DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. CACAO Van houten's RONA Cacao \JAN HOUTENS jjf0 3 Honderd en vijftiende Jaargang. 1918. ZATERDAG 4 JANUARI. overtreft alle andere goedkoope soorten In smaak, geur, kracht en kleur. Vandaar het verbazende succes van dit uitstekende fabrikaat. FEUILLETON. In het Land van den Dollar. Het liedje van Celestine. Dit n mum er bestaat uit 3 bladen. ALKMAARSCHE COURANT. de hem. Onderweg kwam zijn levensgeschiedenis los. De ge wone geschiedenis', als dio van velen. Zoon van ou ders met streng bevooroordeelde beginselen; hij had kunstzin, neiging voor al wat de kunst voortbracht, liet zich niet beïnvloeden door de sfeer van het ouder huis, waar elke overhelling naar artistenloopbaau ge lijk. stond met zedenbederf. Hij, zich meenend ar tistiek aangelegd' en toegerust met scheppingsdrang, niet vermoedend de moeilijkheden, die. het kunste naarsleven met al zijn intrigues, protectie», misken ningen en. armoede oplevert, hij ging naar Parijs, zooals velen, met illusoire toekomstbeelden over zijn aanstaande kunst-evolutiën; liep musea af, werkte., maar werkte zonder richting'; hij voelde wel, dat aan zijn kunstuitingen de noodzakelijke conscientieuse ondergrond van voorstudie ontbrak. En boven dien ontnam het gebrek aan energie aan zijn scheppings drang de kracht om ook maar een enkel werk van be- teekenis te prod-uceeren. Het werd! gekunstliefhebber in van alles, zonder serieuzen grondslag. Velen ken den hem, doch die hem moesteil kennen, vermoedden zelfs zijn bestaan niot. Hij werd een weifelaar, iemand zonder durf, een knutselaar. Ten slotte. ach er was weinig psychologische kennis noodüg om te be sluiten, dat deze man een drenkeling op de wereldwee ging worden, iemand, losgelaten door zijn ouders, ter wille van primitieve, verouderde denkbeelden Ik stelde toch, niettegenstaande het oude thema, waarop deze biografie berustte, levendig belang in mijn zonderlingen kennis, wat hij ook blijkbaar van .mij pnderstoldewant, van zijn hart geen moordkuil makende, deed hij mij nog vele confidenties, die nauw verband hielden met zijn veelbewogen imitatie-kunste naarsloopbaan, en besloot hij met: „Ah, Monsieur, je la connais bien, la vie!" Ziju atelier bevestigde mijn psychologische ontle ding van zijn kunstenaarsgehalte. Een chaos van pus aangevangen en weer terzijde gestelde doeken, met do meest uiteonloopende onderwerpen, halfvoltooide boetseeringen, krijt teekeningen, etsen dio slecht ai waren; verder vazen, oud koper, tapijtwerk, doch alles zonder zin naar resoluten voortgang naar zeker d'oél; alles gaf blijk van gemis aan bestemming, aan genie. Het geheel bood den aanblik van het interieur van een weifolenden, en bovenal. armen ploeter-artist. Boven zijn ledikant hing, omgeven dioor een palm, een niet onknap pastel, voorstellende een serpentine danseres; daarnaast eenzaam een gitaar. Hij volgde mijn blik naar het portret, en zonder in leiding lichtte hij mij in: „Céline Dupré, solo-danseres der Grand-Opéra. Intuïtief begreep ik, dat diit meisje de passie van zijn leven geweest was, wellicht de goede genius had BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter "algemeene kennis, dab in het ge meenteblad! van Alkmaar, No. 399, is opgenomen het besluit vau den Raad! dier gemeente van 9 October j.l., waarbij zijn vastgesteld!: Verordeningen op het heffen en invorderen van haven- en kaaigelden in de gemeente Alk maar. Welke verordeningen, heden afgekondigd, geduren de drie maanden voor een ieder ter gemeente-secreta rie ter lezing zijn nedërgelegd en aldaar tegen beta ling van 0.25 in afdruk zijn verkrijgbaar gesteld. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATII, Secretaris. Alkmaar, 28 Dec. 1912. Oorspronkelijke schets van L. C. A. THIEME, te Arnhem. (Nadruk verboden.) Nu ongeveer twee jaar geleden leerde ik hem ken nen. 