DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN
Van Houten's
Cacao
feuilleton.
Nó. 33
Honderd en vijftiende Jaargang.
1913.
ZATERDAG
Wandelingen.
8 FEBRUARI.
In het Land van den Dollar.
Het kind en de school.
sTa d s n i e u w s.
Uitstekende dagelijksche drank, verre te ver
kiezen boven koffie en thee. Opwekkend en
zenuwsterkend. Vooral voor kinderen zeer aan te
bevelen. Machtig wapen in den strijd tegen
misbruik van alcoholische dranken.
COURANT.
(Nndiruk verboden).
FEBRUARI.
De leeuwerik lokt onsi naar buiten. Reedis in Ja
nuari heeft deze lente-heraut zich laten hooren, doelt
hij zweeg weer, zoodra de zon schuil ging achter grij
ze wolken, of wanneer de wintervorst zijn scepter han
teerde. Doch nu kan onze Alauda ook niet zwijgen
bij betrokken lucht, dtear hij gevoelt, dat de strijd
t-usschen winter en lente weldra ten gunste der laat
ste. beslecht zal zijn.
De leeuwerik vormt, voor ons landl een heele vervul
ling. Talrijke exemplaren dezer vogelsoort blijven
hier overwinteren en zoodra Sprokkelmaand geen al
te bar weer vertoond1, komen er vele uit Zuidelijker
oorden terug naar de pl'aats, waar ze in het vorig jaar
geboren zijn, of ongestoord! hebben kunnen broeden.
Gaarne verblijven de leeuweriken in den winter op de
met onkruiden begroeide schorren van Wadden- en
Zuiderzee. Hier voeden ze zich met de zaadjes van
zeekraal' en andere onkruiden, daar er nog1 niet vol
doende dierlijk voedseli te vinden is. Straks, in paar-
en broedtijd:, zullen de leeuweriken weer veel kruipend
gedoe van akker en weide buitmaken en zoodoende ze
genrijk voor den boer zijn. De alom voorkomende leeu
werik verdient in hooga mate de bescherming van ie
dereen en we begroeten hem ieder jaiar gaarne als
bode, die ons in tiereliertoonen doet weten, dat de
langer wordende dagen ons wel'dra volop lentegenot
zullen doen smaken. Zijn verwant, de Bergleeuwerik,
met zijn kleurig kopje en aardig afhangende veder
pluimpjes, maakt zich in dteze maand weder gereed,
om in gezelschap van Sneeuwgorzen naar elders ge
legen broedterreinen heen te trekken. Ook deze leeu-
weriksoort kunnen we nog op de Oostelijke zeewering
van Noord-IIollandl waarnemen. Bij dien zeedijk
vindt men talrijke vogelsoorten, die alleen des winters
hier vertoeven, om' straks1 weer plaats te maken voor
onze zomergasten. Of er strijd gestreden wordt tus-
scbén die species»? Niet weinig, terwijl' ook hermelijn-
tjes en andere viervoeters hier dikwijls het vogelleven
belagen.
Zie maar eens over den dijk, en ge ziet er vluchten
van honderden zeeganzen, die- naar haar eentonig
„rot-rot," gewoonlijk rotganzen worden genoemd. In
sommige streken van ons land) noemt men ze ook
pauw- en ringelganzen, en de vogelkundigen spreken
van Branta bernicla L. Wanneer we diie dieren kon
den naderen, zou er weldra een gordijn van vogels de
lucht ingaan en het wiekgèraas zou- tot op grooten af
stand vernomen kunnen worden. Op een stillen dag-
kan men het meermalen een uur ver hooren.
Zie, daar zit een rotgans tegen den zeedijk, en nu
we naderen, scharrelt zij weg en we zien, dat de eene
vleugel lam omlaag hangt. Stellig is het dier aan
geschoten, en het heeft zich daarom van den troep
afgezonderd. Ze geeft ons hierdbor gelegenheid te
zien, hoe fraai zwart kop, hals, slag- en staartpennen
en hoe mooi donkergrijs de vederen van rug en vleu
gels wel zijn. Aan beidte zijden! van den hals» zien we
een dwarsveldje van met wit gestreepte vederen, wat
aan een ringetje doet denken; die naam ringelgans
wordt hierdoor duidelijk. Men kent er tevens het
oude dier aan, want) de rotganzen, die nog geen
jaar oud! zijn, missen deze halsversiering'. Groot is
zoo n rotgans niet;.zoowat twee- derden der grootte
van de wilde gans.
