DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Fo. 284
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
ZATERDAG
30 NOVEMBER.
Nationale Militie.
De Sint in zak en assche
Die lieve jeugd.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar fO,8Q; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Oproeping onderzoek verlofgangers.
Vrijdag 13 December
ALKMAARSCHE COURANT.
Dit nummer bestaat uit 4 bladen.
D© BURGEMEESTER van ALKMAAR roept bij
deze op, de verlofgangers van de militie
te land, binnen deze gemeente in het register van
verlofgangers der Nationale Militie ingeschreven, aan
wie uitstel van het onderzoek bedoeld bij art. 92 der
M'ilitiewet tot een bepaalden datum is toegestaan, om
zich op
dezes jaars, des voormiddags te 11 ure, te laten vin
den ten Raadhuize (vestibule) alhier, om aldaar door-
of van wege den Militie-Commissaris te worden on
derzocht, gekleed in uniform en voorzien van al! de
door hen van het korps medegebrachte kleeding- en
uitrustingstukken, van de wapenen, het ledergoed, de
reglementen en dienstvoorschriften, hem uitgereikt,
benevens zakboekje en verlofpasi.
De verlofgangers worden daarbij herinnerd! aan
de navolgende bepalingen der Militiewet 1912.
Art. 74. Van het oogenblik, waarop aan de man
schappen bij of na hunne inlijving is bekend gemaakt,
dat zij onder de militaire tucht staan, zijn op de man
schappen der zeemilitie het Crimineel Wetboek en het
Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te wa
ter en op die der militie te land' het Crimineel Wet
boek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgs
volk te lande van toepassing:
lo. zoolang zij niet met groot-verlof huiswaarts
zijn gezonden;
2o. ingeval zij met groot-verlof huiswaarts zijn ge
zonden
a. zoodra zij, voor den werkelijken dienst opgeroe
pen, ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen;
b. zoolang eenig onderzoek duurt, waartoe zij als
verlofganger zijn opgeroepen;
c. wanneer zij in uniform gekleed zijn;
d. voor zooveel desertie betreft, zoodra zij ingevol
ge het bepaalde in art. 97 als deserteur zijn afgevoerd.
Art. 93. 1. De verlofganger verschijnt bij het on
derzoek in uniform gekleed en voorzien:
a. van de tot zijne voorgeschreven uitrusting verder
behoorende kleeding- en uitrustingstukken;
b. van de wapenen, het ledergoed, de reglementen
en de dienstvoorschriften, hem uitgereikt;
c. van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
2. Hij staat bij het onderzoek, en zoolang hij ter
gelegenheid van het onderzoek in uniform gekleed is,
onder de bevelen van den militiecommissaris.
Art. 94. 1. Onverminderd het bepaalde in art. 74
onder 2o, b en c, in verband) met het bepaalde in art.
93, tweede lid, kan hetzij een arrest van een dag tot
zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen provoost
of het naastbijzijnde huis van bewaring, hetzij een
kwartierarrest van een dag tot zes dagen, te onder
gaan in eene kazerne, door den militieeommissaris
worden opgelegd aan den verlofganger:
lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschijnt;
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige
reden niet voorzien is van al de in het vorig artikel
vermelde voorwerpen;
3o. die de in het vorig artikel vermelde voorwer
pen bij het onderzoek niet alle in den vereischten staat
vertoont;
4o. die een of meer der in het vorig artikel vermel
de voorwerpen, aan een ander toebehoorende, als de
zijne vertoont.
2. Is den verlofganger kwartierarrest opgelegd, dan
wordt hij tot het ondergaan van die straf in werkelij
ken dienst geroepen.
Art, 95. Dê verlofganger, die zich niet onderwerpt
aan eene hem door den militiecommissaris of door de
maritieme of militaire autoriteit opgelegde straf, uit
gezonderd kwartierarrest, wordt op schriftelijke aan
vrage van den militiecommissaris of van die autori
teit, te richten aan den burgemeester der verblijfplaats
van den verlofganger, aangehouden en onder verze
kerd geleide naar de naastbijgelegen provoost of het
naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht.
Art. 96. De verlofganger, die zich schuldig heeft
gemaakt aan een der in art. 94, eerste lid, bedoelde
feiten, is, onverminderd de in dat artikel vermelde
straf, verplicht op den daartoe door den militiecom
missaris te bepalen tijd en plaats voor dezen te verschij
nen of opnieuw te verschijnen om te worden onder
zocht. Hierbij geldt art. 93 en, voor zooveel noodig,
ook het derde lid van art. 92.