't Was in één der variété's' de naam is mij ontgaan van Mont-Martre te Parijs, die op haar affiche het optreden der serpentine-danseres MUe Maubray aankondigde. Ofschoon geen vriend! van va riété's, is toch altijd de serpentinedans één der num mers geweest, dat nooit naliet een bekorend'en indruk op mij te maken, waarom ik dan ook besloot binnen te gaan. Ik liet' het programma voor hetgeen het was en bleef in afwachting van den serpentinedans. Juist op het oogenblik, dat men voor dat doel het licht in de zaal temperde, en de schijnwerpers hun stralen bundels zouden uitzenden, ging met een lichten groet haastig iemand naast mij zitten. „Monsieur, permettez?" Met deze verkorte vraag raadpleegde hij mijn pro gramma, waarna, hij het weer met een „merci" neerlei. Kort daarna was mijn buurman, die ik voor een kunstschilder versleet, verdiept in den serpentine dans, die juist was begonnen. „Éle est bien jolie la petite, n'est ce pas?" voegde hij mij na een poosje toe. In gedachten verdiept en nis Hollander niet gewoon aan -wildvreemden mijn meening over iets te zeggen, antwoordde ik werktuigelijk met een „wat blieft u," waarop hij leukweg zei „Ah! Hollander!" De verrassing was wederzijds. Ik vroeg hem of hij dien dans graag zag, waarop met- geestdrift volgde: „Ah, je l'aime de tout mon coeurl" Daarop trad hij in beschouwingen over den dans in 't algemeen en den serpentinedans in het bijzonder, en langzamerhand in vervoering rakende, wees hij mij op de nesthetischo golvingen en oneindige lijnen van het Mansgewaad met haar steeds afwisselende kleur effecten; hij wilde mij laten staren op de nuances van zacht violet, die bij iedere beweging van het soepele lichaam weer gingen vervloeien in nieuwe teere ver kleuringen. „Tiens!" sprak hij, „vindt u het niet één toovermo- zaiek van ongerepte schoonheid? Mon dieu, je Faimo, eette danse Na deze ontboezeming beschouwde ik hem wat aan dachtiger. Hij leek mij een man van ongeveer 35 a 40 jaar, een kunstenaarstype, zooals er velen op Mont- Martre en in, het Quartier Latin te Parijs ronddwa len. Hij had een open, eerlijk gezicht met schrandere oogen, regelmatige trekken, en hij droeg een blonden baard. „Maar," ving hij weer aan, „zij," wijzend op het figuurtje, d'at juist haar dansprestaties geëindigd had. é,n het zwakke applaus in ontvangst nam, „die Jeanne Maubray is geen onvervalschte danseres! „Non, mille fois, non! Zij beeldt door haar dansen „geen'symboliek uit, geeft niet het intense, het war- „me, wat je ook bij schilderijen of muziek hebt;.... „haalt niet bij Céline Dupré!" „Wie was dat?" onderbrak ik. ITij keek zwart: voor zich uit. Toen nam hij weer mijn programma. „Bah! Je m'en fiche du reste. Stelt u verder be lang in de andere nummers? Neen? Ga dan met mij mee. U bevalt mij; waarom, dat weet ik niet. Ik wil u mijn atelier laten zien." Zijn oogopslag was eerlijk. Ik stemde toe en volg- Roman van LENE TTAASE. 2) o- Een kleine, slanke gestalte wipte vlug do comman dobrug op, zonder vree» voor het spatten en de drei gende- zeeën. De opstaande kraag van dé oliejas en do diep op het voorhoofd gedrukte zuidwester verbor gen het gezicht van den jongen matroos. „Goeien avond, papa Hansen!" De kapitein keek om. „Alle drommels, u, freule von Wersien?" „Och laat u me als 't u blieft toch een beetje hier boven blijven? Ja, papa Hanson? Ik zal u ook wer kelijk niet storen en heel stil op den hoek staan." Loe von Wersien schoof den zuidwester met een moedwillige beweging terug. Vroolijke ondeugende bruine oogen keken den gestrenge smeekend aan. „Ja, nu u hier toch eenmaal bent Hij beschouw de haar lachend. „Waar hebt u dio uitrusting vandaan?" „Van den derden." „Pas maar op! U brengt al mijn mannetjes het hoofd op hol!" „Och, onzin!" Loe wierp het mooie kopje in den nek. „Dus mag ik hier blijven, papa Hansen?" „Wat mij betreft, goed! Maar houd u goed' vast aan het touw, anders gaat u nog overboord met de eerstvolgende zee!" „Puh!" zei Loe en keek in de schemerige verte. /Wat giet er dat prachtig uit!" Hemel en zee een somber 1'ood'grije. Zoover het oog kon zien, woedende, schuimende golven. He zee bege leidde met bruisen en huilen het geweldige lied van den stprm. Al» een licht speelgoed werd de „Wolga" heen en .