DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Het derde schot. No. 279 Honderd en veertiende Jaargang. 1912 MAANDAG 25 NOVEMBER FEUILLETON. CCJLCCL47- STADSNIEUWS. A LK .\l A A R, 25 November. Er i^% de afgeloopen week weer geducht lang» de geheel e Tsj a t a Ids j alinie gevochten, maar de Bulgaren zijn er niet in geslaagd) door deze linie heen te drin gen. De krijgskans is dus ecnigszins gekeerd, het succes der Bulgaren is verminderd, de Turken hebben hen hier voor het eerst kunnen tegenhouden. De lu- gubre bondgenoot, die Turkije heeft gekregen, de eho- iera, schijnt een zeer grooten invloed' op diezen uitslag te hebben1 gehad. Een muur van lijken heeft de Tur ken welbeschut en zelfs de heldenmoed' der Bulgaren aarzelde dezen te nemen. De cholera heeft in enkele dagen méér weten te bereiken, dan de Duitsche gen.- veldmaarschalk baron v. d. Goltz in! jaren. Deze in structeur van het Turksehe leger schreef in der Tag -van Zaterdag een artikel, dat- de aandacht verdient. „Droom en ontwaking" heet het. De Schrijver geeft allereerst een klein geschiedkundig overzicht en gaat dan aldus' voort Toen vier jaar geleden, na de groote omwenteling in Turkije, een voornaam jong-Turksch staatsman, die jaren lang met onvermoeibare volharding voor zijn zaak gestreden en geleden had, op zijn doorreis mij te Berlijn1 een! bezoek bracht, kwam ons gesprek op een oorlog met Bulgarije. Ik gaf hem nog een uitstel van vijf jaar en raadde hem aan' onafgebroken toebe- acidselen te maken. „Hoe zullen wij met Bulgarije in oorlog geraken? De Bulgaren ontwikkelen zich op grond van vrijzinnige instellingen en wij, Turken, zijn thans hun gelijken geworden. Twee volken, die daarin overeenstemmen, kunnen niet met elkaar in strijd komen; wij zullen met Bulgarije in de beste verstandhouding leven." Dat ontving ik ten ant woord, het was de meening van een idealist, open en waar uitgesproken. Aan het oprechte verlangen bij de Turksehe staatslieden van den laatsten tijd' om. den vrede te bewaren, valt niet te twijfelen. Dit ver langen sproot voor Uit de oprechte erkenning, dat het ongelukkige Turksehe volk vóór alles rust en vrede noodig had om te kunnen herleven. Gedurende ge-, sprekken bij mijn bezoeken aan het Oosten en in de brieven mijner vrienden wordt deze wensch herhaalde lijk uitgesproken. Ongetwijfeld hebben zij allen nog CRIMINEELE ROMAN VAN HANS VON WIESA. (Nertaald met toestemming van den Duitschen uitgever.) 15) -o- „En zij werd gedood terwijl zij jou zocht", viel Jut- ta hem in de rede. Zij streek zich over het voorhoofd en zeide: „Maar laten wij nu niet meer van haar of van mij spreken, HanssJoost! Wij (moeten over jon praten. Er is dus geen twijfel aan, je bent onschuldig aan haar dood?" „Niet in de oogen van den rechter, zoolang' de waarheid van hetgeen ik beweer niet bevestigd is, dat mijn kogel een ander doelwit getroffen heeft, na melijk den reebok." ,,En wanneer dat bewijs niet geleverd' wordt?" „Ik weet niet wat. de rechter van instructie en de officier van justitie besluiten zullen. Maar daarover maak ik mij niet ongerust. Mijn geweten is rein. Ik heb alleen groot verdriet ter wille van jou, ik 'beklaag mijzelf, omdat ik je niet bewaren kan voor de booze tongen der wereld o, daartoe veroordeeld te zijn! Ben machteloos getuige te moeten wezien van alles wat je te wachten staat, Jutta, o, dat is verschrikke lijk." Het meisje maakte een afwerend gebaar. „Over mij moet je je niet bezorgd maken." Toen zweeg zij weder; Behringer werd steeds rus-, teloozer en; ellendiger. Hij greep de hand van zijn meisje: „Jutta, toe zeg mij één' ding, ben je boos op mij? onlangs de verzekering geloofd, dat de groote mo gendheden er in zouden slagen, den vrede op het Balkanschiereiland te behouden. Wat men