DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Fo. 284 Honderd en veertiende Jaargang. 1912 ZATERDAG 30 NOVEMBER. Nationale Militie. De Sint in zak en assche Die lieve jeugd. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar fO,8Q; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Oproeping onderzoek verlofgangers. Vrijdag 13 December ALKMAARSCHE COURANT. Dit nummer bestaat uit 4 bladen. D© BURGEMEESTER van ALKMAAR roept bij deze op, de verlofgangers van de militie te land, binnen deze gemeente in het register van verlofgangers der Nationale Militie ingeschreven, aan wie uitstel van het onderzoek bedoeld bij art. 92 der M'ilitiewet tot een bepaalden datum is toegestaan, om zich op dezes jaars, des voormiddags te 11 ure, te laten vin den ten Raadhuize (vestibule) alhier, om aldaar door- of van wege den Militie-Commissaris te worden on derzocht, gekleed in uniform en voorzien van al! de door hen van het korps medegebrachte kleeding- en uitrustingstukken, van de wapenen, het ledergoed, de reglementen en dienstvoorschriften, hem uitgereikt, benevens zakboekje en verlofpasi. De verlofgangers worden daarbij herinnerd! aan de navolgende bepalingen der Militiewet 1912. Art. 74. Van het oogenblik, waarop aan de man schappen bij of na hunne inlijving is bekend gemaakt, dat zij onder de militaire tucht staan, zijn op de man schappen der zeemilitie het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te wa ter en op die der militie te land' het Crimineel Wet boek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgs volk te lande van toepassing: lo. zoolang zij niet met groot-verlof huiswaarts zijn gezonden; 2o. ingeval zij met groot-verlof huiswaarts zijn ge zonden a. zoodra zij, voor den werkelijken dienst opgeroe pen, ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen; b. zoolang eenig onderzoek duurt, waartoe zij als verlofganger zijn opgeroepen; c. wanneer zij in uniform gekleed zijn; d. voor zooveel desertie betreft, zoodra zij ingevol ge het bepaalde in art. 97 als deserteur zijn afgevoerd. Art. 93. 1. De verlofganger verschijnt bij het on derzoek in uniform gekleed en voorzien: a. van de tot zijne voorgeschreven uitrusting verder behoorende kleeding- en uitrustingstukken; b. van de wapenen, het ledergoed, de reglementen en de dienstvoorschriften, hem uitgereikt; c. van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. 2. Hij staat bij het onderzoek, en zoolang hij ter gelegenheid van het onderzoek in uniform gekleed is, onder de bevelen van den militiecommissaris. Art. 94. 1. Onverminderd het bepaalde in art. 74 onder 2o, b en c, in verband) met het bepaalde in art. 93, tweede lid, kan hetzij een arrest van een dag tot zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen provoost of het naastbijzijnde huis van bewaring, hetzij een kwartierarrest van een dag tot zes dagen, te onder gaan in eene kazerne, door den militieeommissaris worden opgelegd aan den verlofganger: lo. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; 2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden niet voorzien is van al de in het vorig artikel vermelde voorwerpen; 3o. die de in het vorig artikel vermelde voorwer pen bij het onderzoek niet alle in den vereischten staat vertoont; 4o. die een of meer der in het vorig artikel vermel de voorwerpen, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont. 2. Is den verlofganger kwartierarrest opgelegd, dan wordt hij tot het ondergaan van die straf in werkelij ken dienst geroepen. Art, 95. Dê verlofganger, die zich niet onderwerpt aan eene hem door den militiecommissaris of door de maritieme of militaire autoriteit opgelegde straf, uit gezonderd