\veer geworpen eu legde zich op zij, als wilde zij wijken voor de groote zee, die al» een brullend roofdier op haar stortte en dreigende klauwen van wit sphuim naar haar masten uitstrekte. Loe greep naar het touw, om op de glibberige plan ken staande te blijven en juichte daarbij als een kind. „Heerlijk, heerlijk!" Kapitein Hansen lachte half boos. „U vindt alles aardig! Maar wij verliezen er een heelen dag door. We hadden al lang in Philadelphia moeten zijn!" „Het doet er niet toe! Ik zou hoe langer hoe lie ver op zee zijn." „Zoo, zoo! - En altijd) nog geen spoor van zee ziekte?" „Wel neen!" f „En dat op uw eerste reis?" „Ph! Wij Pruisen zijn een kranig ras!" Weer wierp Loe trotseh het hoofd in den nek. De oude kapitein zag haar lachend van terzijde aan en dacht er over na, hoe het dit kranige ding wel zou gaan in het Yankeeland. Hij had zooveel passagiers overgevaren, naar New- York, Philadelphia, Baltimore en Galveston; landver huizers en pleizierreizigers, kooplui en avonturiers. Hij had gehoord! vau onverwacht geluk, dat deze of gene van zijn passagiers had) gehad; maar nog meer van armoede eu ellep.de en teleurgestelde verwachtin gen. Landverhuizers en uitgestootenen van alle lan den van Europa waren over zijn planken gegaan, en als het standbeeld dor vrijhei^ zich reusachtig uit den nevel verhief, in de verte de groote stad opdook met haar hemelhoogs gebouwen van- steen en ijzer eu de zwarte wdk van rook en damp er boven, dan had het den c«den kapitein geschenen, alsof hij een reusach tiger mcbxh nu-nschenoffers toevoerde; altijd meer, duizenden' e:i duizenden. En de arme kleine men- sc-hen werden verslonden door den. steenen reus en de grijze wolk van rook en damp, en de „Wolga" voer weer huiswaarts, om nieuwe offers to halen. Hij kende het leven, de oude kapitein. Hij was goen sa lonman en zijn boot was1 geen salonboot; zijn .schip was een lundverhuizersschip on een stuk loven in al zijn onverbiddelijkheid, wreedheid en belachelijkheid spoelde er zich op af. Hij kende de geschiedenis* van bijna al zijn passagiers. Hij las die uit do papieren en meer nog uit de gezichten der menschen als zij aan boord' kwamen. 11 ij wist de stompe, vei hongerde gezichten der Russische boeren, die niets te verliezen, weinig to hopen hadden, wel te onderscheiden van dc trieste trekken van den Galicischen Handelsman, die eeuwig klagend een dikke beurs bij zich had en in Baltimore door zijn vrienden werd! afgewacht. Daar was een goed veld voor hem, hadden ze hem geschre ven, en daar zou hij geld vinden. Hij kende de afge tobde Duitsehe vrouw, dio boter dagen gekend had ëu schuw terugdeinsde voor het gepeupel van het tus- sehendek; hij kende de breedgeschouderde, blopde mannen, met het uitdagende voorhoofd en den verbo ten blik, die eigenlijk slechts door overreding van agenten, een geschil met werkgever of politie hier uja- ren gekomen. Men zag hen dien ouden soldaat nog a-an, en hun spieren zouden den Yankees welkom zijn. Gelukkig werd hun aantal van jaar tot jaar kleiner op zijn schip. Hij wist- dep brutalen avonturier in zijn kleu rige modeïdeeding te onderscheiden van den verloren zoon met zijn armelijke elegante kleeding' en zijn be delaars trota. c kunnen zijn, die lie mvoor verder verval zou behoeden. Ik verzocht hem mij iets van haar te vertellen. Zwijgend nam hij daarop die gitaar en zong. Hij zeng met* sympathieke, sonore stem op een lieve, zan gerige cabaret-melodie, die ilc mij levendig herinnerde een» gehoord te hebben in het reeprtoire van den sa- t.yricus Aristide Bruant, de volgende eenvoudige cou pletjes: Die lieve blonde Celestine Danste in 't ballet de serpentine; Ik zag nimmer nog zoo'n simpel snoetje, Zoo'n sierlijk voetje. Toen zij mij stillekens tegenlachte, Besloot ik haar op te gaan wachten; Zoo leerde ik kennen Celestine Der Serpentine! 