wenscht, gelooft men zoo gaarne. Toen het uitbreken van den oorlog reeds bedenkelijk dreigde, weirden nog 120.000 man, die onder de wapenen waren, ontslagen, want het scheen zeker, dat hun diensten overbodig waren. Dat was een droom, waarop het droevigste ontwa ken is gevolgd. Gehiedsvera nderi ngen zouden, gelijk hekend is, zelfs als de oorlog- uitbrak, onder geen -enkele omstan digheid geduld worden. Het was dus ongevaarlijk ten strijde te gaan. De ruwe werkelijkheid heeft ook deze hoop vernietigd. Een oogenblik scheen het alsof een wereldoorlog' na bij was. Maar met verwonderlijke snelheid' is die be zorgdheid weder verdwenen. Nog is de vrede niet ge sloten; nog is geen weg zichtbaar, waarop de tegen strijdige belangen der overwinnende Balkanstaten onderling en in verhouding tot d'e naburige staten zonder verdere ernstige botsingen met elkaar in over eenstemming' kunnen! gebracht worden. In Duitscli- land! denkt reeds niemand" meer aan de mogelijkheid van een algemeenen oorlog, die op den gelocaliseerden zou kunnen volgen. Dat is zeer goed em nuttig- voor den handel' en het dagelijksch lev-en. Maar daardoor wordt geen stemming verwekt, die van nut zal zijn, als de wapenen toch moeten beslissen. Het gevoel van ontgoocheling beïnvloedt de zekerheid in hande len en zelfs het plotseling ontwaken uit een toestand van indommeling komt de voorzichtigheid niet ten goede. Deze voorzichtigheid moet echter niet alleen in het leger, maar onder de geheele bevolking- heer- schen, want zij is de grondslag voor doelmatige keuze der middelen van verweer of tot aanvallen. Zij sterkt de standvastigheid zonder welk geen volk groote ge varen onder de oogen kan zien. In den geregeldën golfslag' van valsche en ware berichten, van toevallig heden en fouten, onder den indruk van onverwachte gebeurtenissen, waarvan de meeste een zorgwekken de, de ministe een) bemoedigende tendenz hebben," zijn voorzichtigheid en standvastigheid de eigen schappen, die het eerste door de wirwar een zekeren weg vindeu. Er is geen aanleiding tot ongerustheid, maar even min voor een soort zekerheid, welke niet op het moge lijke voorbedacht doet zijn, omdat het nog geen ern- Heb ik je liefde en je vertrouwen verloren?" Een oogenblik liet zij haar hand .in de zijne rusten en met een droevigen blik zag zij hem aan. Toen trok zij langzaam haar hand terug. „Alles binnen in mij do-et mij pijn; ik voel alleen maar dat je eer wordt bedreigd, em dat je die eer ver dedigen moet, Ilane-Joo-st, dat je er voor moet strij den. En bij dien strijd en zoolang d-ie strijd' duurt daar twijfel ik geen- oogenblik aan Ibehoor ik aan je zijde te staan. En dat zal ik doen, want ik geloof in je, Hans!" „Jutta!" Hij wilde zich voor haar op de knieën werpen. Maar zij belette het hem. „Neem niet meer dan ik je aanbieden kan en kom nu mee, laten wij samen naar mijn moeder gaan en naar je vriend, wij zullen zijn raad) noodig' hebben, met waar, hij is ook overtuigd' dat je dat Zij sprak den zin niet uit, het was- of haar'tong- haar den dienst weigerde. „Ilij persoonlijk is van- meendn-g, dat- ik geen schuld heb in het ongeluk, dat ik er bij mijn weten; onschul dig' aan ben." „Wat meent hij daar mee?" „Dat mijn kogel niet voor haar bestemd) was, maar misschien is afgedwaald." „Is dat voldoende om je buiten het gerechtelijk on derzoek te laten?" Behringer trok de schouders op. „Een bewijs is nog tl iet voorhanden. Maar de dag vam morgen zal dat bewijs leveren." Jutta was inmiddels naar dé deur gegaan. Het was te vergeefs; dat Behringer op een zichtbaar bewijs van haar genegenheid wachtte. En hij wilde niet nomen wat hem niet vrijwillig- gegeven werd. Met ernstig gelaat volgde hij haar, toen zij de gangdeur had opengedaan. Daar hoorde men den snellen hoefslag van een