Art. 97. De in art. 96 bedoelde verlofganger, die
niet overeenkomstig dit artikel voor den militiecom
missaris verschijnt of, voor dezen verschenen zijnde,
zich daarbij schuldig maakt aan een der in art. 94,
eerste lid, onder 2o., 3o en 4-o vermelde feiten, wordt
in werkelijken dienst geroepen of gehouden*^oor den
tijd van ten hoogste twee maanden. De duur van dezen
dienst wordt door Onzen Minister van Oorlog bepaald.
Art. 98. De verlofganger, die niet voldoet aan eene
oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als de
serteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van
Onzen Minister van Marine, zoo de verlofganger tot
de zeemilitie, van Onzen Minister van Oorlog, zoo de
verlofganger tot de militie te land behoort, als deser
teur is afgevoerd.
De Burgemeester voornoemd,
G. RIPPING.
Door BERNARD CANTER,
Nadruk verboden.
Robbeknol was weer eensi onderdak. De andere ba
liekluivers, die aan de binnenhaven, met de handen in 5
den zak, tegen de leuning van de brug stonden, wach
tend op loswerk, waren afgunstig. Dat kwam alleen
omdat-ie zoo'n mooi praatje over zich had. Daar wist-
ie een elkeen, die 'm niet kendé, mee te lijmen. Want
wie 'm kende, die moest niets meer van hem hebben.
Te lui om zijn lejeu te bewegen. Als je hijsc'hwerk
had! bij 't koffie-pakhuis of bij 't meelpakhuis en hij
was aan den hijschdissel je aehtermaat, dan hoefde je S
niet eens om te zien, d'an voelde je 't wel, want je had!
te trekkenl voor twee. Als de baal in 't zolderluik in- f
gehaald was, dan hadi je geen verdere zorg voor hem.
Terugloopen deed Robbeknol wel alleen. En als de
centen binruen waren, liep-ie ook geheel uit zichzelf, 3
naar ,,'t Jagertje," 't kroegje op den] hoek, waar-ie
zijn centen door 't keelgat joeg. En zoo'n luie trek- j
ker, die had nou 't geluk. Om zijn fijn smoessie en I
zijn onderdanige gedienstigheid. Als-ie bijna niet op
zijn beenen kon- staan en hij kwam in de Langestraat 1
voorbij de nieuwerwetsc'he kouwe koekebakkerij of lus>-
je-room, zooasse ze dat nou noeme, dan ging zijn pet
voor de juffrouw af alsof het een barones was. En ze
gaf hem zijn groetje terug ook: je mot de mensche
maar in d!'r zwak te pakken nemen. EnJ nou tegen
Sinterklaas was die mammesel van dat koek en soopie
op 'm af komrae stevene en met een zoete stem, gelijk
een mosch in den lindeboom, had ze gezeid: „Baas,
ik zou uwe wel willen vragen asdat! u bij mijn in de f
zaak verkleed als Sinterklaas sout willen spelen."
En zoo wasrie angenomen tegen een gulden daags f
en de volle kost en hij had .niks te doen as> met! een
bisschopspakkie aan, fijn hoor, alles écht wat je d'r
aan zag, en een mijter op zijn dronken kop en een
mombakkes met een langen grijzen haarcll voor, dat j
was maar goed) ook met zoo'n snoet als Robbeknol
had, met zijn blauwe water-oogjes in zijn valsche ar- J
mp-zondaars facie, zoo in dat pakkie van achter den
winkel te komme en an de kinderen van die. rijkdom,
die d'r zatte chocolaad! met suike.rjannetje-s te gebrui- i
ken, speculaas en suikermangelen en domineesklonten 'i
en meer van dat lekkers uit te deelen.
Een ander had voor een gulden) dien heelen) dag in
't zeel te loope.n als 'r nog werk was, wa.nt 't was
slapte overal en hij speulde voor Sinterklaas en kwam
daarop brani in ,,'t Jagertje" met zijn zakken vol
overgehouwen lekkers. Je mot maar geluk in de we-
reld hebben en een onderdanig gedoetje over je koe- i
rakter 'heen kunnen krijgen. j
Zoo spraken de andere kaaiwerkers en jagertjes in
,,'t Jagertje," alsi 't „esprit de corps" verdrongen werd i
door de „jalousie de métier."
