DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Damrubriek. VrW» No. 3 Honderd en vijftiende Jaargang. 1913 ZATERDAG 4 JANUARI m m m m Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Naar een nieuwe toekomst. I lil «l.ém. j Overwerkte Nieren. Telefoonnummer 3. m. me». mm. op 14 25 volgt 22 2- op 17 28 volgt 33 35 HP I SS' I g UiH ALKMAARSCi OURANT RIAVl 't Loopt tegen den avond. De wachtkamer derde-klasse is overvol. AI maar dloor gaan en komen do treinen en nemen aan bet drukke kruisstation drommen haastige reizi gers op of laten ze als een dwarrelenden stroom op de perrons neerdalen uit de zenuwachtig geopende portiereh. 't Is een wedreu, wie het eerst er in, wie het eerst er uit zal zijn. Men rept zich en dringt en duwt. 't Is de laatste dag van 'tjaar. Vanmiddag zijn honderden op weg naar het eigen huis. Er is geen tijd te verliezen; de vaeantie is zoo kort. Ze willen thuis zijn, hoe eerder hoe liever, de mannen, die in de week voor zaken reizen of „op werk'' zijn en iedereu morgen weggaan om 's avonds terug te keeren. En in die derde-klasse-wachtkamer openen en sluiten zich de deuren voor de vertrekkenden, voor de komenden op deze laatste uren van het jaar. 't Is er vol, overvol, in de wachtkamer. Een blauw achtige rookwalm hangt zwaar tusschen de muren der groote zaal. Bij het buffet is de drukte het grootst. De fabrieksarbeiders gaan terug naar vrouw en kin"d. Het weekloon is uitbetaald en haastig wordt een glas bier geledigd, eer de thuisreis begint. Men verdringt zich om de toonbank en verovert met moeite een klei ne versterking, Loopjongens wringen zich door de wachtenden, maar het gelukt hun niet alle ongedul- digen te voldoen. En inmiddels daveren de treinen met zwaar gedreun de hooge overkapping van het statlons^emplacement binnen of zetten zich in bewe ging met schel gefluit en dof gepuf van den stoom hunner buikige locomotieven. Het is er niet vriendelijk, niet gezellig in de wacht kamer. Het ruikt er naar bier en tabaksrook; de ta feltjes zijn besmoezeld en vol natte kringen, en oor- verdoovend vex-mengen zich do luide menschenstem- men met. het geklinkklank en gebons daar buiten op de rails. Thuis is het beter In een hoek van de zaal staat een juffertje. Ze heeft herhaaldelijk getracht dé aandacht van een be diende te trekken, maar het is haar niet gelukt. Do dringende mannen verhinderen haar en nu staat ze en wacht, dat de groote drukte voorbij zal zijn. In de x-echterhand houdt ze haar beursje stevig vast; haar linker laat geen oogenblik een koffertje en een para- pluie los. Ze heeft, dorst en honger ook, want ze is al sedert vanmorgen zeven uur op reis en heeft in den trein een boterham gegeten, meer niet. Nu be gint ze te bemerken, dat ze geen middageten gehad heeft. Ze verlangt naar iets warms en wenkt en gaat op de teenen staan, maai' wordt niet opgemerkt. Dat wekt het medelijden op van een grooten, baar- digen man, die met drie kinderen aan een tafeltje zit, „Wilt u wat hebben, juffrouw?" zegt hij met een goedige bromstem. „Zal ik eens wat voor u zien te krijgen?" Het meisje kijkt hem verwonderd aan, maar haar blik is dankbaar, wanneer ze antwoordt: „U is wel vriendelijk; ja, ik zou wel graag een kop koffie en een broodje met vleesch willen hebben, maar ik ben wat klein en ze zien mij niet." .,Nu, dan zal ik het eens probeeren," zegt de man. „Ga dan maar zoolang défir zitten, dan zal ik het u wel brengen. De man wijst naar het tafeltje, waar zijn kinderen zitten. Het kleinste is hoogstens twee jaar; het oud ste misschien vijf. Het juffertje gaat bij hen