kwartierarrest, wordt op schriftelijke aan vrage van den militiecommissaris of van die autori teit, te richten aan den burgemeester der verblijfplaats van den verlofganger, aangehouden en onder verze kerd geleide naar de naastbijgelegen provoost of het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht. Art. 96. De verlofganger, die zich schuldig heeft gemaakt aan een der in art. 94, eerste lid, bedoelde feiten, is, onverminderd de in dat artikel vermelde straf, verplicht op den daartoe door den militiecom missaris te bepalen tijd en plaats voor dezen te verschij nen of opnieuw te verschijnen om te worden onder zocht. Hierbij geldt art. 93 en, voor zooveel noodig, ook het derde lid van art. 92. Art. 97. De in art. 96 bedoelde verlofganger, die niet overeenkomstig dit artikel voor den militiecom missaris verschijnt of, voor dezen verschenen zijnde, zich daarbij schuldig maakt aan een der in art. 94, eerste lid, onder 2o., 3o en 4-o vermelde feiten, wordt in werkelijken dienst geroepen of gehouden*^oor den tijd van ten hoogste twee maanden. De duur van dezen dienst wordt door Onzen Minister van Oorlog bepaald. Art. 98. De verlofganger, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als de serteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van Onzen Minister van Marine, zoo de verlofganger tot de zeemilitie, van Onzen Minister van Oorlog, zoo de verlofganger tot de militie te land behoort, als deser teur is afgevoerd. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. Door BERNARD CANTER, Nadruk verboden. Robbeknol was weer eensi onderdak. De andere ba liekluivers, die aan de binnenhaven, met de handen in 5 den zak, tegen de leuning van de brug stonden, wach tend op loswerk, waren afgunstig. Dat kwam alleen omdat-ie zoo'n mooi praatje over zich had. Daar wist- ie een elkeen, die 'm niet kendé, mee te lijmen. Want wie 'm kende, die moest niets meer van hem hebben. Te lui om zijn lejeu te bewegen. Als je hijsc'hwerk had! bij 't koffie-pakhuis of bij 't meelpakhuis en hij was aan den hijschdissel je aehtermaat, dan hoefde je S niet eens om te zien, d'an voelde je 't wel, want je had! te trekkenl voor twee. Als de baal in 't zolderluik in- f gehaald was, dan hadi je geen verdere zorg voor hem. Terugloopen deed Robbeknol wel alleen. En als de centen binruen waren, liep-ie ook geheel uit zichzelf, 3 naar ,,'t Jagertje," 't kroegje op den] hoek, waar-ie zijn centen door 't keelgat joeg. En zoo'n luie trek- j ker, die had nou 't geluk. Om zijn fijn smoessie en I zijn onderdanige gedienstigheid. Als-ie bijna niet op zijn beenen kon- staan en hij kwam in de Langestraat 1 voorbij de nieuwerwetsc'he kouwe koekebakkerij of lus>- je-room, zooasse ze dat nou noeme, dan ging zijn pet voor de juffrouw af alsof het een barones was. En ze gaf hem zijn groetje terug ook: je mot de mensche maar in d!'r zwak te pakken nemen. EnJ nou tegen Sinterklaas was die mammesel van dat koek en soopie op 'm af komrae stevene en met een zoete stem, gelijk een mosch in den lindeboom, had ze gezeid: „Baas, ik zou uwe wel willen vragen asdat! u bij mijn in de f zaak verkleed als Sinterklaas sout willen spelen." En zoo wasrie angenomen tegen een gulden daags f en de volle kost en hij had .niks te doen as> met! een bisschopspakkie aan, fijn hoor, alles écht wat je d'r aan zag, en een mijter op zijn dronken kop en een mombakkes met een langen grijzen haarcll voor, dat j was maar goed) ook met zoo'n snoet als Robbeknol had, met zijn blauwe water-oogjes in zijn valsche ar- J mp-zondaars facie, zoo in dat pakkie van achter den winkel te komme en an de kinderen van die. rijkdom, die d'r zatte chocolaad! met suike.rjannetje-s te gebrui- i