Robbeknol stoorde er zich niet aan. Hij begon nu
ook 'n wit voetje te krijgen bij de waardin. Want als
Michel, haar zesj.arig zoontje, van school kwam, dan j
gaf Robbeknol hem een handvol lekkers en voor de
waardin zelVe had) hij een stuk letterbanket med'ege- j
bracht, dat hij van de juffrouw uit de lunchroom voor
zijn kinderen liad gekregen. Want die sloomerd had'
haar van zijni vrouw en zijn kinderen verteld, hoewel f
een iedereen aan de kaai wist, dat zijn vrouw met zijn
kind al lang v.an 'm weggeloopen was, omdat-ie aan
den drank bleef.
Michel, die voor moedeer nooit in de „zaak" mocht
zijn, want kinderen leeren da'ar niets goeds, haastte
zich nu, als hij van school kwam, om op zijn kleine j
dikke beentjes in één ren naar huis t.e gaan om Rob- j
beknol te treffen, die hem lekkers gaf en van Sinter-
klaas vertelde en van Zwarte Piet met de roe en den j
zak voor de stoute kinderen. Maar Micheltje was zoet
en als-ie zijn klompje met stroo in de gelagkamer on-
der den schoorsteen zou zetten, werd er zeker wat in
gereden.
En de waardin, hoewel altoos met een waakzaam
oog, want zij vertrouwde Robbeknol niet zóóveel, liet
het kind TVat langer in de „zaak" en- als Robbeknol
.zijn laatste „halffie" vroeg, gaf zij hem één scheut
drank meer in 't glas, zoodat het. wel voor een heel'e
kon gelden! en Robbeknol dankte haar met een knip
oog, over den kleinen Michel heen, die verheerlijkt
met zijn) lekkers1 en dei vertelsels naar achter ging,
door de deur met de gekleurde glazen ruiten naast 't
buffet.
Het jongetje was vol verwachting oip al het goeds
van Sinterklaas. Michel was nu erg zoet en sprak
altoos nietjes: met twee woorden vanl „ja moe" en „nee
moe" en zelfs eensi hadl hij een „ja, l'ieve moe" ge
waagd', maar toen een) schrobbeering" van de lievei moe
gekregen, die een kanjer was van vijf voet zeven
duim, en den' sterksten sjouwer van'de kaai als-ie „op
léf wilde drinken" of balsturig was, de deur uitd'rong
en hem een hoop scheldwoorden mee gaf naar moeder
de vrouw, dati-ie eerst over de brug zich dorst om te
koeren en' dan nog z ij n scheldwoord inhield. De
„lieve" moe hadl Michel gezegd, d'at-ie zich) niet zukke
flaussies mos' anwenne en dat-ie d'at zeker van Rob
beknol overnam. Maar ondanks: zijn -goed gedrag was
het. jongetje toch ook wel bang- voor Zwarte Piet.
Robbeknol had gezegd, dat Sinterklaas zeker ook bij
Michel zou komen. Maar moeder, toen Michel een
beetje begon te zeuren, hadl 'm opeens een draai om
z'n ooren gegeven. Zei had wel) wat anders te doen.
Het kind was stil weggegaan, maar bleef dénken en
droomen over Sinterklaas en over al de geschenken,
welke hij zeker zou krijgen, een do'os met griffels) en
een bromtol en een doos met timmergereedschap. El-
ken dag bedacht hij nieuwe geschenken, die hij van
Sinterklaas zou krijgen, eeso) bokkewagen, een hok
met konijnen, een stoombootje met echten stoom.
En als hij. Robbeknol vroeg, of Sinterklaas dat alle
maal zou brengen, d'an antwoordde Robbeknol: „Wel
wis en zeker. Als' jij maar je schoen met hooi onder
den schoorsteen zet."
