A
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Het derde schot.
Heerlijk,opwekkend is een kop
VAN HOUTEN S
i
No. 297
Honderd en veertiende Jaargang.
1912
MAANDAG
16 DECEMBER
Nieuwjaarswenschen.
FEUILLETON.
Nieuwjaarswenschen
Zijdie zich met 1 Januari j
op dit blad abonneeren, ont
vangen de tot dien datum verschij
nende nummers gratis en franco.
De Uitgevers.
In het nummer dat DINSDAG
31 D>cember (Oudejaarsavond)
verschijnt, zal wederom gelegenheid
bestaan tot het plaatsen van
a 25 Cts. a contant.
De Uitgevers.
ORIMLNEELE ROMAN VAN
HANS VON WIESA.
BINNENLAND.
ra
ALKMAAR, 16 December.
In het St. James Palast te Londen, het oude kloos-
t-erhos-pitaal, door den blauwbaard' op den Britscben
troon, Hendrik d'enl Achtste, bij zijn huwelijk met de.
scboone Anna Boleyn, tot kasteel ingericht, komen
beden de vertegenwoordigers van Turkije en van de
Balkan-staten om de ronde tafel! bijeen om dte vredes
voorwaarden vast te stellen. Maar de vredesomder-
handelaars zijn niet alleen. In hun buurt zijn de verte
genwoordigers van de groote mogendheden ook bijeen
en spreken ook over hetzelfde onderwerp. Eigenlijk
komt. de toestand hierop neer, dat Europa den vrede
wil dieteeren aan de staten, die buiten Europa en te
gen zijn wil den oorlog voerden.
Indien de vrede enkel tot stand moest komen tus-
schen den overwonnene en de overwinnaars, zou de
zaak spoedig zijn beslist. Wel zal er een diepe klove
zijn tussehen hetgeen gevraagd en hetgeen aangebo
den wordt, maar daarover zal men wel spoedig heen
komen: de zaak staat zoo, dat Bulgarije in hernieu
wing van den oorlog weinig voordeel ziet en dat Tur
kije er niet anders over denkt. Eigenaardig ia het,
dat ook de Griekscbe minister-president aan de on
derhandelingen deelneemt, hoewel hij geweigerd heeft
liet verdrag van den wapenstilstand! te teekenen de
Grieken en Turken vechten nog te land en te zee,
terwijl trouwens ook voor Skoefcari de strijd' nog
voortduurt.
Maar d:e voornaamste Europeesche rijken, die bij
den Balkanrvrede een woordje wenschen mede te
spreken zijn Oostenrijk en Rusland. En Oostenrijk
mobiliseert, naar uit de Maandag-courant blijkt, in
koortsachtige, haast zijn geheele strijdmacht. Op het
oogenblik schat men het leger, dat gemobiliseerd is,
op 800.000 man. De molibilatie izoo volkomen, dut
groote fabrieken stop gezet zijn, tengevolge van ge
brek aan werklieden. De mobilisatie van de vloot
volg't. De oorlogsschepen hebben steenkolen ingeno
men, de verloven zijn ingetrokken, de bemanningen
teruggeroepen, hospitaallschepen in gereedheid ge
bracht. Belangrijke persoonsverwisselingen hebben er
plaats gehad! in den generalen staf, de minister van
oorlog is vervangen. Oostenrijk treed uitdagend' op
tegen Servië, dat is tegen Rusland.
En nadat de Duitsehe Rijkskanselier zeer duidelijk
had gezegd, dat Duitschland met en voor Oostenrijk
zou vechten, indien het met een andere Euro-peesche
mogendheid in een oorlog werd gewikkeld, is deze
week plotseling de hernieuwing van het Drievoudig-
verbond (Duitschland, Oostenrijk-llougarije en Ita-
(Vertaald met toestemming van den Duitschen
uitgever.)
33) o—
„Hot komt niet bij mij op uw cirkel van bewijs
gronden te verbreken en te twijfelen aan d'e juistheid
van een gevolgtrekking", sprak de aangesprokene met
zijn harde knarsende stem: „ik wou alleen weten, al
nemen wij aan dat de jonge dame den houtvester een
bezoek heeft gebracht, hoe u daaruit wou laten vol
gen, dat die man-iets' te maken gehad beeft met het
noodlottige schot."
„Het is duidelijk dat. wij twee geheel verschillende
wegen volgen, mijnheer," antwoordde Völk; „mijn re
denen, allen psychologische redenen, heb ik u reeds
uitgelegd, het dient nergens toe daarover te dispuhee-
ren. Eén doel hebben wij beiden en dat is de waar
heid op te sporen; moge ons dat gelukken! Maar
hier zijn wij er!"