zitten, Iniikt de kinderen eens toe en heeft een gevoel, alsof haar een pak van het hai-t valt. Ze heeft, zich zoo alleen, zoo machteloos gevoeld tusschen al die men sehen en bij al dat. rainoer. Nu heeft iemand met haar gesproken, er wordt voor haar gezorgd: ze is niet meer alleen iu die drukke wereld van treinen, die ko men en gaan. Ze heeft-, zoolang' ze vandaag reist, uog geen woord gewisseld' dan met de conducteurs. Ze is dankbaar, dat ze weer bij vriendelijke inenschen is en het gevoel der diepe eenzaamheid, dat temidden van het drukke verkeer haar beklemde en door het naderend jaareinde nog woi-dt verscherpt, valt van haar. Ze is het. reizen niet gewoon en het komt haar voor, dat men nergens meer alleen is dan in een menigte, waarvan niet één gezicht bekend is. En den geheelen dag heeft zij zich afgevraagd, hoe de familie zal zijn, waar ze naar toe moet, hoe de naaste toekomst zal wezen in den nieuwen kring bij kinderen, die ze zal moeten oppassen, maar die ze nu nog zelfs niet van aanzien kent. Dat heeft haar ook gedrukt, dat onbe kende vaxx morgen. Ze is niet gewend' onder vreem den -te gaan en 't zal haar eerste arbeid buitenshuis zijn. ant het eigen huis bestaat niet meer sedert de ouders, die z.e zoo moeilijk missen kon, zoo vroeg zijn gestorven. Het een en het ander heeft haar somber gestemd. Als tegen een berg heeft ze opge zien tegen dezen Oudejaarsavond, met al zijn herin neringen, die ze zal eindigen in een betrekking bij vreemden. Men kan nooit weten, 't kan meevallen, maar ook soms zoo tegenvallen. Maar nu ziet ze weer licht, ie ze eensklaps vroolijk gestemd. Er zijn goede menschen in de wereld en de eenvoudige vriendelijkheid van den goed'igen reus is in haar hart gevallen als een zonnestraal, en heeft het verwarmd. Ze is jong en het leven is toch zoo naar nite. Ook daargindte zullen wel vriendelijke men schen zijn. De kinderen zien haar nieuwsgierig aan met. groote oogen in «enigszins schuchtere, afwachtende houding. Maar het kleinste, een bleek meisje, met iets1 droevigs m de oogen, schijnt vertrouwen te hebben in de vreemde, die haar toeknikt en zacht de wangen strijkt. Het lacht en strekt het handje uit, tot groote verba zing van den jongen, den oudste der drie, die zijn beide voeten op den stoel, trekt en met een bedenkelijk gezicht tegen zijn zusje zegt: „Kijk eens, Marietje lacht." En nu begint er een gesprek met vragen van de eene zijde, en éénlettergrepige antwoorden van de an dere, dat door de zware stem van den vader wordt af gebroken „Ziezoo, juffrouw, daar is het. Waar moet u naar toe? O, dan heeft u zich niet te haasten; een uurtje nog, als de trein op zijn tijd past." De man schikt aan bij de tafel en neemt de kleinste op zijxi schoot. „Wij moeten een anderen kant uit," zegt hij. „Drie minuten na uw trein. Ik wou, dat we er al waren. Ja, juffrouw, dat is een heel ding, zoo met drie kin deren den heelen dag' in dén trein. U moet maar niet zien, hoe ze eruit zien. Ik had ze wel graag wat- netjes opgeknapt, want- hun grootmoedér is er erg op gesteld. Maar dajar heb ik niet veel verstand van 't Gaat me alles zoo onhandig af. Ja, 't is wat te zeggen, drie kindea'en te hebben-en geen vrouw. Het meisje ziet hem medelijdend] aan; 't zijn een paar zachte oogen in een vriendelijk gezichtje. En de man, die, nagp het schijnt, blij is een toehoordster te vinden, gaat- goedig en vertrouwelijk met zijn mede- deelingen voort: „Ja, ziet u, dat is nu al een jaar zoo. Ik zou de kinderen ook graag bij me houden, maar dat gaat niet. Ik heb het al ineti een huishoudster beproefd, maar