DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Het derde schot. Van houten's Cs ca© No. 284. Honderd en veertiende Jaargang. 1912 ZATERDAG 30 NOVEMBER. Sint Nicolaas, FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3, Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h„ HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Zuiver en oplosbaar. Vol vetgehalte (cacaoboter). Volkomen ontwikkelde, pittige cacaosmaak. Dit nummer bestaat nit 4 bladen. CRIMINEELE ROMAN VAN HANS VON WIESA. SPROKKELINGEN. ALKMAARSCHE ALK MAAK, 30 November. „Pappa, als ik stout ben, neemt! Sint Nicolaas me dan mee naar Spanje?" Daar had) je warempel d)ie nare bangmakerij weer. Het was eigenlijk een wonder dat ons vierjarig ke reltje er niet aan toe voegde, dat de Sint de kinderen dood maakt en er pepernoten, van bakt. Hoe komen groote menschep, die verstandige men- schen moesten zijn, er in 'a hemelsnaam toe kinderen, en dan nog wel andermans kinderen, zulke dingen wijs te maken, hun den kindervriend voor te stellen als een kinderdief en kindermoordenaar Wanneer kleine kinderen ondeugend zijn, dan is het zoo gemakkelijk, den dbkter, den „meester," in deze dagen! den „goed1 heilig man" als „boeman" dienst te laten doen. Zoo gemakkelijk en zoo dom Immers, indien, een dokter die gevaarlijke man! zulk een banggenxaakt kind) moet behandelen zal het onwillig zijn, indien het naar- school moet, zal het niet durven, omdat het daar den moesten vinden zal, die het immers „wel leeren zou," en den Sint zal het tenslotte vreezen als den mooi gekleeden boosdoener, die, nn ja, ook wel speelgoed en lekkernijen geeft, maar voor wien dan toch roede en1 zak de hoofdzaken zijn. O, wat zullen er een kindertjes wezen, die 's avonds, wanneer de Novemberstorm om 't buis giert, angstig in kun bedje woelen, maar niet in slaap kunnen ko men, of plotseling uit een onrustigen droom met angstvoorstellingen wakker worden. Dn bet valf 7-oq moeielijk de kleintjes yoor zulke bangmakerij te behoeden. Natuurlijk zal men in vele gezinnen wel zijn best ervoor doen, dat de kinderen dien Sint niet gaan vreezen, maar men heeft het lang' niet altijd in zijn macht hen huiten die vneea te hou den. Mochten ouders dezer dagen merken, dat huns ondanks de kinderen .toch1 bang zijn voor Sint Nico laas, dan zullen ze zeker niet spotten met dien angst, hem ook niet nog doen toenemen, door hem op hard handige wijze te willen uitroeien, maar ze zullen be grijpen, dat het dikwijls de gevoeligste, de fijnst-voe- lende zieltjes zijn, die, onder iuvloed! van anderen zoo zijn gaan denken. Dan zullen ze veeleer op middelen zinnen, die den angst doen verkeeren in vreugde. Lukt het niet' den kinderen de vrees uit het hoofd te praten, zou men dan maar niet zeggen, dat men den Sint zal vragen ditniaal niet te komen en dat hij wel zal wegblijven als hij weet, dat de kleintjes bang voor hem zijn daar is bij immers de kindervriend1 voor IZoo kunnen volwassenen er toe medewerken, dal hetgeen poëzie in het kinderleven brengen moet, niet ontaardt in het berokkenen van diep en lang gevoeld kinderleed, zoo kan men' buiten de school de goede (Vertaald met toestemming van den Duitschei uitgever.) 20) o— De lange, krachtige man liet zijn blik onderzoekend gaan over den spreker, toen zei hij, terwijl hij een stoel naderbij trok: „Waarom zou ik u niet gelooven. Ga zitten als 't u blieft. Komt u voor bet lijk?" Völk glimlachte. „Neen, eigenlijk meer voor de levenden." „Zooals u wilt, mijnheer, ook al goed. Maar wat ik daarmee te maken heb, dat begrijp ik niet best." „Dat zult u dadelijk booren. Deze weg, hier bij den molen, gaat na-ar het bosch, niet waar?" „Ja, maar men kan ook van allo andere kanten het bosch in komen." „Tk wou zoo graag' weten, baas, of u gisteren of vandaag' acht. geslagen hebt op een rijtuig uit de stad waarmee de dame, die vandaag ddod1 in het bosch ge vonden is, naar het bosch is gereden." „Een rijtuig' heb ik niet gezien." „Maar de dame?" „Ja, die wel." „Wanneer?" „Nu, het zal zoo wat tegen den middag geweest zijn." „Kwam zij den weg af van de stad?" „Ik zou zoo zeggen, ja." „Alleen „Ik heb ten minste niemand bij haar gezien. Daar ginds aan d!en weg staat een hooge berk; daar splitst zich de weg in tweeën; het is de rijweg voor de hout hakkers." „Sloeg zij dien weg) in?" pogingen van onderwijzeressen en onderwijzers be vorderen. Vooral in deze dagen moet men het woord yan Frö bel indachtig zijn; dat luidt; „Laat ons voor de kin deren leven!" Het St.