DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Het derde schot.
No. 283
Honderd en veertiende Jaargang
1912
VRIJDAG
29 NOVEMBER.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
*y€&Z^T^.
ALKMAAR, 29 November.
Sir Edward Grey, de Engelsche minister van bui-
tétflandsehë zaken, Heeft de mogendheden een voorstel
gedaan, om een conferentie van gezanten tot oplos
sing der Balkankwestie te beleggen. Het doel zon
zijn, werkzaamheden'van voorbereidenden aard té
verrichten, ten aanzien van de bijzondere kwesties,
die aan de orde gesteld worden, de gemeenschappelij
ke moe.ning van de groote mogendheden vast te stel
len.
De Engolsche minister wilde drie punten bespre
ken: de Albaneesche kwestie, de kwestie van de eilan
den in de Aegeïsche Zee en de Dardanellen-kwestie
dus -niet bet conflict; tusscben Oostenrijk en Servië,
betreffende de Adriatische zee. De Berl. Lok. Anz.
prijst deze beperking.
„De beperking van de conferentie tot die kwesties
van het ingewikkelde Balkan-vraagstuk, waarvan het
internationale karakter vaststaat, is, zegt bet blad
blijkbaar officieus, in elk geval een goed denkbeeld en
zou de onderhandelingen, die thans allicht tot in het
oneindige zouden verloopen, betere vooruitzichten of
besliste uitkomsten verschaffen. Uitgesloten blijft
vooral de nieuwe regeling van het bezit van Turkije
in Europadeze behoort bij uitsluiting het onderwérp
van vredesonderhandelingen met de regeerimgen van
het Balkan-verbond te vormen, en eveneens het bijzon
dere geschil, dat Oostenrijk met Servië moet regelen
als de betrekkingen tusschen deze twee staten tegen
de verwachting nog scherper zouden worden."
Te Parijs, Berlijn of Londen zal deze vooifoopige
conferentie worden gehouden.
Natuurlijk geldt het hier een poging om het Bal
kan-fiasco der groote mogendheden te horstellen. Het
zwaard der oorlogvoerenden heeft den dirigeerstok
van het Europeesch concert bij ongeluk tot splinters
gehakt. De zangers waren bij het begin van den oor
log nog zoo mooi op dreef! Luid en harmonisch
klonken de stemmen, verkondigend, dat de status quo
op den Balkan zou worden gehandhaafd, dat de Bal
kanstaten wel een verbetering van het leven hunner
stamgenooten in do Turksche provinciën zouden kun-
CRIMINEELE ROHAN VAN
HANS YON WIESA.
(Vertaald met toestemming van den Duitsehea
uitgever.)
19) -o-
Wie rijdt daar achter, op den schimmel1?"
„Das is Suckow."
„Is die Ook koetsier?"
„Neen, het is de rijknecht."
„Hallo!" riep de vreemdeling luide, „Suckow!"
En toen de rijknecht onmiddellijk met zijn paard
vooruit reéd, ging hij voort:
„Heb je de laatste dagen hier in het dorp geen
vreemdelingen gezien?"
„Een paar houthandelaars."
„En vandaag?"
„Alleen een vreemde dame."
„Hoe laat ongeveer?"
„Om vier uur ongeveer."
„Waar heb je die dame gezien?"
„In het park. Onze freule hacï bij den tuinman
bloemen besteld. Toen ik ze ging halen, zag ik htm
iu. het park."
„Die vreemde dame?"
„Ja, mijnheer. Het verwonderde mij wel, want de
mensehen uit de stad komen gewoonlijk alleen dos zo
mers om het park te bekijken."
„Wat zij jong en netjes gekleed?"
„Ja, he.t was dezelfde.
„Nu, waarom spTeek je niet door?"
„Ik heb haar dadelijk herkend, toen zij uit 't bosch
hier binnengebracht werd."
„O, het lijk?"
„Ja, mijnheer."
„Heb je haar middags van nabij'gezien
nen tot stand) brengen, maar in. geen geval grondge
bied zouden kunnen veroveren.
Thans verklaren de veroveraars- boudweg, dat ze
willen behouden, wat ze hebben, dat is ongeveer ge
heel Turkije, en dat ze er niet aan denken, te doen,
wat de vroegere voogden van Turkije gaarne zouden
zien. En toch heeft Turkije op een ongeschikt oogen-
blik den oorlog aangenomen, in het- vertrouwen, dat-
het geen grondgebied zou verliezen.
Maar wat zeggen nu de mogendheden?
