de eenden in het afval van bierbrouwerijen en jene verstokerijen om zich dronken te drinken. De „be nevelde" eend) ligt op den rug en' steekt de poolen in die lucht. Dat de apen .van sterken drank houden, is reeds: dikwijls,, en in: het bijzonder door L. Bird, waar genomen. Dr. Wurm vertelt van' twee makke reeën in een herberg, die zich aan de restjes bier van de gasten bedronken. Ook herten laten zich 'door bier bedwelmen. Door het vrijwillig gebruiken daarvan worden koeien -dPonken en kippen: beginnen te slinge ren. Wijnrest.jes' worden door ezels, schapen ,en gei ten met voorliefde gebruikt. Dat de honden in de universiteitssteden met hunl heeren meedrinken, dat de paardfen cognac krijgen, om bij tet rennen en af- ■stand'sritten opgewekt te worden, ja, dat menige koet sier zijn borrel' met het paard deelt, weet men. Vol gens een bericht van de' Wiener Pre-sis-e bezocht een kat dagelijks een bierkelder, om zich aan het bi-er t-e goed te doen; in beschonken- toestand werd ze ten s-lotte door e-en wagen overreden. Ten slotte zij nog L'Jf vermeld, dat muizen zich na een drinkgelag graag aan de gemorste -restjes bedrinken- en dan grappig be ginnen rond te huppelen. in- prijs ENGELSCHE HUMOR, „Wat, u wilt reeds; ophouden?" zei een heer tegen -een jongen ma.n, -d'ie zijn- hengelstok opbergt. „Wan neer u morgen terugkomt, dan brengt u misschien wat meer geduld mee." „O, geduld had: ik ook van daag wel, maar niet genoeg wurmen." Dominéé, een weduwe tro'ositend): „Ja, lieve me vrouw, zoo is het nu eenmaal in de wereld, de werke lijke waarde van de dingen in- het leven leeren wij eerst kennen, wanneer wij ze verloren' hebben." „Ach ja, daar hebt u grooti ge-lijk in, in het bijzon der, wanneer bet- voorwerp goedi verzekerd) was". „Slechts een-maal stemde de wensch van mijn vrouw met de mijne overeen." „Wanneer was dat?" „Toen ons huisi in b-rand stond); toen wilden we er beiden het eerst uit." De trein zou jui-st uit het station) rijden, toen een dame ademloos, een vogelkooi in de hand, in- eeln cou pé ijlde. Den conducteur gaf ze nog gauw een kwartje en vroeg hem; haar vooral te waarschuwen, wanneer ze in Doncaster aankwam. De trein stopte bij ver schillende stations en -ied'erën keer stak de -oude dame het hoofd' buiten het portier o-m te vragen, of ze nog niet in Donca-ster war-en. Eindelijk liep de trein Doncas-ter binnen. De conducteur opende de deur van de coupé, wa-aritaü de oude dame zat en) zei: „Donteaa-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 9