paard op de binnenplaats van het kasteel en tegel ij- siige waarschijnlijkheid' geworden is. De schrijver herinnert ten-slotte aan de dichtrege len: „Laat de harpen zegezangen' spelen, maar wees waakzaam te midden van het. gejubel em drang onder lauwertakken en myrte-kransen het slagzwaard." Baron v. d. Goltz geeft: den toestand goed weer: nog is de vredë niet gesloten, nog- zijn de Balkante- genstellingen niet overbrugd, n'og is liet Europeesebe oorlogsgevaar niet. geweken. Er is op den Balkan een wapenstilstand gekomen, die slechts vier en twin tig uur zou duren, maar die stilzwijgend van den eenen dag* tot. den anderen is gehandhaafd. Bulgarije eischte van Turkije, dat 'he*, Europa zoo goed als -prijs geven zou, maar Turkije had' daarin nog geen lust. Maar de- Bulgaarsche Tsaar is vóór alles diplomaat en liever dan een c-enigszins onzeker geworden strijd voorttezetten zal hij oen eervollen vrede willen slui ten. Do hoop is dan ook gewettigd, dat de wapen stilstand zal voortduren en dat deze het einde van den Balke n-oorlog- zal beteeken-en. Moeielijklieden kunnen zich dan echter voordoen bij de verdeeling van den buit. Er zal wel een onafhankelijk Albanië komen prins Khika is bereids als vorst uitgeroepen. Maar dat Ie overwinnende Balkan-monarchen het dadelijk eens zullen zijn, is nog zoo zeker niet. Eindelijk schijnt het, alsof het Servisch-Oosten- rijksch conflict op den spits gedreven wordt. Wel heet het, dat Oostenrijk geneigd is een oogje toe te doen en wel is in de consulkwestie te Prizrend Servië Oos tenrijk tegemoet gekomen, maar men spreekt in Wee- nen veel te veel over „een gelegenheid, welke niet verzuimd mag worden," over een „vrede, welke niet boven een vernedering mag worden gesteld." En terwijl Oostenrijk militaire maatregelen neemt neemt Rusland ze ook en nog wel aan de Oosten rijk-I longaawhe grens. Hetgeen voldoende bewijst, hoe onzeker de toestand bij het begin van deze week is. THEOSOFIE. -Voor liet Theosophis-ch Contirum'alhier -trad Vrijdag avond in de bovenzaal van „de Unie" als ispreeks-ter op mevrouw Ramondt Ilirschmann, van den Haag, met het onderwerp: Inleiding tot- Theosophie. De Vergadering werd voorgezeten door den heer M. van Maauen, van dén Helder, den leider van deu t'he- -os-opiTischen cursus, die hier ter stede sinds- eenige maanden wordt gegeven. De spreekster begon met- er op te wijzen, dat eeu wenlang voor en na de Christelijke jaartelling altijd de vraag is geweest, of het leven de moeite waard is om geleefd te worden, -of we er meer vam kunnen be grijpen dan d-e uiterlijke vorm laat- zieu. 'tls begrij pelijk, dat Langs verschillende wegen gepoogd is die vraag op te lossen. Die vragen' hebben éémzelfden grondslag, n.L dat er is één grondwereldleer, waarop het wereldgebeuren! is opgebouwd. De grondslag van alle leven en openbaring in den kosmos moet één waarheidsgrondslag hebben, zei spr. Aam elk der menschen w-ordt die waarheid op verschillende wijzen getoond, slechts een gedeelte er van kan de mensch bevatten. Verschillende leeraren hebben op verschil lende punten dem nadruk gelegd en daardoor het 'hart gewonnen van- de menschen, waaronder ze leven. Tel kens is er een andere grondslag voor de. uiting, die we godsdienst noemen, bij dén Christelijken- godsdienst is het de liefde, bij dé Oostersche godsdiensten de plicht, bij den' Griekschen godsdienst de schoonheid. Het stelsel der theosofie, dat tegelijk godsdienst, wijs begeerte en wetenschap omvat, is datgene, dat door alle. eeuwen heen gebracht heeft de menschen voor te houden de waarheid, die ten grondslag ligt aan alle openbaring. Die waarheid heeft telkens een nieuw kleed aangenomen, en is thans gehuld in het kleed der theosophische verecniging. Spr. wees op de tegengestelde