Toen kwam' dan vijf December. Michel zat op
school den. heelen dag te droomen. Hij dacht aan
den heerlijken avond. V.an avond zou hij zijn schoen
met hooi onder den schoorsteen, den gro'oten schoor
steen in de gelagkamer zetten. En morgenochtend'
zou hij dan al dat moois vinden
Maar toen hij thuis kwam, was moeder in een slech
te stemming. Er was ruzie onder de jagertjes van de
trekschuiten geweest en zij waren' in haar café aan 't
bakkeleien geraiakt. Een hadl een bierglas naar 't
hoofd van een ander geworpen, doch die had zich ge
bukt en 't bierglas was in den spiegel van de buffet
kast gevlogen en bad die verbrijzeld. Zoo was er
groote schade aangericht en) toen Michel, nog hij
gend van 't drafje, thuis kwam, was zijn moeder aau
't opruimen v.au het verbrijzeld glaswerk. Op andere
tijden zou liet. kind, haar stemming instinctief voe
lend', wel uit haar nabijheid gebleven zijn. Thans, vol
hoop, kwam het naar haar to,e en) zacht vleiend vroeg
het: „Moessie, komt Sinterklaas nou vannacht. En
krijg ikke .een bokkewagep. Meteen gaf zij hem eeu
lap om de o-oren, pakte hem in zijn traag en haar
drift op 't weerlooze jongis koelend, haar drift 'straks
opgekropt toen de jagertjes haar gehoond hadden, en
met een pak slaag bedreigd, duwde zij 't knaapske
ruw naar de deur met de gekleurde ruiten, de gang in,
sloeg hem nogmaals rechts en links om 't hoofd' en
riep hem ruw na„En pas op salamander, as ik nog
een kik van je hoor."
Stil weenend ging 't knaapske naar de achterka
mer, versuft en gebroken en zachtjes naast de poes
op den stoel bij 't raam zich zettend, keek hij treurig
naar 't binnenplaatsje, omhoog naar de streep donke
re Decemberlucht en staarde naar de roode daken van
de andere huizen. Zachtjes, onder zijn droefenis uit,
kwam de hoop weer schemeren, Sinterklaas over de
daken te zien rijden
's Avonds lag hij wakker in de bedstee. Hij luister
de naar het tikken van de klok, hoerde of er nog
stemmen in de gelagkamer warenMaar het
was stil.... was het al nacht? Zou Sinterklaas, nu
rijden? Als hij eens heel stilletjes zijn schoen' onder
■den schoorsteen ging zetten. Michel stond op,
liep op zijn bloot© voetjes naar de gang, zijn schoen
in 't handje. En sluik liep hij, met bonzend) hart van
angst, naar den kelder, trok hooi uit een flesschen-
kist, deed liet in 't schoentje, ging weer naar hoven.
liep nu de gang door naar de deur met de gekleurde
glaae.nl.Hij oogde door het oranje-glasi en zag nu
de gelagkamer goudgeel.Het was stil. alleen
zijn moeder stond achter 't buffet en -één man er
voor, Driekus' van Dalen, de 'sjouwer. Nu oogde
hij door 't blauwe glas. En' hij zag alles, in blauwe
wazen
Opeens schrok het kind. Daar kwam de Sint
binnen. da heus'c'he Sint. Met zijn mijter op.
en zijn mantel om. Michel keek nu door de ster
van kleurloos' glas.Dat was de heusche Sint.
met een rooden mantel).Sinterklaas liep naar 't
buffet. wankelend). En) streek moeder onder
de kin.... Moed'er gaf hem een1 tik.... hij hield
aan. Nu begon hij Driekus, den1 'sjouwer, op te
dringen. Driekus' duwde hem van zich afSin
terklaas vroeg een borrel'. Moed'er wilde hem er
geen inschenken. toen nam hij het glas van Drie
kus op en wilde dat leegdrinken. Driekus rukte
het hem uit de hand.het glaasje viel. Moeder
kwam van achter de toonbank.Driekusi en Sinter
klaas raakten aan 't vechtenMoedér scheidde
ze. nam Sinterklaas' bij zijn nek. duwde hem
naar de voordeur. en nu zag Michel het met ont
steltenis. Sinterklaas was dronken, kon niet op
zijn beenen staan. en hij zag hem op straiat wan
kelend en zwaaiend naar de brug loopen
Snel op zijn bl'oote voetjes, 't schoentje met het hooi
in die hand, liep het knaapske weer naar bed'
Eerst toen hij -met zijn neus' onder de dekensi lag,
huiverig en rillend, metl 't hart snel kloppend, begon
hij weer rustiger te denken.
Sinterklaas dronken. Hoe was' dat mogelijk.
He goed heilige man. Michel kon bet zich niet ver
klaren. Maar waar was het. Hij had het zelf
gezien.En als' hij niet erg dronken was' geweest,
zou moe hem zeker niet uit de deur hebben gegooid.