'k Bracht haar naar kuis, Naar een klein slopje, „Daar woon ik" aarzelde het popje, „Mijn moeder staat met appelsienen „Bij do eantine." ïk sprak „dat is me om het even; „Geef mij een zoen, schat van mijn leven 1" De eerste kus van Celestine Der Serpentine! En toen de lente was gekomen, Werd! het een tijd! van liefdesdroomen. Dan kocht ik bonbons en praline® Voor mijn Celine. Eena sprak ze bang: „Blijf van mij hcvüen „Kijk nimmer toch naar andere vrouwen Zachtkens' begon ze toen te grienen; Malle Celine! Maar liefde kan niet eeuwig duren, Het noodlot toonde dra. zijn kuren. Een angst-gevoel deed mij steeds vreezen 't Zou gauw uit wezen. Wreed' moest ze van mijn zij wegkwijnen, Alleen haar liefde kon niet verdwijnen, Zacht stierf ze in 't slop der appelsienen, Arme Celine! Ze is begraven en. vergeten, Yan een danseres wil niemand weten. Nu onder het kleed dter serpentine Rust mijn Celine. Haar voetje zal zich niet meer buigen Haar voetje zal zich niet meer buigen, Dit is het lied' van mijn Celine, Der Serpentine Hij hield op en legde de gitaar neer. Ik keek hem aan, niet recht wetend, wat ik aan hem had. Wat be- teekende dit liedje met zijn half ernstigen, half spot tende inhoud en zijn huiselijk rhytihme. Maan toen hij het hoofd! ophief, zag ik, d'at hij bleek was en met vreemde star-oogen voor zich uit keek. 't Bleef eeni- ge oogenblikken stil Ik begreep nu wel de geschiedenis, en eerbiedigde zijn smart, die, door de voordracht van zijn gebrekki ge coupletjes, gebrekkig zooals elke prestatie van hem was, wéér opgewekt werd. Nu ongeveer twee jaar geleden leerde ik hem ken nen en hoorde sinds dien niets ipoer van hem, totdat, ik dezen zomór hem eensklaps weerzag. Vóór „Ame- ricain" op het Leidsche plein zittend, zag ik een ver vallen individu voor het terraspubliek een gitaar be- tokkelen. Ik schonk aan dat feit geen aandacht; hoe vaak zie je niet zwervende muzikanten ronddwalen. tot plotseling mij een melodie trof. Het was die van Celine. Ik luisterde aandachtiger, naar voren gaand, om nog juist op te vangen: „Ze is begraven en vergeten....," met zwakke, versleten «tem gezon gen, toen een agent, hem sommeerde door to loopen. De man bleek balcorig, onwillig, waarop de diender hem maar als -„lastige schooier" meenam. Zijn boenen zwaaiden onder zijn zwakke lichaam, de gitaar als protesteerde zij tegen het haar onwaardige lot bun gelde op zijn krommen rug. Toen verdween hij om den hoek der straat. Den volgenden morgen ben ik op het politiebureau gaan informeeren naar den zwerveling. Hij was al weer ontslagen en verder getogen met zijn tot idee- fixe geworden liedje van Celine! ,,'n Treurig liedje" peiusdo ik, heengaand. L. C. A. T. Arnhem, November 1912. En zijn hutpassagiers waren ook niet veel anders dan do tusschendokslui. Daar stond de heer Rosen berg uit Philadelphia aan do reeling vriendschappelijk te praten met vader Olczinsky uit Warschau. In een half jaar zou Olczinsky een huis in Philadelphia be zitten en misschien in zijn familie getrouwd zijn. Wat deed het er toe, dat hij nog'1 dén kaftan droeg en tus- schen'dakpassagier was? llij, Rosenberg, was im mers ook in het tusschendek overgestoken, en andere geloofsgeijooten hadden even vriendelijk met hem ge sproken. Zijn volk was elkander trouw, overal op do wereld. Mijnheer Schmitz uit Keulen, die een melkin richting had, zou nooit.' praten niet den pachter Braun uit Briilïl, die tussehemlek reisde. En dte stille, te ruggetrokken lieer uit hut zeven zou weer een gesprek met mijnheer Schmitz hebben vermeden. Hij wilde ecu studiereis door dc Vereenigde Staten maken, had hij den kapitein verteld. Maar toen hij zich onlang# onbespied waande op het bootsdek, toen had zijn smal le hand zich om de reeling geklemd in een zenuwach tige beweging' en do anders zoo koude oogen hadden in de verte gestaard, waar nu spoedig het eerste Ame rika anscho vuurschip moest opduiken, en angst en afschuw hadden er in die oogen gelegen. En do vrou wen, zij waren stiller en terughoudender op deze schepen dan op do salonbooten. Er waren zeker ook liefdesgeschiedenissen aan boord; maar flirt en kleine liaisons teerden niet zoo welig als onder do tropische zon. bij feesten en soutinten teele muziek do angst voor de toekomst lag als een zwaren druk op de land verhuizers. Slechts ééne aan boord was znrgeloos vergenoegd, en dat. was Loe von Wersien. ■i (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 1