Stellig zal dit gekwetste exemplaar In het voorjaar
wel niet. mede kunnen gaan naar die Noordelijk gele
gen broedplaatsen-. Vermoedelijk zal' het wel vermoord
worden door bonte kraaien, die al® echte zeeschuimers
hier den geheclen winter ronddwalen, om te deoden
en te verscheuren, wat ze maar machtig kunnen wor
den. Ook menig- mosseltje moet het outgeld'en en
waar de schalen te stevig zijn, om ze zoo open te. bre
ken, daar weet de kraai wel raad. Dan toch laat ze
de mossel van eene aanmerkelijke hoogte op de steen-
gloonng vallen en zoo gelukt! het de schalen te bre-
t i w®ke gedleelte- bloot te doen komen. Soms
knijpt de mossel de schelpen om den kraaiensnavel
heen, doch ook da.n blijkt weldira het overleg van de
grijze kraai, door het weekdier in het binnenwater
onder te dompelen, waar het- bedwelmt en de schalen
opent.
Meerdere vogel® zouden we hier nog in hun bedrijf
kunnen gadeslaan, dtecb voor heden zullen we het
hierbij laten.
Wanneer we in de tweede helft van Februari langs
de slooten wandelen, zien we er nog weinig planten-
ontwikkeling; zelf® geen kroos laat. zich zien. Maar
wel kan men er al hefl wat dierenleven opmerken.
Waterwantsen, watertorren en ruggezwemmers zijn
zelfs te zien door het, gladde ij® heen, zoo dit er nog
is, terwijl men bij zachter weer die vlugge, stekelbaars
jes voort ziet schieten en dan ook kruipt de bruiue
landkikker uit zijn modderbed, waar hij als levenloos
den winter heeft doorgeslapen. En zoodirai maar eeni-
ge zachte dagen volgen (mijn grootmoeder-zaliger zei
altijd, dat Februari 3 en Maart 9 zomersche dagen
moest geven) ziet men aan den noordkant der slooten,
waar natuurlijk de meeste warmte komt, al kikkerdril
drijven. Dit: dril bestaat uit eeu bijna kleurlooze ge
leiachtige massa, allemaal balletjes, elk met een zwart
stipje er in. Die donkere puntjes zijn de dooiers der
kikker-eieren, en daaruit komen na korten tijd de kik
kerlarven te voorschijn. Zoo'n larve bestaat net uit
een kop met- een staart en men kan bijna, niet geloo-
ven, dat zoo'n diertje later den kikkervorm kan aan
nemen. Nu nog ademt het diertje door kieuwen,
straks ook zal het longen ter beschikking krijgen en
dan zoowel landl- als waterdier kunnen zijn. Dan zal
dit tweeslachtig wezen ook krachtig medehelpen om
de gelederen van allerhande insecten te dunnen. En
daarom hebben we Man ook kikvorschen en padden,
hoe glibberig ze ons' dan ook mogen toelijken, te be
schermen als dieren, die nuttig zijn voor landman en
boo.mkweeker. Te betreuren is het dan ook, dat in
het Zuiden van ons land nog elk jaar zooveel kikkers
Worden opgevangen, waarvan de achterboutjes door
onze Belgische naburen gretig worden verorberd. En
wreed gaat men bij het vangen te werk, daar men de
begeerde boutjes van de pasgevangen dieren afsnijdt,
om de cadavertjes, die een bijzonder taai leven heb
ben, Verder aan hun lot over te laten. Wanneer men
in cijfers kon uitdrukken, hoeveel leed en pijn hierbij
aan onschuldige en hoogst nuttige dieren wordt, toe
gebracht, zou men zeker voor het! hooge get-al terug
schrikken.