Frankrijk toonde in den beginne groote belang-
telling, doch deze schijnt! verflauwd, sinds- de ver
overaars een deel van de Turksche staatsschulden zul
len overnemen. Rusland ziet zijn prestige en invloed
op den Balkan bedreigd, sinds Bulgarije heeft ge
toond, waartoe het in staat- is, en te St,-Petersburg
steunt men thans Servië bij zijn aanspraken. Oosten
rijk en Italië kanten; zich tegen den indringer aan
de kust. En Engeland wacht op de oplossing van de
Dardanellcnkwest-ie.
Geen wonder, dat de Balkan-staten „maling" heb
ben aan de groote mogendheden.
Het befaamde Europeesche concert is een chaos van
stemmen geworden, elk zingt zij.n eigen liedje, dat
zijn belang hem voorschrijft, en in dè plaats- van de
vroegere harmonie zijn dc wanklanken gekomen.
Thans tracht Engeland de zangers wee* bijeen te
voegen, tot één geheel te. maken.
Misschien lukt het maar nooit zal dc zang den
indruk maken,welke tot voor kort het Europeesch
concert verwekte het groote succes van weleer is
weg 1
XWEEDE KAMER.
De Kamer hervat-te gisteren de beraadslaging over
het ontwerp tot reorganisatie van het -bestuurswezen
n Néderlandsch-Indië.
De heer B 0,9 (V. D.) drong, waar mogelijk, op
decentralisatie aan.
De heer Vliegen (S. D. A. P.) legde zich alleen
bij het ontwerp neer, indien d-e minister verklaart, dat
inderdaad het ontwerp niets anders beteeken-t dan
aanstelling van een regeeringscommis-saris.
De minister zei, dat de a.s. regeeringscom-
missaris, een man, die als1 controleur begon, die als
inspecteur voor agrarische zaken groote verdiensten
gehad heeft en- die ook aan de hervorming in de Vor
stenlanden een werkzaam aandeel' -heeft genomen, in
zijne instructie niet zal gebonden worden aan de plan
nen van de memorie van toelichting. Ook de Kamer
blijft, na aanneming van dit. ontwerp, vrij ten aan
zien van definitieve plannen!
Hét ontwerp werd aangenomen, waarop de Kamer-
weer doorging met de artikelsgewijze behandeling van
de Indische begrooting.
De heer Scheurer (A. R.) kwam er tegen op,
dat- de regeering geld geeft voor Mohammedaansche,
heidensche en animistische feesten.
De minister zeide, dat dit gebruik steunde op
belofte en historische traditie.
De heer Verhey (U. L.) drong aan op oprich
ting van inlandsche H. B. Scholen, en op uitbreiding-
van het aantal 2de klasse-scholen. Spr. verlangde,
dat de regeering goed' zal letten op het peil van het
bijzonder onderwijs, en niet- te veel dispensatie geven
ten aanzien van; de bevoegdheden der leerkrachten.
Er moeten meer kweekscholen komen, zeide spr.
De heer Scheurer besprak de inlandsche art
senschool. Hij acht oprichting- van een tweede art
sen-school verkeerd. Het moet, zei sipr., in Indië ko
men tot eeni Hoogeschool.
De heer Ter Laan (S. D. A. P.) bepleitte op
richting varu meer Hoogere Burgerscholen; heter
voorbereidend! onderwijs;; aanvulling van het tekort
aan onderwijskrachten door betere salarieering, voor
„Ik kwam haar tegen; ik heb haar heel goed ge
zien."
„Zocht zij iemand? Of scheen zij op iemand te
wachten?"
„Zij keek telkens om en naar het slot."
„Hoe zag zij er toen uit? Ik meen, keek zij opge
wekt ofnu, een vrouw maakt van haar stemming
gewoonlijk geen geheim."
„Treurig' zag zij er niet uit. Zij vroeg mij, wat dat
voor een gedenkt eeken ia op de F-riedenshöhe. En
toen ik zei: „Maar dame, hier is verboden toegang,
die weg is alleen voor de bewoners van het slot", toen
lachte zij en zei:
„Och kom! ik hoor er ook bij."
„Heb je ook opgemerkt welken kant zij uit ging?
„Neen, ik heb ha.ar niet meer gezien."
„Later ook niet?"
„Neen; alleen t-oen zij uit den wagen gedragen
werd. Ilc was juist in het dorp."
„Waar lig-t het lijk?"
„In het gemeentehuis."
Nu za-g men verlic-hto vensters in de duisternis le
voorschijn komen. En men hoorde het ruischen van
water.
„Wat is dat?"
„Dat is de watermolen in het bosch."
„Aan wien hoorb die toe?"
„Aan mevrouw van het slot. De molen wordt vet
pa ebt."