die ging weg, omdat het bij ons is: op de klein tjes passen; wij hebben het niet zoo- breed, al kan ik niet ontevreden zijn. Een eigen vrouw begrijpt dat beter exx is uit den aard zuiniger. Nu wil de groot moeder de kindereu hebben. Dat is een heel ding voor haax', want ze behoort ook niet tot: de sterksten, en ruim heeft ze het evenmin. En nu zou ik ze tegen oudjaar brengen, dan kan ik nog een dag langer blij ven om te zien of het: gaat. Lukt. hetMaar, wat doet u daar, och, doe toch geen moeite De reizigster had haar broodje gegeten en haar kof fie gedronken, toen uit haar koffertje een doek geno men, en, met de kleinste beginnend, tracht ze nu de besmoezelde gezichtjes en handjes der kinderen te reinigen. „Och," zegt ze, „u is zoo vriendelijk voor mij ge veest. Nu wil ik u de kinderen eens een beetje op- knappeu, en maken, dat grootmoeder er plezier aan heeft." Het toilet wordt gemaakt, de jurkjes rechtgetrok ken, de haren een beetje gekamd enz. wanneer 'alles klaar is, neemt ze de kleinste op haar schoot en zegt, terwijl ze de bleek© wangetje» streelt „Jou zal het goaid doen om bij grootmoeder te zijn. Pas op maar, binnen veertien dagen heb je rooie wan gen." De man heeft het alles aangezien met glimlachend gezicht. Nu reikt hij haar de stevige rechterhand. „Vriendelijk bedankt, juffrouw, nu kan ik nog eens met de kinderen voor den dag komen. Grootmoeder zal het- ook wel zien, dat het niet zoo gemakkelijk is ze schoon te houden. Maar ik heb u nu zooveel van mij zelf verteld, nu wil ik u ook mijn naam zeggen. Ik heet Bankman, Johan Bankman, ben meestérknecht in een sigarenfabriek en woon bij Tilburg. En - hoe heet u nu, als ik vragen mag?" Het. juffertje vindt die vraag blijkbaar doodgewoon. Ze zegt haar naam, en voelende dat zij, na de vertrou welijkheid van den man, ook wat mededeelzaam moest wezen, vertelt ze het doel van haar reis, hoe ze in betrekking zal gaan, maar eerst, eens op proef moet komen. Ze spreekt over den angst, dien ze een oogen blik had voor dat leven bij •vreemden, maai" toont haar goeden wil, om moedig te zija door een paar maal te herhalen „Het zal wel gaan; het zal wel meevallen." Toch ziet haar gezichtje zoo ernstig, nu ze dit zegt, en niet geheel in overeenstemming met de woorden. De man tegenover haar heeft- heel ernstig toegeluis terd. Zijn gezicht, staat strak met oogen, die kijken zonder te zien. Hij haalt, zijn horloge uit den zak, stopt het er weer in, maar, bespeurende dat hij vergat te zien hoe laat het was, haait hij het nog eens to voorschijn, glimlacht als om zijn gedacbrtenloosheid to vei'ontsebuldigen, en zegt. dan een beetje oxxduidelij- ker dan zijn gewoonte is, haast ie*wat stamelend: „Juffrouw Trees, over een minuut of tien gaat uw trein en dan moeten wij weg, naar een anderen kant. 't Is niet gezegd', dat we elkaar zullen, weerzien, ten minste als we nu zoo maar, zonder meer, van elkaar gaan. Ziet u, de tijd gaat ook zoo> gauw. maar. dat wou ik u maar zeggen. om kort te gaan. dat, maar u moet er niet boos om. worde.n. ik dacht, zoo, dat u met ons mee moest, gaan naar de grootmoeder. U kunt wel telegrafeeren i*aar daar ginds, dat u niet komt. U heeft toch immers' gezegd, dat dat- vreemde u wat bang maakte. En ik. dat wou ik u maar zeggen, ik heb voor de kinderen iemand noodig, die voor ze zorgt.. u is zoo vrien delijk voor ze geweest, net een moeder. zou u het niet met mij aandurven. Het meisje, dat hem met klimmende verwondering heeft aangehooi'd, wacht even met antwooxfden. Wat haar gezegd' en gevraagd wordt, klinkt zokx vreemd, zoo onverwacht