Roman van BENE HAASE.
30) —o
Stipt, half acht reedi mister West-es® met zijn auto
voor. Naar Amerikaansch gebruik stuurde hij zelf.
Vol zorg hielp: hij Loe in de leeren zitplaats naast
hem, en toen ging het voort in suizende vaart,
„Het Landa-park kent u misschien nog niet?"
vroeg hij,
„Ik ke,n eigenlijk nog niets van New Braunfelsl"
„Dan moeten we daar eerst. heen. Het zal u wel
bevallen."
Met vaste hand stuurde hij langs de rij buggies met
„girls" en „boys", allen op weg naar het Landa-park,
over een hooge brug over een heldere, raischende ri
vier, voorbij de molens van Harry Landa, en toen
hield de auto stil' voor den ingang van het park.
Dit park behoorde, ook aan mister Landa en om
sloot de kristallen bronnen van de Comal-rivier. Uit
een woest, romantisch natuur-park was met smaak
en overleg een klein paradijs geschapen, dat voor het
publick open stond.
Loo was verbaasd, toen zij naast, mister Weatess het
park binnentrad. Alles groeidte en bloeide er in tro
pische weelderigheid. Overoude hooge hoornen met
lange grijze vlechten en lianen beschaduwden de
bronnen, die doorzichtig en Haar uit de ratsen op
borrelden. Dichte bladplanten en palmen omzoom
den do klaterende heek, die zich door het heele park
slingerde, om zich ten slotte uit te storten in een
groot, stil meer, waar waterrozen bloeiden en het
net ruischte in den avondwind. Het was een lauwe
nacht, de_ sterren schitterden. De kleine glimwormen
gonsden in het donkere gebladerte; van d!a rotsen,
waar het park in wildernis overging, klonk klagend
de roep van de „whippoorwill."
Mister West-ess vertelde Loe van de Indianen, die
vroeger bij voorkeur aan de klare bronnen hadden ge
kampeerd. De plek was onveranderd gebleven. Mister
Landa had niets van d'e betooverihg der wildernis
weggenomen, slecht si hier en daar met veel smaak de
weelde eener tropische vegetatie aangebracht; de
kleurige bloemen, die zoo liefelijk geurden, de rui-
schend'e palmen, die stille paden onder dichte ranken.
Op een groote weid'e waren alle amusementen, die
in een Amerikaanseh park onontbeerlijk zijn. De „ice-
cream-soda-tenten," carouasels en de dansvloer. Daar
heen ging ook de groote stroom van „girls" en „boys."
Zij staarden hen beiden nieuwsgierig na, toen zij
voorbij kwamen.
„De girls hebben zich geërgerd, miss von Wersien,"
zei mister Westess» glimlachend'.
„Hoe zoo?"
„Dat is nog geen van hen overkomen, dat ik ze heb
meegenomen in het park."
„Is dat dan zoo iets bijzonders?" vroeg Loe, een
beetje hoogmoedig.
„Dat moet hét wel zijn, want de girls van New
Braunfels geven er zich dc grootste moeite voor. Maar
dat bevalt mij in u, dat u er niets om schijnt te ge
ven.
„Ik vind' het hier prachtig! Maar ik ben van mee
ning', dat mijn gezelschap voor u evenveel waard is
als het uwe voor mij."
Zij zag hem lachend aan. Hij werd rood. „Meer,
miss von Wersien! Maar u kent de girls nog niet. Die
denken er alleen aan, dat men de „big bossi" is, alsi ze
met iemand uit rijden en zoo gebeurt het, dat men
nonsens praat, als men met een andere dame is. U
hebt mij mijn opmerking toch niet kwalijk genomen?"
„De hemel' beware mij Zij ladhte.
Hij nam nu een boot en roeide haar rondl op het
stille meer, waarin zich de geheele sterrenhemel fon
kelend weerspiegelde. De zoele wind bracht zoeten
bloemengeur van de oevers mede.
Loe gaf zich geheel over aan de betoovering van
dezen tropischen nacht, Zij speelde met de vingers
in het fonkelende water. Hij trok de riemen in en
liet de kleine boot zacht schommelend met. de trage
strooming drijven.