Hij gaf den koetsier bevel stil te staan.
,,Nog een paar stappen als ik u verzoeken mag,"
zeide hij, terwijl hij het portier reeds open deed.
De andere heeren stapten) ook uit. en volgden den
politie-beambte, die reeds snel vooruit liep naar den
steen bij den weg; daarna stonden zij weldra voor het
slootje.
Völk boog het gras een weinig' ter zijde, knielde ne
der en zette het laarsje dat hij in de. hand! had1 in de
kleine holte, die nog altijd duidelijk te onderscheiden
was.
De laatste twijfel moest verdwijnen tegenover dit
overtuigend bewijs; de hak van het laarsje paste er
precies in.
Zonder met één enkel woord het duidelijk feit te be-
0NA CACAO
lië) afgekondigd. "Waartoe deze medédeeling reeds
nu, ter-wijl het verbond eerst over anderhalf jaar af
loopt? Naar alle waarschijnlijkheid als een indruk
wekkende waarschuwing aan Rusland, dat nu duide
lijk weet, wat het te wachten beeft, wanneer het wa
pengeweld' zou willen gebruiken Frankrijk en En
geland gaven reeds te verstaan, dat zij den oorlog' niet
willen.
Bij de conferentie te Londen zullen thans bespre
kingen worden gehouden over hef ingewikkelde, ge
vaarlijke B'alkanvraagst.uk. Een Europeesche confe
rentie zal er waarschijnlijk op volgen, maar ook daar
zal dit vraagstuk uiet voor goed worden opgelost.
De .strijd' van belangen tussehen Oostenrijk en Rus
land zal ook hier niet blijvend verzoend worden.
Opvallend is het, dat Rusland dfeze week zoo zeer
bezig geweest is om Roemenië'» gunst te winnen.
Men weet, dat, Roemenië eens' aan Rusland een groo-
vestigeu, wees Völk naar een braamstruik aan den
rand' van de sloot.
„En hier aan dezen struik is het stukje kant blijven
haken, dat ik u reedsi heb laten zien en dat van den
rok der doode is afgescheurd."
Nu verzocht hij aan de heeren weer terug te keeren
naar den rijweg.
„En u zelf?" vroeg Mylius.
„Ik wou langs dit verboden voetpad naar de hout
vos terswoning loopen en ik hoop daar te wezen om u
te vervangen. Tot straks)!"
Snel verdween de politie-beambte in het dichte kreu
pelhout; met opmerkzaamheid vestigde hij de oogen
op het voetpad dat bijna niet te herkennen was. En
weldra weerklonken de hoefslagen der paarden door
het stille woud.
De drie heeren, welke in het rijtuig zaten, zwegen.
Dr. Mylius keek met verstoord gelaat door 't raampje
naar het bosch, aan beide zijden van den weg' gelegen.
De dokter haalde een sigarenkoker uit zijn zak.
„Hindert het u niet als ik een sigaar opsteek?"
Beide heeren knikten van neen.
Toen verzonken zij alle drie weder in diep stilzwij
gen.
Eenigen tijd hadden zij voortgereden, toen de rech
ter van instructie kuchte.
„Tot een eenigszins zekere opinie is u nog niet ge
komen, waarde heer collega?" Met deze vraag wend
de hij zich tot den officier van justitie.
Deze zweeg' en trok die schouders op.
,,De commissaris van politie is om zoo te zeggen
verrukt over zijn ontdekkingen," ging de andere
voort, „maar zeg nu zelf wat helpt het al stellen wij
vast dat het lieve kind werkelijk een bezoek heeft ge
bracht bij een ouden vriend en dezen houtvester in
zijn buis heeft opgezocht? Niets! In het geheel niets!
Maar er is iets anders dat mij te denken geeft:
Hoe is die mijnheer Behringer er plotseling toe geko
men u uit te noodigen met hem op jacht te gaan?"
Dr. Mylius die met tegenzin naar hem geluisterd
had, wendde zich nu langzaam tot den spreker.
„Naar mijn opinie is dia vraag zeer gemakkelijk te
ten dienst heeft bewezen. Het was in den oorlog
tussehen Rusland! en1 Turkije, die in 1877 ontbrandde.
Roemenië's krachtig leger stond in volle sterkte ge
wapend aan de Donau. Grootvorst Nikolaas, in het
nauw gebracht bij Plehwna, riep d'e hulp van koning
Carol, die deai Donau overtrok in aan het hoofd van
het Roemeensch-Russisch leger gesteld, een groot
aandeel nam in de verovering van Plehwna.