,.IIoe heet de -pachteT?"
„Stepban."
„Iloe ver is hert van don molen naar 't dorp?"
„Een kwartier."
„Is er nog een andere weg uit de stad naar het
bo-seh?"
„Neen, alleen deze weg."
„Dus ieder die uit- de stad komt, moet den molen
voorbij
„Ja."
„Goed. Luister nu eens heel goed naar hetgeen ik
je zal zeggen. Je houdt,stil hij den molen. Ik stap
tiaar uit. Begrepen?"
al voor de onderwijzeressen; meer gelegenheden voor
opleiding van; onderwijskrachten in Indië, verhooging
van het peil- van het inlandsch onderwijs, enz.
Daarna critiseerde spr. de overplaatsing van- den
onderwijzer Vierssen wegens- het leven met een con
cubine. Eerst toen de schoolstrijd' begon, werd die
verhouding ontdekt, zei spr. Ilooge ambtenaren, die
aan hetzelfde euvel schuldig staan, worden ongemoeid
gelaten.
De beer Ketelaar (V. D.) bepleitte betere sa
larieering der onderwijzeressen em drong verder op-
nieuw aan op de instelling van staatswege van voor
bereidend of Eröbel-onderwijs. Verden zei spr. in ver
band met de za-ak-Vierssen, dat. de regeering, wil ze
rechtvaardig zijn, ook tegen de hooge ambtenaren
moet optreden.
De heer de Meester (U. L.) er op wijzende
dat de regeering, althans tot- zekere hoogte onder
ambtenaren en militairen het concubinaat- duldt,
vroeg of het. de bedoeling i-s er voortaan tegen op te
treden, zooals in de zaak-Vierssen geschiedde.
De heer Bos (V. D.) drong -aan op betere onder
wijskrachten. De dessascholen moeten opgevoerd
worden tot 2e klasse scholen. Nog wees spr. er op
dat vooral do handelsopleiding niet verwaarloosd mag
worden.
HET LOO.
De stand der werkzaamheden aan het in verbou
wing zijnde Koninklijke paleis Het Loo doet verwach
ten, dat in; het voorjaar met den; afbraak en dén we
deropbouw van het hoofdgebouw kan begonnen- wor
den. Men rekent, er op, dat het- paleis op zijn vroegst
in Juli a.s. voltooid- kan zijn voor het Hofverblijf.
HET VIJFGULDENSTUK.
Gistermorgen liet de minister van Financiën in de
Tweede Kamer een aantal exemplaren van het nieuwe
gouden vijfguldens-tuk rondgaan en' was zoo vriende
lijk, -er ook op de perstribune eenige ter bezichtiging
te geven.
Het nieuwe geldstuk is ongetwijfeld een fijne munt.
Op de voorzijde is de beeldenaar der Koningin gesla
gen, met de woorden „Koningin Wilhelmina" er om
heen. Op de achterzijde hc-t Nederlandsche wapen met
de woorden: „Koninkrijk der Nederlanden" en een
aangifte van dé waarde der munt. De kop der Ko
ningin komt goed'uit, maar de gelijkenis- laat- wel iets
te wenschen over, hoofdzakelijk door de kin, die
eenigszins mislukt schijnt. De- voorzijde der munt
heeft een iets mattere goudglans dan de achterzijde.
De grootte is on-geve-er die van het. kwartje, iets klei
ner zelfs nog. De munt is- zeer licht-.
Waar wij in ons lamcLmet het artistieke schoon van
onze geldstukken niet verwond zijn, maakt de nieuwe
munt in dat opzicht geen slechten indruk. Maar in
de practijk zal moeten blijken, of haar formaat en
lichtheid niet hinderlijk zijn; voor het dagolijksch ge
bruik(Tel.)
Gemengd nieuws.
KATTENTROUW.
Uit Stavenis-se wTord't aan de Tel. geschreven:
Als tegenhanger van het berichtje „Hokvast," in
het blad van 23 dezer, kam het volgende dienen:
Vóór een paar jaar trof ik in een bergplaats achter
mijn' huis herhaaldelijk een kat aan. Wij wisten niet,
wien hét- dier toebehoorde, en gaven het, wat het noo-
dig had, waardoor het zich spoedig aan ons; hechtte.
Naderhand vernamen we, dat de poes van iemand was
die in onze buurt woont, en toen) is zij herhaaldelijk
daarheen gebracht, om haar weer aan het oude huis
te wennen, omdat do mensehen zoo op haar gesteld
waren. Maar geen middel kon baten. Ze kwam tel
kens zoo gauw mogelijk bij ons terug', en nu is ze als
'n hond aan ons gehecht, en is eerst dan in haar
schik, als ze ons gezelschap mag deden. Ik kan de
verzekering geven, dat de gehechtheid van het goed
aardige dier minstens even groot is aan ons als aan
onze woning.