Wanneer de dagen langer worden, begint men weer
aan spitten en ploegen, aan zaaien en poten te den
ken. Groeussen en narcissen vertoonen weldra hare
bloemen en de sneeuwklokjes luiden reeds eenigen tijd
de lente in. Maar aam den Noordkant van den tuin
kan men bij vorstvrij wedier de radijs- en koolbedden
gereed! maken, om het zaad daarvoor op het einde van
de maand reed's uit te zaaien. Doch het is» geen ver-
eischte, dit. reeds nu te dloen; men kan ook wachten
tot Maart en April en ook nog tot later, zoodlat men
zich bij meerdere zaaiingen gedurig van verschen
voor-raad kan voorzien. Maar voor het hebben van
vroege jonge worteltjes isl het wel' zaak, dat reeds
zaad van peen wordt uitgezaaid.
En nu we hebben uitgezien naar de goede plaatsen
voor onze vroege groenten, treffen we hier en daar
reeds bloemen aan, die we op eenigen afstand! voor
paardebloemen zouden houden. t Zijn evenwel bloe
men van het Klein Hoefblad, wat dadelijk opvalt,
wanneer men de stengel® bekijkt-, die met roodachtige
schubben bekleed zijn. Stellig vinden we deze goud
gele bloemeu mooi, doch men handelt wel wijs, wan
neer men ze afplukt en verwijdert, want anders zal
elk hoofdje straks een groot aantal' zaden versprei
den en dé tuin zal! weldra in ruime mate een der
lastigste onkruidten bevatten. Nu ziet. ge niet anders
dan de bloemen, die vóór de bladeren verschijnen,
doch later komen te voorschijn de hartvormige blade
ren, die van onderen witviltig zijn en die men zoo
lastig weer kan uitroeien. Plukt men geregeld in het
vroege voorjaar de bloemen weg en tracht men later
dc planten te verwijderen, dan zal men zich van d'eze
mooie vijandin kunnen ontdoen.
Jammer, dat niet alle mooie planten ook nuttig
voor de menscheu zijn! Wat zou er veel moois ge
spaard kunnen worden, waartegen men nu den Strijd
moet aanbinden.
J. DAALDER Dz.
HANDENARBEID OP DE SCHOOL.
Wanneer wij het kind in zijn natuurlijke bewegin
gen gadeslaan, dan zien wij, dat het steeds iet® zoekt
te doen; niet enkel dat hef heen- en weer loopt, maar
ook, dat het zoekt iets met de handen uit te voeren.
Het- kleine kind heeft dit met het jonge dier gemeen;
de natuur wijst het aan. Het kind zal trachten blok
jes op -elkander te stapelen, d'e jonge poes of hond
speelt met een klosje of een beentje. Beweging en
nog eens beweging met de handen zoowel als met de
„U geeft zeker niet veel om geld, miss von Wer
sien?"
Loe zag' op. ,.0, toch! Dat doet iedereen. Hoe
komt. u daarop?"
„Ik meen bij een huwelijk. Dan'zien d'e Duitsehe
meisje® toch niet in de eerste plaats op geld."
„Er zijn er bij ons ook wel, die er erg op zien!'' zei
zij lachend.
„En u zelf?"
„Ik?!" Fier wierp zij het hoofd achterover. „Ik
zou er vooral op zien, dat mijn toekomstige man een
gentleman is. Als hij bovendien geld heeft, des te
beter!"
„Dat had ik ook van u gedacht, zou dus niet ie
mand nemen, die u ander® onverschillig is, alleen om
dat hij geld heeft?"
Zij schudde met overtuiging het! hoofd.
„Neen, zeer zeker niet! Dat doet een Wersien
niet. Wij zijn altijd uit liefde getrouwd; daarom zijn
we ook zoo'n arme familie."
Hij beschouwde haar met bewonderende hlileken.
„Wat werpt u het hoofd' fier achterover, miss von
Wersien. Zoo heb ik het nog bij geen girl gezien
„Zoo?"