Want dat dee moe niet gauw. d'at was verdienste
weggooien
Stil lag het kind) t© peinzen. Langzaam aan kwam
over de teleurstelling van de gederfde geschenken een
ander gevoel in hem op. hij w.asi een beetje trotséh
dat zijn moe Sinterklaas aandurfde. Zijn moe
was toch maar wat sterk. z ij m moe durfde al
les. Een beetje leedvermaak kwam in het zieltje
van deni jongen. En hij dacht aan) de pret morgen op
school, als hij de jongens zou vertellen, dat z ij n
moe niks bang voor Sinterklaas was en hijhij
ook niet meer. Maar waar was Zwarte Piet? Was
Zwarte Piet niet meegekomen? Opeens schoot hem
een gedachte door 't hoofd.Als Sinterklaas zoo
bij Zwarte Piet kwam, zóó dronken. dan was Sin
terklaas zelf stout, geweest. En in plaats van de
stout© kinderen zou Sinterklaas nu lekker zelf in de
zak motte..
Een verheerlijkt glimlachje speelde op de bolle wan
getjes van 't dikke jongie. Hij mormelde zich lek
ker in 't warme geultje. Zijn) oogjes vielen vaak'rig
toe. stoute Sinterklaas zelf in den zak van Zwarte
Piet. ©n geen een jongetje zou meegenomen kun
nen worden omdat de zak vol wasi.
Toen zijn moeder een kwartier later in de kamer
kwam, zag zij hem slapenmet een glimlach om
de lippen.en voor de bedétee stond zijn 'schoentje
met hooi.
En zij lei er het nuttige geschenk op, een wollen
bouffante en een paar zelfgebreide wanten. En in de
sto-ere waardin kwam een gevoel van moederlijke tee-
derheid, toen zij 't schoentje opnam. Zich bukkend
over de bedstee, drukte zij haar gelaat even tegen 't
kopje van haar jongen.... Eu ze zei zacht: „Dat
zal me d'r centje worden.die lekkere bengel van
mij...."
Teugemwoordig hoor je altaid m.aar klage en jam-
mere over die ondeugende jongens en ok welderes
over de maidjes. Nou, ik zal niét! zegge, dat die kla-
gerai ongegrond' is. Maar as' ze er den bai zegge,
dat de kind'ere vroeger veul) heter en netter ware, den
gaan ik deerin niet) mee, want ik bin oik jong weest
en ik heb veulkeer mee dein an bakkies, die veul erre-
ger ware, den ik nouw t-eugenwoordig zien doen. In
wat hier onder staat, zei ik je leite leze, wat ik in
main jonge jare hep meemaakt.
We weunde dicht bai zei) en in de zei vind je mosr-
sele. Dat wet© jullie allegoar, maar wat j'e miskien
niet weet is, dat die beiste niet het heele jaar deur
zocht en eten worde. Wai ginge ze nooit eerder zoe
lte, of er most een r in dé maand weze. Nooit vóór
1 September zouwe1 we ze gaan hale. Ik moet bai ge-
legenhaid era infermeeren, of ze in m'm géboorteplaas
hullie deer nag an houwe, want nou weet ik, dat je
zoi lang niet hoef te wachte. In Zeiland worre de
mossel© in Augustus' al bai hale* tegelaik verhandeld.
Dat ken je in die maand onider de marktberichte leze.
Nou beurde h'et eres, dat de eerste September op
Zaterdag viel. In welk jaar dat was, weet ik niet
meer, maar wel, dat 't tussen zeuventig en tachtig
was.
Nou hadde we met aare jongens of sproken, dat we
op die Zaterdag d'adélik te mofeselezoeke zouwe gaan,
maar toe we d'at am moeder zaid'e, -vraagd hadde we
't niet zai' ze: ken je begraipe; 't agterend isi den
pas mit zand indwaild, 't fornuis is' potloid', de heugel
en haak binne skuurt en alles is' den gnaip! Je be-
g-.raipt, dat we die mosselepetroelje d'em niet kènne
gebruike, hoor! Jullie hep 't hart niet, dat je gaan,
hoor je! Of we al zaide, dat we ze op 't streitje skoon
zouwe make, 't holp niks. Moe'der zaide: kort en goed,
ik wil z.e niet koke, hoor jullie d'at?!