-Nicolaastfeest is immers bet kinderfeest bij uitnemendheid en daardoor ook een ouderenfeest. Het mooiste gedramatiseerde sprookje met een schoo- no opvoedkundige'strekking. Maar dan moet de. Sint inderdaad ook zijn de goede oude grijsaard, de liefde rijke kindervriend, dje misschien wel eens zachtjes vermaant met het w o o r d, rngar die zijn vriend schap yoor de kinderen toont door het geschenk. Daarom is het gelaat van den grijsaard' niet norsch en afstootend, maar vriendelijk en vertrouwenwek kend, draagt hij een gewaad, dat het kind'er-oog be koort, is zijn stem hartelijk en aangenaam van klank. En als hij spreekt dan spreekt bij direct tot het hart van het kind, tracht hij de betere gevoelens van den mensch bij de jeugd aan te kweeken. Voor hem zijn alle kinderen gelijk wel vereenigt bij hier te Alkmaar helaas niet allen gelijktijdig, maar wanneer hij zijn feestelijken intocht doet, dan zien alle kinder tjes in hem hun vriend en dan zijn alle kinderen z ij n makkertjes, op welke schoolbanken zij ook mo gen zitten. Wanneer de gfoote me use hen in hun jeugd dien Simt hebben gekend als een lieflijke ver schijning Aan worden ze verjongd en verheugd door zijn komst. Dan berinneren zij zich, dat zij eens wa ren zooals hun kinderen nu, doemen er weer heerlijke jeugdherinneringen op, worden ze vaak weer kind mee, ontwaakt de behoefte om anderen genoegen te doen, dan ontstaat de drang naar weldoen. Sint Nicolaas brengt vreugde in het zoo licht ont vankelijke kinderhart en een massa groote memschen „Daar zag ik dat zij staan bleef. Zij sprak met mijn knecht, die juist naar de sluis ging." „En wat vroeg zij?" „Waar die weg naar toe liep. En de jongen gaf haar antwoord." „Welk antwoord?" Do molenaar glimlachte. „Hij zei, dat het de rijweg door het bosch was." „Zou zij uog' iets anders hebbeni willen weten?" „Dat kan ik niet zieggen. Wilt u het misschien aan den jongen zelf vragen?" „Ja heel graag! Zou ik hem dadelijk kunnen spre ken „Waarom niet? Hij is nog' in den molen." De pachter stond op en ging de kamer uit. De jonge vrouw zat verlegen naar den grond1 te kij ken; zij scheen de geheele geschiedenis zeer onaange naam te vinden. Toen zij de oogen opsloeg' naar den laten bezoeker, zag zij dat deze haar lachend aankeek. „Men kan wel m,erken, juffrouw", zei Völk, „dat u nog nooit in aanraking is geweest met de politie. Maar geloof mij, wij zijn vaak meer te beklagen dan dat wij schrik aanjagen. Denkt u, dat bet een plei- ziert-j-e voor ons is bij avond', in den regen en mist rond te ploeteren? Maar dienst is dienst, het kan nu eenmaal niet anders." Hij zweeg en was weldra ini zijn gedachten ver diept. Het duurde niet lang of de molenaar trad bin nen, gevolgd door den molenaarsjongen, die verlegen aan den ingang bleef staan. „Kom maar binnen, molenaartje^, riep Völk, „ver tel eens, wat die dame vanmiddag van je weten wou! Je weet toch zeker- wel van wie ik spreek?" De jongen knikte en trad] aarzelend de kamer bin nen. „Komaan, wat vroeg zij?" „Zij vroeg wat dat voor een weg was." „Goed. Dat weet ik al. Maar zij wou nog wat we ten, niet waar?" „Alleen nog maar of de weg langs de hontresters- woning liep." „Juist. En wat aog meer?" in blijde stemming. Hij is het zinnebeeld van edele gevoelens van menschen tegenover menschen. Telken- jare, wanneer we het voorrecht hebben, een middag' te mogen doorbrengen te midden van de armere school kinderen, door den Sint, die do veeleischonde