De Tsaar heeft thans aan koning Carol een eigen
handig schrijven gericht, dat aldus luidt:
„Wenschendte hulde te brengen aan de; hooge mili
taire verdiensten van ITwe Majesteit en ter bezege
ling van de herinnering aan de wapembroederschap
va;n ons beider landen in 1877, toen het Roemeensche
leger onder bevel van U. M. onverwelkbare lauweren
plukte, heb ik IT benoemd tot veldmaarschalk van
mijn leger en grootvorst Nicolaas Michailowitsj opge
dragen u den maarschalksstaf ter hanid! te stellen op
beantwoorden. Hij weet hoe veel ik van jagen houd,
hij heeft een paar mooie reebokken voila tout!"
„Maar juist voor dezen dag! De uitnoodiging was
precies vopr gisteren, niet waar?"
„Hij kreeg in mijn tegenwoordigheid1 een brief, de
brievenbesteller gaf hem dien brief terwijl ik er bij
was. En daarin werd hem d'e koms't van het jonge
meisje pas aangekondigd, hij wist er zelf niets van."
„De komst werd hem aangekondigd, goed. Maar
hij kan ook zondier dien brief wel geweten hebben dat
zij komen zou."
„Dat zou ik niet denken; zijn stemming- dien dag
was daarmede geheel in tegenspraak. Neen, dat ge
loof ik niet. En daarenboven, hoe zou mijn tegen
woordigheid hem daarbij van nut kunnen zijn?"
„Ja, gewone stervelingen kunnen haast niet aan
nemen, dat iemand die van plan is een misdaad te
begaan, daarbij een officier van justitie al-, getuige
uitnriodigt. Een verdediger, zijn advocaat zou van
zulk een omstandigheid stellig partij trekken en wat
de heeren jurv-leden betreft, nu wij weten...."
„Kijk eens, collega. Zie ik daar niet den top van
een helm van achter de pijnboomen te voorschijn ko
men?" viel Mylius den spreker in, de rede, op ee.n
plek ergens in het bosch wijzende.
„Werkelijk! en da.ar zie ik iets bewegen, ik geloof
dat het een paardenstaart is."
De officier van justitie liet het raampje neer en
>tak zijn hoofd naar buiten.
„Het is een politie-agent, neen, een veldwachter
zeide hij weldra. „Koetsier, houd eens even op, als
je blieft
Do paarden bleven stilstaan.
„Wachtmeester!" riep hij met luide stern.
Nu bewoog zich iets achter d'e pijnboomen.
..Op mijn woord! het is de veldwachter."
Nadat Mylius nog eens geroepen had, kwam de vei
ligheids-beambte nader en g'roette onderdanig.
„Kent u ons?"
„Jawel, heeren."
„Hoe komt. u hier of liever wat komt u hier d'oen?"
vroeg Mylius.
den jaardag van do inneming van Plehwna.
Ik vlei mij met de hoop, dat IT. M. in deze daad
wel een nieuw bewijs, zal willen zien van mijn groote
achting jegens u en van de vriendschap, die ons ver
bindt, en dat zij de banden van broederschap tussehen
onze volken nauwer zal toehalen.
Met de beste wenschen voor den bloei en den voor
spoed van Roemenië, verzoek ik IT. M. de verzeke
ring te aanvaarden van mijne hoogachting en ver
knochtheid."
De dood van den prins-regent van Beieren, Prins
Luitpold. heeft in heel Duitschland deelneming ver
wekt. De hoogbejaarde prins was een voorbeeld van
trouwe plichtsvervulling. Nooit heeft hij getracht
den krankzinnigen koning te onttronen, hoe groot
zijn populariteit ook was. Hij wordt opgevolgd door
zijn 68-jarigen zoon, van wien wordt verwacht, dat
ook zijn regentschap Beieren tot zegen zal strekken.
Engeland had deze week een staking op den Noord-
Qpster spoorweg, naar aanleiding van het ontslag
van een stoker. Een twintigduizend perspnen waren
er bij betrokken, maar de staking is thans afgeloopeu
en de ontslagene is weer in zijn betrekking hersteld.
Zwitserland koos den heer Muller tot president
hij was het ook reeds in 1899.
TWEEDE KAMER.
In de Zaterdag gehouden zitting» werden de alge-
meene beschouwingen over de Staatsbegrooting voort
gezet.