en het rumoer in de wachtkamer is zoo groot, dat ze zich met eenig-e inspanning af vraagt of dat, wat ze meent te hoareu, wel werkelijk gezegd) is en ook of dat gesprokene wel de beteekenis heeft, die de laatste woorden haar doen vermoeden.. Wat vroeg hij? \roeg hij haar niett.zijn kinderen te vei'zorgen, en. eigenlijk nog zn eer? Of vergist ze zich? Maar een enkele vorscheixde blik, geslagen op den man, die haar zoo goed en aoo vol vertrouwen aanziet, overtuigt haar, dat haar wef een heel groote, een heel ernstige vraag ie gedaan. y Hij, blijkbaar radend, dat er van kwalijk nemen geen sprake is, en toch vreezend misschien niet duidelijk genoeg geweest te zijn, vult aan wat1 hij reeds zeide: „Ik weet wel, ik ben zoo jong niet meer en ik heb drie kinderen en het zou eigenlijk jammer zijn voor u, maar toch, juffrouw Trees...." Zij maakt een afwerend gebaar: „Zeg dat, niet; maar u kent mij nog pas. ik denk, dat het met u wel' te wagen is. maar. De man is opgestaan. Hij weet. genoeg. Eensklaps wordt hij gejaagd, hij kijkt naar de klok, naar de menschen rondom, naar zijn kinderen, en zegt dan: „Maar dan is het niet noodig, dat. u een andereu kant uitgaat, We gaan met elkaar naar de grootmoe der, dan heeft u tijd er aan te wennen. In zijn forsche handen grijpt hij al de bagage. „Als u nu de kleine neemt, de twee oudsten redden zich wel. Ik stik hier van de warmte. Laten we op 't perron gaan; daar maak ik het kaartje wel in or de. Hij duwt hen bijna naar de deur. Hij heeft het druk; hij praat in zichzelf, meer nog dan tegen haar: „Wie had dat gedacht!.... Als ik bedenk, dat ik van Tilburg kom en dat we vanmorgen nog niets van elkaar afwisten en dat het nu toch zoo uitgeko men is, zoo uitgekomen is, dat we elkaar gevonden hebben. Even later zitten ailen in een derde-klasse-waggou. Do kinderen, slaperig, knikkebollen, tevergeefs trach tend de oogen open te houden. Doeh de twee groote menschen staren stil voor zich uit; zij zien in een nieuwe toekomst, die warm is en licht. Op dén laat- 8ten dag van het jaar volgt, dezen keer voor hen meer dan ooit een nieuwe tijdkring. Aan de Dammers. Een gelukkig jaar 1913 zij u toegewenscht en veel succes op damgebied. Wij hopen, dat dit jaar weer velen zullen toetreden als geregelde lezers en oplos sers. Dank voor de ontvangen oplossingen van probleem 215. Stand Zwart2, 6, 7, 8, 9, 13, 14, 10, 18, 10, 20. Wit: 11, 25, 20, 29, 31, 32, 33, 37, 48, 40. Oplossing 1. 31—27 1. 0 17 2. 29—24 2. 20 38 3. 25—20 3. 14 25 4. 26—21 4. 17 26 5. 37—31 5. 26 28 6. '43 11 Wij ontvingen goede oplossingen van de heeren: C. Bet.lem Jr., G. Cloeck, D. Gerling, J. Houtkoo- pei', J. K., G. van Nieuwkuijk te Alkmaar, S. Homan, Wijde Wonrxer, H. E. Lantinga, Haarlem. De volgende stand is samengesteld door den heer J. de Haas, als aansporing' voor de problemisten onx toch natuurlijke standen te doen voorkomen in hun problemen. ytm... Wit •loeit 2420, zwart 1319, wit 4439 en zwart 25—30 en nu is een natuurlijke probleemstand ontstaan. Wit kan nu als volgt winnen: 1. 28-2-2 1. 18 27 (gedw.) 2. 39—34 2. 30 28 gg32 3. 28 37, waarna wit door 4742 wint op 28 37 volgt 4842 op 14 25 volgt 32 1. Ook de volgende stand is van denzelfde-n auteur. Oplossing: 1. 27—21 2. 21—10 3. 23—18 4. -28 19 5. 41—37 6. 37—31 7. 32 1. Wij hopen, dat deze leerzame stukjes met aandacht bestudeex-d zullen worden. Ter oplossing voor deze week: Probleem 216 van J. VARDÖU, Oaën. 1. 712 (gedw.) 2. 27 (gedw.) 3. 12 23 4. 14 23 5. 25 14 6. 