ken, speculaas en suikermangelen en domineesklonten 'i en meer van dat lekkers uit te deelen. Een ander had voor een gulden) dien heelen) dag in 't zeel te loope.n als 'r nog werk was, wa.nt 't was slapte overal en hij speulde voor Sinterklaas en kwam daarop brani in ,,'t Jagertje" met zijn zakken vol overgehouwen lekkers. Je mot maar geluk in de we- reld hebben en een onderdanig gedoetje over je koe- i rakter 'heen kunnen krijgen. j Zoo spraken de andere kaaiwerkers en jagertjes in ,,'t Jagertje," alsi 't „esprit de corps" verdrongen werd i door de „jalousie de métier." Robbeknol stoorde er zich niet aan. Hij begon nu ook 'n wit voetje te krijgen bij de waardin. Want als Michel, haar zesj.arig zoontje, van school kwam, dan j gaf Robbeknol hem een handvol lekkers en voor de waardin zelVe had) hij een stuk letterbanket med'ege- j bracht, dat hij van de juffrouw uit de lunchroom voor zijn kinderen liad gekregen. Want die sloomerd had' haar van zijni vrouw en zijn kinderen verteld, hoewel f een iedereen aan de kaai wist, dat zijn vrouw met zijn kind al lang v.an 'm weggeloopen was, omdat-ie aan den drank bleef. Michel, die voor moedeer nooit in de „zaak" mocht zijn, want kinderen leeren da'ar niets goeds, haastte zich nu, als hij van school kwam, om op zijn kleine j dikke beentjes in één ren naar huis t.e gaan om Rob- j beknol te treffen, die hem lekkers gaf en van Sinter- klaas vertelde en van Zwarte Piet met de roe en den j zak voor de stoute kinderen. Maar Micheltje was zoet en als-ie zijn klompje met stroo in de gelagkamer on- der den schoorsteen zou zetten, werd er zeker wat in gereden. En de waardin, hoewel altoos met een waakzaam oog, want zij vertrouwde Robbeknol niet zóóveel, liet het kind TVat langer in de „zaak" en- als Robbeknol .zijn laatste „halffie" vroeg, gaf zij hem één scheut drank meer in 't glas, zoodat het. wel voor een heel'e kon gelden! en Robbeknol dankte haar met een knip oog, over den kleinen Michel heen, die verheerlijkt met zijn) lekkers1 en dei vertelsels naar achter ging, door de deur met de gekleurde glazen ruiten naast 't buffet. Het jongetje was vol verwachting oip al het goeds van Sinterklaas. Michel was nu erg zoet en sprak altoos nietjes: met twee woorden vanl „ja moe" en „nee moe" en zelfs eensi hadl hij een „ja, l'ieve moe" ge waagd', maar toen een) schrobbeering" van de lievei moe gekregen, die een kanjer was van vijf voet zeven duim, en den' sterksten sjouwer van'de kaai als-ie „op léf wilde drinken" of balsturig was, de deur uitd'rong en hem een hoop scheldwoorden mee gaf naar moeder de vrouw, dati-ie eerst over de brug zich dorst om te koeren en' dan nog z ij n scheldwoord inhield. De „lieve" moe hadl Michel gezegd, d'at-ie zich) niet zukke flaussies mos' anwenne en dat-ie d'at zeker van Rob beknol overnam. Maar ondanks: zijn -goed gedrag was het. jongetje toch ook wel bang- voor Zwarte Piet. Robbeknol had gezegd, dat Sinterklaas zeker ook bij Michel zou komen. Maar moeder, toen Michel een beetje begon te zeuren, hadl 'm opeens een draai om z'n ooren gegeven. Zei had wel) wat anders te doen. Het kind was stil weggegaan, maar bleef dénken en droomen over Sinterklaas en over al de geschenken, welke hij zeker zou krijgen, een do'os met griffels) en een bromtol en een doos met timmergereedschap. El- ken dag bedacht hij nieuwe geschenken, die hij van Sinterklaas zou krijgen, eeso) bokkewagen, een hok met konijnen, een stoombootje met echten stoom. En als hij. Robbeknol vroeg, of Sinterklaas dat alle maal zou brengen, d'an antwoordde Robbeknol: „Wel wis en zeker. Als' jij maar je schoen met hooi onder den schoorsteen zet." Toen kwam' dan vijf December. Michel zat op school