De heer T y d e m a nu (Y. L.) zei, d!at voor hem de
concentratie een politieke noodzakelijkheid' was- en
dat z.ij onder het vrijzinnige deel van het volk dan ook
ontspanning en verlichting heeft gebracht. Spr. richt
te zich naar aanleiding' van de redevoering' van den
minister tegen de( politiek van het. kabinbt en meen
de, dat een regeering met confessioneele voorkeur
langs den weg van overheidspropaganda tot aanran
ding van de geestelijke vrijheden des. volks zal komen.
Spr. richtte zich tegen de verwijten van den heer
Lohman naar aanleiding van het voorkomen van een
staatspensioen op het eoncentratieprogram, van het
socialistisch karakter van d'it program, en van1 het
algemeen kiesrecht. Spr. keerde zich daarna tegen de
heeren Nolens ,en Schaper. Hij zei, dat de aanwij
zing van de middelen reeds bij een vroegere gelegen
heid! geschied' is, verwierp de vaLsehe voorstelling van
de liberalen als godsdienstloozen, en gaf de positie
aan van het! concentratie-program, tegenover de soci
aal-democraten.
De heer De Visser (C.-H.) ontkende, dat de
vrijzinnigen' de kampioenen van het. particulier initi
atief zijn geweest en dat rechts slechts gevolgd is.
Daarna behandelde spr. verschillende antithesen en
gaf aan wat z. i. de christelijke beginselen medebren
gen. Hij kritiseerde de benoeming van prof. Noordt-
zij, maar juichte toe, dat) de regeering art. 171 der
grondwet zal handhaven.
De heer De Beaufort (V. L.) wees er op, dat
hij alleen gezegd heeft, dat als de concentratie geen
meerderheid' krijgt, zij niet verplicht is het bewind te
aanvaarden.
Spr. behandelde verder o.m. het tarief en de benoe
ming van prof. d'e Sawornin Lohman.
Dei heer H u g e n h o 1' t z (S. D. A. P.) erkennen
de, dat eenige excessen zijn gepleegd, wees er op, dat.
sabotage door den Bond van meerder marine-perso
neel' is afgekeurd.
Spr. betoogde verder, dat. de Bond! van minder ma
rinepersoneel niet aanspoort, tot dienstweigering of
ongehoorzaamheid, maar zelfs vaak muiterij heeft we
ten te voorkomen. Door het lidmaatschap van den
bond te verbieden zou men clandestine bonden aan-
kweeken.
De heer D ruck er (Y. D.) betoogde, dat de soci-
„Ik ben op bevel' van den commissaris van politie,
den heer Völk, hier gekomen!" luidde het antwoord;
„hij wachtte mij op toem ik vanmorgen vroeg naar
het dorp wou rijden."
„En wat heeft hij u opgedragen?"
De veldwachter wees naar den kant van het bosch.
„Daar ligt de houtvesterswoning."
„Moet u die bewaken?"
„Ja, mijnheer. Ginds tegen de helling aan staat, do
inspecteur."
„Zoo zoo, opdat de kreupele houtvester zich niet
uit de voeten maakt," zieide de rechter van instructie
lachend. „Nu, ik moet zeggen, mijnheer Völk blijft,
aan zijn opvatting' getrouw met beklagenswaardige
consequentie."
„Wij zijn juist op weg naar den houtvester. Zou u
zoo goed willen wezen mét ons mee te gaan?" vroeg
Mylius.
Het rijtuig zette zich op '.nieuw in beweging, gevolgd
door den man te paard' en eenige minuten later had
den zij het doel van hun tocht bereikt.
De commissaris van politie stond reeds voor de
poort, en naast hem de jonge man, die hem den vori-
gen dag tot, gids had gediend.
De heeren -stapten uit.
Völk wendde zich tot den officier van justitie.
„Is er wat nieuws te berichten?" vroeg Mylius.
„Helaas ja! niet, iets om mij op te verheugen. Ik
heb een domheid' beg'aan, die ik mij zelf niet vergeven
ka ii."
„Wat dan?"
„Ik heb gisteren ongelukkig verzuimd aan dezen
jongen man te verbieden vandaag' naar de houtves
terswoning' te gaan voordat wij er geweest waren."
„Ja, dat i-s jammer. Maar daar is niets aan to
doen, u heeft er niet aan gedacht."
„Luister verder. Mijn beide gewichtigste bezwaren
de getuigen zijn dood."
„Wie dan?"
„De beide bloedhonden Flick en Flock."
„En hoe komt dat?"
(Wordt vervolgd).