Deer zate we lillik, want we hadde alles al voor me
kaar zet mit die aare jonge®. We hadden stiekum al
een paar stikka smeden em keisi en butter nipt spaar,d.
Die stikke hadde we al' in een buul dein' eu die buul
in de kriel.
We ware nag an 't ete, toe die buurjonges al an
kwame loupe en riepe: gaane jullie mee,? Ien vam
die jonges' redde ons uit de noid', want toen moedér
teugen hem zaide, dat ze dia rommel1 op Zaterdag niet
wou hewwe, zai ie: Dat hoeft oik niet, want bai ons
kenne di© van jullie oik wel kookt worre. Moeder zai
toe, nouw zoi ken het. Gaan jullie maar! Toe duurde
't niiet lang, of onze Piet had de kriel al op e'en reg.
De buurjonges hadden zakken, hengselmanden en,
zoi as afsproken was, hadde ze oik stikke mee, want
we wiste maar al te' goed, d'at je bai zei honger kraig.
We liepe goed deur, want we hadde zin) in die mos
sel© en binnen een kwartier waren we, weer we weze
moste, bai zei. Maar awaijemier, 't wasi vloed, houg
water! We k'onne dus niks uitvoere. Er was gien
wachten oik op, want de vloed was mag niet iens op
z'en hougst. Jaap van dé hakker zaide, wat binne
we stom weest, we hadde in 't aknenak moete kaike,
eer we gaan ware. Ja, dat was zoi, maar er was' niks
an te doen.
't Was een uitkomst, dat d.e volgende Donderdag de
eerste Donderdag in de maand was, want den ginge
de mieis'ters' nei Schagem en haddé we vrai. We zou
we 't den op die Donderdag maar overdoen. We keer
de niet dadelik nei huis,, maar we ginge eerst maar
bl'oiti poitje, tot ik op 't idee kwam nei Jan Kooi te
gaan en) vrage, of we mit z'en skuitje mogte gaan
zaaile. We gingen nei hem toe, maar we mogte niet,
want het waaide nag al erg en) Zundags tie voren, wa
re we bai 't zailén temet omsloegen. Plai vert.rouwde
't niet. 't Speet ons) ofge'weergaas, maar we most©
bekenne, d'at Jan gelaik had en we ginge toe krabbe
van,ge. We name een aarikrukkel, sloegen hem mit
onze klomp© stik, bond© 't zoii .stikslege dier an een
touwtje en liete het zaakie bai een krab i,n 't water
zakke. Die beetl dadelik toe en niet lang duurde 't,
of we hadde hem te pakke, maar hai onsi oik welderes.
Wat we mit d'ie arme diere1 deide, deer ska am ik me
nou voor. We trokke ze de poite of, 'brak© de knaai-
pérs er of en den hield© we 't dier an 't oor, want den
hoor je een tikkend geluid eu die krab was' een horlo-
sie worrern en ging 't vessiestassie in. Wai droegen
in die dage een vessie mit een hetsi er over. Zoo'n hor-
losde loipt niet lang en asi 't sti.ng, gooide we 't weg
en bochte we een aar. Natuurlik name w© den en
roid, aS we en groen hadl hadd'e, of omkeerd. Ond'er-
dehand ging de visseraai deur en dé vangst was goed,
maar an alles' komt en end', dus deer kwam oik en end
an. Toe we er genog van hadd'e, ware, er wel 300
vangen deur onsi same. As' je nou de horlosies er of
reken, den bleve er nag en lieelé boel over en) die wie-
re allegaar in onze kriel stort, want Piet wou 't hew
we ©„n die wasi zoowat dé anvoerder van ons zoit-je.
Dat ging altaid maar vanzelf, omdlat ie altaid haan-
tje-de-voorste was en altaid' wat wist te bedenken.
Nou had ie oik weer wat ibedocht, mit die krabbe.
Deerom zai ie: jonges gooi al' jullie krabbe in deuze
kriel van' ons, want' we' gooie ze niet meer in zei,
maar we neme ze mee, want ik hep wat hedocht. We
gooie ze 'bai lange Griet in d'e' binnenkeuken, as we
kenne. Lange Griet was: en bijzonder kwaad) vrom-
mes, dat er niet teugenop zag, om ons: mit 'n bezem
achtemei te zitten. Dat wasi dom van der, want ze
hep ons nooit kenne kraigen, ofskoin der ibiene lang