DREIGBRIEF.
Het Openbaar Ministerie bij de Haarlemsche Recht
bank ei-schte een jaar gevangenisstraf, met aftrek der
preventieve hechtenis, wegens het schrijven van een
dreigbrief, tegen een 23-jarig jongeling uit Beemstér.
Hij had aan een landbouwer in de Beemster 1000
gevraagd, anders zou hij hem- doeden. De dreigbrief
was onderteekend als „de zwarte hand." Beklaagde zei
dat hij het geld wilde gebruiken om een tuinderszaak-
je op te zetteu.
„Ja, mijnheer."
„Dan rijdt ge zoo snel als ge kunt naar het slot en
zegt, dat ik onderweg bij den molen uitgestapt ben en
over een uur zal volgen."
„Goed, mijnheer."
„Onderweg moet je met niemand praten en ook la
ter niets anders doen dan- je gewone werk. Begre
pen
„Ja wel, mijnheer."
„Deze bevelen gelden den rijknecht eveneens. Nog
één ding: is de pachter van den molen getrouwd?"
„Ja, 't zijn jong getrouwde mensehen."
„Mooi zoo. Dat. lijkt wel een zijweg. Waar voert
die naar toe?"
„Dat. is de hoofdlaan- in het bosch."
„Zoo, is- 't waar."
Men hoordé hondengeblaf.
„Moet ik doorrijden?" vroeg de koetsier. „Wij ko
men dan'op de plaats voor den molen terecht."
..Neen, dat i.s niet noodig. Houd hier maar stil."
Het- kleine mannetje maakte zich los uit de- deken
en stopte haar onder het spatieer, klauterde van den
hok, deed het- portier open, nam het kleine rei-stasch-'
je er uit en Seéd' het portier dicht.
„Nu vlug weggereden."
liet duurde niet lang of men hoorde het rijtuig
wegrollen en den hoefslag der paarden op den weg.
De man, die was achtergebleven, g'iqg de poort
binnen; een lantaarn, die weinig licht gaf, hing aan
den ingang. Hij liep de ruime voorplaats op.
Hier stonden eenige wagens.
Onderzoekend liet de vreemdeling de oogeu gaan
over de omgeving.
Een knecht met meel bestoven kwam den molen uit
„Hei daar! kom eens wat nader!" riep de vreemde
ling. „Ge behoort zeker tot het 'personeel van den-
molenaar."
„Ja,, mijnheer."
„Waar kan ik den pachter van den molen vinden?'
„D-e baas is aan het werk. Zal ik hom roepen?"
„Ja, zeg dat een vreemde heer hem graag dadelijk
even zou willen spreken. Ik zal maar zoo lang in
DE MOORD TE WEHL.
In zake den- moord te Wehi wordt gemeld, dat de
officier van -justitie ter plaatse, een onderzoek heeft
ingesteld. Het lijk van den verslagene werd' gekist en
overgebracht, naar het lijkenhuis te Arnhem, onder ge
leide van den brigade-commandant, der marechaussee
te Doetinchem en een zijner man-schappen. Ten raad-
huize o-nderging de verdachte een langdurig verhoor,
waarna ze op last- van den officier van justitie dooi
den rijksveldwachter Van Soest gevankelijk naar
Arnhem werd overgebracht. Twee doktoren hebben
de lijkschouwing verricht.
Vastgesteld) is, dat het. doodolijk schot op zeer kor
ten afstand van den verslagene is gelost.
UIT LIMMEN.
Maandagavond tegen entree en Woensdagavond
voor hare kunstlievende leden, gaf het) Harmoniege-
zeischap „Sempre Crescendo" alhier, weer haar eerste
uitvoering in de zaal van dén heer J. Winder.
De volle zaal op Maandagavond trots al- -het slechte
weer, bewees animo om deze uitvoering bij te wonen.
Ook Woensdagavond, toén; voor een minder volle
zaal, kregen evenals op Maandagavond de muziek en
Stukjes een welverdiend applaus.
UIT URSEM.
In de gistermiddag gehouden vergadering van
den Raad dezer gemeente, waarin- alle led-en tegen
woordig waren, kwamen de ingekomen sollicitaties
voor de doktersvacaturé in behandeling.
De voorzitter deelde mede, dat 2 sollicitaties waren
ingekomen, n.l. van de heeren F. H. Keid'el, Tye Op-
sterland en A. J. 'de Weerdt, Middelburg.