bemid deling inriep van onderwijzeressen en onderwijzers, In een groote zaal genood, worden we getroffen door hetzelfde verschijnsel: van de ontvangen versnaperin gen wordt slechts spaarzaam gesnoept, het grootste depl wordt trouw bewaard, om het na afloop thuis met broertjes en zusjes te kunnen deelen. Ook de kinderen van minder behoeftige ouders zijn zoo echt broederlijk op het feest van St. Nicolaas maar op dien namiddag- ontroert deze hartelijkheid onder de armsten toch zeer. Sint Nicolaas vermaant de ouders, den. kinderen voor te houden, dat zij van zijn gaven dets moeten me de-doelen aan andere kleintjes. Hij stelt hen in de gelegenheid', de kleintjes, zoo klein als ze zijn, de naastenliefde te beoefenen. En ook ons, ouderen, heeft hij nog wel iets te zeggen, Hij leert ons, hoe wij op aardige wijze kleine verplichtingen kunnen in lossen, diensten kunnen beloomen, welker belooning anders zou worden afgeslagen, zonder veel vertoon erkentelijkheid aan den dag' kunnen leggen. Maar ook houdt de grijze Bisschop uit het wondere Spanje ons teikenjare opnieuw voor, hoe we kunnen weldoen in stilte, hoe we vreugde kunnen brengen in arme ge zinnen, zonder dat geweten wordt van wie de welda den komen. Zóó is Sint Nicolaas, En daarom zouden wij hem ongaarne missen, en daarom ook mag hij aun de jeugd niet worden voorgesteld als de boeman, maar moet ieder naar zijn beste vermogen er toe medewerken, dat de kindervriend zijn „beste tabberd" aankrijgt, de „Toen is ze weggegaan." „Het bosch in?" „Ja." „Heb je baar niet nagekeken?" De jongen wierp een zijdólingsche-n blik op zijn baas en zweeg. „Komaan! Vooruit er meel" „Ik ben er niet lang blijven staan." „Is de dame soms weer teruggekomen?" „Ja. een klein poosje later." „Waarom? Hadl zij iemand! gezien, of was zij ook iemand tegengekomen?" „Neen; zij bleef een paar maal staan en keek langs den kaèt, alsof zij iets zocht." Völk wendde zich tot dbn molenaar en vroeg: „Is daar ergens een wegwijzer?" „N*et dat ik weet." „Of is daar misschien ergens een zijpaadje door het bosch Do molenaar dacht even na. „Baas, de bessensteen:!" zei dc jongen zachtjes. „Wat zeg je?" vroeg Völk, die een zeer scherp ge hoor had. „De jongen meent een steen, die aan den weg ligt. Die wordt de bessensteen genoemd." „Waarom „Daar stond vroeger een kraampje, waar de bessen- plukkers hun bessen kwamen verkoopen." „En wat heeft die steen daarmee te maken?" „Die steen ligt juist op die zelfde plek en wordt nog altijd) de bessensteen genoemd. Dus die is haast zoo goed als een wegwijzer. Van daar uit loopt name lijk een bijna dicht gegroeide weg naar den fazanten- tuin. De toegang tot dien weg is echter verboden om de fazanten." „Staat er een opschrift, een verbod op dien steen?" „Ja. „Verboden weg" staat er op voor wie bet ont cijferen kunnen." „Aha! Bij dien steen bleef de vreemde dame staan niet waar jongen?" „Ja." „En ging zij toen dien verboden weg op?" De jonden «ehudde het hoofd. vriendelijke goê'-man wordt aan wie de kleintjes en de grooten een heerlijk, blij, eeht-Holla-ndsch feest te danken hebben. DE BLINDE IN HUIS EN BERGEP. Een Duitsche dame, wier vader door een ongeluk blind was geworden en die in Pommeren een blinden instituut oprichtte, schrijft in „der Tag*" een en an der over het leven der blinden. „Ik zelf," zegt zij, „ben in een blinden-instituut grootgebracht. Wat was natuurlijker dan dat die kleine blinde meisjes mijn speelmakkertjes waren, dat de ouderen met ons zon gen, ons sprookje-s- vertelden, voor onze poppen kous jes en manteltjes breiden, waaraan wij later zelf mee hielpen? Dan zaten wij in de klas om een groote werktafel geschaard, en dan was het een geklepper van ijverig gehanteerde naalden. Hoeveel gevallen steken tante Julie, onze onderwijzeres, had op te ra pen, was niet te tellen. Ter afwisseling werd er zoo nu en dan eens een liedje gezongen. Enkele meisjes mochten spinnen met het spinnewiel, maar dat is al 40 a 60 jaar geleden, want