den. heelen dag te droomen. Hij dacht aan den heerlijken avond. V.an avond zou hij zijn schoen met hooi onder den schoorsteen, den gro'oten schoor steen in de gelagkamer zetten. En morgenochtend' zou hij dan al dat moois vinden Maar toen hij thuis kwam, was moeder in een slech te stemming. Er was ruzie onder de jagertjes van de trekschuiten geweest en zij waren' in haar café aan 't bakkeleien geraiakt. Een hadl een bierglas naar 't hoofd van een ander geworpen, doch die had zich ge bukt en 't bierglas was in den spiegel van de buffet kast gevlogen en bad die verbrijzeld. Zoo was er groote schade aangericht en) toen Michel, nog hij gend van 't drafje, thuis kwam, was zijn moeder aau 't opruimen v.au het verbrijzeld glaswerk. Op andere tijden zou liet. kind, haar stemming instinctief voe lend', wel uit haar nabijheid gebleven zijn. Thans, vol hoop, kwam het naar haar to,e en) zacht vleiend vroeg het: „Moessie, komt Sinterklaas nou vannacht. En krijg ikke .een bokkewagep. Meteen gaf zij hem eeu lap om de o-oren, pakte hem in zijn traag en haar drift op 't weerlooze jongis koelend, haar drift 'straks opgekropt toen de jagertjes haar gehoond hadden, en met een pak slaag bedreigd, duwde zij 't knaapske ruw naar de deur met de gekleurde ruiten, de gang in, sloeg hem nogmaals rechts en links om 't hoofd' en riep hem ruw na„En pas op salamander, as ik nog een kik van je hoor." Stil weenend ging 't knaapske naar de achterka mer, versuft en gebroken en zachtjes naast de poes op den stoel bij 't raam zich zettend, keek hij treurig naar 't binnenplaatsje, omhoog naar de streep donke re Decemberlucht en staarde naar de roode daken van de andere huizen. Zachtjes, onder zijn droefenis uit, kwam de hoop weer schemeren, Sinterklaas over de daken te zien rijden 's Avonds lag hij wakker in de bedstee. Hij luister de naar het tikken van de klok, hoerde of er nog stemmen in de gelagkamer warenMaar het was stil.... was het al nacht? Zou Sinterklaas, nu rijden? Als hij eens heel stilletjes zijn schoen' onder ■den schoorsteen ging zetten. Michel stond op, liep op zijn bloot© voetjes naar de gang, zijn schoen in 't handje. En sluik liep hij, met bonzend) hart van angst, naar den kelder, trok hooi uit een flesschen- kist, deed liet in 't schoentje, ging weer naar hoven. liep nu de gang door naar de deur met de gekleurde glaae.nl.Hij oogde door het oranje-glasi en zag nu de gelagkamer goudgeel.Het was stil. alleen zijn moeder stond achter 't buffet en -één man er voor, Driekus' van Dalen, de 'sjouwer. Nu oogde hij door 't blauwe glas. En' hij zag alles, in blauwe wazen Opeens schrok het kind. Daar kwam de Sint binnen. da heus'c'he Sint. Met zijn mijter op. en zijn mantel om. Michel keek nu door de ster van kleurloos' glas.Dat was de heusche Sint. met een rooden mantel).Sinterklaas liep naar 't buffet. wankelend). En) streek moeder onder de kin.... Moed'er gaf hem een1 tik.... hij hield aan. Nu begon hij Driekus, den1 'sjouwer, op te dringen. Driekus' duwde hem van zich afSin terklaas vroeg een borrel'. Moed'er wilde hem er geen inschenken. toen nam hij het glas van Drie kus op en wilde dat leegdrinken. Driekus rukte het hem uit de hand.het glaasje viel. Moeder kwam van achter de toonbank.Driekusi en Sinter klaas raakten aan 't vechtenMoedér scheidde ze. nam Sinterklaas' bij zijn nek. duwde hem naar de voordeur. en nu zag Michel het met ont steltenis. Sinterklaas was dronken, kon niet op zijn beenen staan. en hij zag hem op straiat wan kelend en zwaaiend naar de brug loopen Snel op zijn bl'oote voetjes, 't schoentje met het hooi in die hand, liep het knaapske weer naar bed' Eerst toen hij -met zijn neus' onder de dekensi lag, huiverig