omstandigheden, waaronder de menschen leven. Hier staat men voor tal van raadselen. Doch wanneer we hooren van die xertijd kwam een bediende haastig de gang in. „Wat is er?" vroeg Behringer. „Ik zoek mijnheer dem officier van justitie. Suckow staat voor. Mijnheer Mylius kwam reeds nader; hij had een brief in de liand, dien hij, voortloopende, in het. cou vert deed. „De bode te paard staat voor," kondigde de knecht aan. „Ik kom." Loen Mylius Behringer en ziju meisje spoedig wil de passeeren, trad Jutta naar hem toe; zij gaf den bediende tevens een wenk even te wachten. „Als u klaar is- met uw ambtsbezigheden, mijnheer Mylius, fnoet ik er op aandringen, dat u ook u zelf niet geheel' em al vergeet." En zich tot den bediende wendende, voegde zij er bij: „Wil je in de kleine zijkamer voor twee personen dekken; daar zullen de heeren soupeeren." „Neem mij niet kwalijk, freule, maar voorloo-pig kam ik daar nog niet aan denken. Ik moet dadelijk een proces-verbaal opmaken de rentmeester, die hier tevens voor burgemeester fungeert, is immers hier, niet waar." Deze laatste vraag werd tot den knecht, gericht, „Ja, mijnheer, dc rentmeester staat te wachten in de hal." „Goed! Waar ka.n ik ongestoord die schriftelijke werkzaamheden afdoen?" „In de bibüothec-k zul je alk-s kunnen vinden eu daar zal niemand je storen." „Dank u nog- eens zeer, freule," zeide Mylius. „Over eon uur denk ik, zal' ik hiermee Maar zijn. Ik vrees echter, dat het een onrustige nacht zal worden!" Nog even zag hij de heide verloofden- onderzoekend aan, toen volgde hij haastig d<pi knecht. De man, die de boodschap verrichten zou, stond voor de deur van. het kasteel. De officier van justitie gaf hem drie brieven, en ééne groote waarheid, wordt hierdoor bevrediging verkregen. Het menschenleven is maar één schakel in den grooten keten van bestaan. De mensch, het menschelijk inwezen, is al lange tijden tot. belicha ming gekomen en heeft, hier een tijd) van ondervin ding opgedaan-. Zoo zal elk mensch iet® le-eren in de school des- levens. Dat groote vraagstuk van de her- belichaming vereischt een oneindig nadenken, langs wet.ensehappelijken weg is de reïncarnatie niet te be wijzen. Doch menschen, die er jarenlang .over hebben nagedacht, vonden- tenslotte dat het wa'ar is. 'tls als een innerlijk licht in den mensch, dat niet ver klaard kan worden. Denken we ons terug tot het groote mysterie, de schepping der wereld, waarvan' spr. zich ook geen denkbeeld kan vormen, dam kunnen we ons denken, dat er een oogenblik is, waarin geschapen wordt, wat Plato noemdede wereld' der ideeën. De schepping is eerst als één groot beeld geweest in' denl geest van de Godheid, evenals b.v. een compositie als één groot- me lodisch gebouw geweest- is in den geest, van den musi cus en niet als de afzonderlijke stukken, welke wij te hooren krijgen. De sdhei>ping moet eerst bestaan hebben in-, het denken, in de ziel) of den geest, en heeft zich. daarna naar buiten) geuit als eeu gemani festeerd iets. Aan die manifestatie ligt die ééne idee ten grondslag. Die éénheidsgrondlslag, die het onderling- verhand' vormt, wordt in d'e theosophische terminologie karma genoemd. Alle twee opeenvolgen de dingen staan tot elkaar als oorzaak en gevolg Het leven is' terug- te brengen tot drieën: denken, begeeren en handelen. We leven daardoor achtereen volgens cn tegelijk in drie werelden. De physieke wereld is gemakkelijk uit te schakelen, b. v. bij het lezen e.n in) hartstocht. In alle drie werelden hebben we iets te doen. Het denken is d'e grootste macht van den mensch, hiermee kan hij scheppen. De groote tuacht ligt in de voorbereiding omzer daden in het denkvermogen. Door denken kan! de mensch zich vormen een grondnatuur van waarheid. Werden we de waarheid deelachtig, dan zouden we