36 27 i! Zwart: 1, 4, 5, 8, 9, 12, 14, 17, 19 22, 23 28, 29. Wit: 21, 25, 32, 34/37, 40, 41, 43, 46, 49. Oploesingeix vóór of op 9 Januari bureau van dit blad. lugexoudeu niededeellngeu. Dagelijks wordén door een gezond m-ensch om streeks 3040 gram urinestof en 1 gram urinezuur afgescheiden en deze hoeveelheid is voldoende om tot een noodlottig einde te leiden, wanneer zij in het lichaam achterblijft. Alleen uw nieren kunnen u red den, want zij alleen dragen zorg voor het. ffltreeren van het bloed. Wanneer de nieren echter ovei'werkt zijn, blijft een gedeelte der schadelijke stoffen in het bloed achter en dientengevolge bevoelt gij u vermoeid) en dof, gij be gint- last te krijgen van rugpijn, hoofdpijn, stijfheid in de spieren en gewrichten, duizeligheid, bezinksel in het water, waterzuchtige zwellingen in de enkels of rond de o-ogen. Misschien moet gij des nachts dik wijls opstaan, öf de urineloozing geschiedt- moeilijk en pijnlijk. Wanneer de bovenstaande verschijnselen verwaar loosd worden, kunnen gevaarlijke en ongeneeslijke ziekten der nieren en blaas zich ongestoord' vei-der ontwikkelen en plotseling, zonder waarschuwing, op treden. Geneest uw nieren terwijl het tijd is, leeft zoo rustig- mogelijk, vermijdt) buitensporigheden van welken aard dan ook, houdt u aau een eenvoudig diëet, en zet een kuur met- Foster's Rugpijn Nieren Pillen door, totdat ieder spoor van uw kwaal verdwe nen is. Dit geneesmiddel herstelt de goede werking der nieren en blaas, het verdrijft het urinezuur, de oorzaak van lendenjicht, rheumatiek, niersteen, enz., en het voert het ovei-toll'ige water af, waardoor do oorzaak van water-zucht enz. wordt weggenomen. Te Alkmaar verkrijgb. bij de hh Nierop en Slothouber, Langestr 52 Toezending geschiedt fr. na ontv, v. postwissel k f 1.75 voor één, of f 10.voor zes doozen. Eisclit de echte Foster's Rugpijn NierenPillen weigert elke doos, die niet voorzien mm. is van nevenstaand handelsmerk. Iugezontten Smkken. Mijnheer de Redacteur, Gaarne wilde ik een weinig plaatsruimte om den heer Cloeck te antwoorden op zijn ingezonden stuk van Zaterdag' j.l. Bij voorbaat mijn hartelijken dank. Laat ik dan eerst zeggen dat de woorden van den hoor Cloeck, wanneer ik waard' zou zijn bestuurslid van V. O. K. Z. O. S. te zijn, mij volkomen koud la ten. De Vokzos-leden, niet dé heer Cloeck, hebben zulks te beoordeelen. Verder heeft de heer Cloeck mijn ingezonden stukje gedeeltelijk verkeerd! begre pen. In de eerste plaats heb ik hot geschreven om den hoer Cloeck duidelijk te maken dat hij verkeerd wns ingelieht en dus in 't vervolg beter moest informee- ren. voor een vefèeniging te beschuldigen van ontdui king der wet (immers stedelijke belasting niet betalen zou ontduiken der wet zijn); maar in de tweede plaats ook om -er nadruk op te leggen, dat- wij jongelui die ernaar streven onze kennis te vermeerderen, hetzij door het uitxioodigen van ecu bekend spreker of schrijver, hetzij door ons op de kunst van tooneelspe- len toe te leggen, dat ook wij onder die treurige be paling van stedelijke belasting vervallen. Mijn iixge- zonden stuk was dus gedeeltelijk in den geest van den heer Cloeck en niet zooals hij het had opgevat uitsluitend om te vertollen dat wij steeds stedelijk^ belasting betaalden. Misschien vindt de heer Cloeck, nu hij beter mijn bedoeling begrijpen kan, dat ik niet zoo „aan de oppoi-vlakte gebleven ben" als hij eerst gemeend had. Een V. O. K. Z. O. S. bestuurslid. Geachte Bedactie! Mag ik C beleefd om een weinig plaatsiuimte ver zoeken voor onderstaande waarvoor bij voorbaat mijn dank,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1913 | | pagina 9