„Ik weet, wat „thoroughbred" is", zei hij lachend.
„Ik bewonder het, omdat ik het zelf niet: hen. Ik kan
ook niet zoo worden, want ik stam van dag'looners en
ik weet, dat ik een plompe klant ben, al heb ik ook
geluk in mijn „business."
Zijn eerlijkheid, die zoo vrij was van Amerikaansche
zelfoverschatting, maakte indruk op haar.
„Ik weet, dat ik niet recht pas bij volbloed", ver
volgde hij. „Ik vertelde u vanmiddag van mijn paar
den, miss von Wersien. Ik heb rijles gehad van een
Duitscher, die mij van alles heeft geleerd, waarvan
men hier geen idee heeft. Ik kan mijn andere paai
den ook berijden, alleen niet het beste van allen, een
volbloedmeri'ie. Die verzet zich tegen mij, alsof ik
haar grootste vijand ben, en mijn onderwijzer gehoor
zaamde zij als een lam. Als ik eens: ongeduldig werd
en hem vroeg, wanneer ik haar zou kunnen berijden,
dan zei hij: „Ik kan u niet meer leeren, mist-eb Wes-
onderste ledematen; stil zit het. kind) slechts, als het
daartoe gedwongen wordt. Is het moe, dan gaat. het
liggen, maar niet» rechtop zitten. De natuur geeft
aan, dat, beweging noodzakelijk i»s voor de ontwikke
ling' van lichaam en geest, evenals de natuur aan
geeft, wanneer vermoeidheid! tot rust noopt.
Bij ouderen ziet men hetzelfde. Wanneer het hem
niet verboden wordt, dan zal zelfs een grootere jon
gen, wanneer niet al zijn gedachten worden bezig ge
houden door den leeraar, die de gaaf heeft hem) te
boeien, met. handen of voeten bewegingen uitvoeren,
al zijn die niet altijd de meest gewenschte. Hij moet
iets met de handen doen. En wati is genoegeldjker
dan den scheikunde- of natuurkunde-leeraar even te
mogen helpen,al i® het maar ietsi vasthouden of do
electriseermachine draaien! En in het vrije kwar
tiertje, als» dat) op een speelplaats kan worden doorge
bracht, wat een loopen, stoeien, voetballen, ook van
de oudsten onder de leerlingen! Zij moeten even wat
beweging hebben als tegengif tegen het lang stilzit
ten. Ik laat mijn leerlingen dan ook volkomen vrij
in die minuten, al maken zij' soms wat veel drukte;
als het maar niet in wanorde overgaat, en daar is
voor te waken.
Ieder, die in hui® of op de school kinderen, jongens
en meisjes heeft gadegeslagen, heeft moeten zien,
dat. zij graag l'ichamelijken arbeid verrichten, welken
ook; iets uitvoeren, niet alleen met het hoofd, maar
met handten en voeten, iets uitrichten, waarvoor be
weging noodig is, dat- i® een levensbehoefte.
En wordt nu op de school aan die levensbehoefte
voldaan? Helaas: neen! Stil zitten en nog eens stil
zitten, som® 3 en 4 uren achtereen. Het jonge kind
moet stil zitten en luisteren, d'e ouderen luisteren en
stil zitten! En daar verzet zich de natuur tegen.
En bovendien is» dat stil zitten, liefst in een zelfde
positie, zooal® d'e strenge leeraar dat! verlangt, ook
verderfelijk voor het. lichaam in andieren zin, n.l.het
bevordert lichaamszwakte, ruggegraatsiverkromming,
bijziendheid. De bewijzen zijn daarvoor legio. Men
leze slechts, wat dr. G. A. Ootmar daarover heeft
aangevoerd in zijn belangrijke studie over het rapport-
der Ineensohakelingscommissie uit hygiënisch oog
punt. opgenomen in de Berichten en Mededeelingen
van V. E. O., No. 27, November 191Q.
(Wordt vervolgd).
H. ENNO VAN GELDER.
Amsterdam.
DE VROUW EN HAAR PLAATS IN DE SAMEN
LEVING.