en rillend, metl 't hart snel kloppend, begon hij weer rustiger te denken. Sinterklaas dronken. Hoe was' dat mogelijk. He goed heilige man. Michel kon bet zich niet ver klaren. Maar waar was het. Hij had het zelf gezien.En als' hij niet erg dronken was' geweest, zou moe hem zeker niet uit de deur hebben gegooid. Want dat dee moe niet gauw. d'at was verdienste weggooien Stil lag het kind) t© peinzen. Langzaam aan kwam over de teleurstelling van de gederfde geschenken een ander gevoel in hem op. hij w.asi een beetje trotséh dat zijn moe Sinterklaas aandurfde. Zijn moe was toch maar wat sterk. z ij m moe durfde al les. Een beetje leedvermaak kwam in het zieltje van deni jongen. En hij dacht aan) de pret morgen op school, als hij de jongens zou vertellen, dat z ij n moe niks bang voor Sinterklaas was en hijhij ook niet meer. Maar waar was Zwarte Piet? Was Zwarte Piet niet meegekomen? Opeens schoot hem een gedachte door 't hoofd.Als Sinterklaas zoo bij Zwarte Piet kwam, zóó dronken. dan was Sin terklaas zelf stout, geweest. En in plaats van de stout© kinderen zou Sinterklaas nu lekker zelf in de zak motte.. Een verheerlijkt glimlachje speelde op de bolle wan getjes van 't dikke jongie. Hij mormelde zich lek ker in 't warme geultje. Zijn) oogjes vielen vaak'rig toe. stoute Sinterklaas zelf in den zak van Zwarte Piet. ©n geen een jongetje zou meegenomen kun nen worden omdat de zak vol wasi. Toen zijn moeder een kwartier later in de kamer kwam, zag zij hem slapenmet een glimlach om de lippen.en voor de bedétee stond zijn 'schoentje met hooi. En zij lei er het nuttige geschenk op, een wollen bouffante en een paar zelfgebreide wanten. En in de sto-ere waardin kwam een gevoel van moederlijke tee- derheid, toen zij 't schoentje opnam. Zich bukkend over de bedstee, drukte zij haar gelaat even tegen 't kopje van haar jongen.... Eu ze zei zacht: „Dat zal me d'r centje worden.die lekkere bengel van mij...." Teugemwoordig hoor je altaid m.aar klage en jam- mere over die ondeugende jongens en ok welderes over de maidjes. Nou, ik zal niét! zegge, dat die kla- gerai ongegrond' is. Maar as' ze er den bai zegge, dat de kind'ere vroeger veul) heter en netter ware, den gaan ik deerin niet) mee, want ik bin oik jong weest en ik heb veulkeer mee dein an bakkies, die veul erre- ger ware, den ik nouw t-eugenwoordig zien doen. In wat hier onder staat, zei ik je leite leze, wat ik in main jonge jare hep meemaakt. We weunde dicht bai zei) en in de zei vind je mosr- sele. Dat wet© jullie allegoar, maar wat j'e miskien niet weet is, dat die beiste niet het heele jaar deur zocht en eten worde. Wai ginge ze nooit eerder zoe lte, of er most een r in dé maand weze. Nooit vóór 1 September zouwe1 we ze gaan hale. Ik moet bai ge- legenhaid era infermeeren, of ze in m'm géboorteplaas hullie deer nag an houwe, want nou weet ik, dat je zoi lang niet hoef te wachte. In Zeiland worre de mossel© in Augustus' al bai hale* tegelaik verhandeld. Dat ken je in die maand onider de marktberichte leze. Nou beurde h'et eres, dat de eerste September op Zaterdag viel. In welk jaar dat was, weet ik niet meer, maar wel, dat 't tussen zeuventig en tachtig was. Nou hadde we met aare jongens of sproken, dat we op die Zaterdag d'adélik te mofeselezoeke zouwe gaan, maar toe we d'at am moeder zaid'e, -vraagd hadde we 't niet zai' ze: ken je begraipe; 't agterend isi den pas mit zand indwaild, 't fornuis is' potloid', de heugel en haak binne skuurt en alles is' den gnaip! Je be- g-.raipt, dat we die mosselepetroelje d'em niet kènne gebruike, hoor! Jullie hep 't hart niet, dat je gaan, hoor je! Of we al zaide, dat we ze op 't streitje skoon zouwe make, 't holp