zien, welke groote kracht dat voor ons was. Wat geen voedsel Verkrijgt verzwakt, zoo ook het denkvermogen. Een gedachte is een kracht, die triling brengt in een stof, welke de gedachtestof genoemd wordt. Tenslotte valt het- gemakkelijk de stof in dezelfde trilling te brengen. We kunnen ons verwerven, wat we niet be zitten, wordt er echter geen- voedsel gegeven, dan ver vloeit de trilling. Ook in ons' begeerteleven geldt weer de wet van oorzaak en g'evolg. Het is geen willekeurige wet, maar ze wordt, voortgestuwd door één rechtvaardige,* almachtige kracht, die waarneemt, ziet en weet, die nis doel heeft de waarheid) van den mensch. De mensch wandelt altijd op het pad naar volma- king, elke moeilijkheid kan ons een stap verder bren gen. Hierdoor krijgen wé een idee van de rechtvaar digheid, waardoor langs een; moeilijken weg het ge loof terugkomt, dat eerst verloren' ging. door de schijnbaar onverklaarbare tegenstellingen. Hierdoor kunnen alle moeilijkheden' des leven® ons maar een oogenblik in den weg staan. De theosophie voert tot de erkenning van den levensgrondslag. Spr. h-oopte te hebben doen gevoelen, hoeveel schooner 't leven is, gezien dOor het stelsel, dat velen licht kan brengen, omdat het zoo veelzijdig is. Een tweetal leden der niet zeer talrijke vergadering maakten gebruik van de gelegenheid tot het stellen van vragen. GESLAAGD. De dames M. de Carpen-tier en G. X. Smit slaagden te Amsterdam voor het examen vrije- en orde-oefe ningen. JUBILEUM. Meu schrijft ons: Gisteren herdacht de heer C. Constant, alhier, den dag, waarop hij vóór 25 jaar bij de familie Pot in dienst trad. Door het bestuur van dc Maatschappij tot Nut van 't Algemeen werd' de jubilaris gehuldigd met 't eer.be- wij's der Mij. voor 25-jarige trouwe dienstvervulling. Bij monde van den heer Verkuyl, voorzitter der afdee- ling, werd de Febr. a.s. 70-jarige, nog krasse jubilaris gelukgewenslcht met een1 d o r gel ij ke n e ervo 11 eaista at v a n dienst er teven® aan herinnerend hoe de heer Con- voegd-e er mondeling eernige aanwijzingen bij. Ook drukte hij hem op het hart vooral haast te maken. Terwijl dé bode dé brieven in zijn tasch deed, die bij aan een riem over zijn schouders droeg, kwam er een rijtuig' uit den stal met twee jonge, krachtige paarden besapnnen, die opgewonden op hun gebit be ten toen zij in het helle licht van de lantaarn» aan deu ingang kwamen. De bode had zijn tasch dichtgesloten en nadat hij nog' even gevraagd had of de officier van justitie nog iets te zeggen had, verdween hij in de duisternis. Nu wendde ïlylius zich tot den koetsier. „De bode, die daar heen gaat zal mijnheer reeds ge waarschuwd hebben; hij heeft een brief bij zich voor den heer dien ge hier naar toe moet rijden. Je. wordt dus verwacht, Dit is het adres, kijk. Zouden de paarden dadelijk kunnen terugkeeren zonder in de stad te rusten?" „De vossen, o ja mijnheer!" „Goed, vooruit dan maar!" Een oogenblik daarna was het rijtuig in de duister nis verdwenen. Mylius» trad het huis- weder in, gevolgd! door* deri rentmeester en ging liem voor naar de bibliotheek, t Hier vond hij schrijfbenodigdheden op tafel liggen, een groote lamp wierp haar helder licht op do tafel. „Ik wou dadelijk proc-es-verbaal opmaken van het. geval; ga zitten als 't u blieft, u is gewend een dic taat vlug op te schrijven, niet waar?" „Zekej, mijnheer Mylius," antwoordde de rentmees ter. Hij nam plaat® en terwijl hij de gewone aanvangs regelen opschreef, liep Mylius heen en weer en trachtte zich alles, wat er dien avond was- gebeurd nog eens duidelijk voor den geest te roepen. Weldra hoorde men hem met vaste stem en duide lijk spreken, terwijl de pen van den schrijver haastig- over het papier vloog. Wor3t vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 1