Voor de afdeeling Alkmaar van den Nieuw-Malthu-
siaanschen Bond trad gisteravond in de» kleine zaal
der Harmonie als spreker op de lieer II. Kesnig, van
's-Gravenhage, voorzitter van het hoofdbestuur van
den Bond, met het onderwerp: De vrouw en haar
plaats in de samenleving.
Spr. begon met er op te wijzen, dat in het bekende
sprookje Ivlein Duimpje een diepe kern verborgen is.
Het spreekt van den moeielijken strijd), die ook he
den ten dage door ons aan den lijve wordt gevoeld.
De groote bestaanastrijdl belemmert den zucht naar
weten, naar ontwikkeling en daardoor vanzelf dien
naar beschaving.
Een groot verschil, zei spr., valt op te merken bij de
opvoeding van jongens en meisjes. Reed® bij de ge
boorte is» er grootere blijdschap bij den man, wanneer
lie.m een zoon wordt geboren, dan wanneer een meisje
ter wereld' komt. Volgt men de lijn der opvoeding
van knaap en meisje, dan zien we weer het ontzet
tend verschil. Laat spr. het leven ernstig do revue
passeeren, dan is bij' blij, een mam. te zijn. Het leven
der vrouw is van de geboorte tot het graf een zichzelf
wegdenken, een alles geven voor anderen. Bij het
huwelijk vraagt de vrouw niet®, ze krijgt den naam
van den man en geeft al het intensieve van de vrou
wenziel aan man en kind'. Dat de vrouw nooit kan
worden een strijdster in de gelederen van het proleta
riaat, nooit een steun kan zijn in de.n moeilijken tijd,
is de schuld) van den man zelf. Ondanks de moeilijke
taak, welke voor haar in de maatschappij is weggelegd
tess, volbloed moet men begrijpen. Sedert heb ik
haar niet meer bereden. Ik geloof, dat u het zoudt
kunnen, miss von Wersien. IJ moet eens naar Snn
Antonio komen en het probeeren!"
Loe's oogen straalden.
„Zeker kon ik die rijden! Ik heb het op Kossarten
met menige booswicht klaar gespeeld."
„Maar volbloed wil volbloed in het zadel
Zij hield een wéinig verschrikt op; beleedigen wilde
zij hem niet. „Ik bedoel daarmee een geboren rui
ter
„Ik begrijp u heel goed, miss von Wersien", zei hij
lachend.
Langzaam roeide hij weer naar den oever en legde
aan. „Waar zullen we nu heengaan?" vroeg hij. toen
hij haar hielp uitstappen.
„Ergens, waar het woest is!"
Hij lachte.
„Dan willen we eens naar dc Waco-Springs, vijftien
mijlen van hier, dat is het mooiste punt in de omge
ving en met de auto niet.' zoo ver."
Allright,"
Druk pratend gingen zij naar den uitgang, waar zij
de auto hadden laten staan.
Over de helverlichte plaza, door de lanen der stad
ging het over de brug van de Comal-rivier, die zacht
ruisehend! stroomde, achter dicht groen verscholen.
New Braunfels was werkelijk mooi en verdiende
zijn naam -d'e oase van Texas. Op den anderen oe
ver van de rivier lag de Comalstad, een plaats, nog
kleiner dan New Braunfels. Zij lieten het plaatsje
spoedig achter zich en reden in snelle vaart tusschen
maïs- en katoenvelden, nu en dan door donkere ee-
derbosehjes, van een krachtige harsgeur vervuld. De
omgeving werd steeds romantischer, tot zij aan het
breede bed der Wacobronnen kwamen, dat langzamer
hand in een diepe kloof uitliep.
Een kudde runderen, die aan de bron hadden ge
dronken, vluchtte, voor hen. Boofvogels verhieven
zich met. zwaren vleugelslag nit dc rotsspleten en lie
ten hun gekras hooren. Rechts en links van den weg
waren steenblokkon en hooge cactussen zoo grillig van
vorm, dat men ze voor loerende roofdieren had kun
nen houden.
K-,1 jfWord't vervolgd.)