niks. Moe'der zaide: kort en goed, ik wil z.e niet koke, hoor jullie d'at?! Deer zate we lillik, want we hadde alles al voor me kaar zet mit die aare jonge®. We hadden stiekum al een paar stikka smeden em keisi en butter nipt spaar,d. Die stikke hadde we al' in een buul dein' eu die buul in de kriel. We ware nag an 't ete, toe die buurjonges al an kwame loupe en riepe: gaane jullie mee,? Ien vam die jonges' redde ons uit de noid', want toen moedér teugen hem zaide, dat ze dia rommel1 op Zaterdag niet wou hewwe, zai ie: Dat hoeft oik niet, want bai ons kenne di© van jullie oik wel kookt worre. Moeder zai toe, nouw zoi ken het. Gaan jullie maar! Toe duurde 't niiet lang, of onze Piet had de kriel al op e'en reg. De buurjonges hadden zakken, hengselmanden en, zoi as afsproken was, hadde ze oik stikke mee, want we wiste maar al te' goed, d'at je bai zei honger kraig. We liepe goed deur, want we hadde zin) in die mos sel© en binnen een kwartier waren we, weer we weze moste, bai zei. Maar awaijemier, 't wasi vloed, houg water! We k'onne dus niks uitvoere. Er was gien wachten oik op, want de vloed was mag niet iens op z'en hougst. Jaap van dé hakker zaide, wat binne we stom weest, we hadde in 't aknenak moete kaike, eer we gaan ware. Ja, dat was zoi, maar er was' niks an te doen. 't Was een uitkomst, dat d.e volgende Donderdag de eerste Donderdag in de maand was, want den ginge de mieis'ters' nei Schagem en haddé we vrai. We zou we 't den op die Donderdag maar overdoen. We keer de niet dadelik nei huis,, maar we ginge eerst maar bl'oiti poitje, tot ik op 't idee kwam nei Jan Kooi te gaan en) vrage, of we mit z'en skuitje mogte gaan zaaile. We gingen nei hem toe, maar we mogte niet, want het waaide nag al erg en) Zundags tie voren, wa re we bai 't zailén temet omsloegen. Plai vert.rouwde 't niet. 't Speet ons) ofge'weergaas, maar we most© bekenne, d'at Jan gelaik had en we ginge toe krabbe van,ge. We name een aarikrukkel, sloegen hem mit onze klomp© stik, bond© 't zoii .stikslege dier an een touwtje en liete het zaakie bai een krab i,n 't water zakke. Die beetl dadelik toe en niet lang duurde 't, of we hadde hem te pakke, maar hai onsi oik welderes. Wat we mit d'ie arme diere1 deide, deer ska am ik me nou voor. We trokke ze de poite of, 'brak© de knaai- pérs er of en den hield© we 't dier an 't oor, want den hoor je een tikkend geluid eu die krab was' een horlo- sie worrern en ging 't vessiestassie in. Wai droegen in die dage een vessie mit een hetsi er over. Zoo'n hor- losde loipt niet lang en asi 't sti.ng, gooide we 't weg en bochte we een aar. Natuurlik name w© den en roid, aS we en groen hadl hadd'e, of omkeerd. Ond'er- dehand ging de visseraai deur en dé vangst was goed, maar an alles' komt en end', dus deer kwam oik en end an. Toe we er genog van hadd'e, ware, er wel 300 vangen deur onsi same. As' je nou de horlosies er of reken, den bleve er nag en lieelé boel over en) die wie- re allegaar in onze kriel stort, want Piet wou 't hew we ©„n die wasi zoowat dé anvoerder van ons zoit-je. Dat ging altaid maar vanzelf, omdlat ie altaid haan- tje-de-voorste was en altaid' wat wist te bedenken. Nou had ie oik weer wat ibedocht, mit die krabbe. Deerom zai ie: jonges gooi al' jullie krabbe in deuze kriel van' ons, want' we' gooie ze niet meer in zei, maar we neme ze mee, want ik hep wat hedocht. We gooie ze 'bai lange Griet in d'e' binnenkeuken, as we kenne. Lange Griet was: en bijzonder kwaad) vrom- mes, dat er niet teugenop zag, om ons: mit 'n bezem achtemei te zitten. Dat wasi dom van der, want ze hep ons nooit kenne kraigen, ofskoin der ibiene lang

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1912 | | pagina 9