De beer Stam vroeg of er nog %eeh derde sollicita
tie was.
Dev voorzitter zeide, dat zulks niet het geval is,
daar de door den heer Stam bedoelde sollicitatie pas
den 27s-ten November en dus 12 dagen te laat is inge
komen.
De heer Oudt vond-, dat de inlichtingen over den
-eerste, die ook liet vorige jaar solliciteerde, nu juist
niet zoo mooi zijn. Met- no. 2- is dit anders. Maar die
mooie inlichtingen komen van mensehen, die den sol
licitant nog maar een paar maanden als dokter ken
nen. Waar er nu nog een -derde solliciteert, die welis
waar te laat zijn stukken inzond, omdat de adverten
tie in de courant hem ontgaan- is, maar die een man
is van rijke ervaring, daar hij reeds een 20-jarige
praktijk achter den rug heeft- en dus voor de gemeen
te zeer gewenséht is, daar zag spreker gaarne, dat ook
diens sollicitatie in aanmerking kwam.
De voorzitter was van meenin-g, dat zulks, wanneer
men eerlijk wilde blijven, niet opging.
De heer Oudt zag hierin niet zo-o'n gevaar. Om een
ruimere keuze te hebben, 'bleef spreker het gewonscht
achten, dat de sollicitatie gehandhaafd werd.
De voorzitter achtte dit oneerlijk. Wanneer men
dit toestond dan moesten ook zij, die na 15 Nov.
slaagden, hebben; kunnen solliciteeren. Bovendien, er
is keus.
De heer StamDe derde is er niet bij en dat scheelt
ons te veel.
De heer Oudt deed het voorstel, om no. 3 naar de
vacature te laten meedingen.
Do voorzitter weigerde dit voorstel in stemming te
brengen, daar de sollicitant er buiten gesloten is en
verzocht hierna de vergadering tot- ben-oeming over te
gaan.
De heer Stam: U kunt de moeite wel sparen voor
zitter, want wij kunnen er niet op. ingaan.
De voorzitter: Wat. willen de heeren dan?
De beer Schaap: Den derden sollicitant laten mee
dingen. De voorzitter: Dat is- nu te laat.
De heer Schaap: Dan doen we het over 14 dagen.
huis gaan. Wil je mij even in huis brengen, dan kan
je daarna den baas roepen."
Hij volgde den molenaarsknecht en bevond zich
weldra in het woonhuis. Het- ruischen en klapperen
van den molen werd hier slechts zachtjes- gehoord.
„Dit is de vrouw van den molenaar", ziei de knecht,
op een jonge, knappe vrouw wijzende, die juist op den
drempel van de huiskamer stond.
De vreemde heer groette, drukte den knecht op het
hart wat haast te maken en trad' toen de jonge vrouw
tegemoet,
„Goeden avond, juffrouw Stephan", zei hij, „het
spijt mij wel', dat- ik u zoo la-at kom- storen. Ik moet
uw man spreken. Mag ik wel even binnenkomen?''
Zonder een woord1 to antwoorden, blijkbaar onder
den indruk van de besliste wijze van sproken van den
vreemden heer, deed de jonge vrouw de deur weer
open en liet hem binnen.
„Komt u niet- mee binnen'?" vroeg bij lachend, 'toen
hij zog, dat de jonge vrouw aarzelde hem te volgen.
,,1' zult zoo aanstopd- wel hoeren wat hot doel i.s- van
mijn bezoek. Ilc ben Vólk, commissaris van het de
tective poli tie-bureau." Ent terwijl hij o'rn zich heen
zog in de behage-lijk ingerichte kamer, ging hij voort:
„Dat zou men liet groote, donkere gebouw niet aan
zien, dat er zulk een aardig nestje in verborgen was.
De warmte doet iemand goed."
„Ik zal mijn man even waarschuwen."
„Die is al gewaarschuwd, juffrouwtje, ik hoop dat
hij niet lang op zich laat wachten."
ITot vrouwtje luisterde en zei met een zucht van
verlichting:
„Daar komt hij a! aan. Ik heb de deur hooren
knarsen."
Viilk stond op en stak den molenaar de hand toe.
„Het i> wel waf laat, om als vreemdeling bij
iemand aan hu-is te komen, mijnheer", begon hij op
jovial-en, prettigen toons, „daar vraagt men in dienst
echter niet naar. Ik ben commissaris van politie,
mijn naam is Völk en de officier van justitie ver
wacht mij op het kasteel. Wilt u mijn legitimatie
bewijzen zien?"
(Wordt veryolgd.)