in mijn jeugd nog werden de spinnewielen al naar den zolder gebracht. Ook het kmoopen wordt lang zooveel als vroeger niet meer ge daan. Eijn garen en zijde, waarvan tegenwoordig haarnetjes en kraagjes worden vervaardigd, werden toen nog niet gebruikt. In den zomer werden er hangmatten geknoopt, in de andlere jaargetijden net ten om in de museums oude vaandels en krijgstro- pheeën te bewaren. Al dezen arbeid' verrichtten de meisjes met plezier. Iloe trotsch waren zij als het eerste paar kousen, dat ze gebreid hadden, af was. In dien tijd achtte men haken te moeilijk voor blinde meisjes, tegenwoordig wordt bet wel geleerd, de mooiste gehaakte kleedjes en kragen kan een blind! meisje nu vervaardigen. De blinden-instituten gaan met hun tijd! mee, daarom treft men er in den laataten tijd! brei- en naaimachi nes aan. Vroeger werden door de blinde meisjes van fijne kraaltjes mandjes, sigarenkokers, gordijn-ophou ders gemaakt, thans vervaardigen zij veel artikeltjes voor den Kerstboom. In Parijs en in geheel Frank rijk maken zij geheele grafkransen van kleine paarl- tjes. En nu nog iets over het eigenlijke beroepswerk van de blinde meisjes. Ten eerste noem ik bet stoelen- vlecbten, dat wel in alle blindeninstituten wordt uit geoefend, in het bizonder echter in de instituten, wel ke midden in een groote stad! liggeu. Zoo worden in het stedelijk blindeninstituut te Berlijn de meeste stoelen gevlochten. Dan het beroep van manden maakster. Wat ontstaat er niet onder de vaardige handen van het blinde meisje. Handwerkmandjes, theetafels, ziekentafels, krantenhangerB, stofdoek mandjes, waiSchmanden, flesch-, papier- en messen- mandjes. En als een intelligente, ziende leermeester alles leidt, kunnen allerlei aardige voorwerpen door de hünde meisjes afgeleverd worden. Daar is verder nog de blinde bezemhindster. In elk blindeninstituut is de bezembinderij bet hoofdbedrijf voor de vrouwe lijke blinden. De fijnste hoed- en do beste kleer borstels, huishoud!- en schoenborstels, luiwagens en bezems, roskammen voor de paarden, lange en smalle borstels voor bet boerenbedrijf, borstels voor voertuigen en voor het reinigen van auto's maakt- m. Het met pek vastmaken, van de borstels is het moeilijkst, Vier aan vier zitten de meisjes om de pek- ketels; alles ruikt er naar pek. Hier worden straat bezems en ook de groote rollen voor de straatveegma- chines bewerkt. „Zij keerde terug." „Den weg op naar het dorp?" „Ja." „En toen?" „Verder heb ik niets gezien; toen zij aankwam, ging ik naar de sluis." „En heb je baar later niet weergezien?" „Neen." „Nu, keer dan maar weer naar deu molen terug!" Dat behoefde hem geen tweemaal gezegd te wor den; met een paar stappen was1 hij bij de deur en de kamer uit. Nu zag de commissaris van politie het echtpaar vragend' aan. En hij zei: „De dame moet van dien steen iets geweten hebben." „Dat kan wel zijn." „Wordt het kleine weggetje vaak gebruikt?" „Alleen door de houtvestersbedienden." „Ts er een houthakkerij in dé buurt?" „Neen, dit gedeelte van het bosch is in jaren niet gehakt, ter wille van de fazanten. Ik geloof haast niet dat er ooit iemand komt. En daarom verbaast liet mij zoo, dat de dame deu steen gevonden heeft. Ilij is bijna heelemaal met gras en struiken begroeid. Als de jongen er niet aan gedacht- had, ik. De commissaris van politie haalde ziju horloge uit zijn zak en keek hoe laat het was. Toen wendde hij zich snel tot den molenaar: „Weet u iets naders omtrent do omstandigheden waaronder vandaag het ongeluk gebeurd is?" De molenaar draaido een weinig verlegen op zijn stoel heen en weer. „Alleen wat ik er van heb hooren vertellen", zei hij ontwijkend. „Van wien heb je iets gehoord?" „De houtvestei'sleerlrng is van avond voorbij geko men en heeft mij alles verteld." „Is die er bij geweest?" „Ja, van het begin af aan." „Des te beter. Dan weet je ook dat je toekomstigs beer in de geheele zaak betrokken is." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 5